1.3 Vigerend bestemmingsplan
Zoals aangegeven, vormt het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” momenteel het vigerend juridisch-planologisch kader. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 17 mei 2011. Het perceel Kreeklaan 10 is hierbij voorzien van de bestemming ‘Maatschappelijk’. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale- en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten, alsook de bij deze functies behorende voorzieningen.
De gronden mogen bebouwd worden, waarbij gebouwen alleen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak zijn toegestaan. Het bouwvlak mag daarbij voor 75% bebouwd worden; de bouwhoogte is gemaximeerd op 7 meter.
Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Woongebied s-Gravenzande” (bron
www.ruimtelijkeplannen.nl; plangebied oranje omkaderd).
Op grond van de geldende bestemming ter plaatse van het perceel Kreeklaan 10 is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken ten behoeve van de woonfunctie. Het perceel maakt wel deel uit van de gebiedsaanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied - 1’. Hierdoor is het mogelijk om de geldende bestemming ‘Maatschappelijk’ onder voorwaarden (zie hoofdstuk 2) te wijzigen ten einde woningbouw toe te staan. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het perceel voor de woonfunctie te gebruiken.
3.1 Omgeving en huidig gebruik
‘s-Gravenzande
Voor wat betreft ’s-Gravenzande heeft de occupatiegeschiedenis enerzijds te maken met de gunstige bodemgesteldheid en anderzijds door politieke/bestuurlijke invloeden. Het dorpje Zande ontstond in het begin van de 12e eeuw aan de monding van de rivier de Maas ten zuiden van Monster. 's-Gravenzande heeft als enige plaats in het Westland een historie als stad: het kreeg in 1246 stadsrechten van Graaf Willem II van Holland, die er net als zijn vader Graaf Floris IV geregeld verbleef. Het stadje had in de middeleeuwen een gasthuis, school, Bagijnhof en klooster. Deze gebouwen zijn in de loop der tijd verdwenen.
De tuinbouw heeft in de geschiedenis van 's-Gravenzande een belangrijke rol gespeeld. Het grafelijke hof, het begijnhof en het klooster hebben stimulerend gewerkt op de teelt van landbouwgewassen. In de 14e eeuw was al sprake van export van knoflook, kool en uien vanuit het Westland naar Engeland. De intensieve tuinbouw kwam echter pas na 1800 tot ontwikkeling.
In de 17e en 18e eeuw kochten rijke handelaren, magistraten en reders uit de Hollandse steden op het platteland een buiten. Zij bouwden kapitale villa's en legden barokke tuinen en parken aan. In 's-Gravenzande zijn zo'n twaalf van deze buitenplaatsen geweest. Er werd allerlei fruit gekweekt, waaronder zelfs abrikozen en ananas. Door deze buitenplaatsen kreeg 's-Gravenzande een economische stimulans. Rond 1880 trad er een economische teruggang op. De daaruit voortvloeiende landbouwcrisis bracht vele problemen voor de tuinbouw met zich mee. Deze crisis heeft geleid tot de ontwikkeling van het veilingwezen. In 1993 is de laatste veiling in 's-Gravenzande verdwenen.
In 1914 werd Hoek van Holland van 's-Gravenzande afgescheiden en aan het grondgebied van Rotterdam toegevoegd. Door de ligging vlakbij de toegang tot de havens van Rotterdam zijn in de Tweede Wereldoorlog ruim 400 woningen afgebroken om schootsveld te verkrijgen. Na de oorlog werd snel een begin gemaakt met de wederopbouw van de kern.
Het huidige 's-Gravenzande is gelegen tussen de twee doorgaande groene assen richting de Noordzeekust: de Poelzone en de Zanddijk. Kenmerkend voor de structuur van 's-Gravenzande is de herkenbare verdeling van doorgaande auto-ontsluitingswegen in noord-zuidrichting en informele verbindingen in oost-westrichting. Samen vormen ze een sterk raster waarbinnen de buurten zijn gelegen. De meeste oost-westverbindingen hebben geen doorgaand karakter. Ze vormen vrij informele routes door de kern. Daarnaast beschikt 's-Gravenzande ten opzichte van de andere kernen in het Westland over een sterke groenstructuur.
