4.6 Bodem
De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van ruimtelijke plannen en bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een plan ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Verkennend bodemonderzoek
Voor de locatie Honderdland fase 2 (kavel 39) te Maasdijk is een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingediend voor het oprichten van een logistiek bedrijfsgebouw en het aanleggen van vijf uitritten.
Bij de aanvraag is een bodemonderzoek overgelegd:
- Nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek aan de Oudedijk 26 en Kleine Hei 15 te Maasdijk met projectcode: HOMA120650.07 d.d. 24 juli 2012.
Het perceel is kadastraal bekend als sectie F, nummers 5692 en 2918.
In de bovengrond (D.002-A (0,00 – 0,30 m-mv)) en ondergrond (21.001-B (0,50 – 0,90 m-mv)) zijn de parameters zink, nikkel, koper en lood boven de T-waarde gemeten. De vorenstaande verhoogde concentraties komen overeen met het uitgevoerde bodemonderzoek (NEN.20070109, d.d. juli 2007 opgesteld door BMA Milieu b.v.).
Op basis van de Wet bodembescherming en Wet milieubeheer is gezien de aangetroffen waarden geen sanering noodzakelijk.
Voor wat betreft de aangetroffen ‘ernstige’ asbestverontreiniging in proefsleuf (spot 21 (21.ps1-B)) dient bij herinrichting gesaneerd te worden middels het opstellen en indienen van een saneringsplan/BUS-melding bij de provincie Zuid-Holland.
De mogelijk bij de bouwactiviteiten vrijkomende bodemvreemde materialen (puin, slib, afval, hoogovenslakken en brokken beton) of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan de wettelijke bepalingen. Welke wettelijke bepaling aan de orde is, is afhankelijk van de voorgenomen of uiteindelijke eindbestemming van de grond. Geadviseerd wordt om in dergelijke gevallen contact op te nemen met Team Milieu, Vergunning en Advies (MVA).
Bij het slopen en bouwrijp maken van de locatie dient men alert te zijn op aanwijzingen die alsnog op een eventuele bodemverontreiniging wijzen. Wanneer ten behoeve van bouwwerkzaamheden een bouwputbemaling nodig is, dient het vrijkomende grondwater in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder van het gebied op milieuhygiënische wijze te worden verwerkt.
Het genoemde bodemonderzoek voldoet aan de eisen van de NTA5755 en NEN5707 en geeft voldoende informatie over de bodemkwaliteit ter plaatse om de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen onder voorwaarde af te geven.
Conclusie
Op basis van bovengenoemde gegevens kan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen onder voorwaarden verleend worden.
1. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (asbest)
Voordat met de bouwwerkzaamheden kan worden begonnen dient op grond van de Wet bodembescherming:
- een melding ten aanzien van de verontreiniging (ernst/spoed) bij de provincie Zuid-Holland te worden ingediend. Een saneringsplan ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie waarna de provincie hierover dient te beschikken of;
- een melding op basis van het Besluit Uniforme Saneringen in te dienen bij de provincie Zuid-Holland;
- een evaluatieverslag van de uitgevoerde sanering ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie waarna de provincie hierover dient te beschikken.