1.1 Aanleiding
V.O.F. De Winkelier, gevormd door Waaijer Projectrealisatie B.V. en MKB Vastgoedplan B.V., ontwikkeld in De Lier het centrumplan “De Winkelier”. Met deze ontwikkeling krijgt de kern van De Lier een nieuwe kwalitatieve impuls. Op de kop van het winkelgebied worden de Rabobank en het naastgelegen pand, een voormalige supermarkt, tot een integraal multifunctioneel plan her-ontwikkeld. Het plan bestaat uit een supermarkt van circa 1.700 m2, circa 400 m2 winkelruimte, een ondergrondse parkeergarage met 53 parkeerplaatsen, 12 appartementen in de vrije en 4 appartementen in de sociale sector.
Om de winkelbestemming en het ontworpen bouwvolume mogelijk te maken is een wijziging van het vigerend bestemmingsplan “Dorp Zuid” noodzakelijk. Op 19 maart 2013 is het bestemmingsplan “Kern de Lier” vastgesteld, maar nog niet van kracht. In dit bestemmingsplan is een centrumfunctie aangegeven voor de huidige locatie, waarmee de combinatie van wonen en winkels mogelijk wordt.
Figuur- 3D Aanzicht van de hoek op de Hoofd- en Oranjestraat
1.2 Ligging plangebied
Het plan wordt gerealiseerd tussen de Hoofdstraat, Oranjestraat en de prinses Irenestraat, op de locatie waar nu de Rabobank aan de Hoofstraat 78 en de voormalige supermarkt met bovenwoning aan de Hoofdstraat 76 en 76a gevestigd zijn. Onderstaand is een luchtfoto (bron GoogleMaps) van het plangebied weergegeven.
Figuur- luchtfoto plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan “Kern de Lier” is op 19 maart 2013 vastgesteld en op 23 juli 2013 in werking getreden.
Figuur- uitsnede bestemmingsplan “Kern de Lier”
1.4.1 Wenselijke afwijking van het bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan “Kern de Lier” heeft de locatie bestemming Centrum. De bestemming Centrum voorziet in de functies bedrijven, detailhandel en dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen. Voorliggend plan past binnen deze functie.
Om het gewenste programma mogelijk te maken overschrijdt het ontwerp de rooilijn aan de Oranjestraat met ca. 2 meter (nader te bepalen op basis van stedenbouwkundig matenplan) en de maximale bouwhoogte wordt met ca. 3 meter overschreden. Voor de overschrijding van de rooilijn en bouwhoogte is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd.
1.4.2 Ruimtelijke aspecten
De gewenste functiewijziging op het vigerend bestemmingsplan sluit aan bij de gewenste versterking van de centrumfunctie zoals ook vastgelegd in het bestemmingsplan “Kern de Lier”. Het extra bouwvolume verstrekt de centrumfunctie en sluit aan bij de naastliggende bebouwing. De aanpassing van de rooilijn aan de Oranjestraat maakt een besloten expeditie mogelijk, waardoor overlast voor de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt en leidt nauwelijks tot een aanpassing van de structuur van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in de vrijstelling van het bestemmingsplan.
Het totale complex krijgt ondanks zijn omvang een nadrukkelijk dorps karakter. De massa wordt opgedeeld in individuele panden die zich met variërende goothoogten en afwisselende kappen in maat en schaal voegen naar de omliggende bebouwing. De hoeken kennen een meer expressief karakter en de hoek Hoofdstraat-Oranjestraat, waarin de hoofdentree van de appartementen is ondergebracht, manifesteert zich naar twee zijden en markeert zo een prachtige kop van het winkelgebied. De gevels van de appartementen krijgen een wat ingetogener karakter met hoge ramen en Franse balkons terwijl in de plint goed zichtbaar is dat zich hier een supermarkt bevind. Het geheel wordt gemetseld in een drietal aardse kleuren baksteen die harmoniëren met de omgeving. De kozijnen zullen in lichte ingetogen tinten het beeld compleet maken.
