Plan: | Poortcamp nabij 29 te De Lier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000023g04-VA01 |
Voor de nieuwbouw van een verpakkings- en distributiecentrum voor BUD Holland op het perceel Poortcamp naast 29 te De Lier is voor de bouw van een distributie centrum een verzoek om omgevingsvergunning ingediend. Het distributiecentrum voor versproducten bestaat uit 28 dockingshelters voor vrachtwagens, kantoor- en personeelsruimten én koeling- en verpakkingsruimten. Ten behoeve van het parkeren voor personeel en bezoekers worden aan de noordwest kant op het eigen terrein van het bedrijf 92 parkeerplaatsen aangelegd.
Impressie distributiecentrum met inrichting buitenruimte en ligging parkeerplaatsen
Het distributie centrum met een oppervlakte van ca. 1,5 ha heeft een bouwhoogte van 13,70 meter en is met een plat dak uitgevoerd. Op weg naar een duurzame toekomst wordt het plattedak van het bedrijf geheel gebruikt voor de installatie van zonnepanelen.
Het momenteel braakliggende perceel is gelegen ter hoogte van de Oudecampsweg, Kapelland en Poortcamp en is kadastraal bekend gemeente De Lier, sectie G nummers 5, 49 (gedeeltelijk), 50 (gedeeltelijk), 994, 995 (gedeeltelijk) en 1018 (gedeeltelijk) en heeft een totale oppervlakte van ca. 2,6ha.
Luchtfoto met ligging perceel
De gronden van het binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen A20 Westland' gelegen projectgebied hebben ingevolge artikel 3 de bestemming 'Bedrijventerrein' met funtctieaanduiding 'Agrologistiek', gedeeltelijk ten hoogste 'Bedrijf tot en met categorie 4.1.' en gedeeltelijk ten hoogste 'Bedrijf tot en met categorie 4.2.' , ingevolge artikel 4 de bestemming 'Groen' en ingevolge artikel 13 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Tevens is ter plaatse van het projectgebied de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - industrie' van toepassing.
Fragment bestemmingsplankaart met ligging project
Gebruik
Ingevolge artikel 3.1.1 zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven op een agrologistiek bedrijventerrein (samenvatting). Hierbij zijn ingevolge artikel 3.1.2. sud d. ter plaatse van de functieaanduiding “(b<4.1)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrologistiek en ingevolge artikel 3.1.2. sud e. ter plaatse van de functieaanduiding “(b<4.2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrologistiek toegestaan.
Het gebruik van de gronden ten behoeve van een ditributiecentrum is in overeenstemming met voormeld artikellid.
Ingevolge artikel 4.1 zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen (samenvatting)
In het voorliggende project worden voornoemde gronden ingezet voor groenvoorzieningen.
Bouwen
Ingevolge artikel 3.2.1 mogen bedrijfsgebouwen en overkappingen uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd worden.
Ter plaatse van het projectgebied is geen bouwvlak opgenomen en derhalve in strijd met voormeld artikellid.
Ingevolge artikel 4.2 mag op deze gronden gebouwd worden en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
Het project is hiermee in overeenstemming.
Ingevolge artikel 13.2 sub b. mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)- met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad (samenvatting).
Ten behoeve van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek benodigd.
Paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' .
Ingevolge artikel 3.1 van het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' is het gebruik van gronden en bouwwerken slechts toegestaan als op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Het beoogde project is getoetst aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland 2018'. Parkeren vindt plaats op eigen terrein en er wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien waardoor het project voldoet aan deze beleidsregel en is daarmee in overeenstemming met voornoemd artikellid.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn.
Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat in de tot de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland behorende toekomstkaart is aangewezen als agrologistiek-regionaal bedrijventerrein. De bouw van een distributiecentrum past hier binnen.
Fragment toekomstkaart van Westland met ligging plangebied (witte pijl).
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Bedrijventerreinenvisie Westland
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
Fragment kaart bedrijventerreinen visie 2013-2020
Het ALC Poortcamp en het Transportcentrum worden beschouwd als 'agrologistieke' terreinen. Het bedrijventerreinen Coldenhove is een 'regionaal' terrein.
