direct naar inhoud van Regels
Plan: Gaagweg 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bpSL23-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Gaagweg 11.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1842.bpSL23--on01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkunidg opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, gericht op het voorbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit en bollenteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond niet zijnde een paardenfokkerij zoals bedoeld onder c;
  • c. een paardenfokkerij: een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden;
  • d. intensieve veehouderij: bedrijf waar geiten, slacht-, fok- leg-, of pelsdieren in gebouwen zonder substantiële weidegang worden gehouden, met uitzondering van fokdieren ten behoeve van melkrundveehouderij;
  • e. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • f. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en als niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • g. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • h. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.9 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dinest of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de ind at gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bed & breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan gasten.

1.13 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.14 bedrijf- of dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestaande gebouwen, bouwvlakken, situaties of functies

Gebouwen, bouwvlakken, situaties of functies die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- of oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bevi-inrichting

Bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoel in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bouwen

Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 consumentenvuurwerk

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.29 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 erf

Al dan niet bebouwd perceel dat voorzien is van een bouwvlak en direct is gelegen bij en hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebouw.

1.31 erfontsluitingsweg

Is gericht op het toegankelijk maken van erven en het verbinden van erven op een doelmatige wijze met de meest nabij gelegen openbare weg.

1.32 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidsgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.34 hobbykas

Een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.35 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.36 horecabedrijf

Een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.37 kantoor

Voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.38 kas

Een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.39 kinderboerderij

Een voorziening waar ter wille van kinderen dieren worden gehouden.

1.40 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover er sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.41 kleinschalige horecagelegenheid

Theetuin, koffieschenkerij of -proeverij van streekeigen producten dan wel producten (inclusief het schenken van licht alcoholische dranken), géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde.

1.42 LOP

Het landschapsontwikkelingsperspectief Midden-Delfland® 2025, zoals door de raad van de gemeente Middel-Delfland is vastgesteld op 8 december 2009.

1.43 landschapswaarde

De aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.44 normaal beheer en onderhoud

Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

1.45 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie wordt hieronder niet begrepen.

1.46 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.47 paardrijactiviteiten

Het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen te weiden.

1.48 peil
  • a. Voor gebouwen die onmiddelijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.49 recreatiewoning

Een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.50 sociale nevenfuncteis

Resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, kinderopvang en soortgelijke onder- en nevengeschikte activiteiten ten behoeve van maatschappelijk welzijn en de volksgezondheid.

1.51 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.52 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.54 Wgh-inrichting

Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in de belangrijkste mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren; indien een gebouw voorzien is van een niet geheel door wanden omsloten overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 1 m.

2.7 vloeroppervlakte

De gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen': tevens een bedrijf gericht op verpakkingsmateriaal en assemblage van kunssttofbouwmaterialen;

met daaraan ondergeschikt:

  • a. bij deze bestemming horende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden;
  • c. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    • 1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel;
    • 2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins teniet gaat;

het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofdgebouw en bij herbouw van het hoofdgebouw dient overigens het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.

  • d. gebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • e. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;
  • f. overigens geldt het volgende:

  Max. inhoud   Max. oppervlakte   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte
 
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)
 
bestaand + eenmalig 10% van de inhoud   -   4,5 m   10 m  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen
 
-   50 m2    3 m   6 m  
bedrijfsgebouwen   bestaand + eenmalig 10% van de inhoud
 
-   6 m   10 m  
erf- en terrein- afscheidingen:
- voor de voorgevel
- elders  
-   -   -  
1m
2m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
-   -   -   5m  

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. nieuwe Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegetsaan;
  • e. per bedrijf is kantooroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantooroppervlakte van meer dan 400 m2 per bedrijf is in geen geval toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Wijziging bedrijfstype

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.1 om andere bedrijfsactiviteiten toe te laten uit ten hoogste dezelfde bedrijfscategorie als conform de bestemmingsomschrijving is toegestaan, voor zover deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met de reeds gevestigde en toegestane bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie.