De massa op de begane grond wordt nagenoeg in zijn geheel in beslag genomen door de commerciële functies. De hoofdentree van de winkels en de supermarkt bevindt zich aan de Hoofdstraat waardoor een goede loopstroom tot de kop van het winkelgebied wordt geborgd. Middels een interne passage wordt er tevens een verbinding gelegd met een tweede toegang aan de zijde van het Oranjeplein. De bevoorrading van de supermarkt vindt middels een inpandige expeditiestraat plaats om overlast te voorkomen. De vrachtwagens rijden aan de zijde van de Oranjestraat naar binnen en voorwaarts weer uit aan de zijde van de Prinses Irenestraat.
Figuur- plattegrond begane grond
Boven de winkels zijn twee lagen appartementen voorzien die aan de achterzijde uitkijken op een gemeenschappelijke daktuin. De bouwhoogte sluit aan op de omliggende bebouwing. Alle woningen hebben een eigen terras, een individuele berging op het dak en een gezamenlijke fietsenberging in de parkeergarage. De bergingen zijn samen met de geïntegreerde condensor van de supermarkt ondergebracht in een stoer volume dat de pleinwand vormt aan het Oranjeplein. Het sluit hiermee aan op de meer eigentijdse architectuur rond het Oranjeplein.
Figuur- plattegrond 1e verdieping
Figuur- plattegrond 2e verdieping
Figuur- plattegrond parkeergarage
1.4.3 Verkeer
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gerekend met de parkeernormen uit het WVVP (Westlands Verkeer en Vervoerplan).
Nieuwe situatie |
Omschrijving | Norm | Benodigd |
4 sociale huur appartementen | 1.3 parkeerplaatsenappartementen (kern) | 5.2 parkeerplaatsen |
12 middeldure huur appartementen | 1.5 parkeerplaatsenappartementen (kern) | 18.0 parkeerplaatsen |
1722 m2 supermarkt | 3,8 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO winkelfunctie (binnensteden/ hoofdwinkelgebied) | 65.4 parkeerplaatsen |
410 m2 winkelfunctie | 3,8 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO winkelfunctie (binnensteden/ hoofdwinkelgebied) | 15.6 parkeerplaatsen |
175 m2 expeditie | 0.6 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO expeditie | 1,1 parkeerplaatsen |
Totaal aantal parkeerplaatsen benodigd in nieuwe situatie | 105,3 parkeerplaatsen |
Bestaande situatie |
Omschrijving | Norm | Benodigd |
Huidige situatie Rabobank - 240 m2 kelder/archief - 1152 m2 kantoor met Publieksfunctie (begane grond) - 688 m2 kantoor zonder publieksfunctie (1e/2e verdieping) |
0,6 parkeerplaatsen per 100 m2 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2
1,7 parkeerplaatsen per 100 m2 | 39,7 parkeerplaatsen |
600 m2 BVO maatschappelijk | 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 | 12,0 parkeerplaatsen |
Totaal aantal parkeerplaatsen benodigd in bestaande situatie | 51,7parkeerplaatsen |
Te realiseren extra parkeerplaatsen |
Bruto te realiseren (verschil benodigde parkeerplaatsen nieuwe situatie – huidige situatie) | 53,6 parkeerplaatsen |
Aantal parkeerplaatsen in garage | 53 parkeerplaatsen |
Er vervallen 17 parkeerplaatsen op eigen terrein | -17 parkeerplaatsen |
Aantal extra parkeerplaatsen in openbare ruimte | 6 parkeerplaatsen |
Bruto gerealiseerd | 42 |
Tekort | 12 parkeerplaatsen |
Op basis van bovenstaande berekening moet worden geconcludeerd dat in de openbare ruimte tenminste 12 extra parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. Hiertoe zijn door gemeente op zaterdag 1 september tellingen uitgevoerd naar de beschikbare parkeerplaatsen. Hieruit blijkt dat deze parkeerplaatsen in de directe omgeving beschikbaar zijn.