Agrologistieke terreinen
Agrologistieke terreinen zijn bedrijventerreinen die ingericht zijn op logistieke processen rondom de producten uit de glastuinbouw. Dit betreft opslag, verpakking, koeling, handel en transport. Op deze terreinen zijn uitsluitend agrologistieke bedrijven gevestigd. Deze terreinen zijn goed ontsloten op provinciale of rijkswegen. De terreinen zijn geheel ingericht op logistieke processen met grote loodsen, veel dockshelters en brede wegen voor vrachtverkeer. In het bestemmingsplan is opgenomen dat uitsluitend handels- en transportbestemmingen zijn toegestaan.
Regionale terreinen
De regionale terreinen worden gekenmerkt door de ligging aan rijkswegen en de omvang. Grootschalige bedrijfsruimtegebruikers hebben een voorkeur voor locaties met een goede verkeersontsluiting. Wat opvalt is de hoge beeldkwaliteit op regionale bedrijventerreinen. De bedrijfsmatige opzet is sterker dan op lokale terreinen. Vermenging van bedrijfsmatige functies met publieksfuncties zoals detailhandel is uitgesloten in bestemmingsplannen.
Detailhandel in volumineuze goederen
De bedrijventerreinvisie geeft aan dat op agrologistieke en regionale terreinen autodealers en detailhandelszaken in volumineuze goederen niet passen. Agrologistieke terreinen hebben een zeer specifieke inrichting waar uitsluitend handels- en transportbedrijven in groente- of sierteelt zijn toegestaan. Regionale terreinen hebben een bedrijfsmatige opzet en zijn bij uitstek bedoeld voor grotere bedrijven. Menging met publieksfuncties is daar niet gewenst en daarom niet toegestaan in het bestemmingsplan.
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
De ruimtelijke hoofdstructuur
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Uit de toets van het plan aan de kaart Greenports (Kaart 11) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is naar voren gekomen dat het plangebied zich buiten de op de voormelde kaart aangegeven begrenzing van het glastuinbouwgebied is gelegen.
Fragment kaart 20 Bedrijventerreinen
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De bouw van een distributiecentrum op het perceel Poortcamp nabij 29 te De Lier is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Het voorliggende project betreft de bouw van een bedrijfshal voor de agro-logistieke sector, het aanleggen van parkeer- en manouvreerruimte en de aanleg van drie inritten. Voor de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd is in het bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen met de functieaanduiding 'Agrologistiek'. Het project past binnen de gebruiksregels van de voornoemde bestemming.
De beoogde bedrijfshal heeft een bouwhoogte van ten hoogste 14,85 meter. De maximale bouwhoogte van het bestaande bedrijventerrein aan de Poortcamp ligt rondom op 12 meter hoogte. Het onlangs naast het projectgebied gebouwde bedrijfspand van BeFresh bedraagt ruim 12 meter. De maximale bouwhoogte van het bedrijventerrein er achter bedraagt 14 meter. Dit komt overeen met de bouwhoogtes die in het verleden zijn vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan.
Fragment gevelaanzicht distributiecentrum met hoogtemaatvoering.
Momenteel is er een ontwikkeling gaande waarbij voor het voorliggende, specifieke type bedrijfsvastgoed sprake is van aanzienlijke schaalvergroting en verhoging van de bedrijfspanden. Zo ligt op bedrijventerrein Honderdland mede vanwege vergelijkbare ontwikkelingen en vraag de maximale bouwhoogte op respectievelijk 18 en 20 meter. Hiermee kan o.a. voldaan worden aan de interne logistieke behoefte en kan de ruimte ook meervoudig en intensiever gebruikt worden. Gelet op de schaarse ruimte in Westland is dat zeker een pré.
Mede gelet op de structuur en inrichting van het bedrijventerrein en de ligging van het kavel midden op het bedrijventerrein is er stedenbouwkundig geen bezwaar tegen de voorgestelde bouwhoogte. Voorwaarde is dan wel dat een gepaste afstand tot de perceelsgrens en omliggende wegen wordt aangehouden en de logistieke (vracht)bewegingen en parkeren op eigen terrein kwantitatief en kwalitatief kunnen worden ingepast. Hier wordt in de navolgende paragrafen nader ingegaan.
Op onderstaande situatietekening is de beoogde invulling van het perceel en de ligging van de bedrijfshal weergegeven.
Inrichtingstekening met ligging bedrijfshal
De achterzijde van het bedrijfspand grenst niet aan de openbare ruimte en is parallel aan de watergang op 3 meter afstand van de erfgrens gelegen. Het voorgaande biedt de mogelijkheid om de strook grond tussen het gebouw en de watergang groen te houden en indien nodig voor een vluchtroute beperkt in te richten met grastegels.