3.5 Afwijken van de bouwregels
3.5.1 Inhoudsmaat van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 ten behoeve van het vergroten van de inhoudsmaat van bedrijfsgebouwen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de inhoud mag niet meer bedragen dan de inhoud zoals is toegestaan op basis van bestaande rechten op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. uitbreiding dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak;
  • c. indien de uitbreiding niet passend is binnen het bestaande bouwvlak, mag het bouwvlak eenmalig overschreden worden, met dien verstande dat de uitbreiding te allen tijde binnen de bestemming Bedrijf gerealiseerd dient te worden;
  • d. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de milieubelasting op de omgeving;
  • f. uitbreiding van het bebouwd en/of verhard oppervlak mag uitsluitend plaatsvinden conform de gestelde waterbergingsnorm van het Hoogheemraadschap van Delfland. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, dient het bevoegd gezag instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland te verkrijgen;
  • g. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

3.5.2 Afwijkende goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen zoals bepaald in lid 3.2, met inachtneming van het volgende:

  • a. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • b. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat het vergroten van de goot- en bouwhoogte geen afbreuk doet aan en past binnen de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het LOP en de Handleiding Beeldkwaliteit;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b, kan het bevoegd gezag afwijken van de regels en randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Handleiding Beeldkwaliteit, indien zij van oordeel is dat hiermee evenwel wordt bijgedragen aan de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit of hieraan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ruimte voor Ruimte-regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor de bedrijven in de bestemming Bedrijf om met toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling de bestemming Bedrijf te wijzigen ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:

  • a. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen of 5.000 m2 glas mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • b. de gebouwen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • c. de bestaande en nieuw te realiseren woning dient te worden voorzien van een zelfstandig bouwvlak me de bestemming Wonen;
  • d. de tuin bij de bestaande woning en nieuwe woning dient te worden voorzien van de bestemming Tuin (zonder bouwvlak);
  • e. indien wenselijk kunnen de gronden ook worden voorzien van de bestemming Agrarisch met waarden, Natuur of Groen - Landschappelijke overgangszone;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • g. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat de bestemmingswijziging van de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van een nieuwe woning geen afbreuk doet aan de eventueel aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van:
    • 1. open weidelandschap
    • 2. karakteristiek slotenpatroon;
    • 3. verkavelingspatroon;
    • 4. zichtlijnen;
    • 5. karakteristieke boerderijoprit;
    • 6. verbinding tussen stad en platteland;
    • 7. kreekruggen;
    • 8. historische kades;
    • 9. terpen;
    • 10. kerkenpaden;
    • 11. kasteelwerven;
    • 12. molenwerven;
    • 13. de specifieke ruimtelijke kwaliteiten zoals omschreven in het Landschapsontwikkelingsperspectief;
  • i. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat de bestemmingswijziging van de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van een nieuwe woning past binnen de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het LOP en de Handleiding Beeldkwaliteit;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder i, kan het bevoegd gezag afwijken van de regels en randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Handleiding Beeldkwaliteit, indien zij van oordeel is dat hiermee evenwel word bijgedragen aan de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit of hieraan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.

Artikel 4 Groen - landschappelijke overgangszone

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke overgangszone' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bestaande moestuinen
  • c. bestaande boomgaarden
  • d. niet-beroepsmatig agrarisch gebruik;
  • e. de inrichting van natuurvriendelijke oevers, alsmede voor het verstrekken van informatie omtrent het oudheidkundig bodemonderzoek.

op deze gronden zijn uitsluitend toelaatbaar:

  • f. hobbykassen, bergingen en stallen voor kleinvee ten behoeve van woningen op aangrenzende percelen met de bestemming Wonen;
  • g. in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen, waterpartijen en natuurvriendelijke oevers;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van gebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;
  • b. overigens geldt het volgende:

  Max. oppervlakte   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte
 
bergingen en stallen voor kleinvee ten behoeve van woningen op aangrenzende percelen
 
bestaand   bestaand   bestaand  
hobbykassen
 
bestaand   bestaand   bestaand  
overige erfafscheidingen
 
-   -   1 m  
overige bouwerken, geen gebouwen zijnde
 
-   -   3 m
 

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, woden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de evenwijdige of nagenoeg evenwijdig aan de weg geplaatste gevel bedraagt ten hoogste 1m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. de in tabel 5.1 genoemde nevenfuncties met de daarbij behorende maximaal te bebouwen en te gebruiken oppervlaktes;
  • c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

