Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 1e Herziening Keenenburg V
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1842.bp14SL01-va01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan '1e Herziening Keenenburg V' van de gemeente Midden-Delfland.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1842.bp14SL01-va01  met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
 
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak zeer beperkt publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. De beroeps -of bedrijfsactiviteit wordt uitsluitend door de bewoner(s) van de woning uitgevoerd.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.6 antenne (-installatie)
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten, schotelantennes, panelen en technische installatie(s).
 
1.7 automatenhal/speelhal
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.
 
1.10 bedrijf
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen. 
1.11 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.14 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
 
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.23 bruto vloeroppervlakte (bvo)
het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen.
 
1.24 carport
een bijbehorend bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig.
 
1.25 coffeeshop
gelegenheid waar softdrugs worden verkocht.
 
1.26 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit.
1.27 detailhandel in volumineuze goederen
een detailhandelsbedrijf in de volgende te onderscheiden categorieën:
  1. detailhandel in volumineuze goederen, in de vorm van auto's en motorvoertuigen;
  2. tuincentra;
  3. bouwmarkten.
1.28 doeleinden van openbaar nut
kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelkastjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen, wachthuisjes en straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).
 
1.29 erf
die gedeelten van het bouwperceel, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan.
 
1.30 erker
een uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.
 
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.32 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.33 groenvoorziening
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
 
1.34 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.35 kantoor
een gebouw, gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch, ontwerp technisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen.
 
1.36 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
 
1.37 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
 
1.38 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.39 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
 
1.40 seksinrichting en/of seksbedrijf
een voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.
 
1.41 sociale woningbouw
  1. sociale huurwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. sociale koopwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijven' die van deze regels onderdeel uitmaakt.
 
1.43 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa('s) bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
 
1.44 straatmeubilair
verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor het stallen van fietsen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, metalen en houten graffitimuur, alsmede telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
 
1.45 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.46 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.
 
1.47 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak wordt getrokken langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
 
1.48 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.49 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
 
1.50 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.51 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten. Met inbegrip van woningen voor gehandicapten.
 
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,0 m wordt overschreden.
  
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 2': bedrijven uit ten hoogste de categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste de categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  3. waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.1.1 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. gebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. erfafscheidingen die voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel maximaal 2 m hoog mogen bedragen;
  2. de bouwhoogte voor vrijstaande antenne-instalaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast, bedraagt ten hoogste 15 m;
  3. de bouwhoogte voor antenne-installaties op bouwwerken, niet zijnde schotelantennes, bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.2.3 Parkeren en laden en lossen
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo bedrijfsruimte.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  4. detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan;
  5. zelfstandige kantoorvestigingen zijn niet toegestaan;
  6. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  7. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  8. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  9. uitoefening van detailhandel, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestandsdeel vormt van de bedrijfsuitvoering, is toegestaan;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:
  1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in artikel 3 lid 1 onder a maar niet hoger dan categorie 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 3 lid 1 onder a en b genoemd;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Keenenburg V' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 3 lid 1 onder a en b genoemd.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zodanig tebwijzigen dat activiteiten, zoals bedoeld onder artikel 3 lid 3 sub c, zijn toegestaan, mits vooraf een milieueffectrapportage wordt opgesteld volgens de eisen op grond van de Wet milieubeheer.
 
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voet- en fietspaden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. met daarbij behorende voorzieningen zoals:
    • straatmeubilair;
    • wandel- en fietspaden;
    • doeleinden van openbaar nut;
    • opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen;
    • water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers en bruggen;
    • waterberging en water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
  2. artikel 4 lid 1 sub c voor speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 4 m mag bedragen.
 