Tellingbeschikbare parkeerplaatsen zaterdag 1 september 2012 |
Locatie | Aantal parkeerplaatsen beschikbaar |
11:30 | 13:30 |
Oranjeplein | 24 | 32 |
Parkeergarage | 32 | 33 |
Voor de appartementen | 9 | 5 |
Totaal beschikbaar | 65 | 70 |
De toegang van de parkeergarage ligt aan het Oranjeplein. In de parkeergarage zijn 53 parkeerplaatsen beschikbaar, aan de Hoofdstraat en de Oranjestraat worden respectievelijk 1 en 5 extra parkeerplaatsen binnen het exploitatiegebied gerealiseerd. In de parkeergarage is voor elke woning een eigen parkeerplaats beschikbaar. De parkeerplaats en de desbetreffende woning vormen een onlosmakelijke juridische eenheid, zodanig dat zij niet los kunnen worden verkocht en geleverd De overige parkeerplaatsen zijn voor bezoekers en het personeel van de Albert Heijn.
Bevoorrading van de supermarkt vindt plaats in een besloten expeditiehof om overlast zoveel mogelijk te beperken. In de bijlage zijn op de situatietekening de parkeerplaatsen en rijrichting ten behoeve van de expeditie aangegeven.
Conclusie
In de parkeergarage worden 53 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 16 bestemd voor bewoners. Op het maaiveld worden 6 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige benodigde parkeerplaatsen zijn in de directe omgeving beschikbaar.
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Westland 2020-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2020, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen. ]
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. Daarmee geeft de visie ook andere partijen inzicht in de ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Westland. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwclusters (inclusief de niet ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen biedt het ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster, maatschappelijke en economische voorzieningen. De visie bevat tevens richtinggevende uitspraken over de rol van de gemeente ten aanzien van de glastuinbouwclusters en de andere ruimtebehoevende functies.
Evaluatie Visie Greenport Westland 2020 (2010)
De Raad heeft op 14 december 2010 de evaluatie van de Visie Greenport Westland 2020 vastgesteld. Deze evaluatie verwoordt het raadsstandpunt over de (tussen-)resultaten van de visie over, in het bijzonder, de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over 'hoe nu verder?'. Het doel van de evaluatie is om aan de hand van een analyse duidelijkheid te geven of de strategische keuzes uit 2005 nog steeds de juiste zijn en of aanpassing wenselijk is. De evaluatie bepaalt de koers voor de in ontwikkeling zijnde gemeentelijke structuurvisie en zal hét vertrekpunt zijn van de gemeente Westland in reactie op plannen van derden.
Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat' (2007)
In deze structuurvisie wordt opschaling van de AH en C1000 in het centrum als kansrijk beschouwd. De voorgestelde nieuwbouw van de AH past hiermee in de detailhandelsstructuurvisie
Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu (2005)
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. Bij werkzaamheden in de grond dieper dan 0,80 m in een gebied met een verhoogd risico, dient contact te worden opgenomen met de gemeente. Op basis van de Explosievenkaart van de gemeente Westland is vastgesteld dat het plangebied niet in een risicogebied ligt (zie bijlage 10).
2.1.2 Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.
Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.
2.1.3 Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)
Doel van de structuurvisie “Visie op Zuid-Holland”is de versterking van de samenhang, de herkenbaarheid en de diversiteit in de provincie Zuid-Holland. De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. In de Uitvoeringsagenda is aangegeven hoe de provincie en de verschillende partners de structuurvisie gaan uitvoeren.
De structuurvisie vervangt het interim beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening dat voor het plangebied was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), het streekplan Zuid-Holland-West (2003) en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, en de Nota Regels voor Ruimte (2006).
Figuur- functiekaart provinciale Structuurvisie
De provincie onderscheidt in de structuurvisie de volgende vijf hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
De ambities zijn vertaald in een beeld van het ruimtegebruik in 2020, bestaande uit een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart is vergelijkbaar met een streekplankaart. Deze kaart geeft aan wat waar mogelijk is, met locaties en begrenzingen. De kwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in een gebied zijn deze kwaliteiten belangrijk.
Het doel van de structuurvisie draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en aan een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkelingen en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Bebouwingscontouren
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Het plangebied van het project ligt binnen de bebouwingscontouren.
