direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidweg nabij 28 te Naaldwijk
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanvrager is sinds 2019 eigenaar van de woning op het perceel van Zuidweg 28 en het perceel naast Zuidweg 28 (postcode 2671 MN) te Naaldwijk, kadastraal bekend sectie E nummer 6119.

Deze ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op dit perceel + de aangrenzende percelen met de kadastrale nummers 2988, 5421, 5422 en 5510. Het kadastrale perceel (E 6119) van 1.302 m² is nu onbebouwd. Aanvrager wenst de huidige woning op het perceel te slopen en een nieuwe woning te bouwen op genoemde kadastrale percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0002.png"

Situatietekening (bestaand) Situatietekening (nieuw)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0003.png"

Tekeningen gevelaanzichten op te richten woning.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan Zuidweg 28 in Naaldwijk, gemeente Westland in de provincie Zuid- Holland. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2.806 m² en is o.a. omringd door water en groen. Het plangebied is kadastraal bekend gemeente onder sectie E, nummers 2988, 5421, 5422, 5510 en 6119.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0004.jpg"

Uitsnede GIS, kadastrale gegevens.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het aangevraagde project is voorgenomen op gronden met de enkelbestemming 'Wonen - I' (artikel 11), de enkelbestemming 'Wonen – II' met de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' (artikel 12) en de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' (artikel 18) en 'Waterstaat – Waterkering' (artikel 20). Tevens zijn het "Paraplubestemmingsplan Wonen Westland" en het "Paraplubestemmingsplan Parkeernormen" van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0005.png"

Uitsnede huidig bestemmingsplan Hoogeland (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0006.png"

Uitsnede huidig bestemmingsplan Hoogeland (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Hoogeland", omdat de woning niet wordt gebouwd

binnen het bouwvlak en omdat de inhoudsmaat van de woning meer dan 850 m³ bedraagt (namelijk

2.560 m³).

Gebruiksregels

Het beoogde gebruik is in overeenstemming met de gebruiksregels van artikel 11, 12, 18, 20 en 23 van het bestemmingsplan 'Hoogeland'.

Bouwregels

Ingevolge artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.1, onder b van het bestemmingsplan mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning heeft (mede) betrekking op de bouw van een hoofdgebouw dat grotendeels buiten het op de planverbeelding weergegeven bouwvlak is gesitueerd. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.

Ingevolge artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.1, onder f van het bestemmingsplan mag de inhoud van een hoofdgebouw ten hoogste 850 m3 bedragen; indien de bestaande inhoud van een hoofdgebouw groter is dan geldt de bestaande inhoud als maximum maat.

Het bestaande hoofdgebouw heeft een inhoud kleiner dan 850 m3. Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning heeft (mede) betrekking op de bouw van een hoofdgebouw waarvan de inhoud op de gronden met de bestemming 'Wonen – I' al ruimschoots meer dan 850 m3 bedraagt. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.

Ingevolge artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.2, onder a van het bestemmingsplan dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een afstand van ten minste 3,00 meter achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd.

Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning heeft mede betrekking op de bouw van een uitbouw welke circa 2,7 meter achter de voorgevel is gesitueerd. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.

Ingevolge artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.2, onder e van het bestemmingsplan mag de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 3,00 meter bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 4,00 meter en 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden. Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning heeft mede betrekking op de bouw van een aan-/uitbouw waarvan de goothoogte circa 3,35 meter bedraagt. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.

Ingevolge artikel 20, lid 20.3, onder 20.3.2 van het bestemmingsplan mag ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.

Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning heeft betrekking op de bouw van nieuwe bouwwerken waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, wel wordt uitgebreid. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.

Ingevolge artikel 22, lid 22.3, onder d van het bestemmingsplan mag de bouwhoogte van overkappingen ten hoogste 3,00 meter bedragen.

Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning heeft mede betrekking op de bouw van een overkapping met een bouwhoogte van circa 3,35 meter. Gelet op het voorgaande is de aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.

Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning is overigens wel in overeenstemming met de bouwregels van artikel 12 en 18 van het bestemmingsplan.

Toetsing aan paraplubestemmingsplan Wonen Westland

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het paraplubestemmingsplan Wonen Westland. In dit plan is in artikel 2.1 van de planregels een verbod opgenomen ten aanzien van de transformatie van bestaande woningen. Het is niet mogelijk om een bestaande woning te veranderen in en/of vergroten tot twee of meer zelfstandige woningen. De planlocatie betreft geen bestaande woning, maar een onbebouwde kavel. Dus het verbod uit het paraplubestemmingsplan is niet van toepassing op deze kavel.

Toetsing aan paraplubestemmingsplan Parkeernormen 

Volgens berekening dienen er 2,3 parkeerplaatsen (afgerond 3) te worden aangelegd bij deze woning. Hiervoor is voldoende ruimte op de kavel aanwezig.

1.4 Leeswijzer

Het omgevingsvergunning "Zuidweg nabij 28 te Naaldwijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.


De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).


De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.


De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.


Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.


Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.


Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

De toekomstkaart van Westland:
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0007.png"

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.   

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Integrale handhaving Wabo taken

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.


Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.


Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.


Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

 

Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.


Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk.

2.1.2 Regionaal beleid

Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.

2.1.3 Provinciaal beleid

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.

Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.

De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een introductie op het Omgevingsbeleid, waarin opgenomen de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting die is opgenomen in het deel Ambities en sturing;
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Samenhangende beleidskeuzes, integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via h.o.v. verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen leiden en dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0008.jpg"

De ruimtelijke hoofdstructuur

De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).

De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0009.png"

Programma Ruimte

Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.

Ambitie

Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.

Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.

De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0010.jpg" 

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling voor het oprichten van een woning op het perceel Zuidweg nabij 28 te Naaldwijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke aspecten

Huidige situatie

Op de percelen NWK01 E 2988, 5421, 5422 en 5510 is reeds een woning gebouwd. De aanvrager van onderhavig plan heeft in 2019 deze woning aangekocht. De aanvrager is voornemens deze woning te slopen en een nieuwe woning te realiseren op de bovengenoemde kadastrale percelen en op het perceel NWK01 E 6119. De woning wordt niet op dezelfde plek teruggebouwd.