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. toegangspaden tot de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
5.2 Bouwregels
Op de als 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 5 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd.
5.2.1 Bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en grenzend aan het openbaargebied is ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 1 m achter de voorgevel is ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte voor antenne-installaties op bouwwerken, niet zijnde schotelantennes, bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 5 lid 2 toestaan dat:
  1. carports worden opgericht, mits:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;
    2. de breedte niet minder bedraagt dan 3 m;
    3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    4. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 1 m;
    5. voor de realisatie van de benodigde uitwegconstructie geen parkeerplaats of boom wordt opgeheven in het openbaar gebied;
  2. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht, mits:
    1. de diepte bedraagt ten hoogste 1 m gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
    3. de breedte bedraagt ten hoogste 2/3 van de gevelbreedte.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, (ondergrondse) afvalcontainers, reclameborden, speelvoorzieningen, doeleinden van openbaar nut, water, bermen, oeverstroken en groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 6 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de hoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. speelvoorzieningen waarvan de hoogte maximaal 4 m mag bedragen;
  2. lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. water ten behoeve van de aan- en afvoer, waterberging, water en natuurlijke oevers;
  3. bruggen;
  4. de breedte van een brug/duiker ter ontsluiting tussen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' bedraagt minimaal 6 m.
  5. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: duikers, andere vergelijkbare voorzieningen en groenvoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de als 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 7 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de hoogte maximaal 5 m mag bedragen.
 
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden woningen, in de volgende typologie: vrijstaand, 2-onder-1 kap, of maximaal 3 aaneengesloten woningen, met uitzondering van de Wilgenlaan waar ook tot 5 aaneengesloten woningen zijn toegestaan;
  2. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen: zoals groen, water, parkeervoorzieningen, tuinen en erven, verharding.
8.1.1 Ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. doeleinden van openbaar nut.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
  1. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een hoger aantal op de verbeelding is weergegeven, in welk geval dat aantal als maximum geldt;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduidingen 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
8.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen minimaal achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 5 m bedragen;
  3. balkons en dakterassen op aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  4. het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% tot een maximum van 50 m² bedragen van de bij het hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in lid 1, met dien verstande dat een aaneengesloten opppervlakte van ten minste 15 m² van de bij het hoofdgebouw behorende perceel als bedoeld in lid 1 onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  5. in afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 2.2 sub d mag het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen 75 m² bedragen, indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in lid 1 ten minste 250 m² bedraagt;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn tevens garageboxen toegestaan.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 3 m mag bedragen, met uitzondering van:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en grenzend aan het openbaargebied is ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 1 m achter de voorgevel is ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte voor antenne-installaties op bouwwerken, niet zijnde schotelantennes, bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
8.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaats van de bebouwing;
met dien verstande dat:
 