Het aan de voorkant gelegen terrein biedt voldoende ruimte om te kunnen manoeuvreren op eigen terrein en de aanleg van parkeerplaatsen voor personen auto's. Tevens biedt het voor terrein voldoende ruimte voor een groene afscheiding tussen de weg en het voorterrein voor het maken van duidelijke in/uitritten en de aanleg van een kwalitatieve overgang tussen beide. Met in acht name van de bouwhoogte van bedrijfshal is het pand op gepaste afstand van de wegen Poortcamp en Verlengde Poortcamp gelegen.
Parkeren
Op grond van artikel 3.1. sub. a. van het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' dient voor het oprichten van een bouwwerk voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Ingevolge artikel 7.1 van voornoemd bestemmingsplan dient het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan te voldoen aan de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland'.
De bedrijfsactiviteiten van BUD Holland zijn onder te brengen onder de categorie 'Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief ' (loods, opslag, transportbedrijf). De parkeernorm voor een transportbedrijf op de voorliggende locatie bedraagt ingevolge de voornoemde beleidsregel 1,3 parkeerplaatsen per 100m2 bvo.
Op grond van de ingediende plattegronden bedraagt de bruto vloeroppervlakte (12.886 + 2.570 + 324 =) 15.780m2. Derhalve zijn ten behoeve van het voorliggende project 1,3 x 157,8 = 205,14 = 206 parkeerplaatsen benodigd.
Inrichtingstekening met ligging parkeerplaatsen
Uit de bovenstaande inrichings tekening komt naar voren dat er 92 haaksparkeervakken met elk een afmeting van 2,5 meter bij 5,0 meter op het eigen terrein aanwezig zijn. Gelet op de voorgaande berekening zou dit een tekort van 206 -/- 92 = 114 parkeerplaatsen betekenen waardoor het project niet aan de van toepassing zijnde parkeernorm(en) zou voldoen en derhalve in strijd met de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018. Naar aanleiding van het voorgaande is door de aanvrager een mobiliteitsplan ingediend (Parkeerbehoefte Bud Holland bv, Triple Group, projectnummer 2019011, datum 4 december 2020 (rev. C).
Uitgaande van het meest ongunstigste senario dat voor het loodspersoneel uitgegaan moet worden van twee personen per auto komt uit het mobiliteitsplan naar voren dat de maximale parkeerbehoefte van Bud Holland inclusief de groeiverwachting uitkomt op 75 parkeerplaatsen. Dit is lager dan de parkeernorm. Zoals eerder aangegeven zijn in het voorliggende ontwerp 92 parkeerplaatsen opgenomen. Gelet op het voorgaande alsmede de gegeven onderbouwing en berekening kan vanuit verkeerskundig oogpunt volstaan worden met 92 parkeerplaatsen op het eigen terrein en kan ingevolge artikel 3.1, sub. b. onder 4. afgeweken worden van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen.
Uitwegen
In de onder het bovenstaande kopje opgenomen inrichtingstekening zijn drie uitwegen ingetekend. In de onderstaande afbeelding is op elk van deze drie uitwegen ingezoomd.
Uitweg 1. geeft toegang tot het parkeerterrein voor personen auto's. Met deze afzonderlijke uitweg wordt de verkeersstroom van personeel en bezoekers gescheiden van het transport van goederen.
Uitweg 2. is bedoeld om met het goederentransport vanaf de weg Verlengde Poortcamp het eigen terrein op te draaien. Nadat de goederen zijn gelost en/of nieuwe goederen zijn ingeladen kan het goederentransport via uitweg 3. het perceel verlaten om e weg op te draaien. Hiermee wordt het vrachtverkeer dat het eigen terrein opgaat en afgaat van elkaar gescheiden. Het scheiden van de verkeersstromen bevorderd de verkeersveiligheid.
Gelet op het voorgaande kan ingevolge artikel 3 sub. a. afgeweken worden van de beleidsregels uitwegvergunningen.
Manoeuvreren
In bovenstaande afbeeldingen zijn rijcurve ingetekend. De rijcurve en inrichting van het terrein laten zien dat er voldoende ruimte is om op eigen terrein te manoeuvreren. Bij het opdraaien en afdraaien van het eigen terrein blijkt uit de rijcurve dat de hoek van de uitweg niet geraakt wordt en dat voor uitweg 2. en uitweg 3. een breedte van 12 meter benodigd en beschikbaar is.