Op het kadastrale perceel NWK01 E 6119 betreft een onbebouwde kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0011.png"

Uitsnede GIS, gronden bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0012.png"

Uitsnede GIS, onbebouwde kavel.

Toekomstige situatie

Het plan betreft de realisatie van een woning op het perceel Zuidweg nabij 28 te Naaldwijk, kadastraal bekend als sectie E, nummers 2988, 5421, 5422, 5510 en 6119. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 2.806 m² en is o.a. omringd door water en groen. De inhoudsmaat van de woning circa bedraagt 2.560 m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0014.png"

Situatietekening bestaand Situatietekening nieuw

2.2.2 Wenselijke afwijking van het bestemmingsplan

Van de strijdigheden met de regels van het geldende bestemmingsplan "Hoogeland" is de overschrijving van het volume het meest in het oog springend. De ruimschootse overschrijding is wat dit punt betreft een herhalingsgeval. De woning aan Zuidweg 38 welke al reeds is opgericht, overschrijdt het maximum ook ruimschoots en past op dit deel van de Zuidweg. Ook omdat het voorstel zich bevindt aan een hoekpunt, is een groter volume voorstelbaar.

De overige overschrijdingen zijn van ondergeschikte aard en zijn relatief klein van aard. Het voorgestelde plan is voorstelbaar en past in de lintbebouwing welke reeds is gebouwd aan de Zuidweg.

2.2.3 Verkeer

Ontsluiting

De toekomstige uitweg is een verbetering ten opzichte van de oude uitweg. Voor de maatvoering mag de uitweg maximaal 5,5 meter breed zijn.

 

Parkeren

De parkeernorm voor een vrijstaande koopwoning op deze locatie is 2,3 parkeerplaats per woning. In onderhavig plan worden twee haaksparkeervakken en een garage gerealiseerd. De haaksparkeervakken en garage tellen voor (2+0,5) 2,5 parkeerplaats mee en voldoen hiermee aan de parkeernorm.

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

De aanvraag is eerder behandeld in een vooroverleg. Hieruit is naar voren gekomen dat het toen ingediende voorstel aangepast moest worden op de voor de ruimtelijk relevante punten/stedenbouwkundige voorwaarden:

  • 1. Het oprichten van één woning als onderdeel van het lint aan de reeds bestaande losse vrijstaande woningen is inpasbaar. De vorm van de woning is in strijd met de standaard regels die binnen het hier vigerende bestemmingsplan: 'Hoogeland' gelden voor hoofd- /bijgebouw. Het linker deel van de woning wordt gelezen door z'n huidige vorm en hoogte als bijgebouw echter voldoet deze niet aan de hiervoor geldende planregels. Hier kan op twee manieren mee worden omgegaan:
    • a. Het verkleinen van verschil tussen het hoofd- en het bijgebouw door het verlagen van de nok en het verbreden van het oppervlak van het hoofdgebouw. Dit zou ruimte moeten bieden om voldoende programma kwijt te kunnen op de 1e verdieping;
    • b. Een andere richting die wellicht soelaas kan bieden is om de hoogte van het linker bijgebouw te verlagen naar 5 meter (nokhoogte), waardoor het huidige getekende aanbouw/ bijgebouw ook zo wordt gelezen binnen de kaders van het vergunningsvrij bouwen. Hiernaast is het mogelijk om binnen diezelfde regels voor het vergunningsvrij bouwen om een bebouwingsgebied gelimiteerd tot een maximum van 150m² te realiseren.
  • 2. In het voorlopig ontwerp wordt een erker getekend in de hoek tussen de voor- en zijgevel van de woning. Deze voldoet niet aan onze standaard regels omtrent erkers.
  • 3. Een deel van de ondergrondse parkeerkelder wordt gerealiseerd in de erfgrens. Geadviseerd wordt om niet in de erfgrens te bouwen, maar afstand te houden conform de daarvoor geldende maatvoering voor het bouwen buiten de erfgrens.
  • 4. Er dient geparkeerd en gekeerd te worden op eigen terrein. Er wordt met de 5 parkeerplaatsen in de parkeerkelder voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. De parkeerverplichting in de kelder zal worden opgenomen in de omgevingsvergunning. De drempel op de Zuidweg zal beoordeeld moeten worden. Verplaatsen van de drempel is mogelijkerwijs aan de orde. Dit is afhankelijk van de locatie van de uitweg. De uitrit dient maximaal 5,5 meter te zijn.
  • 5. Vooroverleg met Hoogheemraadschap Delfland is vereist. Op beide percelen is sprake van een Regionale waterkering/een waterstaatswerk. De aanleg van de kelder en de uitrit die over de duiker gaat, kunnen van invloed zijn op de waterkering. De voortuin en een deel van de woning liggen in de beschermingszone. Alle aanleg in de voortuin waaronder beplanting en bebouwing is watervergunningsplichtig. Aandachtspunten in de procedure zijn waterverbreding, half verharding en klimaatadaptatie.
  • 6. De Omgevingsdienst Haaglanden adviseert voorafgaand aan de bouwactiviteiten een flora- en faunaonderzoek te laten uitvoeren vanwege het feit dat het perceel al geruime tijd braak ligt. In het kader van de wet geluidshinder dient er akoestisch onderzoek aangeleverd te worden. Daarnaast dient er een bodemonderzoek te worden gedaan.
  • 7. Er staat één beeldbepalende boom op de kavel die beeldbepalend aan het worden is voor de openbare ruimte van de Middelbroekweg en op de rotonde; deze boom heeft de potentie om uit te groeien tot een monumentale boom die een herkennings/oriëntatiepunt kan worden in Naaldwijk. De boom heeft nauwelijks invloed op de gebruiksmogelijkheden van de kavel, de wens, en advies is, om deze boom te behouden.
  • 8. Tussen het perceel en de Kruisbroek- en Zuidweg ligt een trottoir dat loopt tot aan het zebrapad nabij de rotonde en moet worden aangepast. Door het slopen van de huidige woning op het kavel, ontstaat hier een natuurlijk moment om de openbare ruimte te herstellen. Gaarne gaan we in overleg over een eventuele aanpassing van het voetpad.
  • 9. Aan de achterzijde van het erf van de kavel ligt een strook 'groen' die ook als zodanig is bestemd. Binnen deze bestemming, als onderdeel van het masterplan “Hoogeland” mogen in ieder geval géén erfafscheidingen én bij- en/of aanbouwen worden geplaatst.