Tabel 5.1 Toegestane nevenfuncties

Nevenfunctie   Max. m2 aan bebouwing
 
Max. m2 aan gronden  
verkoop van streekeigen producten
 
100   -  
veearts; hoefsmederij
 
200   100  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
 
200   -  
kinderboerderij
 
200   200  
paardenstalling/paardrijactiviteiten tot 5 paarden
 
200   800  
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur
 
200   -  
bed & breakfast
 
125   -  
kleinschalige horecagelegenheid
 
100   500  
museum/tentoonstellingsruimte
 
200   -  

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is 1 woning toegestaan;
    indien het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat dient bij herbouw het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt;
  • c. bijgebouwen dienen achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;
  • e. lichtmasten bij paardenbakken zijn niet toegestaan;
  • f. overigens geldt het volgende:

  Max. inhoud   Max. oppervlakte   Max. goothoogte
 
Max. bouwhoogte  
woningen (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen)
 
bestaand + eenmalig 10% van de inhoud   -   4,5 m   10 m  
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen (per woning)
 
bestaand   bestaand   bestaand   bestaand  
erf- en terrein- afscheidingen:
- voor de voorgevel
- buiten het bouwvlak
- elders  
-   -   -  
1 m
1 m
2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
-   -   -   3 m  

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Inhoudsmaat woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 6.2 om de inhoudsmaat van woningen te vergroten tot ten hoogste 1000 m3 (exclusief ondergrondse bolken), met inachtneming van het volgende:

  • a. het vergroten van de woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • b. woningen met een bestaande inhoud kleiner dan 500 m3 mogen worden vergroot tot ten hoogste 500 m3 met dien verstande dat ten hoogste 30% van het erf mag worden bebouwd;
  • c. woningen met een bestaande inhoud tussen de 500 m3 en 750 m3 mogen worden vergroot tot ten hoogste 750 m3 met dien verstande dat ten hoogste 30% van het erf bebouwd mag worden;
  • d. woningen met een bestaand inhoud groter dan 750 m3 mogen worden vergroot tot ten hoogste 1000 m3 met dien verstande dat ten hoogste 30% van het bestaande erf bebouwd mag worden;
  • e. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. uitbreiding van het bebouwd en/of verhard oppervlak mag uitsluitend plaatsvinden conform de gestelde waterbergingsnorm van het Hoogheemraadschap van Delfland. Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, dient het bevoegd gezag instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland te verkrijgen;
  • g. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat het vergroten van de inhoudsmaat geen afbreuk doet aan en past binnen de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het LOP en de Handleiding Beeldkwaliteit;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g, kan het bevoegd gezag afwijken van de regels en randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Handleiding Beeldkwaliteit, indien zij van oordeel is dat hiermee evenwel wordt bijgedragen aan de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit of hieraan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.

6.3.2 Afwijkende goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen zoals bepaald in lid 6.2 onder j, met inachtneming van het volgende:

  • a. het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • b. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat het vergroten van de goot- en bouwhoogte geen afbreuk doet aan en past binnen de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het LOP en de Handleiding Beeldkwaliteit;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b, kan het bevoegd gezag afwijken van de regels en de randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Handleiding Beeldkwaliteit, indien zij van oordeel is dat hiermee evenwel wordt bijgedragen aan de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit of hieraan niet onevenredig afbreuk wordt gedaan.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m2;
  • b. paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • c. bed&breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning of een bijgebouw en dient gerund te worden door de bewoner of beheerder van het betreffende huis;

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Sociale nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in tabel 5.1 ten behoeve van het toestaan van sociale nevenfuncties binnen het bouwvlak met inachtneming van het volgende:

  • a. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • b. er mogen geen beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheid);
  • c. de nevenfunctie is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
  • d. er dient op eigen terrein voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de betreffende functie;
  • e. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan indien de nevenfunctie geen onevenredig grote verkeersaantrekkende werking heeft en er geen verslechtering optreedt in de verkeersafwikkeling ter plaatse;
  • f. opslag van stoffen en producten die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren is niet toegestaan;
  • g. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  • h. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat de nevenfunctie geen afbreuk doet aan en past binnen de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het LOP en de Handleiding Beeldkwaliteit;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h, kan het bevoegd gezag afwijken van de regels en randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Handleiding Beeldkwaliteit, indien zij van oordeel is dat hiermee evenwel wordt bijgedragen aan de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit of hieraan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie II

