direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harvest House Paprika De Lier
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Poortcamp 9 in De Lier bevindt zich het distributie- en verpakkingsbedrijf Harvest House Paprika. In dit gebouw worden paprika's, pepers en overige glasgroente verpakt en gedistribueerd. Ten westen van de bedrijfshal ligt een (op dit moment) braakliggend terrein. Op dit perceel was voorheen een woning aanwezig. In het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen A20 Westland' is een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de woonbestemming ter plaatse te wijzigen naar een bedrijfsbestemming wanneer de woonfunctie ter plaatse is beëindigd.

Harvest House heeft het voornemen om uit te breiden naar dit perceel. De voorgenomen plannen zijn echter in strijd met het geldende bestemmingsplan en passen ook niet binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan met toepassing van de uitgebreide Wabo-procedure (artikel 2.12, lid 1, onder a, 3° Wabo). Bij deze Wabo-vergunning behoort een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin wordt aangetoond dat het voornemen om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied betreft de Oudecampsweg 45 in De Lier. Het projectgebied is begrensd door watergangen, grenzend aan de Oudecampsweg aan de westzijde en de Coldenhovelaan aan de zuidzijde. Aan de noordkant wordt het projectgebied begrensd door de Poortcamp. Figuur 1.1 geeft de ligging van het projectgebied weer. Het betreft de kadastrale perceel 798, 774, 773, 45 en 77.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging projectgebied (bron: Arcgis luchtfoto 2023)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Bedrijventerreinen A20 Westland', vastgesteld op 28 mei 2013. Daarnaast gelden de paraplubestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' (20-02-2018), 'Paraplubestemmingsplan Wonen Westland' (01-09-2020) en 'Paraplubestemmingsplan horeca/hotel Westland' (13-04-2021). Figuur 1.2 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen A20 Westland' weer, met binnen de rode lijnen het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen A20 Westland' met in rood het projectgebied omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het projectgebied betreft de locatie van een voormalige woning, daarom heeft de locatie de bestemmingen 'Wonen en 'Tuin'. Dit wordt omgeven door de bestemmingen 'Water' en 'Groen'. Op deze locatie ligt de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1 en 2'. Hiermee is het mogelijk om de bestemmingen te wijzigen naar 'Bedrijventerrein' en 'Groen' wanneer de woonfunctie ter plaatse is beëindigd.

Verder geldt de bestemming 'Bedrijventerrein' met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek'. Hiermee is de locatie bestemd voor een agrologistiek bedrijventerrein met bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrologistiek. Verder geldt voor het hele projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

Strijdigheid bestemmingsplan

Het gebruik en bebouwen van de gronden als bedrijf binnen de bestemmingen 'Groen', 'Water', 'Tuin' en 'Wonen' is niet toegestaan. Daarnaast geldt voor het deel waar de bestemming 'Bedrijventerrein' geldt, geen bouwvlak, waardoor de uitbreiding van het gebouw niet is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

De ruimtelijke onderbouwing 'Harvest House Paprika De Lier' is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het projectgebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

1.5 Onderzoeken

In deze ruimtelijke onderbouwing is gebruik gemaakt van de onderstaande onderzoeken. Deze onderzoeken zijn separaat in het Omgevingsloket ingediend:

  • Onderbouwing parkeren Harvest House Paprika, Triple Group, d.d. 20-02-2024 Bijlage 1.
  • Memo onderbouwing gebouwhoogtes, Triple Group, d.d. 23-11-2022 Bijlage 2.
  • Memo bedrijf- en milieuzonering, Triple Group, d.d. 20-02-2024 Bijlage 3.
  • Memo lichtvervuiling, Triple Group, d.d. 20-02-2024 Bijlage 4.
  • Groepsrisicoberekening Buisleidingen NAM en Gasunie, Prevent Adviesgroep, d.d. 14-03-2024 en Toetsing externe veiligheid, Prevent Adviesgroep, d.d. 14-03-2024 Bijlage 5.
  • Waterstudie Oude Campsweg 45, Aqua Terra Nova, d.d. 06-06-2024 Bijlage 6 .
  • Milieukundig (water)bodemonderzoek Oudecampsweg 45, BMA Milieu, 06-02-2023 Bijlage 7 .
  • Ecologie soortenbescherming: Eco-effectscan, Aqua-Terra, d.d. 05-12-2022 Bijlage 8.
  • Ecologie gebiedsbescherming: Stikstofberekening ontwikkel- en gebruiksfase Poortcamp 9 Harvest House De Lier, Natuurbank Overijssel, d.d. 21-05-2024 Bijlage 9.
  • Archeologie: Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, ADC ArcheoProjecten, d.d. 05-12-2022 en Proefsleuvenonderzoek De Lier- Oudecampsweg 45 (gemeente Westland), ADC Beesd, d.d. januari 2024 Bijlage 10.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.

De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).

De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.

De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.

Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft. 8

Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.

Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

Op de toekomstkaart van Westland is het projectgebied aangewezen als bedrijventerrein. De uitbreiding van het bedrijf is daarmee in lijn met de gemeentelijke omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: De toekomstkaart van Westland

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

De onderbouwing van de parkeerbehoefte is beschreven in paragraaf 2.2.4.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025

Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen.  Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.

De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig  mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten

Bedrijventerreinenvisie Westland 2013-2020

Bedrijventerreinen zijn een belangrijke schakel in het Greenportcluster. Op bedrijventerreinen zijn alleen ondernemers toegestaan die zich niet direct richten op de eindconsument; business to business. Publieksfuncties zijn niet toegestaan op regionale en agrologistieke terreinen. Op lokale terreinen zijn publieksfuncties uitsluitend aan de rand toegestaan, met eigen ontsluiting. Dit geldt uitsluitend voor functies die de dorpskern geen concurrentie geven. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, ten aanzien van bestaande woningen geldt dat op bedrijventerreinen niet naar een optimaal woonklimaat wordt gestreefd. Een onderwerp waar het eigen karakter van het bedrijfsgebied naar voren komt is de collectieve beveiliging en parkmanagement. Afvalverwerking kan ook in gezamenlijkheid worden opgepakt. Bepaalde bedrijventerreinen hebben een organisatievorm waarbij het openbaar gebied wordt onderhouden in eigen beheer, tevens wordt collectief ingezet op zaken als duurzaamheid, glasvezel en intensief ruimtegebruik. Bij de aanleg van bedrijventerreinen wordt het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is bepaald door het aantal vierkante meters of per arbeidsplaats. De norm voor vrachtwagens is dat het parkeren van bedrijfsmiddelen niet wordt afgewenteld op de openbare ruimte. Elke ondernemer is verantwoordelijk voor het voldoende 10

parkeerruimte voor de eigen (vracht)auto's. Er worden geen parkeerplekken voor overheaddeuren toegestaan. Menging van kantoor- en bedrijfsfuncties is niet gewenst, verder voorzet de visie in een toetsingskader om te komen tot een beoordeling of een publieksfunctie op een bepaald bedrijventerrein al dan niet mogelijk gemaakt zou moeten kunnen worden. Ruimten boven bedrijfsunits mogen niet worden afgesplitst voor (anders soortige) zelfstandige verhuur. Nieuwe bedrijventerreinen moeten bereikbaar zijn en er worden profielen gemaakt voor de beeldkwaliteit. Voor de periode tot 2020 is de uitbreidingsbehoefte berekend op circa 65 ha en voor de periode van 2020-2030 op circa 50 ha.

