Plan: | Watergat Monster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.OWZWATERGATobp-VA02 |
Het bestemmingsplan 'Watergat Monster' is een aangepast ontwerp ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerp bestemmingsplan 'De Duinen Deelgebied 6B'. Dit ontwerp heeft ter inzage gelegen van vrijdag 21-10-2016 t/m donderdag 01-12-2016. Dit ontwerp bestemmingsplan 'De Duinen Deelgebied 6B' en de destijds ingediende zienswijze van Stichting Duinbehoud op dit ontwerpbestemmingsplan is de opmaat geweest om anders na te gaan denken over de ambities voor deze locatie.
Het voorliggende bestemmingsplan is de uitkomst van een ambitieus plan om een nieuw duinlandschap te combineren met woningbouw. Vanwege de vele aanpassingen ten opzichte van het vorige ontwerp is er voor gekozen om een geheel nieuw bestemmingsplan 'Watergat Monster' te maken en opnieuw een bestemmingsplan voor dit gebied in procedure te brengen. Er wordt dus niet verder gegaan met het ontwerp bestemmingsplan 'De Duinen Deelgebied 6B'.
Het bestemmingsplan 'Watergat Monster' maakt het wonen in een nieuw duinlandschap mogelijk. Grenzend aan de Solleveldduinen worden de duinen uitgebreid en een nieuw woonmilieu ingepast. Het woonmilieu heeft een uniek karakter waarbij er gewoond wordt in de duinen. De verschijningsvorm van de woningen, de materialisatie en de landschappelijke inpassing vormen één geheel. Het gaat om maximaal 130 woningen voor verschillende doelgroepen, levensfasen en in verschillende prijscategorieën.
concept schets
Het plangebied is gelegen aan de kern Monster en wordt begrensd door de Haagweg, Rijnweg, J. van Polanenstraat, Molenweg en door de Slaperdijk.
Plangebied
Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen op de dag dat het bestemmingsplan van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8. lid 5, van de Wet ruimtelijk ordening.
Het bestemmingsplan "Watergat Monster" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland:
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen. De structuurvisie 2025 niet.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie 2020-2030
De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.
Conclusies Woonvisie
De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:
Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)
Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.
Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:
De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk in Westland.
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:
figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland
Programma Ruimte
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
figuur 5: de '3ha kaart'
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
Woningbouwlocaties die voor Westland zijn opgenomen:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die in 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
De ontwikkeling voor 130 woningen is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Het gebied van Ontwikkelingsbedrijf 'De Westlandse Zoom' (De Westlandse Zoom) is met name herkenbaar aan een hoofdstructuur van wegen, groen en water waartussen een rationele verkaveling met glastuinbouwbedrijven ligt. Die hoofdstructuur of ladderstructuur wordt gehandhaafd en verbeterd. De landschapsstructuren in De Westlandse Zoom zijn in de Noordwest – Zuidoost richting de volgende:
Buiten het plangebied van De Westlandse Zoom wordt deze reeks beëindigd door het veenweidenlandschap van Midden-Delfland. De waterstructuur is gekoppeld aan de in het plangebied voorkomende landschapstypen met respectievelijk duinpoelen, hoofdwatergangen, boezemwater en bijbehorende afwateringssloten.
Van de hoofdontsluiting structuur is met name de Lozerlaan/Wippolderlaan haaks op de kust.
Parallel aan de kust zijn de wegen minder belangrijk en ook als zodanig vormgegeven. Het betreft hier de Haagweg, Madeweg, Nieuweweg, Poeldijkseweg, Heulweg en Veilingroute. Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van de Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe "rood voor groen" zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Het plangebied wordt aan de zeezijde begrensd door de Slaperdijk, aan de landzijde door de Rijnweg met eengezinswoningen er langs. Aan beide zijden wordt de overgang gemaakt door een watergang met bescheiden afmetingen. Jarenlang is het gebied in gebruik geweest als kassengebied voor groenten en andere gewassen tussen de Rijnweg/Haagweg en de Solleveldduinen. De Provincie Zuid Holland heeft met de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Monster Noord' ingestemd met de bestemmingsplanwijziging van glastuinbouw naar woningbouw voor het plangebied. Enkele jaren nadat het gebied is aangekocht zijn de kassen opgeruimd.
Het huidige karakter van het gebied bestaat voornamelijk uit een aantal grote rechthoekige percelen die door smalle watergangen zijn omgeven. Deze liggen zowel haaks als evenwijdig aan de Slaperdijk en de Haagweg. De watergangen hebben een polderpeil van 0,09 NAP en zijn via een gemaal en dam verbonden met het boezempeil in de rest van het gebied. De watergangen met boezempeil en zijn via een duiker onder de Haagweg verbonden met het achterliggende polderlandschap. De noordwest- en noordoostzijde van het gebied grenst aan het duingebied Solleveld. De begroeiing op deze percelen is ingezaaid grasland met aan de Haagweg een groensingel bestaande uit abelen, meidoorns, elzen en andere soorten struweel-achtige begroeiing.
Natura 2000
Het plangebied grenst aan het Natura 2000 gebied Solleveld/Kapittelduinen. Solleveld bestaat voor het grootste deel uit oude kalkarme duinen. Alleen in de smalle strook hoge duinen aan de zeezijde liggen jonge duinen. De hoogte van de jonge duinen is circa +13m NAP, de lager gelegen oude duinen hebben gemiddelde hoogtes tussen de +2m en +6m NAP. Doordat het gebied uit oude duinen bestaat is er relatief weinig reliëf aanwezig en is de bodem kalkarm en zuur. Een kenmerk van oude kalkarme duinen is dat er nauwelijks reliëf aanwezig is. Solleveld is verder bekend om de oude lage eikenbosjes, walletje en akkertjes, de aanwezigheid van stuifplekken of overstoven gedeeltes.
In Solleveld wordt drinkwater gewonnen. Solleveld kent een vrij lage grondwaterstand, waardoor het gebied relatief droog is. Alleen de infiltratieplassen en een enkele poel kennen permanent open water.
Natura 2000 grenzend aan plangebied
Recreatie
Solleveld is een belangrijk recreatiegebied. De toegankelijkheid is afgestemd op de natuurwaarden van het gebied. De zeereep is vanuit waterveiligheid beperkt toegankelijk, het waterwingebied van Solleveld is beperkt toegankelijk en er zijn regels met betrekking tot recreatie zoals een hondenlosloopgebied.