Provinciaal belang Wonen
Het plan betreft een inbreiding en dit past in het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de structuurvisie. De Lier kent een hoge kernbinding. Dit betekent dat inwoners graag in hun kern willen blijven wonen. Het plan voorziet in deze (lokale) behoefte. De Lier kent een tekort aan appartementen (zowel met als zonder lift). Er is dus sprake van een aantoonbare behoefte. Het plan wordt gebouwd met een “dorps karakter”. In Haaglanden is een tekort aan het dorpse woonmilieus.
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
In de detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat' (2007) wordt opschaling van de AH en C1000 in het centrum als kansrijk beschouwd. De voorgestelde nieuwbouw van de AH past hiermee in de detailhandelsstructuurvisie. Voorliggend plan is in overeenstemming met het beleid van hogere overheden.
3.1 Bedrijven en milieuzonering
3.1.1 Wettelijk kader
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is.
3.1.2 Onderzoek
Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging valt een supermarkt in categorie B. Activiteiten in categorie B kunnen in een gemengd gebied worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
3.1.3 Conclusie
Functiemenging in voorliggend plan vormt derhalve geen belemmering voor de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan.
3.2.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering.
Los van de wettelijke verplichting ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde geluidsparagraaf omvat. In dat onderdeel van de toelichting van het bestemmingsplan moet ingegaan worden op het door burgemeester en wethouders op grond van artikel 164 van de Wet geluidhinder vastgestelde zonebeheerplan. Dit zonebeheerplan regelt de verdeling van schaarse geluidruimte op een bedrijventerrein. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige geluidskwaliteit, met name of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.
3.2.2 Onderzoek
Op basis van de door de gemeente Westland afgegeven verkeersintensiteiten is door Wolf Dikken adviseurs een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeer zie R812126aaA1 d.d. 13 december 2012.
3.2.3 Conclusie
Het bouwplan is niet gelegen binnen een zone van een weg als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Derhalve behoeft geen toetsing te worden uitgevoerd aan de grenswaarden volgens de Wet geluidhinder. Op basis van aanvullend akoestisch onderzoek dient de geluidwering van de gevel te worden bepaald, zodanig dat een maximaal geluidsniveau van 33 dB(A) in de woningen is gewaarborgd, waarbij tevens rekening is gehouden met de niet gezoneerde (30 km/uur) wegen.
Kerkklokken
De klok van de vredekerk slaat ieder half uur. Ook bij kerkdiensten wordt de klok gebruikt. Nabij de kerk zijn op kortere afstand dan het bouwplan reeds bestaande woning gesitueerd. Er zijn binnen de gemeente geen geluidsklachten bekend over de kerk. Er is dan ook geen hinder te verwachten.
3.3.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | | | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 μg/m³ | 2010 t/m 2014 |
| jaargemiddelde concentratie | 40 μg/m³ | vanaf 2015 |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 μg/m³ | |
| jaargemiddelde concentratie | 40 μg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
| 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 μg/m³ | |
| 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.3.2 Onderzoek
De verkeersaantrekkende werking is mede gebaseerd op gegevens uit de CROW publicatie 272, ‘Verkeersgeneratie voorzieningen’. De volgende uitgangspunten zijn aangehouden:
- Winkelend publiek 110 motorvoertuigbewegingen per etmaal, per 100 m 2BVO;
- Bevoorrading 0,7 leveringen per week per 100 m2 BVO;
- Bestaand bank en kantoorgebouw ca 400 motorvoertuigbewegingen per etmaal;
- Bevoorradingbestaand bank en kantoorgebouw ca 4 leveringen per week;
- Woonfunctie 4 verkeersbewegingen per woning.
3.3.3 Conclusie
Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is en nader onderzoek naar de invloed van voorliggend plan op de luchtkwaliteit niet benodigd is.
3.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico’s van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
3.4.2 Onderzoek
Om te bepalen of er bedrijven of vervoersmodaliteiten zijn die invloed kunnen hebben is de risicokaart van Nederland ( www.risicokaart.nl ) geraadpleegd. Een afdruk van deze kaart met aangegeven een afstand van 500 meter van Hoofdstraat 78 is hieronder weergegeven. Hieruit blijkt dat het bouwplan buiten het invloedsgebied van mogelijke risicobronnen is gelegen.