Het perceel Kreeklaan 10
Het perceel Kreeklaan 10 ligt in de zuidwesthoek van de wijk ‘Zanddijk’, die op haar beurt weer ten noordwesten van de kern ’s-Gravenzande ligt. Vanwege de gelijknamige Zanddijk – een hoge, groene dijk tussen de Maasdijk en de duinen – ligt deze wijk duidelijk gescheiden van de rest van de kern. Langs de Noordlandseweg is lintbebouwing aanwezig. In een latere periode heeft een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden en heeft zich een buurtschap gevormd. Hierbij is sprake van een dorpsachtige bebouwing, variërend van eenvoudige (semi)vrijstaande huizen tot villa's. In het middengebied hebben zich enkele bedrijven gevestigd.
Het perceel Kreeklaan 10 heeft lange tijd dienst gedaan als onderwijslocatie. De eerder aanwezige MAVO is echter al geruime tijd verhuisd naar een nieuw pand. De bouwtechnische staat van het pand laat te wensen over. Zo laten de dakranden los, zitten er scheuren in de muren en is het houtwerk verrot. Het snoeien of anderszins bijhouden van vegetatie is ook achterwege gelaten, waardoor klimop en ornamentele planten welig tieren. Het nog aanwezige gebouw heeft een u-vorm, bestaat uit één bouwlaag en is gepositioneerd op de westelijke helft van het perceel; het oostelijk deel is ingericht als stallingsruimte (fiets en auto). Aan de zuidzijde wordt het schoolgebouw aan het oog onttrokken door beplanting.
Afbeelding 3: Aanblik perceel Kreeklaan 10 (bron: Google Streetview).
3.2 Projectbeschrijving
Dit wijzigingsplan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Kreeklaan 10 tot een woningbouwlocatie. Het aanwezige buiten gebruik geraakte schoolgebouw wordt gesloopt met het oog op de realisatie van 12 grondgebonden woningen.
De beoogde woningen betreffen zowel rijwoningen (acht) als twee-onder-één-kap-woningen (vier). De goot- en bouwhoogte bedraagt voor alle woningen respectievelijk zes en tien meter. De twee-onder-één-kap-woningen zijn met hun voorgevel gericht op het oosten. De ruime voortuin wordt voorzien in twee parkeerplaatsen die direct worden ontsloten op de in zuidelijke richting doorgetrokken Kreeklaan. De woningen beschikken tevens over een ruimte achtertuin, gericht op het westen.
Voor de rijwoningen geldt, dat de voorzijde van de woningen gericht zijn op het westen. In totaal is sprake van acht rijwoningen, bestaande uit twee blokken van vier. Deze worden van elkaar gescheiden door een voetpad, dat tevens langs de voorzijde van de woningen is gelegen. Hier is dus geen sprake van voortuinen, maar doordat het pad direct aansluit op de centraal in het gebied gelegen speelplaats is sprake van voldoende openheid. De ruime achtertuinen van deze woningen zijn gericht op het oosten en sluiten eveneens aan op de Kreeklaan. Aan deze zijde wordt tevens voorzien in parkeren op eigen terrein en bergingen.
Afbeelding 4: Verkaveling woningbouwproject Kreeklaan 10.
Uit de beoogde verkaveling valt op te maken dat alle ‘tweekappers’ de beschikking hebben over twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien aan de voorzijde van de woningen. Om die reden is het gehele kavel voorzien van de bestemming ‘Wonen’, aangezien binnen die bestemming de realisatie van parkeerplaatsen is toegestaan. Het oprichten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is hier uitgesloten door op de verbeelding een aanduiding ‘gevellijn’ op te nemen. Dergelijke gebouwen dienen op grond van de regels in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” altijd achter deze lijn gesitueerd te zijn.