Een aantrekkelijk woonlandschap zal dus moeten worden gemaakt. Hierbij kunnen de kwaliteiten van de randen en het water als vertrekpunt worden genomen.
In het plangebied wordt een nieuw landschap aangelegd wat aansluit op de Solleveldduinen. Zowel het beeld van het landschap als de ecologische waarden worden doorgezet in het nieuw aan te leggen landschap. Het landschap reikt tot aan de Rijnweg. Tussen de Rijnweg en de Slaperdijk zal er in dit nieuwe landschap worden gewoond.
Met het herstel van het landschap moeten natuurlijke processen weer een kans krijgen. Daarvoor wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de aanwezige gebied specifieke kenmerken. Het nieuwe landschap biedt de kans om de landschappelijke gradiënt tussen het duingebied en het achterland weer te herstellen. De landschappelijke gradiënt zorgt ervoor dat hoge natuurwaarden tot ontwikkeling kunnen komen. De vroongraslanden, droog duingrasland van het open duin, droge duinheide, duinbeken/ duinrellen, watergangen, plas draszone en kwelzone zijn mogelijke landschapstypes die hier goed tot ontwikkeling gebracht kunnen worden.
In dit nieuwe landschap wordt compact gewoond zodat er genoeg ruimte blijft voor het geaccidenteerde duin. In het duin staat een optimale woonbeleving centraal waarbij de meeste woningen direct grenzen aan het nieuwe duinlandschap en een deel van de woningen georiënteerd zijn op de Slaperdijk. Vier compacte clusters rondom een hof steken het duinlandschap in.
Vanaf de Rijnweg wordt het open zicht op de Slaperdijk en de jonge duinen zoveel mogelijk behouden door te bouwen in compacte clusters. Om zoveel mogelijk ruimte te maken voor de nieuwe natuur worden de auto's bij de woningen uit het zicht onttrokken door parkeergarages te maken onder een dek. De woningen krijgen geen 'standaard' tuinen, maar bijzondere buitenruimtes die aansluiten op het landschap. De buitenruimtes doen zo mee met het omliggende landschap en houden rekening met de elementen zon en wind.
Aan de zijde van de Rijnweg is een smalle ontsluitingsweg gesitueerd vanuit waar je direct de parkeergarages inrijdt. De parkeergarages zijn garages op maaiveld met woningen ertegenaan zodat de parkeergarage uit het zicht onttrokken wordt. De woningen hebben verschillende plattegronden waarin de woonkamer of keuken zowel op de begane grond als op de verdieping gesitueerd kan zijn, zodat er op verschillende manieren aan het landschap gewoond kan worden.
Op de parkeergarage ontstaan kleinschalige hofjes met een beschut en intiem karakter waar eveneens aan gewoond wordt. Om de kleinschaligheid van de hofjes te benadrukken krijgen de clusters een kleine knik.
Principe parkeren onzichtbaar onder een dek
In het ruimtelijk raamwerk zijn de structurerende kwaliteiten van het plangebied vastgelegd. Het ruimtelijk raamwerk wordt gevormd door de landschappelijke structuur en de ontsluitingsstructuur. Het ruimtelijk raamwerk vormt het kader waarbinnen de woningen gefaseerd gebouwd kunnen worden.
Ruimtelijk raamwerk
Het landschap vormt de contramal waarbinnen vier clusters met woningen gebouwd worden. De maat van de publieke landschappelijke zones tussen de clusters varieert tussen de circa 35 en 40 meter zodat een robuust landschap ontstaat met een hoge belevingswaarde en ruimte voor ecologische gradiënten. De afstand tussen de gevels is groter doordat de buitenruimtes van de woningen nog tussen het publieke landschap en de woningen in liggen. De buitenruimtes doen mee in de beleving van het landschap.
Het landschap in Duinpark kent een zonering waarbij zo goed mogelijk wordt aangesloten op het Natura 2000 gebied. Er zijn geen directe verbindingen vanaf het Duinpark richting het Natura 2000 gebied om het natuurgebied zo min mogelijk te verstoren. Binnen Duinpark is er in het nieuwe duin grenzend aan de Slaperdijk geen padenstructuur om aan deze zijde een zo rustig mogelijk gebied te creëren richting de Solleveldduinen en de Slaperdijk.
Een nieuwe route door de clusters verbindt de Molenslag via het Duinpark met het open middengebied.
Een watergang tussen de Slaperdijk en Duinpark vormt de grens richting het Natura 2000 gebied. De watergang steekt deels het gebied in met flauwe oevers en een brede gradiënt van nat naar droog. Aansluitend op de flauwe oevers wordt een uitblazingsvallei aangebracht die overgaat in een licht geaccidenteerd droog terrein.
De opgaande beplanting die vanaf de binnenduinrand in Den Haag doorloopt langs de Haagweg wordt ter hoogte van het Duinpark clustergewijs doorgezet langs de Rijnweg.
Er is een nieuwe ontsluitingsweg gesitueerd parallel aan de Rijnweg. Deze parallelweg is voor auto's ontsloten vanaf de Haagweg. De Haagweg is zowel de ingang als uitgang voor de nieuwe woningen. De meerderheid van de bewoners heeft in een klankbordgroep sessie aangegeven een verkeerskundige knip te willen in de Rijnweg ter hoogte van de benzinepomp zodat de nieuwe bewoners van Duinpark niet weg kunnen rijden via de Rijnweg. De toegangsweg vanaf de Haagweg langs de benzinepomp wordt geschikt gemaakt als ontsluitingsweg voor de woningen. Daarvoor zal de weg worden verbreed en worden voorzien van een trottoir.
De nieuwe parallelweg is een 30 km/uur zone met verkeer in twee richtingen. De parallelweg is doodlopend. Geparkeerde auto's kunnen ter hoogte van de entree's bij de parkeergarages keren. Aan de zijde van de Molenslag is er alleen een in- en uitrit voor hulpdiensten en fietsers.
Aan de zijde van de Rijnweg wordt er aan één zijde langs geparkeerd voor bezoekers. Aan de zijde van de clusters is een wandelpad gesitueerd.