Voorliggende ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf op braakliggende gronden. Ter plaatse was voorheen een woning aanwezig. De initiatiefnemer heft met deze ontwikkeling een woonfunctie op in een gebied wat zich sterk kenmerkt door industrie, agrologistiek en verkeer. De realisatie van een bedrijfshal op deze gronden is in lijn met de bedrijventerreinenvisie.

Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen

Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto's, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren.

Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m² bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.

De beoogde ontwikkeling maakt geen publieksfunctie mogelijk. De kantoren die worden gerealiseerd staan ten dienste van het bedrijf. De oppervlakte aan kantoren bedraagt niet meer dan 3.000 m2. De ontwikkeling is niet in strijd met de nota publieksfuncties op bedrijventerreinen.


Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.


Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

De gemeente Westland heeft aangegeven minimaal aan deze eisen te willen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt.

2.1.2 Regionaal beleid

Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.

2.1.3 Provinciaal beleid

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur

Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0004.png"

figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)

Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.

Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Omgevingsverordening

Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0005.png"

figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland

Programma Ruimte

Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.

Bedrijventerreinen die zijn opgenomen op de '3ha kaart' zijn Bovendijk Kwintsheul, Uitbreiding ABC Poeldijk (beide als 'zachte capaciteit') en Honderdland fase 2 Maasdijk en Trade Parc Westland Naaldwijk (beide als 'harde capaciteit'). Als 'andere stedelijke ontwikkelingen is nog opgenomen de Horti Campus in Honselersdijk.

Voor Westland zijn de volgende ruimtelijke reserveringen opgenomen, waarbij nut en noodzaak van ieder project nog niet is bewezen: N211 capaciteitsvergroting, N222 (Veilingroute) 2 x 2, N213 capaciteitsvergroting, HOV Den Haag - Westland.

Agrologistieke handels- en transportcentra (ABC Westland) aan het kernnet worden waar mogelijk ruimtelijk versterkt. Daarnaast moeten de verbindingen tussen de mainport Rotterdam en de handelsgebieden binnen de greenports (ABC Westland, Honderdland, Flora Holland Honselersdijk) verbeteren.

De beoogde ontwikkeling valt echter binnen de kaart waar bedrijventerreinen zijn aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0006.png"

2.1.4 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

2.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

Initiatief

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bedrijfshal met een footprint van circa 5.312 m2. Deze bestaat uit een meerlaagse bedrijfshal met daarop een parkeerdek met 196 parkeerplaatsen. Daarnaast is op de hoek van het pand kantoorruimte voorzien. In totaal wordt 13.646,7 m2 bvo toegevoegd. Dit bestaat uit 12.404 m2 bedrijfsoppervlakte en 1.242,7 m2 bedrijfsgebonden kantoorfunctie. Op de bedrijfshal wordt een parkeerdek gerealiseerd.

Uitbreiding of nieuwe functies zijn niet zonder meer mogelijk, omdat sprake moet zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten daarom worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Toetsing Wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling?

De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat gewoonlijk functiewijzigingen en toevoegingen groter dan 500 m2 bvo worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden veel meer dan 500 m2 bvo wordt toegevoegd, is in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat in dit geval om de toevoeging aan zelfstandige bedrijfsruimte. Bedrijfsgebonden kantoorruimte is een ondergeschikte functie. Alleen zelfstandige functies zijn ladderplichtig.

Ligging binnen bestaand stedelijk gebied

De beoogde locatie ligt aan de zuidwestzijde van het bestaande bedrijventerrein Coldenhove. Het perceel is onderdeel van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen A20 Westland. Het gaat hier om een stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie heeft al een stedelijke functie en is aan drie zijden omsloten door stedelijke functies.

De onderzoeksvraag is dan ook of er behoefte is aan bovengenoemde functie die wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, in dit geval de bedrijfsfunctie.

Beschrijving behoefte

De behoefte aan uitbreiding komt voort uit de noodzaak tot groei van een bestaand bedrijf. Uitbreiding van bedrijfsruimte (en ondergeschikte kantoorruimte en parkeerplaatsen) is noodzakelijk om ruimte te bieden aan de groei in het productieareaal van de kwekers, en daaruit volgende groei in afzet van verpakte paprika's, pepers en overige glasgroente. De huidige locatie is te klein geworden om deze bedrijfsactiviteiten te huisvesten. De nieuwbouw is gevestigd naast de bestaande bedrijfshallen van Harvest House zodat er logistieke synergie voordelen ontstaan. Met de uitbreiding kan de beoogde groei van het bedrijf aansluitend aan de huidige vestiging op worden gevangen.

Motivering locatiekeuze 

Motivering van de locatiekeuze is niet noodzakelijk. De locatie is overigens door de provincie aangemerkt als bedrijventerrein en het bestemmingsplan maakt ook al wijziging naar de bestemming bedrijventerrein mogelijk. Er is in de regio een tekort aan bedrijventerrein, zo blijkt uit de behoefteraming bedrijventerreinen Zuid-Holland uit 2021. Er is ook vrijwel geen aanbod aan bedrijventerrein in de gemeente Westland, dus verplaatsing van het gehele bedrijf naar een andere plek in de nabijheid van de productie van paprika's, pepers en overige glasgroente is niet realistisch. Uitbreiding op een andere plek is niet efficiënt voor de bedrijfsvoering.

In de "Memo onderbouwing gebouwhoogtes" (Triple Group, d.d. 23-11-2022) is de onderbouwing van de noodzaak van de massa gegeven. Zoals aangegeven is de bedrijfshal 18 meter hoog en het kantooraccent 30 meter. Het kantooraccent is een afgeleide van het volume van de bedrijfshal zodat deze stedenbouwkundig in verhouding is met de bedrijfshal. De hoogte van de bedrijfshal is een opeenstapeling van inwendige logistieke processen in een geautomatiseerd meerlaagse verpakkings- en distributiecentrum in de agrologistiek met parkeerdak voorzien van installaties zoals koeling en sprinklers. De bouwhoogte van 20 meter van de bedrijfshal is de minimaal noodzakelijke hoogte om een meerlaags logistiek verpakkings- en distributiecentrum te realiseren voor het verwerken van paprika's, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de schaars beschikbare grond. Op de locatie is geen extra grond beschikbaar om het bouwprogramma te ontstapelen. Gestapelde meerlaagse bebouwing biedt op deze locatie voor Westland kansen om grond efficiënt te gebruiken.

Conclusie

Dit initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een concrete behoefte van een bestaand bedrijf en zorgvuldig ruimtegebruik door het feitelijk in gebruik nemen van een locatie die ook beleidsmatig als bedrijventerrein is aangemerkt.