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie II' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden;
  • b. indien uit het in lid 7.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • c. de verplichting als bedoeld in lid 7.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan bodemverstoringen in een gebied van maximaal 50 m2 optreden en/of tot maximaal 40 cm onder maaiveld worden uitgevoerd;
    • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • d. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 7.2 onder a, is afgegeven, waarvan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 7.2 onder b, is het bepaalde in 7.2 onder c.1 en 7.2 onder c.2 niet van toepassing. het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dan nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord. De bepaling in 7.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie II' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
    • 1. Bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 50 m2 en/of een diepte dieper dan 40 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplanting;
    • 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verbod als bedoeld in 7.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 7.2 van toepassing is;
    • 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning;
    • 5. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 50 m2 en/of diepte van maximaal 40 cm onder maaiveld;
    • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullen archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden;
  • d. indien uit het in lid 7.3 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • e. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 7.3 onder c, is afgegeven, waarvan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 7.3 onder d, zijn 7.3 onder b.4 en 7.3 onder b.5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologsiche waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. De bepaling in lid 7.3 onder d is overeenkomstig van toepassing.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie II' aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in het behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie IV

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie IV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:

  • a. alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
  • b. indien uit het in lid 8.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • c. de verplichting als bedoeld in lid 8.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan bodemverstoringen in een gebied van maximaal 1,5 hectare optreden en/of tot maximaal 40 cm onder maaiveld worden uitgevoerd;
    • 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • d. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 8.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld 8.2 onder b, zijn 8.2 onder c.1 en 8.2 onder c.2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. De bepaling in lid 8.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. Het is verboden om op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie IV' zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
    • 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1,5 hectare en/of een diepte dieper dan 40 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend, saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijver en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    • 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verbod als bedoeld in 8.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken;
    • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 8.2 van toepassing is;
    • 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning;
    • 5. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare en/of diepte van maximaal 40 cm onder maaiveld;
    • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
  • d. indien uit het in lid 8.3 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvrgunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • e. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 8.3 onder c, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in 8.3 onder d, zijn 8.3 onder b.4 en 8.3 onder b.5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgev oerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord. De bepaling in 8.3 onder d is overeenkomstig van toepassing.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie IV' aangewezen gronden te wijzigen of (gedeeltelijk) te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn;
  • b. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het niet langer noodzakelijk is dat het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in behoud en bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint initiatiefnemer schriftelijk advies in bij de waterbeheerder omtrent de vraag of belang van de waterstaatkundig functie door bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

11.2 Milieuhygiënsche geschiktheid bodem

Het bevoegd gezag verleend pas een omgevingsvergunning voor het bouwen indien de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem is aangetoond middels bodemonderzoek en/of de eventueel noodzakelijke bodemsanering is uitgevoerd.

11.3 Bestaande maten
  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels met de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
    • 3. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk zoals hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien meer bestaande vrijstaande bijgebouwen aanwezig zijn. In dit geval geldt dat nieuwbouw uitsluitend mogelijk is na sanering van alle bestaande vrijstaande bijgebouwen waarbij ten hoogste 50% van het gesloopte mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt teruggebouwd nooit meer mag bedragen dan 300 m2.

11.4 Herbouw (bedrijfs)woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.

11.5 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat geen inbreuk mag worden gemaakt op het maximaal te bouwen oppervlak van het perceel en eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat.

11.6 Afstand tot waterlopen

De afstand van gebouwen tot waterlopen bedraagt ten minste:

  • a. 4 m tot hoofdwatergangen;
  • b. 1,5 m tot waterlopen, met dien verstande dat de afstand van kassen tot deze waterlopen tenminste 1 m bedraagt.

11.7 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

  • a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Overige zone - 1
13.1.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 1' zijn de gronden tevens bestemd voor:

  • a. onderhoud aan en de inpassing van de N468, met dien verstande dat de weg zelf binnen de bestemming 'Verkeer' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Gras, geconsolideerd' (NL.IMRO.1842.bp21BG02Gec-va01) dient te blijven;
  • b. bij het gebruik van sub a behorende voorzieningen, zoals steunbermen, damwanden, groen, nutsvoorzieningen en water.