Hulpdiensten
Aan de zijde van de Molenslag krijgt de nieuwe ontsluitingsweg een in-/uitrit die alleen voor hulpdiensten bereikbaar is. De in-/uitrit wordt afgesloten met een calamiteitenpaal. De verbinding van de nieuwe ontsluitingsweg richting de Molenslag is wel bereikbaar voor fietsers.
Fietsen
Op de nieuwe parallelweg kan je meefietsen op de rijbaan. Vanuit hier zijn de woningen bereikbaar. Bewoners stallen hun fiets in hun berging die vanuit de parkeergarage bereikbaar is. Voor bezoekers op de fiets is er een fietsvoorziening bij de entrees van de vier clusters.
Wandelen
Langs de parallelweg is een wandelpad gesitueerd welke aansluit op de paden in het landschap. In de lengterichting is er een route die de clusters met elkaar verbindt. De paden sluiten aan op de Molenslag en richting het open middengebied. Vanaf de Rijnweg komen er doorsteekjes richting het nieuwe duinlandschap zodat het nieuwe landschap ook voor omwonenden goed toegankelijk is. De hofjes in de clusters zijn voor voetgangers toegankelijk vanaf de parallelweg en vanuit het landschap. Met trappen of een geleidelijk hoogteverschil zijn de hofjes bereikbaar.
Langs de nieuwe parallelweg wordt aan één zijde langs geparkeerd. Door het hoogteverschil met de Rijnweg worden de auto's vanaf de Rijnweg aan het zicht onttrokken. Aan de zijde van het landschap worden geen auto's geparkeerd zodat er vrij zicht is op de nieuwe duinen. Er worden 0,3 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd langs de parallelweg. In de parkeergarage worden 0,2 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers gerealiseerd. De bezoekersparkeerplaatsen in de parkeergarage worden niet toegewezen aan een woning. In de statuten van de VVE wordt vastgelegd dat de parkeerplaatsen openbaar beschikbaar moeten blijven. In totaal worden er 0,5 bezoekersparkeerplaatsen per woning gerealiseerd.
De grote hoeveelheid groen en openbare ruimte in Duinpark biedt veel speelmogelijkheden. De unieke woonomgeving vraagt om speelplekken die opgaan in het landschap en die aansluiten bij de maatschappelijke wens voor meer natuurlijk spelen. In Duinpark willen we maatwerk leveren en kinderen uitdagen om op een creatieve manier te spelen en te bewegen. De speelplekken passen bij deze vorm van bewegen en spelen in het landschap.
Speelplekken voor kinderen van 0-6 jaar bevinden zich in het duinlandschap tussen de parallelweg en de voetgangersroute door de clusters. Voor de groep 7-12 jaar en 13-18 jaar is buiten het plangebied plek om te spelen.
Het watersysteem bestaat voornamelijk uit een watergang langs de Slaperdijk en een watergangparallel aan de Haagweg/Rijnweg, die met elkaar verbonden zijn middels diverse watergangen tussen kavels. Afvoer uit het gebied vindt plaats door een duiker onder de Haagweg nabij de Santhorsthof.
Huidige watersysteem
In het nieuwe ontwerp wordt het plangebied onderdeel van het boezemgebied en wordt het opgezette peil verlaten. Het gehele gebied krijgt een waterpeil van 0,43 m-NAP. De watergangen worden voor een groot deel verbreed ten opzichte van de huidige situatie. Aan de Rijnweg wordt het oppervlaktewater voor een deel gedempt. Hier wordt onderzocht of dit kan worden vervangen door een IT riool. Dit IT riool wordt onder de grondwaterstand geprojecteerd en zorgt zowel voorafwatering als mogelijk ontwatering van het gebied.
Nieuwe waterstructuur
Kabels en leidingen bevinden zich onder het trottoir langs de parallelweg. Vanaf de parallelweg worden de kabels en leidingen doorgetrokken naar de parkeergarage. In de garage wordt eveneens een droge blusleiding aangelegd.
Aan de toegangsweg langs de benzinepomp is een trafo voor nutsvoorzieningen gesitueerd.
Langs de parallelweg wordt straatverlichting aangebracht in de uitstapstrook bij het parkeren. De paden in het duinlandschap worden niet verlicht om de natuurwaarden van het landschap te versterken.
Afval wordt ingezameld op twee plekken in ondergrondse afvalcontainers in de buurt van de entrees van de clusters. De maximale loopafstand is 500m. Per inzamelplek komen 5 containers; 3x restafval, 1x groenafval en 1x papier. De huisvuilvoertuigen gebruiken de parallelweg en tussen het eerste en het tweede cluster wordt een mogelijkheid om te keren gerealiseerd.
Aan de toegangsweg langs de benzinepomp is een milieustraat in combinatie met een hub voor pakketjes en een trafo voor nutsvoorzieningen gesitueerd. In de milieustraat worden plastic verpakkingen, blik en drinkpakken (PBD), glas en papier ingezameld.
Voor de buitenruimte worden er referentie voorbeelden gegeven van de materialisering die we voor ogen hebben. De landschappelijke zones hebben een geaccidenteerd terrein en sluiten aan op de buitenruimtes van de woningen. De landschappelijke zones variëren in breedte en zijn minimaal 35 meter breed. De hoofdopzet van de landschappelijke zones bestaat uit een paraboolvormig duin welke overgaat in een flauwe oever met een brede gradiënt van nat naar droog.
Proefverkaveling
De inrichtingselementen zoals de wandelpaden, de parallelweg, de fietsvoorzieningen en de speelplekken moeten bijdragen aan de karakteristiek en de sfeer van het duinlandschap. Voor de materialisering van de buitenruimte worden zoveel mogelijk natuurlijke materialen gebruikt. In de duinen veel voorkomende materialen zoals bijvoorbeeld schelpenpaden en houten fietsenrekken sluiten goed aan bij het karakter.
Er is een hoge ambitie voor de nieuwe bebouwing in het landschap. Het landschap in het plangebied omarmt de nieuw op te richten woningen waardoor er behoefte is aan een alzijdige beeldkwaliteit voor de woningen.
In het landschap van het plangebied komen vier clusters van woningen. Een cluster is gegroepeerd rondom een parkeergarage op maaiveld. De woningen zoomen de parkeergarage af zodat deze niet in het zicht komt. Zowel aan de langszijde van een cluster als aan de kopse kanten worden er woningen tegen de parkeergarages aan gesitueerd. De woningen hebben een alzijdige oriëntatie gericht op het landschap tussen de clusters, de parallelweg en de Slaperdijk.