2.1.6 Conclusie

De ontwikkeling van Harvest House Paprika op het perceel aan de Oudecampsweg 45 in de Lier is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie projectgebied

Het projectgebied betreft het perceel Oudecampsweg 45. Dit ligt aan de westzijde van het bedrijf Harvest House Paprika. Dit bestaat aan de noordzijde uit een parkeerterrein dat bij het bedrijf hoort en aan de zuidzijde uit het perceel van de voormalige woning. In 2023 is de woning aan de Oudecampsweg 45 gesloopt. Dit perceel wordt omgeven door watergangen en is ontsloten via de Poortcamp aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0007.png"

Figuur 2.5: Huidige situatie projectgebied

2.2.2 Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van de bedrijfshal met een footprint van circa 5.312 m2. Deze bestaat uit een bedrijfshal van 18 meter hoog met daarop een parkeerdek met 196 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt op de hoek van het pand een accent tot circa 30 meter hoog gerealiseerd. In dit deel zijn de kantoorruimtes voorzien. Vanaf de in- en uitrit aan de Coldenhovelaan wordt een hellingbaan voor de toegang tot het parkeerdek gerealiseerd. In totaal wordt 13.646,7 m2 bvo toegevoegd. Dit bestaat uit 12.404 m2 bedrijfsoppervlakte en 1.242,7 m2 ondergeschikte kantoorfunctie.

De uitbreiding is nodig om voldoende capaciteit te hebben om te voldoen aan de groei in het productieareaal van de kwekers, en daaruit volgende groei in afzet van verpakte paprika's, pepers en overige glasgroente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0008.png"

Figuur 2.6: Impressie ontwikkeling 18

Aan de noordzijde van het gebouw, langs de Poortcamp, worden vijf nieuwe laaddocks gepositioneerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0009.png"

Figuur 2.7: Impressie indeling projectgebied met in donkergrijs de nieuwbouw

De watergangen (548,8 m3) aan de noord- en oostzijde van het perceel van de voormalige woning worden gedempt.

Met de uitbreiding van het bedrijf wordt het stedenbouwkundig bebouwingsprofiel doorgezet op het perceel van de voormalige bedrijfswoning. Hiermee ontstaat een consequent bebouwingsprofiel.

Door middel van een krachtige, heldere lijnvoering, die wordt ingegeven door het programmatische volume/bedrijfsvoering, is de bedrijfshal vormgegeven. Door de toepassing van het hoogte-accent ontstaat er een 'toegangspoort' tussen RedStar en Harvest House Paprika het bedrijventerrein op. Het hoogte-accent is mede aan deze zijde gepositioneerd door de koppeling van de kantoorfuncties en stijgpunten maar ook om "het Hondenbot"/de rotonde niet te veel in de verdrukking te duwen.

Aan de zijde van de Coldenhovelaan is de hellingbaan van het personenvervoer gepositioneerd zodat er een heldere logistieke en verkeersveilige scheiding tussen het zwaar verkeer en personenvervoer gemaakt is. Deze hellingbaan vormt zich naar de heldere vormgeving van de bedrijfshal en is hierin geïntegreerd. Zo ontstaat er ook een stedenbouwkundige overgang in massa en programma richting het olie-en gasbedrijf NAM wat anticipeert op elkaar.

Het maaiveld van het gebouw bevindt zich lager dan de ligging van de A20 op het viaduct, vanaf waar het gebouw goed te zien is. Door het hoogte-accent blijft het gebouw goed als herkenningspunt zichtbaar vanaf de verhoogde positie van de A20. Hiermee vormt het pand het entree van het Westland en wordt daarmee een eyecatcher vanuit Rotterdam vanaf de snelweg.

Advies stedenbouw

De ontwikkeling van steeds hogere en grotere agrologistieke distributiecentra is niet nieuw in het Westland. Deze schaalvergroting en modernisering past binnen de ontwikkelingen van het gehele glastuinbouwcluster. Wat betreft meerlaagse agrolgistieke distributiecentra zijn voorbeelden te zien aan de overzijde van de A20 op Honderdland. Zowel Nature's Pride als Growers United zijn meerlaagse bedrijfshallen met parkeren en duurzame energiebronnen op het dak. Maar ook elders in het Westland zijn voorbeelden te vinden van meerlaagse bedrijfsgebouwen.

Belangrijk is wel dat de inpassing van dit type gebouwen ruimtelijk zorgvuldig gebeurt. De omgeving mag geen hinder ondervinden, er zal klimaatadaptief gebouwd moeten worden, het dient te passen binnen de ruimtelijke context, etc. In de verkenningsfase zijn dan ook ruimtelijke randvoorwaarden bepaald en aan de aanvrager meegegeven. Deze randvoorwaarden waren:

  • 1. De omgeving mag geen hinder ondervinden (ter beoordeling van de ODH).
  • 2. Gezien de schaal en de omvang van de uitbreiding is een zorgvuldige inpassing zowel stedenbouwkundig als architectonisch cruciaal. Ter beoordeling door stedenbouw en Welstand.
  • 3. Kwaliteitsimpuls bedrijventerrein: maximaal gebouwhoogte bedrijfshal 20m en kantooraccent 30m.
  • 4. Hoogteaccent tot 30m mogelijk (uitsluitend zichtlocatie). Het hoogteaccent mag ten hoogste 1/3 breed zijn van de gevel en beperkt zich enkel tot het kantoorprogramma.
  • 5. Hellingbaan ten behoeve van het parkeren op het dak dient onderdeel te zijn van het architectonische totaalontwerp.
  • 6. Afstandsmaat tot woningen, glastuinbouw n andere gevoelige functies is minimaal 1,5x de bouwhoogte. Dit vanwege de aanwezige gevoelige functies rondom agrologistieke bedrijventerreinen.
  • 7. Meervoudig ruimtegebruik op daken is toegestaan, parkeren, zonnepanelen of evt. groen mits niet zichtbaar vanaf de straat. Doortrekken van de gevel is essentieel om dit te bewerkstelligen. Ondergeschikte bouwwerken (panelen, lichtmasten, installaties, etc) op een afstand van minimaal 1x de hoogte van het bouwwerk vanaf de dakrand.
  • 8. Het initiatief mag niet leiden tot verslechtering van de verkeerssituatie. Zowel in verkeersstromingen als in verkeersveiligheid. Optimale verkeersafwikkeling (ontsluiting Coldenhovelaan).
  • 9. Voldoen aan de geldende parkeernormering
  • 10. Aandacht voor groen, water en klimaat.

Deze randvoorwaarden zijn meegenomen in het ontwerp.

  • 1. Optimaal ruimtegebruik en multifunctionaliteit: De voorgestelde ontwikkeling van een agrologistiek bedrijfsgebouw op deze locatie benut de beschikbare ruimte optimaal. Door het combineren van verschillende functies binnen één gebouw, zoals opslag, distributie en logistiek, wordt het meervoudig ruimtegebruik gemaximaliseerd. Dit bevordert efficiëntie en duurzaamheid in de ruimtelijke planning.
  • 2. Versterking van ruimtelijk economische activiteit: Het agrologistiek bedrijfsgebouw levert een bijdrage aan het glastuinbouwcluster en daarbij de economische identiteit van het Westland. Door de nabijheid van de snelwegafrit wordt de bereikbaarheid vergroot, wat gunstig is voor transport en logistiek. Dit zal niet alleen de werkgelegenheid stimuleren, maar ook de handelsactiviteiten en de regionale economie versterken.
  • 3. Duurzaamheid en energie-efficiëntie: Het integreren van parkeervoorzieningen op het dak, onder een overkapping met zonnepanelen draagt bij aan de vermindering van de ecologische voetafdruk van het gebouw en verhoogt de energie-efficiëntie. Bovendien biedt het gebruik van zonne-energie mogelijkheden voor groene energieopwekking, wat in lijn is met moderne duurzaamheidsnormen.
  • 4. Stedenbouwkundige meerwaarde: Het accent van 30 meter hoog op het gebouw kan een architectonisch landmark vormen dat de identiteit van de omgeving versterkt. Door de groenstrook met watergang en laanbeplanting langs de Coldenhovelaan en de Oudecampsweg sluit het ontwerp aan op de directe omgeving en het landschap.
  • 5. Verbetering van de verkeersstromen: De ligging van het bedrijfsgebouw direct naast de snelwegafrit is optimaal voor logistiek verkeer en vrachtwagens.