Beoordeling:

  • 1. Het oprichten van een losse woning als onderdeel van de lint wordt met dit voorstel voortgezet en is om die reden inpasbaar;
    • a. Voldaan is aan de vraag voor de inpasbaarheid door het verlagen van de nok en tevens de gebouwen meer naar elkaar te trekken qua hoogte;
  • 2. De voorgestelde erker voldoet nu aan de standaardregels;
  • 3. De parkeerkelder wordt nu volledig binnen de erfgrens voorgesteld;
  • 4. Met hoeveelheid aangeboden parkeerplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm. De uitrit voldoet nu aan het maximum van 5,5m;
  • 5. De waterparagraaf is in samenspraak met het Hoogheemraadschap Delfland opgesteld;
  • 6. De benodigde onderzoeken zijn uitgevoerd;
  • 7. Advies is om de aanstaande beeldbepalende boom te behouden, uit de situatietekening is niet direct op te maken dat deze wordt behouden maar wel dat er bomen staan, niet duidelijk de aanstaande beeldbepalende boom onderdeel is van deze bomen;
  • 8. Er is aanleiding voor verbetering van de openbare ruimte. Hierover dient overleg te worden gepleegd voor een aanpassing;
  • 9. Er staat geen erfafscheiding aangegeven, hieruit kan worden opgemaakt dat wordt voldaan aan de eis om geen erfafscheidingen en bij- en/of aanbouwen te plaatsen in deze bestemming Groen en onderdeel van het masterplan “Hoogeland”.

Ten aanzien van het vooroverleg wordt nu voldaan aan de benoemde punten om medewerking te verlenen aan deze aanvraag met dien verstande dat geadviseerd wordt om in overleg te treden om mee te werken aan verbetering aan de openbare ruimte en daarop de terreininrichting mogelijk nog aan te passen. Tevens wordt geadviseerd om de aanstaande beeldbepalende boom te behouden en zo ook goed aan te geven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven en milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Onderzoek

Door Aqua Terra Nova is op 23 september 2020 een onderzoek uitgevoerd omtrent de bedrijven en milieuzonering. In het plangebied wordt één nieuwe woning gerealiseerd (vervanging van bestaande woning). Rondom het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties gelegen en enkele overige, voornamelijk maatschappelijke, bestemmingen. De locatie is gelegen aan een doorgaande gemeentelijke weg. Gezien het bovenstaande kan de omgeving waarin het plangebied gelegen niet eenduidig worden getypeerd als "gemengd gebied" of "rustige woonwijk". Gekozen is om voor de toetsing uit te gaan van "rustige woonwijk".

Het plangebied is gelegen op grote afstand van bedrijventerreinen. In figuur 3.1. zijn de bestemde functies weergegeven binnen een straal van 300 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0016.png"

Bestemde functies in straal 300 meter rondom het plangebied.

Binnen een straal van 300 meter zijn de bestemmingen "maatschappelijk", "kantoor" en "bedrijf" aanwezig.

Activiteiten binnen de bestemming "maatschappelijk" kunnen, afhankelijk van de aard van de activiteit worden ingedeeld in milieucategorie 1 of 2. Activiteiten binnen de bestemming "kantoor" worden ingedeeld in milieucategorie 1. Op de betreffende bestemmingsplanvlakken met "bedrijf" zijn bedrijven tot en met categorie B1 toegestaan en op 1 locatie een nutsbedrijf. Deze bestemde activiteiten worden ingedeeld in milieucategorie 1 of 2. Voor een rustige woonwijk gelden de volgende richtafstanden op grond van de VNG publicatie:

• milieucategorie 1 : 10 meter

• milieucategorie 2 : 30 meter

De bestemmingen binnen 30 meter van het plangebied zijn onderstaand nader beschouwd en weergegeven in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0018.png"

Bestemde functies in straal 30 meter rondom woning in het plangebied.

Maatschappelijk 

Ten zuiden van de bestemming is een bestemmingsplanvlak "maatschappelijk" aanwezig op meer dan 30 meter afstand. In bestemmingsplan Hoogeland heeft de locatie Zuidweg 38 de bestemming "Maatschappelijk". Op 2 maart 2017 is voor de locatie Zuidweg 38 een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning. De betreffende woning is inmiddels gerealiseerd. De richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn hierop niet van toepassing.

3.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat bij de geplande locatie voor nieuwe woning wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" voor een "rustige woonwijk".

De aanwezige en bestemde bedrijfsactiviteiten in de omgeving vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (rapportnummer: 20045555-20201283w-1) 

De te realiseren woning is gelegen binnen de zone van de Kruisbroekweg en de Secretaris Verhoeffweg. Daarnaast is de woning gelegen binnen de invloedssfeer van enkele 30 km/uur-wegen, namelijk de Zuidweg, de Perenstraat, de Tomatenstraat en de Fossastraat. Deze wegen hebben echter geen zone op grond van de Wet geluidhinder en hoeven daarom niet getoetst te worden. Ten behoeve van het onderzoek is de geluidsbelasting van deze wegen wel meegenomen bij het bepalen van de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting is nodig voor het bepalen van de geluidswering van de gevels van de woning. De overige wegen in de omgeving dragen niet significant bij aan de geluidsbelasting op de gevels van de woning.