  1. bij de afweging betreffende de nadere eisen, het college, het beeldkwaliteitplan opgenomen in de bijlage bij de toelichting, als toetsingskader hanteert.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Verboden gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, met uitzondering ten behoeve van mantelzorg als bedoeld in artikel 2 lid 22 van de Bor bijlage II;
  2. het gebruik van een garage voor bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of seksbedrijf;
  4. het gebruik van het hoofdgebouw als beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte.
8.4.2 Aan huis gebonden beroep
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval niet verstaan, het gebruik van de woning voor aan huis gebonden beroep, onder voorwaarden dat:
  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 25% van het totale vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken als zodanig mag worden gebruikt, tot een maximum van 40 m2;
  2. de bewoner zelf het aan huis gebonden beroep uitoefent;
  3. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  4. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de nabij gelegen woonbebouwing;
  6. door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  7. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep of het aan huis gebonden bedrijf.
Artikel 9 Wonen - Uit te werken 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, fiets en voetpaden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. tuinen en erven;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. bijbehorende bouwwerken;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  10. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water en verharding.
9.1.1 ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. gebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.;
  4. doeleinden van openbaar nut.
9.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken het plan uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de onderstaande uitwerkingsregels:
  1. het te realiseren aantal woningen maximaal 4 bedraagt;
  2. de goothoogte van de gebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  4. bij vaststelling van het uitwerkingsplan dient rekening te worden gehouden met een minimale parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning;
  5. bij vaststelling van het uitwerkingsplan dient een onderzoek naar de gevolgen voor de flora en fauna te zijn uitgevoerd, in het bijzonder voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Eventuele maatregelen om de gevolgen tot een minimum te beperken dienen in de planvorming te worden opgenomen;
9.2.1 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaats van de bebouwing;
  2. de afmetingen van bebouwing;
met dien verstande dat:
  1. bij de afweging betreffende de nadere eisen, het college, het beeldkwaliteitplan opgenomen in de bijlage bij de toelichting, als toetsingskader hanteert.
9.3 Bouwregels
Zolang en voor zover een uitwerkingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub b van de Wet ruimtelijke ordening, niet in werking is getreden, is het verboden gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken te realiseren ten behoeve van de in artikel 9 lid 1 bedoelde functies.
Artikel 10 Wonen - Uit te werken 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, fiets en voetpaden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. tuinen en erven;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. bijbehorende bouwwerken;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  10. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water en verharding.
10.1.1 ten behoeve van het toegestane gebruik zijn op en in deze gronden toegelaten:
  1. gebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.;
  4. doeleinden van openbaar nut.
10.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken het plan uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de onderstaande uitwerkingsregels:
  1. het te realiseren aantal woningen maximaal 23 bedraagt;;
  2. de goothoogte van de gebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  4. bij vaststelling van het uitwerkingsplan dient rekening te worden gehouden met een minimale parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning;
  5. bij vaststelling van het uitwerkingsplan dient een onderzoek naar de gevolgen voor de flora en fauna te zijn uitgevoerd, in het bijzonder voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Eventuele maatregelen om de gevolgen tot een minimum te beperken dienen in de planvorming te worden opgenomen;
10.2.1 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaats van de bebouwing;
  2. de afmetingen van bebouwing;
met dien verstande dat:
  1. bij de afweging betreffende de nadere eisen, het college, het beeldkwaliteitplan opgenomen in de bijlage bij de toelichting, als toetsingskader hanteert.
10.3 Bouwregels
Zolang en voor zover een uitwerkingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub b van de Wet ruimtelijke ordening, niet in werking is getreden, is het verboden gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken te realiseren ten behoeve van de in artikel 10 lid 1 bedoelde functies.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
  1. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend worden vastgesteld of er archeologische waarden worden verstoord. De aanvrager dient contact op te nemen met de gemeentelijk archeoloog; deze geeft aan of aanvullend archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, archeologische waarden worden verstoord;
  2. Indien uit het in artikel 11 lid 2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. De verplichting als bedoeld in artikel 11 lid 2 onder a geldt niet voor projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en een diepte kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning
(omgevingsvergunning voor het aanleggen) van burgemeester en wethouders de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en diepte dieper dan 40 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
11.3.2 UItzondering verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, en/of
  3. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht, en/of
  4. betrekking hebben op een project met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m² en diepte die kleiner is dan 40 cm –maaiveld.
11.3.3 Voowaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 wordt slechts verleend, indien:
  1. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het bevoegd gezag inzake archeologie.
11.3.4 Archeologisch onderzoek
Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager contact op worden genomen met de gemeentelijk archeoloog of aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is op grond waarvan door het bevoegd gezag kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
11.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
Indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 11 lid 3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 3.1:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
  
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
  1. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend worden vastgesteld of er archeologische waarden worden verstoord. De aanvrager dient contact op te nemen met de gemeentelijk archeoloog; deze geeft aan of aanvullend archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, archeologische waarden worden verstoord;
  2. Indien uit het in artikel 12 lid 2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. De verplichting als bedoeld in lid artikel 12 lid 2 onder a geldt niet voor projecten met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m2 en een diepte kleiner is dan 40 cm beneden maaiveld.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning
(omgevingsvergunning voor het aanleggen) van burgemeester en wethouders de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 en diepte dieper dan 40 cm onder maaiveld, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
12.3.2 UItzondering verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 12 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, en/of
  3. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht, en/of
  4. betrekking hebben op een project met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m² en diepte die kleiner is dan 40 cm –maaiveld.
12.3.3 Voowaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 12 lid 3.1 wordt slechts verleend, indien:
  1. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het bevoegd gezag inzake archeologie.
12.3.4 Archeologisch onderzoek
Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 12 lid 3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager contact op worden genomen met de gemeentelijk archeoloog of aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is op grond waarvan door het bevoegd gezag kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
 