Welstand heeft een positief advies gegeven op het vervangen van de woning voor een agrologistiek bedrijfsgebouw met een hoogte van 20m en een accent tot 30m hoog. Gezien de locatie langs de snelweg, de omgeving die bestaat uit bedrijfsbestemming, de verdichtingsopgave, energietransitie, meervoudig ruimtegebruik, de ruimtelijk economische onderbouwing en het ontbreken van gevoelige functies (zoals woningen) in de directe nabijheid positief advies op de maat en omvang van het gebouw.

2.2.3 Wenselijke afwijking van het bestemmingsplan

Het gebruik en bebouwen van de gronden als bedrijf binnen de bestemmingen 'Groen', 'Water', 'Tuin' en 'Wonen' is niet toegestaan. Daarnaast geldt voor het deel waar de bestemming 'Bedrijventerrein' geldt, geen bouwvlak, waardoor de uitbreiding van het gebouw niet toegestaan is.

Er is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van de bedrijfshal met ondergeschikte kantoorruimte en het gebruik als een categorie 3.2 bedrijf.

2.2.4 Verkeer

Verkeersverbindingen algemeen

Het projectgebied zal worden ontsloten via de Coldenhovelaan. Vanaf deze weg is direct de A20 te bereiken. De A20 gaat richting het zuiden naar Rotterdam en richting het noorden loopt de A20 door in de N213 richting de kernen 's-Gravenzande en Naaldwijk.

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Het projectgebied sluit aan op de Coldenhovelaan. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 60 km/h. Aan de noordzijde van het gebouw bevinden zich loadingdocks. Deze worden ontsloten op de Poortcamp. 20

De uitweg is getoetst aan de Beleidsregels uitwegvergunningen Gemeente Westland 2023. De uitweg is akkoord onder voorwaarden. De onderbroken streep ter hoogte van de uitweg dient te worden vervangen door een ononderbroken streep. Dit omdat we op een Gebiedsontsluitingsweg zo min mogelijk conflicten en verstoringen willen hebben. Het is dus alleen toegestaan om het terrein te bereiken via de kortste afslag (zie groene verkeersstroom op afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0010.png"

Ontsluiting voor langzaam verkeer

Parallel aan de Coldenhovelaan bevindt zich een vrijliggend fietspad in twee richtingen.

Ontsluiting voor openbaar vervoer

Op 600 meter loopafstand richting het westen bevindt zich de bushalte Maasdijk, Coldenhovelaan. Vanaf deze halte vertrekt ieder half uur bus 34 richting Maassluis Metrostation en richting Monster.

Manoeuvreren op eigen terrein

Op grond van artikel 5.2.1 onder f. van het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland dient (vracht)verkeer op eigen terrein te kunnen keren indien het terrein ontsluit op een weg uit categorie 1, 2 of 3, zoals opgenomen in bijlage 4 van dit bestemmingsplan. In het voorliggende plan is dit ook mogelijk.

Verkeerstechnische inrichting:

De maatvoering van de nieuw te realiseren wegen en parkeerplaatsen is getoetst aan de aan de hand van de meest recente versie van het Programma voor Standaardinrichtingen Openbare Ruimte.

Alle wegen en parkeerplaatsen moeten voldoen aan de juiste maatvoering. De langsparkeerplaatsen moeten 2 meter bedragen. De parkeerweg is 6 meter breed. Daarnaast is de inrichting voldoende verkeersveilig.

Verkeersintensiteit

Ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijf neemt de verkeersgeneratie toe. Op basis van ervaringscijfers van de initiatiefnemer is de totale verwachte verkeersgeneratie als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0011.png"

Gebaseerd op 260 werkdagen per jaar bedraagt het weekdaggemiddelde 180 mvt. Dit is een toename ten opzichte van de huidige situatie.

Parkeren

In de separate memo "Onderbouwing parkeren Harvest House Paprika" (d.d. 20-02-2024) is de parkeerbehoefte onderbouwd. De parkeernorm op basis van de beleidsregels parkeernormering gemeente Westland 2018 is 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo. De normatieve parkeerbehoefte is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0012.png"

In de memo is onderbouwd dat de daadwerkelijke parkeerbehoefte lager ligt. Dit vanwege een lagere bezetting van bedrijfsruimte als gevolg van verregaande automatisering en opslagsystemen, gecombineerd personenvervoer van medewerkers en ongelijk tijdigheid van ploegendiensten.

De werkelijke parkeerbehoefte is onderbouwd met de berekeningen van het gemiddelde en maximale aantal parkeerplaatsen bij volledige capaciteit in de toekomst. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen kantoorpersoneel, loodspersoneel (uitzendkrachten) en bezoekers. Binnen Harvest House wordt gebruik van de fiets gestimuleerd. De huidige fietsgraad (aantal bezette fietsenstallingsplekken ten opzichte van totaal aantal medewerkers) wordt geschat op gemiddeld 15% van alle kantoormedewerkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0013.png"

De parkeerbehoefte van Harvest House Paprika komt bij volledige capaciteit op gemiddeld 36 parkeerplaatsen en maximaal 81 parkeerplaatsen voor de nieuwbouw. Daarbij worden de 90 parkeerplaatsen bij opgeteld die vervallen door de bouw op het parkeerterrein. Totaal gemiddeld 36+90 = 126 en maximaal 91 + 90 = 185.

In het huidige ontwerp zijn totaal 196 parkeerplaatsen opgenomen waardoor het plan voorziet in de parkeerbehoefte van het pand.

Het initiatief voorziet conform de van toepassing zijnde parkeernorm(en) niet op alle te onderscheiden momenten van de dag/week in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Het initiatief voldoet daarmee niet aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 en is daarmee op dat punt niet passend binnen het bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft echter aan de hand van een mobiliteitsplan aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) en/of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en dat kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid. Vanuit dat gegeven kan worden ingestemd om op basis van art. art. 3, eerste lid, onderdeel b onder 4 binnenplans af te wijken van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Doordat artikel 2 lid 5 aanhef en onder b Besluit m.e.r. sinds 7 juli 2017 het bevoegd gezag verplicht om de artikelen 7.17, 7.17 leden 1 – 4, 7.18, 7.19 leden 1 en 2 en 7.20a Wet milieubeheer toe te passen, is het bevoegd gezag verplicht om een beslissing te nemen over de vraag of bij de voorbereiding van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of de betrokken activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De ontwikkeling valt in de categorie D 11.3, dit is 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'.