3.2.3 Conclusie

Wegverkeerslawaai

Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden door de Kruisbroekweg en de Secretaris Verhoeffweg (na aftrek van 5 dB op grond van artikel 110 van de Wet geluidhinder). De geluidsbelasting ligt wel lager dan de hoogst toelaatbare waarde van 63 dB. Er dient derhalve een hogere grenswaarde aangevraagd te worden. Daarnaast dient er in het kader van het Bouwbesluit een onderzoek plaats te vinden naar de geluidswering van de gevels van de woning. Bij dit onderzoek dient uitgegaan te worden van de (cumulatieve) geluidsbelasting zonder toepassing van de aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling betreft het oprichten van een woning. Naar verwachting zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een significante toename in het aantal verkeersbewegingen. Ook de voorgenomen ontwikkeling zelf draagt niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging.

3.3.3 Conclusie

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project (oprichten woning) zoals is vastgelegd in artikel 5.16, lid 1 onder c, van de Wet milieubeheer.

3.4 Externe veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.4.2 Onderzoek

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.

Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.


Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.


In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

Aan de hand van de gegevens op de risicokaart is nagegaan welke risicovolle activiteiten en bronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Op de risicokaart is zichtbaar dat rondom het plangebied enkele risicorelevante activiteiten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0019.png"

Ligging plangebied op risicokaart.


De inrichting van het plangebied voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten naar het plangebied.

Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

Voor risicovolle activiteiten is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. In de omgeving van de planlocatie zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen.

Wel zijn in de omgeving van de planlocatie enkele risicovolle inrichtingen aangegeven op de risicokaart. Deze inrichtingen zijn onderstaand verder beschouwd.

1. Zwembad De Hoge Bomen

De planlocatie is gelegen op ca. 280 afstand van Zwembad De Hoge Bomen. Binnen de inrichting is een chloorbleekloogopslag aanwezig (2 x 1.850 liter). De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Er gelden geen aan te houden veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico en er is geen sprake van een wettelijk bepaald invloedsgebied. De aanwezigheid van de chloorbleekloogopslag vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen op de planlocatie.

2. Gasontvangststation

De planlocatie is gelegen op 435 meter afstand van een Gasontvangststation van Gasunie. Het betreft een Gasdrukregel- en meetstation, type C. De inrichting valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op grond van het Activiteitenbesluit geldt voor een type C station een veiligheidsafstand van 15 of 25 meter rondom het gebouw van het gasdrukregel- en meetstation. De veiligheidsafstand is niet over het plangebied gelegen. Verder is er geen sprake van een wettelijk bepaald invloedsgebied. De aanwezigheid van het gasontvangststation vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen op de planlocatie.

3. Ammoniak koelinstallatie Agro Merchants Westland Warehousing

De planlocatie is gelegen op ca. 765 meter afstand van de inrichting Agro Merchants Westland Warehousing. Binnen de inrichting zijn twee ammoniak koelinstallatie aanwezig (inhoud 1.498 kg en 600 kg NH3). De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Er gelden geen aan te houden veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico en er is geen sprake van een wettelijk bepaald invloedsgebied. De aanwezigheid van ammoniak koelinstallaties vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen op de planlocatie.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.


De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.


Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.


Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).


Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.


In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Plangebied

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg. Het plangebied bevindt zich op ca. 965 meter afstand van de dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg (provinciale weg N213, nummer 4 in figuur 4.1). Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied langs de N213. De aanwezigheid van de N213 vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.


Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.


De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.


Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Plangebied

Voor het transport van gevaarlijke stoffen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van buisleidingen. Het plangebied bevindt zich op ca. 470 meter en 380 meter afstand van de dichtstbijzijnde hoge druk aardgas buisleidingen (buisleidingen van Gasunie en de NAM). Buisleiding W-509-01 van Gasunie (nummer 5 in figuur 4.1) heeft een werkdruk van 40 bar en een diameter van 12,76 inch. De buisleiding heeft een 1% letaliteitscontour van 140 meter. Buisleiding NM 411041 van de NAM (nummer 6 in figuur 4.1) heeft een werkdruk van 44 bar en een diameter van 5,98 inch. De buisleiding heeft een 1% letaliteitscontour van 70-90 meter.

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de buisleidingen.

De aanwezigheid van buisleidingen met gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen op de planlocatie.

Explosieven

Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland blijkt dat er binnen het plangebied geen conventionele explosieven aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0020.png"

Uitsnede Explosievenkaart Westland

3.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bouw van deze woning.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);

Waterwet.

Nationaal waterplan

Provinciaal:

Provinciaal Waterplan;

Visie Ruimte en Mobiliteit;

Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;

Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;

Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;

Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;

Nederlanders leven waterbewust.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
  • Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0021.jpg"

3.5.2 Onderzoek

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie komt er een nieuwe woning. Na de bouw van de nieuwe woning wordt de bestaande woning gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0022.png" Plattegrond nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0023.png"

Ontwerp van de te bouwen woning.

Het projectgebied zal gaan bestaan uit (zie ook bijlage 2):

- Totaal oppervlak ca. 2.806 m2

- Woning met een verhard oppervlak van ca. 449 m2 (zie blauw hieronder)

- Oprit en parkeervakken, verhard oppervlak van ca. 236 m2 (zie oranje hieronder)

- Terras en pad naar voordeur 146 m2 (zie geel hieronder)

- Tuin (onverhard) 1.976 m2 (waarvan 72m2 water)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0024.png"

Verharde oppervlakten. (bron: WUBBEN.CHAN architecten)

Veiligheid en waterkeringen

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar beheergebied. Het bouwen en opslaan op waterkeringen mag niet zonder meer en hierop is de Keur Delfland toepassing. Met de Keurbepalingen wil Delfland voorkomen dat de stabiliteit of het functioneren van de waterkering wordt beïnvloed. Tevens moet de waterkering in de toekomst, indien nodig, opgehoogd of verbreed kunnen worden.

In het plangebied is gelegen in het boezemgebied en maakt onderdeel uit van het hoofdpeilgebied. Het plangebied ligt in de leggerzone van een regionale waterkering

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0025.png"

Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen'.

Ten aanzien van de boezemkade is een leggerzone aanwezig naar beide zijden vanaf de kade. In principe is bouwen, graven of aanleggen van buisleidingen binnen de zone niet toegestaan.