3.4.3 Conclusie
Voorliggend plan brengt geen risico’s met zich mee die van relevante invloed zijn op de externe veiligheid ter plaatse van de ontwikkelingen aan de Hoofdstraat 78 en omgeving.
3.5.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- beleidskader omtrent water;
- waterkeringen;
- waterkwantiteit;
- waterkwaliteit en ecologie;
- afvalwater en riolering;
- waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Nationaal Waterplan (NW);
3.5.2 Onderzoek
Beschrijving locatie en huidige situatie
De Lier is gelegen in glastuinbouwgebied te zuiden van Den Haag en ten noorden van de Nieuwe Waterweg. Langs de Nieuwe Waterweg ligt de Delflandsedijk. Het gemaal Oude Lierpolder is ten oostnoordoosten van het plan gelegen. In de nabije omgeving is geen oppervlaktewater (KRW-waterlichamen) aanwezig. De boezem Lee of Lierwatering is tenminste 60 m naar het noorden gelegen.
Parallel aan de hoofdstraat (grenst aan noordzijde plangebied) is de Lee of Lierwatering gelegen. De buitenkrimlijn van dit water ligt langs de Hoofdstraat. Het betreft een regionale waterkering met peil +0.10 m NAP.
De maaiveldhoogte van het polderniveau is circa 0 m NAP. Op basis van de bodem- en grondwaterkaart van Nederland wordt gesteld dat de bodem bestaat uit zeeklei en zeezand. Het eerste watervoerende pakket ligt op circa -20 m NAP.
Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap IV. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0.4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de
gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0.8 m en 1.2 m onder het maaiveld ligt. Hydrologisch gezien betreft het infiltratiegebied. Het waterpeil van de omgeving van het plangebied ligt op -1.85 m NAP.
In de huidige situatie is op de bouwlocatie bebouwing aanwezig, zijnde een kantoorgebouw. Het niet bebouwde deel is voorzien van klinkerbestrating (harde bestrating). Er is langs de onderzoekslocatie aan de oostzijde een beperkte groenstrook aanwezig met een breedte van circa 2.5 m. In de huidige situatie is niet ondergronds gebouwd.
De maaiveldhoogte op de locatie varieert ligt tussen -1.068 m en -0.105 m NAP.
De Lier is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. In het plangebied bevinden zich een behoorlijk aantal riooloverstorten.
Nieuwe situatie
Het terrein zal in de nieuwe situatie op het maaiveld worden voorzien van winkels, waarboven woningen worden gesitueerd. Ondergronds wordt een éénlaagse parkeergarage gebouwd. De keldervloer ligt op ongeveer -3.0 m NAP en daarmee circa 1.15 m over de gemiddelde grondwaterspiegel. Omdat het onderzoeksgebied binnen de Keurzone (kernzone en beschermingszone) is gelegen van een waterkering, dient bij het Hoogheemraadschap van Delfland een watervergunning te worden aangevraagd. Tevens worden tijdelijke en permanente damwanden geplaatst voor de realisatie van de parkeerkelder. In de watervergunning dient te worden aangetoond dat de waterkering voldoende in tact blijft tijdens en na de bouwwerkzaamheden. Er heeft een vooroverleg met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden om de randvoorwaarden te verduidelijken.
De invloed van de nieuwe bebouwing op de grondwaterstand is niet nader onderzocht. Verwacht wordt dat de grondwaterstanden niet in grote mate beïnvloedt zullen worden ten gevolgen van de herontwikkeling.
Instromend hemelwater in de parkeerkelder moet worden voorkomen door de inrichting van het maaiveld zodanig uit te voeren dat eventueel water niet in de garagebak stroomt. Eventueel ingestroomd schoon hemelwater dient niet vermengd te worden met water in de parkeergarage. Ten aanzien van het grondwater wordt gesteld dat geen opstuwing of verlaging van grondwater wordt verwacht door de ondergrondse bouwconstructies. Belendende percelen zullen geen grondwateroverlast ondervinden. De ondergrondse parkeergarage dient waterdicht te worden uitgevoerd om intredend grondwater te voorkomen. Drainage van instromend grondwater is niet vereist. Wel dient reinigingswater afgevoerd te kunnen worden.