De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarden die een volledige m.e.r.-procedure verplicht maken. Wel dient een zogenaamde vormvrije m.e.r- beoordeling plaats te vinden. Op basis daarvan kan bevoegd gezag kan besluiten alsnog wel of geen MER op te stellen.

Hieronder wordt invulling gegeven aan de vormvrije beoordeling.

Voor de vormvrije m.e.r. beoordeling worden de milieuaspecten die in de volgende paragrafen uitgebreid worden toegelicht specifiek bezien op mogelijke effecten van de planontwikkeling op de omgeving.

  • Verkeer en parkeren: Er is op basis van ervaringscijfers onderbouwd dat wordt voorzien in voldoende parkeerbehoefte. Daarnaast is het projectgebied goed ontsloten voor gemotoriseerd verkeer. Dit aspect zorgt niet voor een significant negatief effect.
  • In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen milieugevoelige functies. In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn er geen negatieve effecten voor de omgeving.
  • Geluid: Er wordt geen geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt. Daarnaast is er geen geluidhinder ten gevolge van de bedrijfsfunctie op geluidgevoelige objecten in de omgeving.
  • De effecten op de luchtkwaliteit ten gevolge van de toename aan verkeer vallen binnen het Besluit niet in betekenende mate.
  • Externe veiligheid: In paragraaf 3.6 zijn de omliggende inrichtingen en routes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd onderzocht. Waar nodig is het groepsrisico verantwoording. Er zijn geen negatieve effecten ten aanzien van externe veiligheid.
  • Water: De benodigde watercompensatie is berekend met de watersleutel. De watercompensatie bedraagt in totaal 1.047 m2. Dit oppervlakte aan water wordt gerealiseerd in hetzelfde peilgebied.
  • Ten aanzien van het aspect bodem wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem de ontwikkeling niet in de weg staat.
  • Ecologie: Zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming (inclusief stikstof) leveren geen negatieve effecten op.
  • Ten aanzien van archeologie is uit het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek gebleken dat geen negatief effect te verwachten is.

Met het bovenstaande is aangetoond dat de ontwikkeling geen effecten op de omgeving heeft die alsnog om het opstellen van een MER vragen.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

3.2.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.2.2 Onderzoek

Het bedrijf Harvest House Paprika is een agrologistiek verpakkings- en distributiecentrum met kantoorfunctie. Op basis van de VNG richtafstandenlijst valt dit onder "Distributiecentra, pak- en koelhuizen" met een milieucategorie 3.1 Echter wordt voor deze ontwikkeling verzocht een milieucategorie 3.2 toe te staan, omdat dit passend is in de omgeving en gelet op de wens van de gemeente om de voorraad van bedrijfsobjecten met hogere milieucategorie te vergroten. Dit is beschreven in de bijlage "Memo bedrijf- en milieuzonering" d.d. 20-02-2024.

Voor een bedrijf met milieucategorie 3.2 is de grootste richtafstand 100 meter. Binnen een straal van 100 meter is geen enkel milieugevoelig object meer aanwezig. De dichtstbijzijnde woningen betreffen de woningen aan het Herenwerf in Maasland op circa 420 meter afstand. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

3.2.3 Conclusie

Er bevinden zich geen milieugevoelige objecten in de nabijheid van het projectgebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Lichthinder

3.3.1 Wettelijk kader

Er dient getoetst te worden of sprake is van aanvullende lichtvervuiling ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Een toetsingskader hiervoor is de 'Richtlijn lichthinder NSVV'.

3.3.2 Onderzoek en conclusie

In de memo 'memo lichtvervuiling, Triple Group, d.d. 20-02-2024' is het aspect lichthinder onderbouwd. Uit de memo blijkt dat de binnenverlichting, buitenverlichting en reclameverlichting door middel van de best beschikbare technieken (dimmers, straalbundel, sensors, schemerschakelaar) binnen de gestelde richtlijnen worden gerealiseerd.

Er is geen sprake van aanvullende lichtvervuiling ten gevolge van de ontwikkeling.

3.4 Geluid

3.4.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.4.2 Onderzoek

Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet nodig. In paragraaf 3.2 is de milieuzonering beschreven. Omdat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand tot geluidgevoelige objecten, is ook voor industrielawaai geen nader onderzoek benodigd.

3.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.5 Luchtkwaliteit

3.5.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.5.2 Onderzoek

De toename van verkeer bedraagt 179 mvt/etmaal. Figuur 3.1 geeft de resultaten vanuit de NIBM tool weer. Hieruit blijkt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is. Nader onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0014.png"

3.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied.

3.6 Externe veiligheid

3.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.6.2 Onderzoek

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.

Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

Het betreft de NAM (GAAG), Shell Westland, Kraaijveld Groene en Fruit B.V. en Transportbedrijf gebroeders van Staalduinen. Voor de NAM geldt dat het projectgebied binnen de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied ligt.

De locatie NAM GAAG betreft een mijnbouwinstallatie van de NAM waar aardgas wordt gewonnen en het aardgas verder behandeld (aardgascondensaat behandelinstallatie). De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Het betreft een niet categoriale inrichting waarvoor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico moet worden berekend door middel van een QRA. Voor de inrichting is op 19 februari 2015 een mijnbouwmilieuvergunning (revisievergunning) verleend. Door adviesbureau Arcadis is in 2014 ten behoeve van de revisievergunningaanvraag een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (rapport d.d. 1 september 2014, kenmerk 27972-113/R01).

Op grond van het instemmingsbesluit 14 februari 2019 (kenmerk DGKE-WO / 18145961, ministerie van Economische Zaken en Klimaat) kan op de locatie Gaag tot 31 december 2025 gas gewonnen. Door de NAM is aangegeven de installatie langer dan 2025 in gebruik zal blijven, dit zal zeker met het buiten gebruik stellen en verwijderen van installaties na 2030 zijn.

Plaatsgebonden risico

De mijnbouwinstallatie valt niet onder het Besluit risico's zware ongevallen. Verder is in de verleende revisievergunning geen verplichting tot een actualisatie van de uitgevoerde QRA opgenomen. De huidige situatie bij de NAM past binnen de in 2015 vergunde situatie. Hiermee vormt de in 2014 berekende plaatsgebonden risicocontour (PR=10-6) de geldende vergunde contour waarvan moet worden uitgegaan. De uitvoering van een nieuwe QRA is slechts aan de orde op het moment dat voor de NAM een vergunning wordt aangevraagd voor de wijziging/uitbreiding van activiteiten. Dit is niet aan de orde. De putten locatie loopt tegen het einde van de levensduur (naar verwachting in 2029) waardoor er geen uitbreiding van risicovolle activiteiten op de locatie zal plaatsen. Door de afnemende werkdruk in de putten en de afname van de hoeveelheid aardgascondensaat nemen de risico's en effecten af ten opzichte van de vergunde situatie.

Sinds de in 2014 uitgevoerde QRA is de rekenmethodiek aangepast. Door de NAM is voor de betreffende locatie in 2020 een actualisatie van de QRA uitgevoerd (vergelijking SafetiNL versie 6.54 met versie 8.3). Hierbij is met SafetiNL versie 8.3 dezelfde PR=10-6 contour berekend. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de in 2014 berekende PR=10-6 contour nog actueel is.