Op de kop van de clusters aan de parallelweg is de entree van de parkeergarage gelegen. De entree wordt vormgegeven door een intieme plek waar naast de entree naar de garage ook een opgang naar het dek is vormgegeven en een bellenbord met brievenbussen.
Een cluster heeft een landschappelijke zijde en een zijde aan een hofje. Beiden zijden hebben een andere sfeer. Het hof heeft een besloten en intieme sfeer, de landschappelijk zijde is wijds. Om het hof op de parkeergarage een besloten karakter te geven hebben de hofjes een kleine knik en een naar voren springende rooilijn op het dek ter hoogte van de knik. Zo ontstaan er twee hofjes per cluster waarmee de hofjes een kleinschalig karakter krijgen.
Op de plek van de knik opent het cluster zich naar het landschap. Op deze plek komt een publieke route die de clusters met elkaar verbindt. Met trappen of meer geleidelijke overgangen wordt het hoogteverschil vormgegeven. Ter hoogte van de publieke route wordt een cluster opgedeeld in 4 denkbeeldige kwadranten.
De hofjes zijn publiek toegankelijk en 's avonds afsluitbaar. De afsluitbaarheid is vormgegeven met een sierlijk meeontworpen hek.
Door de ligging van de clusters hebben de oostzijde en de westzijde van een cluster een verschillende oriëntatie op de zon en de wind. Woningen maken optimaal gebruik van hun ligging aan het landschap op maaiveld en aan het hof op +1 door een diversiteit aan woningplattegronden en buitenruimtes. Aan de landschappelijke zijde wisselen wonen op de verdieping en wonen op maaiveldniveau elkaar af. Woningen aan de oostzijde van een cluster hebben een op de zongerichte buitenruimte aan de hof zijde. Woningen aan de westzijde van een cluster hebben hun zonnige buitenruimte aan de landschappelijke zijde.
De beleving van het wonen aan het duinlandschap wordt versterkt en benadrukt door bijzondere overgangen in de architectuur tussen binnen en buiten. Voorbeelden hiervan zijn een diepe negge, loggia's, luifels, pergola's en een terras op de verdieping. De principes voor de overgangen tussen binnen en buiten zijn in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
Om de clusters in het duinlandschap een afwisselende en kleinschalige uitstraling te geven moeten de gevels aan de duinzijde veel plastiek bevatten. De plastiek wordt verkregen door afwisselende bouwhoogtes, verspringende rooilijnen, verschillende principes overgangen tussen binnen en buiten en subtiele verschillen in materialisering. Niet de individuele woning maar de diverse woningtypes worden benadrukt in een cluster. De afwisselende woningtypes vormen een korrel. Binnen een cluster worden woningtypes afgewisseld in een korrel van 2 a 4 woningen.
De buitenruimte bestaat uit een terras en een duintuin aan de het duinlandschap. Standaard erfafscheidingen in het gebied zijn ongewenst en worden overbodig gemaakt door de verkaveling, de ligging in het landschap of de woningtypologieën.
Principes in een cluster
Woningtypes
Een cluster is vormgegeven met veel plastiek door wisselende bouwhoogtes tussen de twee en vier lagen. Langs de paralelweg begint het cluster met twee bouwlagen om een zachte overgang te creëren richting de woningen aan de Rijnweg. Op de koppen aan de Slaperdijk komen deels 4 bouwlagen. Woningen hebben zo zicht over de Slaperdijk heen.
Wisselende rooilijnen zijn een andere manier om plastiek te creëren in een cluster. Zowel de zijde van het duinlandschap als aan de hof zijde is er sprake van een wisselende rooilijn om de clusters een kleinschaliger karakter te geven. Een cluster is opgedeeld in 4 kwadranten ter hoogte van de publieke route. Om het cluster een kleinschaliger karakter te geven wordt de lengte van een cluster doorbroken door enkele rooilijnsprongen. In principe komt er 1 rooilijnsprong per kwadrant, behalve als er sprake is van 8 of meer woningen in een kwadrant, dan zijn er 2 rooilijnsprongen mogelijk.
Rooilijnen landschappelijke zijde
Rooilijnen hof zijde
Rooilijnen Slaperdijk
Ook in de architectuur wordt de plastiek en het kleinschalige karakter benadrukt door een korrel van 2 a 4 woningen met hetzelfde woningtype. De korrel benadrukt de 2 a 4 woningen en niet de individuele woning. Op de koppen met de Slaperdijk en de parallelweg kan een uitzondering met een korrel van 1 woning voorkomen. De korrel komt tot uitdrukking in de rooilijnen sprongen, de bouwhoogtes, de overgang tussen binnen en buiten en de materialisering.
Elke korrel is aangeduid met een andere kleur.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm "actuele regionale" behoefte en de drie treden van de ladder.
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met het woningbouwplan Watergat sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk woningbouw. Het woningbouwplan Watergat vormt een onderdeel van het totale woningbouwproject 'Monster Noord'. Het plangebied Watergat - onderdeel van Monster Noord - is opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte.
Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling, namelijk woningbouw, mogelijk gemaakt. Het daarin mogelijk gemaakte woningbouwplan Watergat vormt een onderdeel van het totale woningbouwproject Monster Noord. Volgens het bestemmingsplan 'Monster Noord', dat op 24 juni 2008 door de raad van de gemeente Westland was vastgesteld, was op het plangebied van onderhavig bestemmingsplan, woningbouw mogelijk. Het bestemmingsplan 'Watergat' vormt een gedeeltelijke actualisering en een uitbreiding van het woningbouwproject dat op grond van voornoemd bestemmingsplan reeds mogelijk was. Met het masterplan 'Achter de duinen' is het woningbouwproject aangepast aan de meest recente ontwikkeling op de woningmarkt en aan de actuele, kwantitatieve en kwalitatieve, woningbehoefte in de regio.
Uitsnede planverbeelding Monster Noord (2008)
Gelet op deze feiten kan gesproken worden van een onbenutte planologische mogelijkheid, omdat het bestemmingsplan 'Monster Noord' al voorzag in de bouw van 310 woningen. In het kader van een ander bestemmingsplan voor het woningbouwproject Waelpark is dit bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (201506618/1/R6).
Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling ten opzichte van het vorige planregime voor wat betreft het maximaal aantal woningen in Monster Noord. Gelet op deze uitbreiding en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking in dit bestemmingsplan toegepast.
De druk op de woningmarkt is sinds een aantal jaren ongekend hoog, met name in de Randstad en zijn randgemeenten. Begin 2020 heeft de afdeling Research van Bouwfonds gebeidsontwikkeling (hierna BPD) een marktonderzoek voor de hele gemeente Westland opgesteld en in 2021 is de BPD Hittekaart 2021 uitgebracht.
Uit het marktonderzoek 2020 blijkt dat in de gemeente Westland de huishoudingsgroei hoger is dan in COROP gebied en hoger dan in de provincie Zuid- Holland. Uit de BPD Hittekaart blijkt dat de huishoudingsgroei in het Westland in de komende 10 jaar met ruim 6000 zal toenemen. Het Westland bevindt zich op plek 70 van de 355 gemeenten. Aan de hand van deze methode hoort Westland bij de 20% beste gemeenten van Nederland wat betekend dat de vraag naar woningbouwontwikkelingen groot is.
Volgens het Socrates prognosemodel is er in het Westland behoefte aan ca. 500 koopwoningen per jaar waarbij in de kern Monster het aantal gemiddeld hoger zal zijn vanwege ook de aantrekkingskracht vanuit de regio Haaglanden wat blijkt uit de verkopen van de afgelopen jaren en de huidige vraag vanuit de markt.
Woonstrategie Westland
De Woonstrategie Westland bestaat uit een herijking van de Woonvisie en een Uitvoeringsprogramma. In het Uitvoeringsprogramma zit de actuele woningprogrammering, een afwegingskader voor uit te werken plannen en bijbehorende uitvoeringsagenda voor de komende jaren. Het actuele woningprogramma geeft inzicht in het ‘laadvermogen’ van de plannen in de kernen en een aanduiding van de ‘hardheid’ ervan.
Het woonprogramma is verdeeld in harde en zachte projecten. Voor harde projecten geldt dat ze in een grondexploitatie zijn opgenomen of dat er een contract is met een ontwikkelende partij of samenwerkende partij is. Alle andere potentiële woningbouwprojecten zijn benoemd als zachte plannen.
Gemiddeld is er tot 2030 een planvoorraad van 536 woningen per jaar in de plannen aanwezig. Daarvan zijn 454 woningen onderdeel van harde plannen. Bij de demografische prognose die uitgaat van een groei van het aantal huishoudens naar circa 50.000 (PRIMOS) past een woningbehoefte van circa 465 woningen per jaar. De groei kan dus door uitvoering van de harde en zachte plannen worden opgevangen.
Programma per kern naar type (hard=projectfase, Zacht = initiatief en Overige locaties = nog niet gedefinieerd)
De 130 woningen opgenomen op de planverbeelding maken onderdeel uit van de harde projecten, zoals opgenomen in het uitvoeringsprogramma van de woonstrategie van de gemeente Westland. Uit het uitvoeringsprogramma blijkt dat er voor Monster tot 2030 een harde plancapaciteit is van 2254 woningen is.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben ingestemd met het aangeleverde woningbouwprogramma voor de plannen tot en met 2030 voor de gemeente Westland. 'Watergat' maakt onderdeel uit van het woningbouwprogramma. Hiermee is ingestemd met de behoefte onderbouwing.
Voor een wijk van 130 woningen is er gelet op de beschikbaarheid en geschikte locaties geen ruimte binnen de bestaande kernen van het Westland. Het woningbouwplan heeft een zodanige, samenhangende woonstructuur dat deze niet versnipperd binnen de bestaande kernen kan worden gerealiseerd. De samenhangende woonstructuur voldoet juist door die samenhang aan de actuele woningbehoefte, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. De actuele behoefte waarin met het bestemmingsplan wordt voorzien, is groter dan waaraan binnen de bestaande kernen door intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden voldaan.
Daarnaast is Watergat zowel in de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland, Structuurvisie Westland 2025 als in het Programma ruimte opgenomen als te ontwikkelen woongebied. Door de opname in het Programma ruimte is er sprake van een regionaal afgestemd woningbouwprogramma. De locatie ligt weliswaar buiten bestaand stads- en dorpsgebied, maar is vermeld in de zogenaamde 3 hectare kaart in de categorie 30 hectare. Er hoeft daarom niet te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Uitsnede verbeelding Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen (3 ha kaart).
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit. Het plangebied - onderdeel van Monster Noord - is zowel op de kaart als bijbehorende tabel opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte.
Gelet op het vorenstaande voldoet het plan aan de ladder van duurzame verstedelijking. Er is dan ook sprake van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Een stiltegebied is een milieubeschermingsgebied waarin de geluiden van flora en fauna overheersen. Het woord ‘stilte’ betekent hierbij niet dat er geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende recreant en de flora en fauna in de natuur. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in het gebied dat als stiltegebied is aangewezen. Gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, zijn hiervan uitgesloten.
Onder 'stil' worden geluiden verstaan die tussen de 35 en 40 decibel liggen. Ook kan worden gesteld dat een gebied 'stil' is als de lange perioden met natuurlijke geluiden overheersen tot de perioden met niet-natuurlijke geluiden.
Stiltegebieden zijn geregeld in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland (PMV). De PMV is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming en bevat regels over:
Het plangebied is gelegen naast het stiltegebied 'Monster'. Er vinden geen incidentele geluidsverstoringen plaats. De PMV heeft betreffende structurele geluidverstoring echter alleen betrekking op de gebieden die daarin gedefinieerd zijn. Buiten die gebieden gelden de regels uit de PMV niet.
Stiltegebied 'Monster' in de omgeving van de locatie
Om voldoende wind op de wieken te kunnen vangen, moet de omgeving van de molen (de molenbiotoop) vrij zijn van obstakels. Voor een gezonde biotoop is niet alleen de windvang van belang, maar ook de zichtbaarheid van de molen speelt een rol.