De huidige woning staat ook deels in deze leggerzone. De nieuwe woning met oprit wordt ook deels in deze zone gebouwd en is in onderstaande afbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0026.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0027.png"

Weergave van de footprint van de woning (plaatje) in de beschermingszone.

De nieuwe woning zal op ca. 8-10 m van de grens van de boezemkade af worden gebouwd dus deels in de beschermingszone, maar zeker niet verder dan de bestaande woningen. Naast gelegen woningen staan ook deels in de beschermingszone. De ingang/afrit van de kelder ligt dichterbij maar loopt naar binnen af met de helling van de kade mee. In onderstaande figuur is een dwarsdoorsnede van de afrit naar de kelder t.o.v. de Zuidweg cq beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0028.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0029.png"

Uitsnedes nieuwbouw mbt hellingbaan/inrit parkeerkelder. (bron: Wubben.Chan) 

De oprit loopt vanaf de Zuidweg / kadastrale grens eerst nog min. 5 meter vlak op maaiveld door voordat deze naar de kelder afbuigt. Volgens de tekening van de nieuwbouw komt de bebouwing op ca. 8-10 m van de buitenkruinlijn van de boezemkade af dus deels in de beschermingszone waarmee een watervergunningsaanvraag noodzakelijk wordt geacht.

Er wordt gebouwd aan de boezemkant van de regionale waterkering en het talud is daar 1:1 beginnend vanaf de buitenkruinlijn. Dat betekent dat het profiel vrij stijl naar beneden loopt. Bij de aanvraag watervergunning zal een doorsnedetekening van huis en afrit nodig zijn waarop de kelder met maten ten opzichte van het leggerprofiel / NAP is ingetekend. In overleg met Delfland is op basis van figuur 3.5 een eerste verkenning op basis van de inrichtingstekeningen gedaan en het verlenen van deze vergunning lijkt geen knelpunt. Zie ook figuur 3.6 en 3.7. Bouwen in een beschermingszone is onder voorwaarden als medegebruik mogelijk en geldt in principe dat medegebruik is toegestaan indien de veiligheid/stabiliteit van het waterstaatswerk niet (zijdelings) wordt aangetast. Dat lijkt hier zeker niet het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0030.png"

Voorbeeld leggerprofiel (voor precieze afmetingen per locatie: zie Legger Regionale waterkeringen, Beleidregel medegebruik waterkeringen, Delfland, 15 januari 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0031.png"

Bouwafstand bij natuurlijk verheeld land

Waterkwantiteit

Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De planlocatie is gelegen in de boezem (peilgebied GPG2007BZM I-d). Voor dit peilgebied geldt een waterpeil van -0,43 m NAP.

Conform de Handreiking Watertoets en de beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast van Delfland (https://www.hhdelfland.nl/) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 4) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0032.png"

Uitsnede hoogtekaart projectgebied.

Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen kan worden volstaan met deze methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.

In bijlage 5 staat op basis van de gegevens in deze rapportage de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:

  • De huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing;
  • huidige en toekomstig maaiveldhoogte;
  • maatgevend peil en gemiddelde drooglegging;
  • toelaatbare peilstijging.

Tabel oppervlakte plangebied

  Huidige situatie (m2)   Toekomstige situatie (m2)  
Totaal oppervlak   2.806   2.806  
Water oppervlak   40   72  
Onverhard oppervlak   2.078   1.967  
Verhard oppervlak   728   830  

De verhardingsgraad van de nieuwe situatie is op basis van de tekeningen vrij goed te berekenen. In bijlage 5 van de waterstudie staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Door de toename aan verharding dient er een extra waterberging gerealiseerd te worden van 9,5 m3. Met een peilstijging van 0,3 m komt dit overeen met 32 m2 aan wateroppervlak. In de watersleutel wordt ook een berekening uitgevoerd voor Klimaat 2050. Hiervoor dient 26,9 m3 aan waterberging gerealiseerd te worden. Dit staat gelijk aan 91 m2. In totaal dient er voor 36,4 m3 aan waterberging generaliseerd te worden, wat gelijk staat aan 122 m2 aan oppervlaktewater.

Bestemmingsplan Hoogeland (vastgesteld 23 juni 2010)

Aqua-Terra Nova heeft voor het Bestemmingsplan Hoogeland (vastgesteld 23 juni 2010) de 'Waterstudie Hoogeland te Naaldwijk' uitgevoerd (rapportnummer 29232/AQT 301a, datum 18 januari 2010). Hiervoor is een gedetailleerde meting van het oppervlaktewater uitgevoerd, op basis van de plangegevens. Deze gegevens vormden een verdere onderbouwing van de conclusies uit de watertoets. De conclusie van de waterstudie is dat in alle delen van het Hoogeland wordt voldaan aan de waterbergingsopgave en is er een ruim overschot aan waterberging. Tevens wordt een extra berging van 4.000 m3 gecreëerd in peilgebied VII van Vlietpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0033.png"

Weergave bestemmingsplan Hoogeland.

Aangezien onderhavig projectgebied ten tijde van opmaken van het bestemmingsplan Hoogeland van bestemming is omgezet (perceel was onderdeel van kantoor Proefstation) naar Wonen kan worden uitgegaan van de stellingname dat het onderdeel is geweest van de wateropgave bij bestemmingsplan Hoogeland (zie figuur 3.6) en daarmee ook voldaan is aan de individuele wateropgave.

Het hoogheemraadschap heeft in haar reactie aangegeven dat het overschot in Hoogeland inmiddels is achterhaald. De initiatiefnemer wil ook graag klimaatbestendig bouwen. De wateropgave van 32 m2 van deze ontwikkeling zal als extra water worden toegevoegd aan de watergang welke langs de Zuidweg ligt (zie onderstaande tekening). De waterpartij zal worden uitgebreid tot totaal 72 m2 en kan worden meegenomen in de watervergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0034.png"

Weergave situatie bestaande watergang en situering uitbreiding (bron: Wubben.Chan)

De neerslag vanaf de daken van de woning zal via de regenpijpen in grindkoffers rondom het gebouw worden opgevangen waarna dit vertraagd in de bodem zal worden geïnfiltreerd. De overloop zal op de vergrootte waterpartij worden geloosd. De exacte uitvoering zal aan de richtlijn vasthoudmaatregelen moeten voldoen en dient nog in een volgende fase te worden overlegd. De belangrijkste elementen daarbij zijn een beheersplan, borging van de voorziening en vollopen en ledigen in 48 uur.

Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:

  • Kans op wateroverlast mag niet toenemen; de kans neemt niet toe aangezien de toename aan verharding reeds is gecompenseerd;
  • structuur van het watersysteem mag niet verslechteren; er zijn reeds aanpassingen aan de watergangen uitgevoerd bij de nieuwbouw. Het watersysteem zal niet veranderen.
  • beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; er zijn geen aanpassingen aan de watergangen. Het watersysteem zal niet veranderen.

Zorgplicht

De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. Hierbij kan onderstaande stroomschema gebruikt worden om tot de goede maatregel te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0035.png"

Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen.

In bovenstaand stroomschema wordt ook naar klimaatadaptieve maatregelen verwezen. Wateroverlast door hoosbuien is een steeds vaker voorkomend probleem.

Om overlast te kunnen voorkomen moet water vast gehouden worden en langzaam worden afgevoerd (zie Klimaatadaptatie-Toolbox van het Hoogheemraadschap van Delfland). Hieraan kan iedereen bijdragen door bijvoorbeeld aan de volgende maatregelen te denken:

  • afkoppelen van hemelwaterafvoer van het riool en dit water laten infiltreren
  • platte en/of groene daken
  • waterberging onder parkeerplaatsen
  • waterberging in parkeerkelders
  • grindkoffers onder de verharding
  • in wadi's en andere vormen van groenvoorzieningen
  • vijvers en watertonnen


Geadviseerd wordt de maatregelen waar mogelijk toe te passen.

Voorkomen van wateroverlast

Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0036.jpg"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

 

Door het afstromend hemelwater af te koppelen van de riolering kan dit vanaf het plangebied een gering positief effect op de waterkwaliteit ter plekke hebben. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.

Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

De watergang aan de westzijde heeft een hoge beschoeiing en is een secundaire watergang. Deze verandert verder niet door de ontwikkeling en dient blijvend onderhouden te worden door de aanliggende eigenaren.

De watergang aan de oostzijde is ook een secundaire watergang welke onderhouden dient te worden door de aanliggende eigenaren. Aan de oostzijde loopt ook een duiker bij de huidige woning welke doorloopt als watergang langs het lege deel van het perceel ernaast. Doordat de oprit van plaats gaat veranderen zal er een nieuwe duiker geplaatst gaan worden. Het gedempte deel voor de nieuwe duiker zal ter plekke van de huidige woning moeten worden gecompenseerd. Hiervoor zal een watervergunning aangevraagd moeten worden. Onderhoud kan op dezelfde wijze uitgevoerd worden

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0037.png"

Foto van beschoeiing (links) watergang aan de westzijde van het projectgebied.

Bodem en grondwater

Bij het bouwen van de nieuwe woning moet rekening gehouden worden met voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. In een waterhuishoudingsplan voor Westland wordt standaard uitgegaan van minimaal 1 m. Overigens helpt een voldoende hoog bouwpeil niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Bij de beoogde ontwikkelingen komt er ook ondergrondse bebouwing.

De maaiveld hoogte bedraagt momenteel ca. 1,11 m NAP volgens hoogtekaart.nl. Het maatgevend peil zit op -0,43 m voor het hoofdpeilgebied van de boezem waarmee de drooglegging ca. 1,54 m bedraagt. Hiermee voldoet het projectgebied aan de gewenste standaard van Delfland van 1 m drooglegging.

Onder de woning komt een kelder/garage. De onderkant van de kelder komt om ca. 3.07 meter onder maaiveld. Voor het realiseren van de kelder met een bouwput met damwanden is een bemalingsadvies uitgevoerd (Bouwput en bemalingsadvies Van Dijk, dd 27 okt 20). Hieruit is gebleken dat er geen bronbemaling noodzakelijk is om de put bodem droog te houden. Op basis van dit onderzoek geldt er meldingsplicht. Dit zal voor aanvang gebeuren. Onder bijlage 6 staan de conclusies van het onderzoek. Tijdens de bouw zal er dus, behalve wat regen en lekwater, geen of nauwelijks grondwater wegstromen of instromen. Het effect op de omgeving lijkt derhalve gering. De aanwezigheid van de kelder geeft mogelijk hinder in de grondwaterstroming.

Delfland acht het verstandig dat de initiatiefnemer een aanvulling op het rapport maakt met daarbij een korte onderbouwing over effecten van de bouwkuip, met name damwanden op het grondwater. Dat kan vermoedelijk kwalitatief gebeuren en geeft verdere duidelijkheid. Deze onderbouwing kan ook gebeuren in de procedure, zodat daar in dit stadium niet op gewacht hoeft te worden. Hier moet in ieder geval bij vaststelling duidelijkheid over zijn.

Daarnaast dient de kelder waterdicht te worden uitgevoerd.

Afvalwater en riolering

De woningen worden volgens het Verbreed GRP 2011 – 2015 van gemeente Westland aangesloten op het gescheiden gemeentelijke rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke. De nieuwe woningen zullen het hemelwater op oppervlaktewater lozen. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).

Het projectgebied is aangesloten op het gemengd vrij verval systeem. Het rioleringsstelsel loost op AWZI Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland. In de nieuwe situatie zal het hemelwater (deels) vertraagd via de grindkoffers en het groen op het naastgelegen oppervlaktewater worden geloosd. Er mag bij de opvang en afvoer van hemelwater geen gebruik worden gemaakt van uitlogende of andere materialen die een negatief effect op de waterkwaliteit kunnen hebben.