Gezien het bovenstaande is de nieuwe ontwikkeling in het plangebied getoetst aan de geldende vergunde PR=10-6-contour uit de QRA van 1 september 2014.

Binnen de bestaande bestemde situatie raakt de PR=10-6 contour net het bestemmingsvlak "Bedrijventerrein" zonder bouwvlak. Er is in de bestaande bestemde situatie in beginsel sprake van de aanwezigheid van een geprojecteerd beperkt kwetsbaar object binnen de PR=10-6 contour.

In de nieuwe situatie komt een klein deel van de geprojecteerde nieuwe bebouwing te liggen binnen de PR=10-6 contour. Aan de noordzijde van de nieuwbouw wordt een kantoor gerealiseerd aansluitend op de bestaande kantoorruimten. Hierdoor ontstaat een kantoor dat groter is dan 1.500 m2. Op grond van het Bevi worden deze kantoorruimten aangemerkt als een kwetsbaar object. De kantoorruimten zijn ruim buiten de PR=10-6 contour gelegen. De overige ruimte kennen een industriefunctie waarin, anders dan in de kantoorruimte, de personendichtheid veel lager is. Op grond van het Bevi worden de ruimten met een industriefunctie aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Een klein deel van deze ruimten met een industriefunctie is gelegen binnen de PR=10-6 contour. Het betreft de volgende ruimten:

  • de oprit voor voertuigen naar het parkeerterrein dat op het dak van de nieuwbouw zal worden gerealiseerd;
  • het sprinklerbassin (ruimte 0.50), de pompkamer (ruimte 0.52) en de hal (ruimte 0.53) op de begane grond;
  • ruimte n.t.b. (ruimte 1.91) op de eerste verdieping.

Alle bovengenoemde ruimten zijn geen verblijfsruimten waar personen kunnen verblijven. De definitie van (beperkt) kwetsbare objecten in het Bevi betreft objecten waarbinnen personen aanwezig plegen te zijn gedurende een groot gedeelte van de dag. In de bovengenoemde ruimten zijn geen personen aanwezig (sprinklerbassin, pompkamer) of zijn er niet langdurig personen aanwezig (oprit voertuigen, ruimte n.t.b.). Er bestaat daarom geen noodzaak om deze objecten te beschermen. Deze ruimten worden op grond van het Bevi daarom niet aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object.

Binnen de PR=10-6 contour worden geen verblijfsfuncties voor personen gerealiseerd en daarmee geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. De normen voor het plaatsgebonden risico in het Bevi vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

Door adviesbureau Arcadis is in 2014 ten behoeve van de revisievergunningaanvraag een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (rapport d.d. 1 september 2014, kenmerk 27972-113/R01). Hierbij is een groepsrisico berekend van 0,48 maal de oriëntatiewaarde. De berekende FN-curve van het groepsrisico is weergegeven in figuur 4. Bepalend voor de hoogte van het groepsrisico is met name de aanwezige bebouwing binnen de PR=10-6 contour ten zuiden van NAM GAAG.

De bestaande bebouwing van het plangebied is in de QRA van Arcadis in zijn geheel beschouwd met de personendichtheid voor kantoorgebouwen. In de berekening is uitgegaan 484 personen in de dagperiode en 49 in de nachtperiode (locatie FresQ in tabel 6.1. van de QRA). Hierdoor is er in de dagperiode gerekend met een overschatting van de personendichtheid van de locatie aangezien het grootste deel van het bedrijfsvloeroppervlak geen kantoorfunctie heeft maar een industriefunctie waarvoor een 3x lager personendichtheid wordt gehanteerd. In de bestaande situatie bedraagt de personendichtheid in het plangebied 191 personen in de dagperiode en 138 in de nachtperiode gedurende het hoogseizoen van 7 maanden en in het laagseizoen 103 personen in de dagperiode. In de nieuwe situatie bedraagt de personendichtheid in het plangebied 357 personen in de dagperiode en 262 in de nachtperiode gedurende het hoogseizoen van 7 maanden en in het laagseizoen 144 personen in de dagperiode. In de beide situatie is de personendichtheid in het hoogseizoen en laagseizoen in de dagperiode (veel) lager dan waarmee is gerekend in de QRA. Alleen tijdens het hoogseizoen is de personendichtheid in de nachtperiode hoger dan waarmee is gerekend in de QRA. Jaargemiddeld gezien is de personendicht in de bestaande en nieuwe situatie lager dan waarmee gerekend is in de QRA.

Verder wordt opgemerkt dat de bestaande kantoren vrijwel geheel buiten de PR=10-9 contour zijn gelegen. Het nieuwe kantoorgebouw wordt deels buiten en deels binnen de PR=10-8 contour gerealiseerd. Hoe verder gebouwen met een hoge personendichtheid van de risicobron zijn hoe kleiner de effecten op het groepsrisico. Gezien het bovenstaande kan zonder verdere berekening worden geconcludeerd dat het groepsrisico door de ontwikkeling iets zal toenemen maar in zowel de bestaande als de nieuwe situatie lager of gelijk zal zijn aan 0,48 maal de oriëntatiewaarde.

In het onderzoek " Memo externe veiligheid Oudecampsweg 45 de Lier" is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

De Rijksweg A20 ligt op minder dan 200 meter afstand van het plangebied. Hierdoor is nader onderzoek naar het groepsrisico noodzakelijk.

Ligging

De Rijksweg A20 is gelegen op 74 meter afstand van het plangebied. Het te realiseren bedrijfsgebouw in het plangebied is gelegen op 79 meter van de Rijksweg A20 (en 89 meter gerekend vanaf het hart van de A20). De Rijksweg A20 is ter hoogte van het plangebied een snelweg.

Telgegevens

De Rijksweg A20 is opgenomen in het basisnet weg. Voor de Rijksweg A20 (wegvak Z48 en wegvak Z122) zijn telgegevens bekend uit 2022. Bij deze telling zijn transporten geteld van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2) , toxische vloeistoffen (stofcategorie LT1 en LT2) en LPG/propaan (stofcategorie GF3). Vanwege het transport van LT2-stoffen heeft de Rijksweg A20 een invloedsgebied van 880 meter. Maatgevend voor het groepsrisico is echter het aantal GF3 transporten (omvang invloedsgebied 355 meter). Voor A20 is voor de verdere toetsing uitgegaan van 1.000 GF3-transporten per jaar.

Plaatsgebonden risico

Voor het betreffende wegvak van de Rijksweg A20 is in bijlage 1 van de Regeling Basisnet een afstand van 0 meter weergegeven voor het plaatsgebonden risico. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor het betreffende wegvak van de Rijksweg A20 is in bijlage 1 van de Regeling Basisnet aangeven dat er geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig is. De normen voor het plasbrandaandachtsgebied vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Toetsing aan de vuistregels De laagst gevonden drempelwaarde voor GF3-transporten bedraagt voor de Rijksweg A20 in de bestaande en de nieuwe omgevingssituatie 670 GF3 transporten per jaar. De bepaalde vervoersintensiteit van de Rijksweg A20 bedraagt 1.000 GF3 transporten per jaar. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico ten gevolge van de Rijksweg A20 bij de bestaande en nieuwe omgevingssituatie minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.

Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico langs de Rijksweg A20 bij de bestaande en nieuwe omgevingssituatie minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Op grond van artikel 8 van het Bevt is voor de ontwikkeling langs de Rijksweg A20 geen verantwoording van het groepsrisico vereist. De normen voor het groepsrisico in het Bevt vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse hoge druk aardgasbuisleidingen van Gasunie en de NAM. In onderstaande tabel zijn de specificaties van deze buisleidingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0015.png"

De CO2-buisleiding van Ocap Trading B.V. heeft een invloedsgebied van 40 meter en is gelegen op ca. 210 meter van het plangebied. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de CO2-buisleiding gelegen (ligt ten zuiden van het plangebied, niet specifiek aangegeven in figuur 2).

Verder liggen op ca. 40 en 50 meter van het plangebied 4 hoge druk buisleidingen van de NAM die buiten gebruik zijn. Deze buisleidingen worden in het kader van externe veiligheid niet verder beschouwd.

In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied, het invloedsgebied en de 100 % letaliteitscontour van de buisleidingen van Gasunie en de NAM weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0016.png"

De ontwikkeling in het plangebied is geheel gelegen binnen het invloedsgebied van 3 buisleidingen van de Gasunie en 2 buisleidingen van de NAM en is grotendeels gelegen binnen de 100% letaliteitscontour van deze buisleidingen. Door Prevent Adviesgroep zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan de normen in het Bevb (projectnummer 679 D2 V01, d.d. 14 maart 2024) en wordt het volgende geconcludeerd:

  • Plaatsgebonden risico: hoge druk aardgasbuisleiding A-613 beschikt ter hoogte van het plangebied over een PR=10-6 contour, het plangebied is gelegen buiten de PR=10-6 contour. De buisleidingen A-508-01 van Gasunie en de buisleidingen 411041 en 411043 van de NAM beschikken ter hoogte van het plangebied niet over een PR=10-6 contour. De normen voor het plaatsgebonden risico in het Bevb vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
  • Belemmeringenstroken: het plangebied is gelegen buiten de belemmeringenstroken van buisleidingen. De normen voor de belemmeringenstroken in het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Groepsrisico: de ontwikkeling van de personendichtheid in het plangebied heeft geen significant effect op de hoogte van het groepsrisico van buisleiding A-613, A-617 en NAM 411043. In de bestaande en nieuwe situatie blijft het groepsrisico in de bestaande en nieuwe situatie (ruim) onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling van de personendichtheid in het plangebied heeft een licht verhogend effect op de hoogte van het groepsrisico van buisleiding W-508-01 en NAM 411041 (toename met meer dan 10%) maar de hoogte van het groepsrisico blijft in de bestaande en nieuwe situatie ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevb kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Deze beperkte verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in de memo externe veiligheid.

3.6.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

Op basis van deze onderbouwing heeft de Veiligheidsregio Haaglanden advies uitgebracht.

Geadviseerde maatregelen

Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)

Bij een incident is het van belang dat mensen veilig kunnen vluchten. Hiervoor is een vluchtweg vanuit de gebouwen richting de omgeving, in een afgekeerde zijde van deze risicobronnen van belang. Dit geldt voor gebouwen bestemd voor het verblijf van personen.

Bij de (ver)bouw van gebouwen, bestemd voor het verblijf van personen wordt onafhankelijk van de locatie van het incident een vluchtwegen vanuit het gebouw geadviseerd, via de gevel(s) aan de afgekeerde zijde(n) van de risicobronnen.

Voorbereiden interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)

Binnen het distributie- en verpakkingsbedrijf Harvest House Paprika kunnen personeelsleden en (grote groepen) bezoekers verblijven. Het is van belang dat het personeel, de begeleiding en/of de BHV-organisatie van deze gebouwen zijn voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen buiten de gebouwen. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om bezoekers van deze gebouwen te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen.

Geadviseerd wordt dat het personeel en/of de BHV-organisatie van het distributie- en verpakkingsbedrijf Harvest House Paprika is voorbereid op calamiteiten op bovenstaande risicobronnen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend .

Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe zij moeten reageren bij een ongeval met de eerder genoemde risicobronnen is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Mogelijk kan de gemeente Westland voor dit ruimtelijke plan gebruik maken van de hulpmiddelen die zijn ontwikkeld of beschikbaar zijn.

Geadviseerd wordt om bewoners, personeelsleden en vaste bezoekers te informeren over de verschillende risico's en gevaren van de eerder genoemde risicobronnen. Daarbij dient men tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.

Het advies van de VRH wordt meegenomen in het ontwerp en in het gebruik van het gebouw.

3.7 Water

3.7.1 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

In het projectgebied komen 'geen' waterkeringen voor. Er zijn geen belemmeringen vanuit dit oogpunt. Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0017.png"

Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

In de Waterstudie is de watercompensatie berekend op basis van de Watersleutel van Delfland. In onderstaande tabel is de verharding in de huidige en de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0018.png" 

Door de toename aan verharding is er een wateropgave voor het plan (ontwikkeling) van 361 m2. In de watersleutel wordt ook de situatie Klimaat 2050 doorberekend, in deze berekening is de te verwachte klimaatverandering meegenomen. Hiervoor is een wateropgave van 78 m2.

De gezamenlijke opgave voor dit plangebied is 438 m2.

De watergang aan de noord en oostzijde van het plangebied wordt gedempt. Deze watergang heeft een oppervlak van 549 m2. Daarnaast zal aan de zuidzijde ca. 58 m2 worden gedempt om het mogelijk te maken om de hellingbaan te realiseren op het plangebied. Dit dient volledig gecompenseerd (gegraven) te worden. Hiermee komt de totale wateropgave voor het gehele plan op 1.045 m2.

De wateropgave wordt gerealiseerd in de vorm van wateroppervlakte in dezelfde polder ter hoogte van de Westgaag 98.

Onderstaand figuur geeft het oppervlaktewater in de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0019.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

 

Het plangebied heeft aan de zuid en zuidoostzijde oppervlaktewater. Afstromend hemelwater vanaf het plangebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem (en niet direct op het oppervlaktewater) kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater. Ter plekke van de omzetting van Wonen naar Bedrijf worden geen grote veranderingen van de waterkwaliteit verwacht. Er mag bij de opvang en afvoer van hemelwater geen gebruik worden gemaakt van uitlogende of andere materialen die een negatief effect op de waterkwaliteit kunnen hebben.

De waterkwaliteitsverbetering wordt met name verwacht bij de realisatie van de wateropgave van dit project in het buitengebied aan de Westgaag 98 / t.h.v. Herenwerf achterzijde. Hier wordt over ca. 59 meter de watergang verbreed en wordt aan één lange en één korte zijde een natuurvriendelijke oever toegepast met een flauw talud en inheemse flora. Deze waterberging wordt ook dieper dan het omliggende water (50 cm i.p.v. 25 cm). Het geheel resulteert in een directe verbetering van de waterkwaliteit en doorstroming.

Voorkomen van wateroverlast

Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0020.jpg"

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het projectgebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland. Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.

Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

De watergangen rondom het plangebied zijn secundaire watergangen. De watergangen dienen door verschillende partijen onderhouden te worden: watergang westzijde (POL11601290) gemeente Westland, zuidwestzijde (POL11601530) Rijkswaterstaat en zuidoostzijde (POL11604350) gemeente Westland. Er zal onvoldoende ruimte zijn om onderhoud vanaf de kant uit te voeren. Daarom zal onderhoud varend uitgevoerd moeten worden of vanaf de overzijde/wegzijde (vanaf de Coldenhovelaan). Hier is voldoende ruimte. Voor het te graven water in het buitengebied aan de Westgaag 98 / t.h.v. Herenwerf achterzijde zal het onderhoud door de aangrenzende eigenaren dienen te worden uitgevoerd. Onderhoud zal uitgevoerd worden met een amfibie bagger rupskraan.

Bodem en grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.

De maaiveld hoogte bedraagt momenteel ca. -0,57 m NAP volgens hoogtekaart.nl (zie figuur 3.2). Het maatgevend peil zit op -1,4 m voor de polder. Hiermee is de drooglegging ca. 0,83m en voldoet daarmee niet aan de gewenste standaard van Delfland. Het plangebied wordt opgehoogd tot een drooglegging van 1,2 meter.

Ten gevolge van het wijzigen van de functie Wonen naar Bedrijf worden geen grote veranderingen van de waterkwaliteit verwacht. Het bedrijf (met milieucategorie 3.2) is al actief op naast gelegen terrein. Het gaat om een agro-logistiek bedrijf waar op- en overslag en verpakking van groente en fruit gaat plaatsvinden. Het terrein wordt verhard en bij het opvangen en afvoeren van het hemelwater mag geen gebruik worden gemaakt van uitlogende of andere materialen die een negatief effect op de waterkwaliteit kunnen hebben. Hierdoor zal er geen negatief effect zijn op de waterkwaliteit in de omgeving.

Afvalwater en riolering

Het bedrijf wordt volgens het Verbreed GRP 2011 – 2015 van gemeente Westland aangesloten op het gescheiden gemeentelijke rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.

De locatie is reeds aangesloten op de reeds aanwezige drukriolering en wordt naar verwachting afgekoppeld bij de sloop van het woonhuis, zie figuur 3.5. Er dient overlegd te worden met de gemeente om na te gaan of de uitbreiding zonder meer op de riolering kan lozen. Hiervoor dient met name de hydraulische capaciteit van het ontvangende systeem te worden getoetst. De bestaande lozing van de woning valt echter weg waarmee mogelijk ook lozingsruimte ontstaat.

3.7.2 Conclusie

Er wordt voldaan aan het beleid op het gebied van water. Tevens is op 6 mei 2024 de watervergunning verleend omtrent de waterhuishoudkundige werkzaamheden.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.8 Bodem

3.8.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.8.2 Onderzoek

Om te bepalen wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse is, is een milieukundig (water)bodemonderzoek uitgevoerd (Milieukundig (water)bodemonderzoek Oudecampsweg 45, BMA Milieu, d.d. 06-02-2023).

Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese 'verdacht' juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft geen nader onderzoek te worden aanbevolen.

Voor de aangetroffen matige verontreiniging met nikkel is direct nader onderzoek uitgevoerd.

In de bovengrond is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de aangetroffen matige verontreiniging met nikkel ter plaatse van een boring is nader bodemonderzoek uitgevoerd. De matige verontreiniging met nikkel is voldoende in kaart gebracht. In de omliggende bovengrond worden geen interventiewaarde overschrijdingen aangetroffen en derhalve is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De waterbodem ter plaatse onder de aanwezige baggerspecie is niet verontreinigd.

3.8.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.9 Ecologie

3.9.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0021.jpg"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 3. Achterwege gelaten worden, of
  • 4. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 5. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.9.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Ter plaatse van het projectgebied is geen beplanting aanwezig, maar enkel een vlakke zandvlakte. Hierdoor kan worden uitgesloten dat ter plaatse beschermde dier- of plantensoorten aanwezig zijn.

In 2022 is een quickscan ecologie uitgevoerd (Eco-effectscan, Aqua-Terra, d.d. 05-12-2022) waarin onder andere de watergang die wordt gedempt, is onderzocht. Hieruit blijkt dat in de watergang geen beschermde vissoorten aanwezig zijn. De watergang is wel geschikt voor algemene vissoorten. Het dempen van de sloot wordt op een ecologisch verantwoorde wijze gedaan. waarbij de eventueel aanwezige vissen de kans krijgen om zich naar een ander deel van de watergang te verplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000023g05-VA01_0022.png"

Gebiedsbescherming

Om te bepalen of de ontwikkeling leidt tot stikstofdepositie zijn stikstofberekeningen uitgevoerd. Dit is beschreven in "Stikstofberekening ontwikkel- en gebruiksfase Poortcamp 9 Harvest House De Lier, Natuurbank Overijssel, d.d. 21-05-2024".

Hieruit blijkt dat er in de aanleg- en gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling geen sprake is van extra stikstofdepositie op Natura 2000. Het plan vindt op geruime afstand plaats van Natura 2000-gebied. Directe negatieve effecten zoals verdroging en verstoring zijn derhalve uitgesloten.

3.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.10 Cultuurhistorische aspecten

3.10.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.  

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.

Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

3.10.2 Onderzoek

Ter plaatse van het projectgebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Hierbij geldt dat bij ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek benodigd is. De locatie is groter dan 250 m2 en de werkzaamheden worden uitgevoerd tot een diepte van circa 1,0 meter tot 1,5 meter onder maaiveld. Door ADC ArcheoProjecten is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, ADC ArcheoProjecten, d.d. 05-12-2022).

In dit onderzoek is geadviseerd het projectgebied vrij te geven indien er geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld worden uitgevoerd. Dit is echter niet het geval. Daarom is een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (De Lier- Oudecampsweg 45 (gemeente Westland), ADC Beesd, d.d. januari 2024). Op basis van de onderzoeksresultaten kan de verwachting voor het onderzoeksgebied bijgesteld worden naar laag. De omgeving van het projectgebied blijft echter wel een hoge verwachting houden voor vindplaatsen uit de Late Ijzertijd en Late Middeleeuwen. Aangezien de sporen beperkt blijven tot vier kuilen die als off site fenomenen beschouwd mogen worden, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een archeologische vindplaats. Daarom kan een waardering achterwege blijven.

Vanwege het ontbreken van een archeologische vindplaats wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek binnen het projectgebied uit te voeren en het vrij te geven voor ontwikkeling.

3.10.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens moet contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze en met mate van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst wordt de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin worden ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met het naastliggende bedrijf RedStar. Daarnaast zijn er geen omwonenden in de nabijheid van het bedrijf.

De reacties van overleginstanties zijn verwerkt in de desbetreffende onderzoeken. Er is overleg geweest met:

  • Hoogheemraadschap Delfland;
  • Veiligheidsregio Rotterdam Haaglanden;
  • NAM;
  • OCAP;
  • Westland Infra;
  • KPN;
  • Wiconnect;
  • Circet;
  • Rijkswaterstaat.

In de periode van 17 juni 2024 t/m 15 juli 2024 heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglandn

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage Wettelijk vooroverleg van deze toelichting.

4.2.2 Zienswijzen

Van PM tot PM heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn PM AANTAL zienswijzen ingediend.

De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage PM van deze toelichting.