Gelet op het voorgaande alsmede het belang om op een vlotte manier van- en op de weg te kunnen draaien kan ingevolge artikel 3 sub. b. afgeweken worden van de beleidsregels uitwegvergunningen.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Voor het zoneren van bedrijventerreinen en bedrijfsactiviteiten, die op enige afstand van woningen plaats dienen te vinden, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'Bedrijventerreinen'. In deze lijst is per bedrijfscategorie een richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk bepaald. Door het aanhouden van de richtafstand tussen hindergevoelige functies en bedrijven wordt onaanvaardbare milieuhinder voorkomen en wordt een bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerreinen' wordt verwezen naar Bijlage 1.
In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen A20 Westland' is bedrijven en milieu zoneringsonderzoek uitgevoerd waarbij bepaald is welke categorie bedrijven op de binnen voormeld bestemmingsplan gelegen percelen toegestaan zijn. Ter plaatse van het projecftgebied zijn ingevolge de bij het voornoemde bestemmingsplan behorende plankaart bedrijven toegestaan van gedeeltelijk ten hoogste milieucategorie 4.1 en gedeeltelijk ten hoogste milieucategorie 4.2. Het bedrijf dat zich hier wil gaan vestigen (BUD Holland) valt binnen beide categorieen. Het project is derhalve in overeenstemming met de ter plaatse toegestane bedrijven en milieu categorie.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
BUD Holland valt in de categorie koelhuizen en distributiecentra (SBI-code 52109) van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Voor dit type bedrijven moet akoestisch onderzoek worden uigevoerd indien binnen een afstand van 30 meter (gemengd gebied) een woning ligt. De afstand van de beoogde ontwikkeling tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt 118 meter, waardoor nader onderzoek naar het geluidseffect in de omgeving niet benodigd is.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Het project bestaat uit het oprichten van een bedrijfspand op een bedrijfsbestemming. In het kader van de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer draagt het project 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor een toets aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen achterwege kan blijven.
Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen A20 Westland' heeft onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 en voor alle tussenliggende jaren, direct langs de A20 en de N220 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof voldaan wordt. Gelet op het gegeven dat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt zal ter plaatse van het verder van voormelde wegen gelegen project ook aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof voldaan worden. Ter plaatse van het projectgebied is vanuit luchtkwaliteit daarom sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Hieruit kan worden opgemaakt dat het bouwplan geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het project.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Met behulp van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) is op 21 november 2019 nagegaan of er in de directe omgeving van het perceel risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Fragment risicokaart met ligging project
Uit bovenstaande blijkt dat in de nabijheid van het projectgebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen of activiteiten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het plangebied. Uit de Circulaire RVGS blijkt dat door het plangebied gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de weg, namelijk over de A20 en de N220.
De PR 10-6-contour van deze wegen valt niet buiten de wegas. Daarom vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor dit bouwplan. In de huidige situatie wordt ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voor het GR voldaan. Omdat de ontwikkeling niet tot een toename van de personendichtheid en dus ook niet tot een toename van het GR leidt, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen.
Leidingen
Langs de A20, de Coldenhovenlaan en de Oudecampsweg loopt een groot aantal leidingen van en naar het bedrijf GAAG. De ligging van deze leidingen is weergegeven in onderstaand figuur.
Luchtfoto met ligging leidingen
De leidingen liggen allemaal op grote afstand van het projectgebied, waardoor er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. De buisleidingen staan de realisatie van het project derhalve niet in de weg.
Zelfredzaamheid
Het projectgebied bestaat uit een bedrijfskavel waarop een bedrijfsgebouw opgericht wordt. Ter plaatse van het bedrijf zijn geen verminderd zelfredzame personen aanwezig. Door het beperkt aantal bouwlagen is het bedrijfsgebouw goed te ontvluchten. Derhalve is de zelfredzaamheid van personen binnen het projectgebied goed te noemen.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten
Het plangebied wordt ontsloten door de A20, N220 en Coldenhovelaan. Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater aanwezig. Daarom zijn ook de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart.
Uitsnede explosievenkaart Westland
Bovenstaande kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. Uit de kaart komt naar voren dat in de nabije omgeving van het projectgebied geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig zijn.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
Waterwet.