12.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
Indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 12 lid 3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 lid 3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 lid 3.1:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
 
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering en bijbehorende waterstaatkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
Op en in de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in artikel 13 lid 1 bedoelde functie.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de als 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in artikel 13 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd waarbij de hoogte van maximaal 4 m mag bedragen.
13.2.3 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Het bevoegd gezag wint alvorens de omgevingsvergunning te verlenen advies in bij de water- en/of dijkbeheerder.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verbod
Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  2. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd;
  3. het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 30 cm;
  4. het ophogen van gronden.
13.3.2 Normale onderhoud en beheer
De in artikel 13 lid 3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. het rooien of vellen van bestaand houtgewas betreffen in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  3. werken of werkzaamheden betreffen van ondergeschikte betekenis;
  4. werken of werkzaamheden betreffen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik.
13.3.3 Toelaatbare werkzaamheden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering. Het bevoegd gezag wint alvorens de omgevingsvergunning te verlenen advies in bij de water- en/of dijkbeheerder.
 
3 Algemene regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 15 Algemene bouwregels
15.1 Hoogteaanduidingen
15.1.1 Ten hoogste toelaatbare hoogte
Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen - onverminderd hetgeen in artikel 15 lid 1.1 of hoofdstuk 2 van de regels is bepaald - de aangegeven hoogten te worden aangehouden.
 
15.1.2 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 of de overige regels anders in bepaald- ten hoogste bedragen:
 
 Bouwhoogte
van speeltoestellen4 m
van lichtmasten10 m
doeleinden van openbaar nut3 m
van (schotel) antennes3 m
van tuinmeubilair2 m
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde3 m
15.2 Doeleinden van openbaar nut
De maximale oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut bedraagt 35 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 m.
 
15.3 Water
Bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder.
 
15.4 Parkeren
Bedrijven
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting van elk perceel ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan een vigerende parkeernorm 2,3 parkeerplaats per 100 m² bvo bedrijfsruimte, conform de Nota Parkeernormen Midden-Delfland 2012 of de door de gemeenteraad vastgestelde opvolger van deze nota. Bij ontoereikendheid van deze nota zijn de richtlijnen van het CROW ten aanzien van parkeren van toepassing.
 
Woningen
Bij het oprichten van woningen of het veranderen in gebruik dient binnen het plangebied voorzien te worden in 1,5 parkeerplaatsen per woning, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaatsen in openbaar gebied, conform de Nota Parkeernormen Midden-Delfland 2012, conform de Nota Parkeernormen Midden-Delfland 2012 of de door de gemeenteraad vastgestelde opvolger van deze nota. Bij ontoereikendheid van deze nota zijn de richtlijnen van het CROW ten aanzien van parkeren van toepassing.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
16.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
  1. standplaats voor onderkomens;
  2. het opslaan van materialen en voorwerpen behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  5. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting of seksbedrijf;
  6. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal of casino;
  7. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop;
  8. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden.
16.2 Niet van toepassing
Het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo is niet van toepassing voor zover het betreft:
  1. opslag van goederen op eigen perceel ten behoeve van de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering;
  2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. deze regels en toestaan dat het bouwvlak maximaal 10% wordt overschreden;
  3. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 60 m³ mag bedragen;
    • de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  4. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
met inachtneming van het overig bepaalde in deze regels, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving
 
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
 
Artikel 19 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot uitwerking en/of wijziging op grond van deze regels is de procedure van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
  
Artikel 20 Overige regels
20.1 Werking wettelijke regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 21 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 21 lid 1 met maximaal 10%.
 
21.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
artikel 21 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
21.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
21.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 21 lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
21.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 21 lid 4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
21.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
artikel 21 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 1e Herziening Keenenburg V.
  
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Midden-Delfland, gehouden op …………….
 
De griffier, De voorzitter,