3.5.3 Conclusie

Volgens de tekening van de nieuwbouw wordt de bebouwing op ca. 8-10 m van de grens van de boezemkade af gebouwd dus deels in de beschermingszone waarmee een watervergunnings- aanvraag noodzakelijk wordt geacht.

De oprit van de parkeerkelder loopt vanaf de Zuidweg / kadastrale grens eerst nog min. 5 meter vlak op maaiveld door voordat deze naar de kelder afbuigt. Hiermee vallen woning, kelder en oprit naar verwachting buiten het leggerprofiel. In overleg met Delfland dient op basis van de inrichtingstekeningen verder te worden nagegaan of er knelpunten zijn voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de boezemkade. Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de stabiliteit van de kade wordt aangetast door de werkzaamheden. Op voorhand lijkt dit, mede na overleg met Delfland, niet zo te zijn. Op basis van het bovenstaande en de omliggende bebouwing worden geen knelpunten t.a.v. het verkrijgen van een watervergunning voor de nieuwbouw verwacht.

Onderhavig projectgebied is onderdeel van het plangebied Hoogeland waarin is voldaan aan de individuele wateropgave. Het hoogheemraadschap heeft in haar reactie aangegeven dat het overschot in Hoogeland inmiddels is achterhaald. De initiatiefnemer wil ook graag klimaatbestendig bouwen. De wateropgave van 32 m2 van deze ontwikkeling zal als extra water worden toegevoegd aan de watergang welke langs de Zuidweg ligt. Dit kan worden meegenomen in de aanvraag voor de watervergunning. De neerslag vanaf de daken van de woning zal via de regenpijpen in grindkoffers rondom het gebouw worden opgevangen waarna dit vertraagd in de bodem zal worden geïnfiltreerd. De exacte uitvoering zal aan de richtlijn vasthoudmaatregelen moeten voldoen en dient nog in een volgende fase te worden overlegd.

Op basis van onderzoek geldt er meldingsplicht bij Delfland van de bronbemaling. grondwaterstroming. Delfland acht ook het verstandig dat de initiatiefnemer een aanvulling op het rapport maakt met daarbij een korte onderbouwing over effecten van de bouwkuip, met name damwanden op het grondwater.

3.6 Bodem

3.6.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.6.2 Onderzoek

Voor het gebied is op 16 mei 2018 een (actualiserend) verkennend en een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd door BMA Milieu. Zie hiertoe ook rapportnummer VBO-no.2018.0082. Verder is er op 16 oktober jl. een milieukundig bodemonderzoek (MBO.2020.0149) uitgevoerd.

(Actualiserend) verkennend bodemonderzoek (rapportnummer VBO-NO.2018.0082)

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese 'verdacht' (voor de deellocaties A, B en C) juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen. De resultaten van dit onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen.

Aanvullend bodemonderzoek

De zintuiglijk en analytisch vastgestelde verontreiniging met minerale olie in de grond (ter plaatse van deellocatie B en ter hoogte van Blok 9) overschrijdt niet de tussen- of interventiewaarde.

Derhalve is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is nader bodemonderzoek niet noodzakelijk. Gezien de toekomstige herontwikkeling vormen de zintuiglijk en analytisch aangetroffen verontreiniging met minerale olie mogelijk een belemmering en is het verwijderen van de verontreiniging mogelijk planurgent. Indien wordt overgegaan tot het verwijderen van de verontreiniging wordt aanbevolen een plan van aanpak op te stellen en deze voorafgaand aan verwijdering af te stemmen met het bevoegd gezag.

Milieukundig bodemonderzoek (MBO.2020.0149)

Op 16 oktober jl. heeft BMA Milieu een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese 'verdacht' juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen. Conclusie die uit het rapport volgt is dat de resultaten van dit onderzoek milieuhygiënisch gezien geen belemmering vormen voor de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een woning.

3.6.3 Conclusie

De Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) heeft op 31 mei 2018 geadviseerd ten aanzien van het bodemonderzoeksrapport (VBO-NO.2018.0082). Zij heeft aangegeven dat ter plaatse van het bouwplan geen sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Westland. Daarbij heeft de ODH aangegeven dat de volgende voorwaarden en bepalingen moeten worden opgenomen in de omgevingsvergunning: bij eventueel grondverzet dient, afhankelijk van de bestemming/ toepassing van de grond, rekening te worden gehouden met de Wet Milieubeheer (Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) en/of de Wet bodembescherming.


De ODH heeft op 2 november 2020 het milieukundig bodemonderzoek (MBO.2020.0149) akkoord bevonden. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De voormalige glastuinbouw wordt als verdacht aangemerkt. De bovengrond is derhalve verdacht voor OCB en asbest. De gekozen strategieën (onverdacht) zijn derhalve onjuist. Voor de strategie verdacht zijn er onvoldoende boringen/gaten en analyses. De geplaatste boringen en gegraven gaten worden echter wel representatief genoeg gezien voor de onderzoekslocatie en gezien de analyseresultaten wordt geen aanvullend onderzoek vereist.

3.7 Ecologie

3.7.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0038.jpg"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 5. Achterwege gelaten worden, of
  • 6. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 7. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.7.2 Onderzoek

Ecologie (rapportnummer 20032/AQT302/LT)

De effecten van het bouwplan en de werkzaamheden op de flora- en fauna en de natuurgebieden zijn onderzocht door Aqua-Terra Nova in een Eco-effectscan met bijbehorende AERIUS berekening. De conclusies van de toetsing wordt hieronder weergegeven.

Gebiedsbescherming 

Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het plangebied bevindt zich op circa 2,5 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Directe negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura-2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Een stikstofdepositieberekening ten behoeve van de beoogde werkzaamheden wordt mogelijk vanuit het bevoegd gezag geëist;
  • Het plangebied bevindt zich op circa 1,1 km van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk;

Soortenbescherming 

In onderstaande tabel is per soortgroep de benodigde vervolgstappen conform de Wet natuurbescherming aangegeven. Daaronder wordt de betekenis van de kleurencode weergegeven.