De huidige rioolstelsels blijven gehandhaafd. Bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen dient een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Hemelwaterafvoer zal gescheiden van het vuilwaterafvoer worden aangeboden op het openbare riool. In het ontwerp blijft de situatie met betrekking tot hemelwater ongewijzigd. Het hemelwater kan niet op het eigen terrein worden verwerkt en wordt aangesloten op de huidige afvoermogelijkheden. Het afvoeren van schoon hemelwater naar oppervlaktewater of infiltratie is op de huidige locatie niet mogelijk.
Het verhardingspercentage op de locatie blijft nagenoeg ongewijzigd. Het bestaande waterbergingstekort zal niet significant worden verkleind. Aanbevolen wordt om de verharding zo doorlatend mogelijk uit te voeren.
In ieder geval mogen ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit. De kwaliteit van eventueel infiltrerend (hemel)water dient te worden gewaarborgd door het toepassen van duurzame niet-uitloogbare materialen(dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Bij de materialisatie van het nieuwe ontwerp zal hiermee rekening gehouden moeten worden.
3.5.3 Conclusie
In verband met de locatie van het gebied en het plaatsen van damwanden voor de uit te voeren bouwwerkzaamheden, dient een watervergunning te worden aangevraagd. Hierover heeft reeds overleg plaats gevonden. De benodigde vergunning wordt na het afronden van het definitief ontwerp aangevraagd.
De invloed van de nieuwe bebouwing op de grondwaterstand wordt niet significant geacht. De parkeerkelder zal waterdicht uitgevoerd moeten worden om intredend grondwater te voorkomen. Het verhardingspercentage op het terrein blijft ongeveer gelijk. Omdat het voor dit gebied belangrijk is om het waterbergingstekort te beperken, adviseren wij om de nieuw te realiseren terreinverhardingen zo doorlatend mogelijk uit te voeren.
3.6.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.6.2 Onderzoek
Op de locaties aan de Hoofdstraat 76, 76a en 78 te De Lier is door VanderHelm Milieubeheer B.V verkennend en nader milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 en NTA 5755.
3.6.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er, milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen zijn aangetroffen voor de voorgenomen transactie en herinrichting van de onderzoekslocatie.
Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:
- de ondergrond plaatselijk matig verontreinigd is met lood. De verontreiniging is in voldoende mate afgeperkt en betreft geen "geval van ernstige bodemverontreiniging" zoals beschreven in de Wet Bodembescherming;
- de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd is met koper. De verontreiniging is in voldoende mate afgeperkt en betreft geen "geval van ernstige bodemverontreiniging" zoals beschreven in de Wet Bodembescherming;
- ingevolge de Wet Bodembescherming nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen niet noodzakelijk is;
- de overige bodem (grond en grondwater) maximaal licht verontreinigd is met de geanalyseerde parameters;
- visueel zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen.
Omdat de Hoofdstraat 78 ten tijde van het onderzoek nog in gebruik was, zijn onder de huidige opstallen geen monsters genomen. Nader verkennend bodem onderzoek volgens NEN 5725/5740 na sloop van de opstallen is daarom noodzakelijk. Indien het nader onderzoek heeft plaatsgevonden en de onderzoeken akkoord zijn bevonden door de bodemspecialist, kan gestart worden met de bouw.
3.7.1 Wettelijk kader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de
Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
- Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- esten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
3.7.2 Onderzoek
In opdracht van VOF De Winkelier is door een Econsultancy een quickscan flora en fauna ter plaatse van de Hoofdstraat 76, 76a en 78 te De Lier in de gemeente Westland uitgevoerd. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuur- wetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Op basis van de huidige inmeetgegevens en inventarisatie van de aanwezige bomen dient een deel van de bomen in het plangebied te worden gekapt om de geplande bouw mogelijk te maken. Het betreft vijf bomen aan de Oranjestraat, vijf bomen aan de Irenestraat en een boom aan de Hoofdstraat. Een overzicht is weergegeven in de bijlage inmeetgegevens (zie bijlage 7 – inmeetgegevens).