Voor de rijwoningen geldt dat sprake is van één parkeerplaats op eigen terrein met uitzondering van de twee woningen die zijn gelegen aan weerszijden van het pad dat de twee bouwblokken scheidt. Bij deze woningen is sprake van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast zijn langs de doorgetrokken Kreeklaan nog eens 15 parkeerplekken voorzien. In totaal zijn in het wijzigingsgebied 33 parkeerplaatsen voorzien. Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
Afbeelding 5: Indicatieve weergave beoogde ontwikkeling (bron: Weboma en Wubben Chan architecten).
4.2 Milieuzonering
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. In de volksmond spreekt men ook wel van “het groene boekje”. De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de woningbouwlocatie en de bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot omgevingstype rustige woonwijk. Daarnaast kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het betreft hier een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Ook gebieden die in de directe nabijheid van hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap.
Het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenzande” staat in de nabijheid van het plangebied alleen bedrijven toe die behoren tot maximaal milieucategorie2. Een uitzondering daarop vormt het perceel Zanddijk 40, ten oosten van het plangebied. Specifiek voor het bedrijf ‘Strik Stoomketelverhuur B.V.’ (SBI code 453.2), is voorzien in een milieucategorie 3.1. Omdat de omgeving van het plangebied vanwege zijn karakteristiek geschaard kan worden onder het omgevingstype gemengd gebied, geldt voor deze milieucategorie op grond van de VNG-uitgave een richtafstand van 30 meter (gemeten vanaf de perceelgrens van het bedrijf). In de stedenbouwkundige verkaveling is deze afstand in acht genomen. Voor de overige bedrijvigheid geldt op grond van categorie 2 en het omgevingstype gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Daaraan wordt zondermeer voldaan.
Geconcludeerd wordt, dat de milieubelastende activiteiten in de directe omgeving van het projectgebied niet worden beperkt in hun functioneren. Ter plaatse van de te realiseren woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3 Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet geluidhinder onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Wegverkeerslawaai
De voorgenomen herontwikkeling leidt tot de bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten, namelijk woningen. Deze woningen worden gebouwd binnen de toetsingszone van een zoneplichtige weg. Vandaar dat een
akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Hieruit volgt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de gevels van de geprojecteerde woningen ten gevolge van de N211 ten hoogste 47 dB bedraagt (inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere waarde) is daardoor niet aan de orde.
De gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen samen bedraagt ten hoogste 52 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Op basis van de beoordeling conform de RIVM-classificering kan dit akoestisch klimaat als redelijk worden beoordeeld.
Overige geluidsbronnen
Het projectgebied is niet gelegen binnen de toetsingszone van een spoorweg of binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. De geluidscontouren van Rotterdam - The Hague Airport of andere luchthavens zijn evenmin over het projectgebied gelegen. Vandaar dat een nadere beschouwing van deze geluidsbronnen niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in het hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Eén van de uitzonderingscategorieën in de Regeling NIBM betreft een woningbouwproject van maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Binnen het projectgebied zijn 12 woningen voorzien. Het bouwplan valt daarmee onder één van de uitzonderingscategorieën uit de Regeling NIBM. De voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied wordt dan ook aangemerkt als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk en het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit.
De achtergrondconcentratie NO2 ligt volgens de Grootschalige Concentratiekaart Nederland van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in 2016 tussen de 20 en 25 μg/m3. In 2025 bedraagt deze concentratie een waarde tussen 15 en 20 μg/m3. Voor PM10 zijn de grenswaarden in 2016 en 2025 volgens deze kaart gelegen tussen 17 en 20 μg/m3. De achtergrondconcentratie PM2,5 bedraagt in 2016 circa 10 tot 12 μg/m3; in 2025 blijft dit min of meer gelijk. Gesteld kan worden, dat ter hoogte van de voorgenomen ontwikkeling de concentratiewaarden (ruim) onder de grenswaarden liggen en dat daarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.5 Externe veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht.
In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken.
Uit de
risicokaart blijkt, dat in de omgeving van het plangebied enkele risicobronnen aanwezig zijn. Het betreffen hier zowel stationaire als mobiele bronnen, die hieronder nader worden beschouwd.