Ooit zijn molens gebouwd in een ideale omgeving, nu komen er in de molenbiotoop steeds meer obstakels. Hoge gebouwen en bomen in de omgeving van de molen hebben een nadelig effect op de windtoevoer. Bomen geven meestal meer problemen dan hoge gebouwen. Bomen houden de wind soms even vast, om die vervolgens weer los te laten. Het gevolg is dat de wind sterk in kracht kan wisselt. Deze wisselvallige wind is zeer nadelig, omdat de molen gelijkmatige wind nodig heeft om goed te kunnen draaien. Ook is het mogelijk dat door de wisselvallige windvlagen, de wieken en daarmee ook het mechanisme van de molen extra slijtage ondervinden.
Om voldoende wind op de wieken te kunnen vangen, moet de omgeving van de molen (de molenbiotoop) vrij zijn van obstakels. Dit molenbiotoop wordt beschermd met het zogenoemde windrecht. Dit windrecht bestond al in de 15e eeuw. Het windrecht verzekerde de molenaar van vrije windvang omdat bebouwing en beplanting binnen de molenbiotoop zonder zijn toestemming niet was toegestaan.
De molenbiotoop is een cirkel van 400 meter getrokken rond het midden van de molen. In de eerste 100 meter rond de molen mag er geen beplanting of bebouwing staan die hoger komt dan de onderkant van de verticaal staande wiek. Tussen de 100 en de 400 meter loopt de belemmerende hoogte geleidelijk op (zie afbeelding).
Voor een gezond molenbiotoop is niet alleen de windvang van belang, ook de zichtbaarheid van de molen speelt een rol. Een werkende molen die goed in het zicht ligt maakt het totale plaatje van het landschap veel mooier. Veel gemeenten en de provincie Zuid-Holland hebben het zogenoemde windrecht en het daarbij behorende molenbiotoop ook opgenomen in hun bestemmingsplan of verordening.
Molen De Vier Winden
Langs de Haagweg waar nu de molen De Vier Winden staat, stond al in 1311 een andere korenmolen. Mogelijk hebben er verschillende molens op dezelfde locatie gestaan, daar er in 2005 een steen werd opgegraven met het jaartal 1685. De Vier Winden is uiteindelijk in 1882 gebouwd ter vervanging van de in maart 1881 door brand verwoeste molen. De molenaar uit de jaren 30 van de vorige eeuw diende in 1930 en 1931 een schadeclaim in bij de gemeente Monster vanwege de bouw van een nieuwe woonwijk naast de molen en het verloren gaan van de windvang. De claim werd niet gehonoreerd en in 1932 verkocht hij De Vier Winden verkocht aan de gebroeders Langeveld uit Loosduinen. Deze stelde de molen buiten bedrijf en verkochten in 1957 De Vier Winden aan de toenmalige gemeente Monster. Kort na de verkoop volgde een eerste restauratie. Een tweede restauratie in de jaren 80 van de vorige eeuw maakte de molen weer maalvaardig. Uiteindelijk is in 1983 de molen weer in bedrijf gekomen.
Er wordt momenteel nog steeds meel en tarwe gemalen. Door een gemeentelijke herindeling is de molen in 2004 in eigendom gekomen van de gemeente Westland.
Molen De Vier Winden staat op het maaiveld dat vrijwel gelijk is aan de omgeving. Het maaiveld rond de molen ligt op ongeveer +2.50 NAP. De onderzijde van de verticaal staande wiek heeft een hoogte van ongeveer + 6,5 meter NAP. Tot de 100 meter grens zouden de obstakels daardoor een hoogte mogen hebben van + 6.5 m NAP, globaal 4 meter boven het maaiveld.
Plangebied Watergat
Het plangebied van Watergat ligt binnen de Molenbiotoop van de Molen op een afstand van 200 tot en met 400 meter. Het maaiveld van het plangebied ligt lager dan de Rijnweg op + 1 m NAP. Gelet op de hoogte van de verticaal staande wiek van + 6,5 m NAP en onderstaand schema mag de bouwhoogte op een afstand van 200 meter +13,16m NAP bedragen. Naarmate de afstand tot de molen oploopt mag de bouwhoogte ook hoger.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Het plangebied moet worden aangemerkt als een rustige woonwijk, aangezien het woningbouwplan Watergat een woonwijk betreft dat wordt ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van de bestaande functies (benzinestation, sportschool en sportvelden) zijn er geen andere functies zoals bedrijven. Langs de randen van het gebied is weinig verstoring door verkeer.
In en om het plangebied zijn de volgende (bedrijfs)functies te vinden die mogelijk van invloed kunnen zijn op het woongebied.
Benzineservicestation zonder lpg;
Het in het plangebied gelegen benzinestation is aangegeven als een categorie 2 bedrijf, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter.
Binnen de vereiste afstand van 30 meter worden geen woningen opgericht, waardoor de bouw van de woningen voor deze functie voldoet aan de eisen van milieuzonering.
Sportschool
De in het plangebied gelegen sportschool/fitnesscentra is aangegeven als een categorie 2 bedrijf, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter.
Binnen de vereiste afstand van 30 meter worden geen woningen opgericht, waardoor de bouw van de woningen voor deze functie voldoet aan de eisen van milieuzonering.
Veldsportcomplex (met verlichting)
Naast het plangebied is een sportcomplex gelegen, waarvoor is aangegeven dat het geldt als een categorie 3.1 bedrijf, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter. Het complex ligt op voldoende afstand van de geplande woningbouw.
Uitsnede Gis met hindercirkels
Geconcludeerd wordt dat de hindercirkels (richtafstanden) de geplande locatie voor woningbouw niet overlappen.
Gelet op de afstanden tussen de verschillende (bedrijfs) functies zijn er geen belemmeringen voor wat betreft milieuzoneringen voor de geplande woningbouw.
Door Goudappel is een rapportage opgesteld die de verkeerseffecten beschrijft van de woningbouw in deelgebied Watergat. In onderstaand figuur zijn de deelgebieden aangegeven tezamen met overige bouwlocaties van Den Haag in de omgeving van het gebied 'Achter de Duinen'.
In de rapportage is gekeken naar de verkeerseffecten van alle beoogde woningbouw-ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied Achter de Duinen. Het gaat hierbij in de gemeente Westland om een totaal van circa 1.600 woningen in Monster- Noord en Westmade en in de gemeente Den Haag circa 2.000 woningen in Vroondaal en 350 woningen op het terrein van Parnassia en de sportvelden langs de Madesteinweg.