13.1.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen bouwwerken behorende bij de functie als genoemd in 13.1.1 worden gebouwd. Hiervoor gelden, in aanvulling op de bepalingen bij de andere ter plaatse voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

13.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden me deze gebiedsaanduiding de volgende werken en werkzaamheden zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning, uit te voeren ten behoeve van het onder 13.1.1 genoemde gebruik:
    • 1. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 2. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere (hoog)opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
  • b. het verbod onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien;
    • 1. de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. het belang van de goede waterhuishouding niet wordt geschaad.
  • d. binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 1' komen omgevingsvergunningstelsels voor werken en werkzaamheden uit de van toepassing zijnde enkelbestemmingen van Hoofdstuk 2 te vervallen.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realiseren van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak met met ten hoogste 10% worden vergroot;
  • c. uitbreiding van het bebouwd en/of verhard oppervlak mag uitsluitend plaatsvinden conform de gestelde waterbergingsnorm van het Hoogheemraadschap van Delfland. Alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, dient het bevoegd gezag instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland te verkrijgen.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.2 Woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in Hoofdstuk 2 teneinde het aantal wooneenheden in het hoofdgebouw te vermeerderen, met inachtneming van het volgende;

  • a. de wijziging is uitsluitend van toepassing op monumenten en monumentale ensembles zoals opgenomen in het actuele register van gemeentelijke en rijksmonumenten en met de bestemming 'Wonen';
  • b. de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien de woningsplitsing bijdraagt aan het behoud of verbetering van het oorspronkelijke en cultuurhistorische waardevolle karakter van de bebouwing;
  • c. na woningsplitsing bedraagt het aantal wooneenheden maximaal 2;
  • d. het gebouw dient na woningsplitsing door één aaneengesloten dak afgedekt te blijven;
  • e. het hergebruik dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume: het uitwendige karakter van het hoofdgebouw, zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting, dient behouden te blijven;
  • f. voor monumentale ensembles met een relatief klein hoofdgebouw en met een of meerdere relatief grote monumentale bijgebouwen met een zelfstandig monumentale waarde geldt, in afwijking van het bovenstaande, dat een tweede wooneenheid ook binnen het bijgebouw gerealiseerd mag worden;
  • g. de splitsing/toevoeging tweede wooneenheid mag niet leiden tot beperkingen voor omliggende (agrarische) bedrijven (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • h. indien er sprake is van een rijks- en gemeentelijke monument dient de initiatiefnemer een positief advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en/of de gemeentelijke monumentencommissie te overleggen.

14.3 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundering

Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.4 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundering met inachtneming van het volgende:

  • a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  • b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • d. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
14.4 Afstand tot waterlopen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.6 teneinde de afstand tot waterlopen te verkleinen indien de initiatiefnemer een positief advies van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft ontvangen.

14.5 Realisatie van een gemaal

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald in Hoofdstuk 2 ten behoeve van de realisatie van een gemaal met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van het gemaal mag ten hoogste 70 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van het gemaal mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • c. het gemaal dient landschappelijk te worden ingepast, met inachtneming van de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van de gewenste ruimtelijke en beeldkwaliteit zoals opgenomen in het LOP en de Handleiding Beeldkwaliteit voor zover van toepassing.

14.6 Goothoogte (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 voor het toestaan van een goothoogte van ten hoogste 6 m bij (bedrijfs)woningen, indien dit vanuit stedenbouwkundig opzicht aansluit op woningen in de omgeving en landschappelijk aanvaardbaar is.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

15.2 Waarde Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie 1 t/m 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

15.3 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  • a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  • b. de herbouw mag niet leiding tot aantasting van de bestaande doorzichten;
  • c. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende (agrarische) bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  • d. de herbouw uiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  • f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;

Artikel 16 Overige regels

16.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

16.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden, al dan niet gecombineerd, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde Notitie Parkeernormen van de gemeente Midden-Delfland bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het gebouw is tenietgegaan'
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Gaagweg 11'.