Stationaire bronnen
De dichtstbijzijnde stationaire risicobron bevindt zich (volgens de risicokaart) op een afstand van circa 775 meter ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft hier een gaswinningsinrichting van de NAM aan de Noordlandseweg te ‘s-Gravenzande. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van deze inrichting is deels buiten de inrichtingsgrens gelegen, maar reikt niet tot aan het plangebied. Ook het invloedsgebied groepsrisico strekt zich niet over het plangebied uit. Een nadere beschouwing van deze risicobron is dan ook niet nodig.
Ook voor andere risicobronnen geldt dat, gezien de afstand tussen deze bronnen en het plangebied, de bijbehorende 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het invloedsgebied groepsrisico niet tot aan het plangebied reiken. Een nadere beschouwing van deze bronnen is niet aan de orde.
Uit de vigerende bestemmingsplannen “Woonkern s-Gravenland” en “Glastuinbouwgebied Westland” blijkt daarnaast, dat in de omgeving van het plangebied enkele verkoopplaatsen van consumentenvuurwerk aanwezig zijn. Rondom de bufferbewaarplaats van deze verkooppunten geldt een veiligheidsafstand van 8 meter. Aangezien deze contouren niet tot aan het plangebied reiken, vormen ook deze risicobronnen geen belemmering en is een nadere beschouwing niet aan de orde.
Mobiele bronnen
De dichtstbijzijnde mobiele risicobron ligt volgens de risicokaart op circa 815 meter ten zuidwesten van het projectgebied. Het betreft hier een aardgastransportleiding van de NAM met een diameter van circa 12 inch en een maximale werkdruk van 115 bar. Zowel de 10-6 plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied bedraagt volgens het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland” 0 meter. Deze contouren raken het plangebied daarom niet. Een nadere beschouwing van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
De N211 ligt op ongeveer 115 meter afstand ten noorden van het plangebied. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg, waardoor het aantal transporten op deze weg minimaal zal zijn. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt dan ook 0 meter en vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van het projectgebied. Het Besluit externe veiligheid transportroutes geeft aan dat het groepsrisico beschouwd moet worden indien projectlocaties zich binnen 200 meter van een transportroute bevinden. Uit het vigerende bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland” blijkt, dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Gezien de huidige persoonsdichtheid leidt de herontwikkeling van het plangebied niet tot een significante toename van het groepsrisico. Een nadere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt, dat het thema 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor realisatie van de woningen. Wel ligt het plangebied binnen de 1%-letaliteitscontour vanwege het transport over de N211. Hierbij worden drie scenario’s onderscheiden:
- BLEVE (explosie in de vorm van een vuurbal met grote hittestraling);
- vrijkomen van toxische stoffen door het falen van een tankwagen met acrylnitril;
- vrijkomen van toxische stoffen door lekkage van een tankwagen met acrylnitril.
Laatstgenoemd scenario is het meest geloofwaardig; de BLEVE is een worst-case scenario.
Per scenario verschillen de mogelijkheden tot zelfredzaamheid. In het geval van een BLEVE zijn mogelijkheden aanwezig, mits tijdig wordt aangevangen met ontruiming, geen beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Voor beide toxische scenario’s geldt, dat zelfredzaamheid alleen mogelijk is als tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren in te kunnen schuilen. Naar aanleiding van deze scenario’s wordt dan ook een aantal maatregelen geadviseerd, zodat het aantal (dodelijke) slachtoffers bij een eventuele ramp zo laag mogelijk is. Zo is het wenselijk om de woningen uit te voeren met afsluitbare deuren, ramen en ventilatieopeningen in combinatie met een met één druk op de knop uit te schakelen ventilatiesysteem. Daarnaast verdient het de aanbeveling om vluchtwegen te creëren die van de N211 afleiden. In dat kader merken wij op dat de Kreeklaan een doodlopende straat is, die in het geval van een calamiteit op de N211 niet direct de mogelijkheid biedt om te vluchten. Die situatie verandert echter niet door de beoogde ontwikkeling. Na overleg met de veiligheidsregio is op hun advies de mogelijkheid voor een tijdelijke calamiteitenontsluiting / vluchtroute via het perceel Zanddijk 46 onderzocht. Hiervoor is echter medewerking nodig van de eigenaar. Dit blijkt binnen de ontwikkelperiode van dit plan niet mogelijk. Aangezien het perceel Zanddijk 46 ook deel uitmaakt van het wijzigingsgebied, zal dit bij een concreet bouwplan opnieuw worden onderzocht.