Voor de belangrijkste wegvakken zijn de verkeersintensiteiten samengevat in onderstaande tabel. In deze tabel zijn de verkeersgegevens weergegeven voor een gemiddelde werkdag.
Berekende verkeersintensiteiten(mvt/etm, afgerond op honderdtallen)
De betreffende locaties waarvoor de verkeersintensiteiten zijn weergegeven, zijn weergegeven in onderstaand figuur.
wegvaklocaties verkeersintensiteiten
Met het verkeersmodel is onderzocht (door middel van een selected zoneanalyse) hoe het autoverkeer dat per gemiddelde werkdag van en naar het deelgebied; Watergat zal gaan rijden. In figuur 2.3 is de verhouding weergegeven van de belangrijkste bestemmingen van het autoverkeer van en naar de locatie Watergat. De belangrijkste relaties gaan via de Haagweg, Molenweg en via de nieuw aan te leggen verbinding door plangebied Madewater en Madeweg.
Selected zone Watergat
Wat opvalt is dat het autoverkeer van Watergat vooral georiënteerd is op Den Haag zuidwest en de routes richting de rijkswegen A4 en A20. De relatie met Monster en de gemeente Westland is beperkter.
De Rijnweg is gelegen in een 30 km-zone van de bebouwde kom van Monster. Vanwege de beperkte beschikbare rijbaanbreedte is op de Rijnweg eenrichtingverker ingesteld voor alle verkeer.
Rijnweg
In september 2020 is er een verkeerstelling gehouden op de Rijnweg. Op een gemiddelde werkdag zijn er op de Rijnweg 700 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) geteld. Circa 70 % hiervan is doorgaand ten opzichte van het gedeelte Rijnweg tussen de Haagweg en Molenweg. Van het doorgaande verkeer gaat circa 2/3 rechtdoor op de Rijnweg en 1/3 slaat links of rechtsaf (Inschatting op basis van visuele telling in avondspits) op het kruispunt met de Molenweg. De nieuwe woningen Watergat genereren circa 870 mvt/etmaal en worden ontsloten via een uitrit op de Rijnweg tegenover het tankstation.
In een bijeenkomst met de klankbordgroep zijn twee mogelijke varianten besproken voor de ontsluiting van bouwlocatie Watergat. De voorkeur van de bewoners en de gemeente gaat uit naar Variant 2. Beide varianten zijn echter onderzocht.
Ontsluitingsvarianten Watergat
Op basis van selcted zone met het verkeersmodel is de relatie van de nieuwe woningen van Watergat met Monster centrum voor autoverkeer circa 80 mvt/etm ofwel een extra toename van het autoverkeer van 40 auto's over Rijnweg (tegenrichting via Haagweg). De overige verplaatsingen van en naar Watergat zullen via de Haagweg verlopen.
Door de knip voor autoverkeer in de Rijnweg ter hoogte van het tankstation is het alleen mogelijk om dit gedeelte van de Rijnweg via de Jan van Polanenstraat te bereiken. De Rijnweg wordt daarmee voornamelijk gebruikt door de bewoners van de Rijnweg en enkele bewoners van de Jan van Polanenstraat. De verkeersintensiteit zal daardoor op een gemiddelde werkdag afnemen met circa 500 mvt/etm.
Voor de smalle Rijnweg met eenrichting verkeer wordt landelijk een bovengrens aangehouden van 2.000 a 2.500 mvt/etm. Gelet op voorgaande analyse voldoen beide varianten aan de uitgangspunten van een duurzaam veilig gebruik van een woonstraat.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Door Goudappel is een onderzoek uitgevoerd naar geluid (zie bijlage). Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 130 nieuwe woningen. Deze woningen worden (deels) gerealiseerd binnen de geluidszone van de Haagweg. In beginsel mag de geluidsbelasting van een geluidsbron (een weg) niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien de toekomstige geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden overwogen. Wanneer geluidsreducerende maatregelen niet inpasbaar zijn, bijvoorbeeld vanuit stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële bezwaren, is ontheffing voor een hogere waarde mogelijk. Voor binnenstedelijke situaties geldt in voorliggende situatie een maximale ontheffingswaarde van 63 dB .
De nieuwe woningen zijn tevens geprojecteerd binnen het invloedsgebied van enkele 30 km/h-wegen. Dergelijke wegen zijn niet gezoneerd en behoeven daarmee geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidssituatie ten gevolge van deze wegen echter wel in beeld gebracht. In dit kader zijn de Rijnweg en de Molenweg/Molenslag in het onderzoek betrokken. De nieuwe woningen worden ontsloten door een nieuw aan te leggen 30 km/h-weg, parallel aan de Rijnweg. De in gezoneerde situaties geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB is voor de 30 km/h-wegen als richtwaarde gehanteerd.
Geluidsbelasting t.g.v. Haagweg
Uit de resultaten valt op te maken dat bij diverse waarneempunten sprake is van een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De betreffende locaties met een geluidsbelasting die hoger is dan 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Haagweg zijn weergegeven in onderstaand figuur. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB. Deze geluidsbelasting is berekend op de zuidoostzijde van het rechter wooncomplex. Daarmee is de geluidsbelasting niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB die van toepassing is bij gezoneerde wegen.
Geluidsbelasting t.g.v. Molenweg-Molenslag
Ten gevolge van het verkeer op de Molenweg-Molenslag zijn geen geluidsbelastingen hoger dan 48 dB berekend. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie. De toepassing van geluidsreducerende maatregelen is daarmee niet nodig.
Geluidsbelasting t.g.v. Rijnweg
Ten gevolge van het verkeer op de Rijnweg zijn geen geluidsbelastingen hoger dan 48 dB berekend. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie. De toepassing van geluidsreducerende maatregelen is daarmee niet nodig.
Geluidsbelasting t.g.v. de nieuwe weg
Uit de resultaten valt op te maken dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de nieuwe weg in het plangebied ten hoogste 48 dB bedraagt. Daarmee wordt de richtwaarde voor 30 km/h-wegen van 48 dB niet overschreden. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie. De toepassing van geluidsreducerende maatregelen is daarmee niet nodig.