3.7.3 Conclusie
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is verkort weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan niet worden vastgesteld of in de bestaande bebouwing vleermuizen aanwezig zijn. Nader onderzoek naar de mogelijke verblijfplaats van vleermuizen is noodzakelijk, en wordt uitgevoerd in de periode mei t/m september. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen, moet de functionaliteit van die verblijfplaatsen behouden blijven. Voorafgaand aan de sloop dient in dat geval een (tijdelijke) alternatieve verblijfsplaats voor vleermuizen te worden gerealiseerd. In de nieuwbouw kunnen de spouwmuren toegankelijk worden gemaakt voor vleermuizen. Daarnaast geldt dat de sloopwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden buiten de gevoelig periode.
3.8 Cultuurhistorische aspecten
3.8.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.8.2 Onderzoek
In opdracht van de voormalige gemeente de Lier heeft het vakteam Archeologie van de gemeente Delft een bureauonderzoek ingesteld naar de archeologische waarden en verwachtingen in het gebied centrumplan de Lier.
3.8.3 Conclusie
Op basis van de bodemkundige gesteldheid bestaat er een lage archeologische verwachting. Bovendien geldt voor de Late Middeleeuwen dat de verstoring van de bodem een mindere kwaliteit van de hoger gelegen grondsporen betekent dat er in de verdere vormgeving van het plangebied geen rekening behoeft te worden gehouden met archeologische waarden. Wel is het aanbevelenswaardig om in de fase dat er bouwputten worden gegraven, archeologische waarnemingen te laten uitvoeren. Deze controle dient om te bezien of de argumenten en getrokken conclusies van het bureauonderzoek en het uitgevoerde booronderzoek juist zijn gebleken, of dat methode en strategie moeten worden bijgesteld.
3.9.1 Wettelijk kader
Er zijn geen wettelijk vastgelegde eisen voor de bezonning van openbare ruimten, woningen en dergelijke. In het Bouwbesluit zijn wel eisen opgenomen ten aanzien van het benodigde equivalente daglichtoppervlak. Hierbij wordt echter beoogd de toetreding van daglicht (en niet van direct zonlicht) te reguleren. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met de oriëntatie en de invloed van belemmeringen en dergelijke welke zijn gelegen op andere percelen.
Wel zijn de zogenaamde ‘lichte’ en ‘strenge’ TNO-normen voor bezonning van woonkamers bekend. Voor voldoende bezonning in de woonkamer geldt volgens de 'lichte' TNO-norm het volgende:
- ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober (een periode van 8 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam.
Voor goede bezonning in de woonkamer geldt volgens de 'strenge' TNO-norm het volgende:
- ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari t/m 22 november (een periode van 10 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam.
De commissie woningwaardering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten hanteert een eigen beoordelingssysteem, wat in grote lijnen neerkomt op:
- de bezonning in een vertrek is als “matig” te karakteriseren als er gedurende 11 maanden van het jaar sprake is van ten minste twee mogelijke bezonningsuren;
- de bezonning in een vertrek is “goed”, indien er gedurende 11 maanden ten minste drie mogelijke bezonningsuren zijn.
Voor zover van toepassing is voor deze periode van 11 maanden uitgegaan van de dagen tussen 5 januari en 5 december.
3.9.2 Uitgangspunten
Ten aanzien van de bouwhoogten zijn de tekeningen van de architect gehanteerd. Vrijwel het gehele bouwplan is 11.0 m hoog, incidenteel is de hoogte van het bouwplan groter. De maximale hoogte is 13.1 m.