Nationaal waterplan
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan;
Visie Ruimte en Mobiliteit;
Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
- Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
De aanvrager is voornemens om binnen het gebied Poortcamp nabij 29 te De Lier een distributiecentrum te bouwen. In onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het projectgebied weergegeven.
Impressie met ligging projectgebied (rood omlijnd).
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd (Waterparagraaf nieuwbouw distributiecentrum Bud Holland, Triple Group, projectnummer 20191011, datum 7 december 2020). In voornoemd onderzoek is getoetst aan de navolgende aspecten:
Veiligheid en waterkeringen
Het gaat hier om een bestaand kavel met een bedrijfsbestemming. Door de bouw van het pand veranderd de waterveiligheid niet. Het plangebied ligt langs een polderkade met bijbehorende beschermingszone.
Afbeelding Boezemkade (geel) en Polderkade (groen)
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in zijn geheel in de Oude Campspolder met peilgebieden -1,80 m NAP en -1,40 m NAP. In de omgeving van het plangebied liggen twee primaire watergangen, namelijk het Nieuw water langs de Coldenhovelaan in het westen van het plangebied en de westgang in het zuiden van het plangebied. Het water langs de Coldenhovelaan in het oosten van het plangebied is een secundaire.
Het gebied is nu bestemd als bedrijfsterrein. In het vigerende bestemmingsplan is in de toelichting als uitgangspunt genomen, dat toekomstige ontwikkelingen de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent onder andere dat toename van het verharde oppervlak binnen het gebied moet worden gecompenseerd. Het gebied is sinds 2009 volledig onverhard. Daarvoor was het grotendeels verhard door kassen. Wanneer het gebied grotendeels wordt verhard, heeft dit gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie, hoe die op dit moment is.
Watercompensatie
In 2007 is bij de start van de ontwikkeling van dit gebied, na sloop van de kassen het terrein gelijk bouwrijp gemaakt en is er, gebaseerd op de toenmalige regelgeving vergunning aangevraagd bij het Hoogheemraadschap Delfland voor het graven van ca. 3.000 m2 oppervlakte water. Het vervangende water is gegraven ter compensatie van het te ontwikkelen gebied. Voor het recht graven van de watergangen dient een watervergunning aangevraagd te worden.
Om de waterhuishoudkundige situatie zo min mogelijk te laten verslechteren moeten maatregelen worden getroffen. De voorkeur gaat uit naar het meer oppervlaktewater graven. Wanneer dit niet haalbaar is, kan er naar alternatieve maatregelen gezocht worden, zoals minder verharding aanbrengen of waterdoorlatende verharding toepassen. Tevens kan de waterhuishouding worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak en dit vertraagd af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen, dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gelet op de omvang van het nieuwbouwproject is vanuit het Hoogheemraadschap de nadrukkelijke wens uitgesproken om extra naar klimaat adaptieve maatregelen te doen.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen.
Gelet op de omvang van het nieuwbouwproject heeft het Hoogheemraadschap van Delfland nadrukkelijk op de toepassing van klimaat adaptieve maatregelen gevraagd. De realisatie van nieuwbouw biedt een ideale mogelijkheid om klimaatadaptieve maatregelen goed te bestuderen en zoveel mogelijk te benutten. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voorkomen moet worden dat bij herinrichting regenwater dat wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater verontreinigd raakt. In bouwwerken en verhardingen mogen geen uitlogende materialen toegepast worden die het oppervlakte water kunnen belasten. Het te vestigen type bedrijf handelt in AGF producten, derhalve zijn er geen goederen onverpakt aanwezig waaruit bodembedreigende stoffen kunnen lekken of uitlogen.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen.
Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. De bij de keur behorende legger geeft aan dat (buiten)gewoon onderhoud voor de aanliggende eigenaren is. In het bestemmingsplan zit aan de oostzijde van het perceel tussen het oppervlaktewater (Enkelbestemming - Water) en de 'Enkelbestemming - Bedrijventerrein' een groenstrook (Enkelbestemming - Groen). In deze groenstrook wordt niet gebouwd en hier komt geen verharding. Het water moet door beide aanliggende eigenaren onderhouden worden. De afmeting van de aa de zijde van het project gelegen groenstrook is minimaal 3 meter en is voldoende voor onderhoud van de watergang.