Om de gevolgen van een calamiteit zoveel mogelijk te beperken kan bovendien worden ingezet op goede voorlichting en instructie om toekomstige bewoners van het pand voor te bereiden op een eventuele ramp.
4.6 Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) vormt het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en de ernst van een bodemverontreiniging. Conform de Wbb wordt op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater bepaald of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosysteem onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Bij eerst genoemde dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering; bij laatstgenoemde kan gewacht worden totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Ter plaatse van het projectgebied en directe omgeving is een
bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het vooronderzoek blijkt, dat op en in de nabijheid van het onderzoeksgebied enkele aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging. Vandaar dat het onderzoeksgebied in twee delen is opgesplitst:
- locatie van de ondergrondse HBO-tank;
- overige terreindelen (onverdacht).
Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden in oktober 2017, waarbij in het onderzoeksgebied in totaal 25 boringen zijn verricht. De diepte varieert van 0,5 tot circa 3,0 meter beneden maaiveld (m-mv). Twee boringen zijn afgewerkt met een peilbuis ten behoeve van de bemonstering van het grondwater. Een deel van het plangebied is verdacht op het aantreffen van conventionele explosieven, waardoor in dit deel geen boringen zijn verricht.
Uit de analyseresultaten blijkt, dat ter plaatse van de ondergrondse HBO-tank zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met olieproduct is waargenomen. De ondergrond is hier plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie. De omvang van deze verontreiniging wordt geschat op circa 60 m3. In naar schatting 10 m3 wordt de interventiewaarde overschreden. Op basis van deze hoeveelheden is vermoedelijk geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het grondwater is matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met xylenen en naftaleen.
Ter plaatse van de onverdachte overige terreindelen zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen (geen asbestverdachte materialen). Uit de analyseresultaten blijkt, dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium, kwik, zink, PCB en minerale olie. Ook in de ondergrond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen (kwik en zink). Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
Op grond van de analyseresultaten wordt geadviseerd om de ondergrondse HBO-tank door een gecertificeerd bedrijf te laten verwijderen en om tevens de met minerale olie verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren. Na deze sanering wordt gesteld dat het projectgebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor de toekomstige bestemming.
4.8 Ecologie
De Nederlandse natuurbescherming kent twee aspecten, te weten gebieds- en soortbescherming.
Eén van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming wordt sinds 1 januari 2017 gevormd door de Wet natuurbescherming. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de directe nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige gevolgen voor het natuurgebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); die gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies).
Uit een
uitgevoerde quickscan blijkt, dat op circa 700 meter het dichtstbijzijnde gebied dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland is gelegen. Het betreft hier “Solleveld & Kapittelduinen”, dat tevens is aangewezen als Natura 2000-gebied. Met een AERIUS-berekening is bepaald wat de stikstofdepositie van de beoogde ontwikkeling is op dit gebied. Hieruit blijkt dat het project inzake de Wet natuurbescherming niet vergunningplichtig is en dat geen melding noodzakelijk is. Omdat andere negatieve effecten vanwege de afstand en aard van de ingrepen redelijkerwijs zijn uit te sluiten, is het uitvoeren van nader onderzoek niet aan de orde. Effecten van de werkzaamheden op het meest nabij gelegen Natura-2000 gebied worden daarom uitgesloten.
Ook het aspect ’soortbescherming’ vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
- strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.
Uit het eerder aangehaalde quickscan blijkt dat in het projectgebied de volgende beschermde diersoorten verwacht worden c.q. aanwezig zijn:
Hieronder wordt nader op deze diersoorten ingegaan. In het plangebied worden vanwege het ontbreken van een geschikt leefgebied andere beschermde soorten niet verwacht.