De bebouwing ten noorden van het bouwplan is maximaal 3 bouwlagen hoog. Hier bevinden zich eengezinswoningen en appartementen op een commerciële plint. Ten oosten van het bouwplan bevindt zich een apotheek van 2 bouwlagen hoog. Ten zuiden van het bouwplan bevinden zich een kerk en de kopgevel van een blok eengezinswoningen met een hoogte van 2 bouwlagen. Ten westen van het bouwplan bevindt zich een parkeerterrein en commerciële ruimten. Het bouwplan wordt direct tegen deze ruimten aangebouwd.
Het bouwplan heeft met name invloed op de woningen welke noordelijk van het bouwplan aan de Hoofdstraat gelegen zijn. De eengezinswoningen op Hoofdstraat 103 en 105 hebben de woonkamer op de begane grond. De overige appartementen, welke in de invloedssfeer van het bouwplan liggen, bevinden zich op de 1e verdieping of hoger. Het vloerniveau van deze appartementen ligt ten minste op 3 m boven het maaiveld, de invloed van het bouwplan op de mogelijke bezonning van deze appartementen is derhalve vrijwel nihil. De invloed op de mogelijke bezonning van de woningen op Hoofdstraat 103 en 105 is maatgevend. Om de kwaliteit van de mogelijke bezonning op deze woningen te toetsen, worden bovengenoemde normen gehanteerd.
3.9.3 Methode
In bijlage 9 zijn de schaduwdiagrammen voor vijf maatgevende data weergegeven. Door de gemeente zijn schaduwdiagrammen voor de volgende drie data vereist:
- 21 maart;
- 21 juni;
- 21 september.
Deze data zijn de maatgevende data voor de lente, zomer en herfst. In de winter staat de zon dusdanig laag aan de hemel, dat een studie niet vereist is.
Aanvullend hierop zijn schaduwdiagrammen gemaakt om het bouwplan te kunnen toetsen aan de ‘lichte’ TNO-norm voor de volgende data:
Hierbij wordt aangetekend dat de zon op 19 februari en op 21 oktober dezelfde baan langs de hemelkoepel aflegt, de resultaten voor deze twee data zijn derhalve identiek.
Voor deze data zijn schaduwdiagrammen voor vier tijdstippen weergegeven, te weten:
- 9:00 uur;
- 12:00 uur;
- 14:00 uur;
- 16:00 uur.
Deze vier tijdstippen geven een representatief beeld van de beschaduwing gedurende de dag.
Als uitgangspunt is genomen dat de woningen op Hoofdstraat 103 en 105, welke in de invloedsfeer van het bouwplan liggen, ten minste dienen te voldoen aan de ‘lichte’ TNO-norm. Indien deze woningen hieraan voldoen, zullen de appartementen tevens aan deze eis voldoen.
3.9.4 Conclusie
Uit de schaduwdiagrammen kan het volgende worden geconcludeerd:
- alle omliggende woningen, welke in de invloedssfeer van het bouwplan liggen, hebben gedurende de periode van 21 maart t/m 21 september ten minste 5 mogelijke bezonningsuren;
- in de periode van 21 maart t/m 21 september is met het huidige bouwplan om 9:00 uur bezonning op alle omliggende woningen, welke in de invloedssfeer van het bouwplan liggen, mogelijk. Het bouwplan heeft derhalve geen negatieve invloed op deze woningen;
- de omliggende woningen (en overige bebouwing), welke in de invloedssfeer van het bouwplan liggen, voldoen aan de ‘lichte’ TNO-norm;
- voor geen van de omliggende woningen (of andere bebouwing) is de bezonning ‘matig’ of ‘goed’ volgens de beoordeling van de VNG.
4.1 Economische uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is op 10 september 2012 een anterieure overeenkomst gesloten.
4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.2.1 Overleg
In de periode van 5 juli 2013 t/m 4 juli 2013 heeft over het voorontwerp van dit plan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
- Stadsgewest Haaglanden
- Veiligheidsregio Haaglanden
- Hoogheemraadschap van Delfland
- Provincie Zuid Holland
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.
4.2.2 Zienswijzen
Van 4 oktober 2013 tot en met 15 november 2013 heeft het ontwerp van deze grote buitenplanse afwijking ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen. Gedurende de periode van tervisielegging zijn twee zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 11 van deze toelichting.