Het project voorziet ook aan de zuidzijde van het perceel in een strook van dezelfde afmeting tussen het water en de bebouwing en verharding zodat ook hier onderhoud uitgevoerd kan worden.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zavel en klei. In het plangebied is ten oosten van de A20 sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden bestaand maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden maaiveld. Ter plaatse van de aansluiting(en) op de openbare weg, Verlengde Poortcamp, dient het maaiveld verhoogd te worden tot het peilniveau van deze weg. Deze ophoging loopt onder afschot naar het bestaande maaiveldniveau om de netto ophoging over het gehele perceel zo minimaal mogelijk te maken. Het te vestigen bedrijf krijgt een perronvloer waarvan het vloerpeil 1.150 mm boven maaiveld ligt, het verschil tussen vloerpeil en grondwaterpeil varieert hiermee tussen 1,55 en 2,35 m.
Afvalwater en riolering
Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
• hemelwater vasthouden voor benutting;
• water opvangen door toepassen van vegetatiedaken;
• (in)filtratie van afstromend hemelwater, bijvoorbeeld door middel van wadi’s of open verharding;
• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
• afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het bouwplan dient te voldoen aan de leidraad Riolering. Hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het project.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het projectgebied zijn in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd ('Actualiserend en nader milieukundig (water) bodemonderzoek Kapelland 1 en 1A en Oudecampsweg 43 te De Lier', VanderHelm Milieubeheer B.V., kenmerk POL|161939 (v2), datum 21 april2017), ('Verkennend (asbest)bodemonderzoek en verhardingsonderzoek Poortcamp te De Lier', VanderHelm Milieubeheer 8.V., kenmerk 2011261, datum 13 december 2018) en ('Partijkeuring Verlengde Poortcamp De Lier', Novaflow Milieuadvies 8.V., kenmerk N190208-11, datum 18 februari 2019) en in bezit van de Omgevingsdienst Haaglanden. Uit de voornoemde gegevens blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarop artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Westland van toepassing is.
Op grond van de bovengenoemde onderzoeken is op 29 januari 2020 door de Omgevingsdienst Haaglanden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Er zijn geen gronden om de opschortingsregeling van artikel 6.2c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toe te passen.
Hierbij wordt opgemerkt dat in de grond de achtergrondwaarde (4W2000) wordt overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik van deze grond. Bij eventueel grondverzet dient, afhankelijk van de bestemming/toepassing van de grond, rekening te worden gehouden met de Wet Milieubeheer (Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) en/of de Wet bodembescherming.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het project.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Ten behoeve van het voorliggende project heeft onderzoek plaats gevonden naar de gevolgen van de ruimtelijke ingreep op de aanwezige flora en fauna (Eco-effectscan De Poortcamp te De Lier, Aqua Terra Nova; rapportnummer 191970/AQT301FF/LvdS; datum 13 december 2019).
De Eco-effectscan heeft als doel inzicht te verkrijgen of het project mogelijk in strijd is met de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland in de Wet ruimtelijke ordening. Hiertoe zijn de effecten van de activiteiten op beschermde gebieden en soorten inzichtelijk gemaakt.
Natura 2000 en NatuurNetwerk Nederland (NNN)
Het projectgebied bevindt zich op circa 3,6 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Directe negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura-2000-gebied worden uitgesloten. Tevens is het project op circa 1,8 km van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) gelegen. Negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.
Soortbescherming
Samengevat kan ten aanzien van soortbescherming het navolgende opgemerkt worden:
- Aanbevolen wordt om de hellingen van het zanddepot flauwer te houden dan 45° om vestiging van broedende oeverzwaluwen te voorkomen;
- Aanbevolen wordt om vogels te weren middels linten, roofvogelvliegers of vogelverschrikkers om vestiging van broedende weidevogels en ganzensoorten te voorkomen;
- door het verdwijnen van ouderwetse pannendaken en de toename van verstening neemt het aantal huismussen al vele jaren sterk af. Hierdoor is het van belang om huismussen kansen te bieden. Ten aanzien van broedende vogels wordt derhalve geadviseerd om rekening te houden met de aanwezigheid van huismussen in de omgeving van het plangebied.
Vleermuizen
Er wordt geadviseerd de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren om zo overvliegende en/of foeragerende vleermuizen niet te verstoren. Indien dit niet mogelijk is, dient uitstraling van verlichting naar de omgeving voorkomen te worden. Ook kan ervoor gekozen worden om in de periode te werken wanneer vleermuizen in winterslaap zijn. De winterslaap van vleermuizen duurt grofweg van november t/m maart, maar is afhankelijk van soort en weersomstandigheden. Wanneer het distributiecentrum eenmaal is gerealiseerd, is het belangrijk om eventueel nieuw aangebrachte verlichting niet te laten uitstralen op het waterdeel aan de noordoostzijde van het plangebied, in verband met foeragerende en overvliegende vleermuizen.