Vleermuizen
Het huidige schoolgebouw is beoordeeld als goed toegankelijk en geschikt voor vleermuizen. Zo bevat het gebouw vele spleten en openingen in de dakrand. Door de tochtige omstandigheden is het niet waarschijnlijk dat dit pand als winterverblijf wordt gebruikt. Het is wel mogelijk dat dit pand in het voorjaar en in de zomer als kraamverblijf of als verblijfplaats voor mannetjes wordt gebruikt. Mogelijk voorkomende soorten zijn: dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger.
De aanwezige wilgenrij aan de zuidzijde van het perceel kan mogelijk als vliegroute of foerageergebied worden gebruikt. Hetzelfde kan gelden voor het kanaal aan de westkant en de sloot aan de zuidkant van het plangebied. Foerageergebieden en vliegroutes zijn beschermd indien deze een essentiële functie vervullen voor de populatie vleermuizen in het gebied. Vanwege de aanwezige alternatieven in de directe omgeving betreft het plangebied geen mogelijk essentieel foerageergebied of vliegroute.
Om te bepalen wat de daadwerkelijke functie van het schoolgebouw / het plangebied voor vleermuizen is, heeft een
aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt, dat in het plangebied geen (essentiële onderdelen van) verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving aanwezig zijn. Overvliegende en foeragerende dieren zijn incidenteel waargenomen. In de omgeving van het plangebied zijn geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes aanwezig die onderdeel zijn van de functionele leefomgeving van verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving.
Vogels
In / nabij het projectgebied zijn tijdens het veldbezoek enkele algemene vogels waargenomen als de zwarte roodstaart, de koolmees, de merel en de winterkoning. In de aanwezige bomen (magnolia’s en wilgen) zijn geen nesten aangetroffen. Door met de werkzaamheden rekening te houden met de broedperiode, kunnen effecten op algemene vogels eenvoudig worden voorkomen. Doordat in de omgeving voldoende alternatieven aanwezig zijn, is geen sprake van jaarronde bescherming voor de soorten vogels uit deze categorie.
In de nabije omgeving zijn diverse jaarrond beschermde vogels waargenomen. Daarnaast bevat de dakrand enkele plekken die geschikt kunnen zijn als nestplaats voor de gierzwaluw en de huismus. Tijdens het veldbezoek zijn deze vogelsoorten niet waargenomen. Sporen van roofvogels en uilen werden niet aangetroffen. De aanwezigheid van nesten van uilen en roofvogels kan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Conclusie
Doordat de werkzaamheden op het land plaatsvinden, beperkt van aard zijn, en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn over het algemeen géén negatieve effecten op strikter beschermde soorten te verwachten. Doordat de kans bestaat dat broedende vogels in de nabijheid van de werkzaamheden aanwezig zijn, dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Met name grondwerk / het bouwrijp maken kan door het gebruik van zwaarder materieel verstorend werken. Indien een ter zake deskundige heeft vastgesteld dat geen nesten aanwezig zijn óf soorten de werkzaamheden tolereren, is het ook mogelijk binnen de broedperiode werkzaamheden uit te voeren. Gesteld wordt, dat de Wet natuurbescherming realisatie van de voorziene woningen niet in de weg hoeft te staan.
5.2 Opzet van de planregels
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
In artikel A is als de inleidende regel bepaald, dat de regels uit het bestemmingsplan “Woongebied s-Gravenzande” van kracht blijven. Tevens is hier bepaald, dat aan artikel 1 enkele begrippen worden toegevoegd.
In de bestemmingsregels van dit wijzigingsplan is geregeld, dat de bestemmingen ‘Groen’ (artikel 10), ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ (artikel 16), ‘Water’ (artikel 17) en ‘Wonen’ (artikel 18), zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Woonkern s-Gravenland”, ongewijzigd blijven.
In de slotregel is met artikel B de naamgeving van dit wijzigingsplan bepaald.