Overzicht beschermde soorten

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0039.png"

Betekenis kleurencodes

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.obp00020002g02-VA01_0040.png"

Advies en vervolgstappen

De beoogde werkzaamheden betreffen het realiseren van een nieuwbouwwoning aan de Zuidweg 28 te Naaldwijk, waarvoor de huidige bebouwing gesloopt wordt. Tevens wordt er een nieuwe duiker aangelegd en een klein deel van de watergang gedempt.

Broedvogels 

Alle in Nederland broedende vogels en hun eventuele nesten zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Echter zijn vogels welke buiten deze periode broeden ook te allen tijde beschermd. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van broedende vogels voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten of broedende vogels aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest of broedplaats uitgesteld te worden totdat de jongen vliegvlug zijn of dient er een verstoringsvrije zone rond de broedplaats opgesteld te worden.

Vleermuizen 

Er wordt geadviseerd de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren om zo overvliegende en/of foeragerende vleermuizen niet te verstoren. Indien dit niet mogelijk is, dient uitstraling van verlichting naar de omgeving voorkomen te worden. Ook kan ervoor gekozen worden om in de periode te werken wanneer vleermuizen in winterslaap zijn. De winterslaap van vleermuizen duurt grofweg van november t/m maart, maar is afhankelijk van soort en weersomstandigheden.

Indien er bij de werkzaamheden nieuwe verlichting wordt geplaatst, wordt aanbevolen om verlichting toe te passen die verstoring bij vleermuizen zoveel mogelijk beperkt. De lichthinder voor vleermuizen door straatverlichting kan aanzienlijk worden beperkt door amberkleurig UV-vrije LED-armaturen, lagere lichtmasten en een scherpe afsnede van de lichtinval toe te passen.

Aquatische fauna

De werkzaamheden aan de watergang moeten buiten de kwetsbare periode voor aquatische fauna uitgevoerd worden. De voorkeursperiode voor de uitvoering is begin september t/m eind oktober. Dit is ná de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen en amfibieën. Indien dit niet mogelijk is wordt aanbevolen om de werkzaamheden in de minder kwetsbare periode van november- februari uit te voeren. In deze periode is aquatische fauna in winterrust en zijn ze minder mobiel.

Bij het dempen van de watergang moet het water één richting uitgedreven naar een naastliggende sloot, zodat aanwezige vissen, amfibieën en libellenlarven zich daarnaartoe kunnen verplaatsen. Bij leegpompen van de watergang wordt de aquatische fauna en amfibieën tijdig weggevangen en elders uitgezet.

Indien er tijdens de werkzaamheden uitheemse rivierkreeften aangetroffen worden, dienen deze naderhand en in hetzelfde water terug geplaatst te worden. Indien dit niet mogelijk is, dienen de uitheemse rivierkreeften op humane wijze te worden gedood.

Zorgplicht 

Te allen tijde dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, artikel 1.11 Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden. Alle dieren, ook de niet beschermde soorten, moeten de ruimte krijgen om te kunnen vluchten en zichzelf in veiligheid te brengen.

Stikstof depositie berekening (rapportnummer 20032/AQT303/RS)

De huidige woning wordt gesloopt. Er wordt een grotere nieuwe woning terug gebouwd. Daarbij vinden de volgende activiteiten plaats: 1. Sloop- en bouwfase: sloop van de huidige woning en de bouw van de nieuwe woning 2. Gebruiksfase: verkeersbewegingen.

Met behulp van de AERIUS calculator is er op 21 augustus 2020 een berekening gemaakt van de sloop- en bouwfase (bijlage 2 bij het onderzoeksrapport) en van de gebruiksfase (bijlage 3 bij het onderzoeksrapport). Uit de berekeningen komt naar voren dat er in zowel de sloop- en bouwfase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie is van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen. Er is een stikstofdepositie vanaf een stikstofuitstoot van 63 kg NOx/jaar.

3.7.3 Conclusie

In opdracht van de aanvrager heeft Aqua-Terra Nova BV een stikstofdepositie berekening gemaakt van de beoogde activiteiten aan de Zuidweg 28 te Naaldwijk. Op basis van de berekening kan gesteld worden dat tijdens de sloop- en bouwfase de stikstofdepositie van het project niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar op nabijgelegen Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

De Eco effectscan en de Aerius berekening zijn akkoord.

3.8 Cultuurhistorische aspecten

3.8.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.8.2 Onderzoek

Ten behoeve van het project is door ADC ArcheoProjecten onderzoek naar de aspecten op het gebied van archeologie gedaan.

Het verkennend booronderzoek bevestigt de verwachte ligging van het plangebied op de ter plaatse aanwezige haakwal (Naaldwijkse Geest). De diepere ondergrond bestaat uit kleiige geulafzettingen van de Gantel (Gantel Laag). Deze gaan via een erosieve grens over in een 180 tot 260 cm dik pakket zandige/kleiige strandafzettingen (Laag van Voorburg). De bovenste 85 tot 110 cm van dit pakket wordt gevormd door een bouwvoor. De bovenste 85 tot 110 cm van de bodemopbouw is verstoord. Deze verstoring is te relateren aan landbouwkundig gebruik alsmede de aanleg en sloop van bebouwing. In geen van de boringen zijn archeologisch relevante eenheden of lagen aangetroffen. De archeologische verwachting voor resten uit de periode Late Ijzertijd – Nieuwe tijd dient naar laag te worden bijgesteld. Er is geen sprake van een bedreiging van (mogelijk aanwezige) archeologische waarden. Het plangebied wordt als voldoende onderzocht beschouwd.

3.8.3 Conclusie

ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Er wordt op gewezen dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening. Voor deze omgevingsvergunning wordt er geen anterieure overeenkomst gesloten. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst gesloten. De kosten worden verhaald via de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2020.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

In de periode van 10-12-2020 t/m 15-01-2021 heeft over het ontwerp van deze omgevingsvergunning bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hieruit volgde een reactie van het Hoogheemraadschap Delfland. Deze reactie is verwerkt in de toelichting onder het thema 'Water'.

4.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit heeft vanaf 18 juni zes weken terinzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.