Indien er bij de werkzaamheden nieuwe verlichting wordt geplaatst, wordt aanbevolen om verlichting toe te passen die verstoring bij vleermuizen zoveel mogelijk beperkt. De lichthinder voor vleermuizen door (straat)verlichting kan aanzienlijk worden beperkt door amberkleurig UV-vrije LED-armaturen, lagere lichtmasten en een scherpe afsnede van de lichtinval toe te passen. Dit is met name van belang voor de watergang ten zuiden van het plangebied.
Stikstofdepositie
Om te beoordelen of de bouwmogelijkheden op grond van het voorliggende project leiden tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied is met behulp van de AERIUS Calculator een toets stikstofdepositie uitgevoerd (Nieuwbouw bedrijfspand BUD Holland Poortcamp, ongenummerd te De Lier Rapportage Stikstofdepositie, S&W Consultancy, projectnummer 2191128 versie 1.0, datum: 26 november 2019).
Uit de rekenresultaten blijkt dat zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase van het project de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Gelet op het voorgaande leidt het project niet tot een toename van stikstofdepositie op hiervoor gevoelige habitats en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het project.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Ter plaatse van het project geldt ingevolge artikel 3 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie". Gelet op deze archeologische verwachting is archeologisch onderzoek verricht (Plangebied ALC Poortcamp, deelgebied III te De Lier, gemeente Westland; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek), RAAP archeologisch adviesbureau bv, bestandsnaam: RAAPrap_4368_WECO2_20200420, datum 20 april 2020).
Op basis van de resultaten van het voornoemde archeologisch vooronderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) een intacte bodemopbouw aanwezig is waarvoor een hoge archeologische verwachting gold voor resten uit de Romeinse tijd en middeleeuwen. Ten behoeve van het voorgaande is een inventariserend veld onderzoek in de vorm van een karterend proefsleuven onderzoek uitgevoerd (Plangebied ALC Poortcamp, deelgebied III te De Lier, gemeente Westland; Programma van Eisen ALC Poortcamp, deelgebied III te De Lier, RAAP archeologisch adviesbureau bv, bestandsnaam: RAAP-PvE 2323 / versie 13-08-2020, datum 17 augustus 2020). Hieruit zijn een aantal onderzoeks vragen naar voren gekomen.
Voor de beantwoording van de in het voornoemde PvE gestelde onderzoeksvragen is een vervolg proefsleuven onderzoek uitgevoerd (Sleuven in De Lier; Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven op bedrijventerrein ALC de Poortcamp, de Lier, gemeente Westland, ADC Archeo projecten, kenmerk: ADC Rapport 5470, mei 2021). Hieruit blijkt dat de bodemopbouw inderdaad intact ismaar dat er geen aanwijzingen zijn voor vindplaatsen zijn aangetroffen. Derhalve kan de archeologische verwachting begesteld worden naar laag. De voornoemde conclusie geldt ook voor het deel dat door de aanwezige voorbelasting niet onderzocht kon worden.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het project.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Voor alle activiteiten die op de D-lijst staan geldt bovendien sinds 16 mei 2017 dat het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU. Voor voorliggend project geldt echter dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is, omdat de ontwikkeling van een distributiebedrijf op een agrologistieke bestemming niet op de C of D lijst vermeld staat. Zo betreft het gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject en ook andere categorieën die vermeld staan op de C of D lijst zijn in onderhavige situatie niet aan de orde. Er geldt derhalve geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het plan wordt ontwikkeld door Triple Group maar de gronden zijn in eigendom van BUD Holding bv. Ten behoeve van de ontwikkeling van het projectgebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld. Tussen de gemeente en BUD Holding bv is op 7 juli 2023 een overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal van de grondexploitatie en een planschadebepaling zijn opgenomen.
In de periode van 9 augustus 2022 tot 7 september 2022 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in de Nota beantwoording wettelijk vooroverleg reactiesvan deze toelichting.
Van 28 juli t/m 7 september 2023 heeft het ontwerp van de omgevingsvergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen. Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.