Geluidsbelasting t.g.v nieuwe weg op bestaande woningen
De nieuwe weg in het plangebied is van invloed op de geluidsbelasting op de woningen langs de Rijnweg. Voor een aantal maatgevende locaties is de geluidsbelasting op de gevel van deze reeds aanwezige woningen berekend. Onderstaande tabel geeft de resultaten weer.
Geluidsbelasting t.g.v. nieuwe weg - incl. correctie art. 110g Wgh.
Uit de tabel valt op te maken dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de nieuwe weg in het plangebied ruim onder de richtwaarde van 48 dB ligt. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie.
Indirecte planeffecten
Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben op de geluidssituatie langs wegen in de omgeving. Wanneer als gevolg van een ontwikkeling de geluidsbelasting langs wegen in de omgeving met 2 dB of meer toeneemt, is sprake van zogenoemde 'gevolgen elders'. Van dergelijke indirecte planeffecten is sprake wanneer de verkeersintensiteit met circa 40% toeneemt. Een geluidstoename van 1 dB is niet waarneembaar voor het menselijk oor en wordt daarmee als niet significant beschouwd.
Toenames van 40% of meer van het aantal verkeersbewegingen worden in voorliggende situatie niet verwacht. De verkeersgeneratie van de nieuw woningen bedraagt circa 800 mvt/etm. De nieuwe woningen worden via het noordoostelijk deel van de Rijnweg ontsloten op de Haagweg. Op de Haagweg ligt de verkeersintensiteit in de orde van grootte van circa 8.000 mvt/etm. Daarmee is geen sprake van toenames van 40% of meer. Er is dan ook geen sprake van 'gevolgen elders'. De geluidsbelasting neemt niet significant toe als gevolg van het extra verkeer op de Haagweg.
De verkeersintensiteit op het noordoostelijk deel van de Rijnweg (30 km/h) neemt toe als gevolg van het extra verkeer. Nabij dit wegdeel is één woning gesitueerd (met adres Rijnweg 340). Uit een berekening met het geluidsmodel blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Rijnweg (inclusief planontwikkeling) ruim onder de 48 dB ligt. Daarmee is sprake van een acceptabele geluidssituatie voor de betreffende woning.
Geluidsreducerende maatregelen
Ten gevolge van de Haagweg wordt voor een deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde overschreden. Hierna is inzicht gegeven in de mogelijke geluidsreducerende maatregelen en de toepasbaarheid daarvan.
Bronmaatregelen
Door het toepassen van geluidsreducerend asfalt kan de geluidsbelasting worden beperkt met circa 3 dB. Dit met uitzondering van kruispunten en rotondes waarvoor geluidsreducerend asfalt veelal onvoldoende slijtvast is. De Haagweg ter hoogte van de aansluiting van het plangebied wordt naar de toekomst toe mogelijk nog opnieuw ingericht waarbij de toepassing van geluidsreducerende maatregelen nader wordt bekeken. In voorliggende situatie wordt daarom nog geen rekening gehouden met het toepassen van geluidsreducerend asfalt.
Een andere mogelijkheid is het verlagen van de rijsnelheid door het verplaatsen van de komgrens aan de oostzijde van het plangebied. Een dergelijke aanpassing heeft echter onvoldoende effect om binnen het plangebied aan de grenswaarden te voldoen.
Overdrachtsmaatregelen
Een andere mogelijkheid om de geluidsbelasting te beperken is het toepassen van geluidsschermen of geluidswallen. Voor een dergelijke stedelijke situatie is het toepassen van geluidsafscherming in beginsel niet wenselijk. Daarnaast zijn afschermende maatregelen lastig inpasbaar in verband met de aansluiting van het plangebied.
Ontheffing voor hogere grenswaarden
Wanneer geen geluidsreducerende maatregelen worden toegepast, dient ontheffing voor een hogere waarde te worden verleend. In het plangebied wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden. Op basis van de resultaten uit de tabel bijlage 2 behorende bij onderzoek geluid en luchtkwaliteit kan voor de uiteindelijke invulling van de bouwblokken worden bepaald welke hogere waarden benodigd zijn. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB.
In geval van ontheffing stelt het Bouwbesluit eisen aan de maximale binnenwaarde. Deze mag in beginsel niet hoger zijn dan 33 dB. Hiervoor dient het benodigde geluidsisolerend vermogen van de gevel te worden bepaald. De te verlenen hogere waarde, zonder correctie volgens artikel 110g Wet geluidhinder, is hiervoor maatgevend. In de praktijk wordt hiervoor vaak de gecumuleerde geluidsbelasting gehanteerd. De gecumuleerde geluidsbelasting (van alle wegen gezamenlijk, inclusief 30 km/h-wegen) is tevens opgenomen in de tabel. De hoogst berekende gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 57 dB. Om voor de betreffende gevel te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB dient het geluidsisolerend vermogen van de gevel dus 24 dB te bedragen. Bij de realisatie van de nieuwe woningen dient in geval van ontheffing rekening gehouden te worden met deze eisen.
Er is een hogere waarde(n) besluit genomen voor 10 nieuw te bouwen woningen vanwege wegverkeerslawaai. Gelet op bovenstaande levert het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |||
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Door Goudappel is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit (zie bijlage). In voorliggende situatie gaat het om de realisatie van circa 130 woningen. Berekend is dat de planbijdrage maximaal (afgerond) 800 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Met behulp van de NIBM-Rekentool is berekend dat een dergelijke bijdrage niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een impressie van de uitkomst is weergegeven in onderstaand figuur.
Impressie van de uitkomsten van NIBM-Rekentool
Omdat het plan niet in berekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is in voorliggende situatie geen nader onderzoek noodzakelijk naar de luchtkwaliteitssituatie.
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi inrichtingen aanwezig zijn. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen mogelijk gemaakt.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van transportroutes van gevaarlijke stoffen over wegen. De aanwezigheid van transportroutes van gevaarlijke stoffen over wegen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen op de planlocatie.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Ongeveer 400 meter ten oosten van het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding A-617. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12,2 inch en een maximale werkdruk van 79,9 bar. De PR 10-6 risicocontour ligt op de buisleiding. Het invloedsgebied van de leiding bedraagt 180 meter. Aangezien het plangebied buiten de PR 10-6 risicocontour en het invloedsgebied ligt, staat deze hogedruk aardgasleiding de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Uitsnede risicokaart
Explosieven
In de gehele strook langs de Nederlandse kust is er in de Tweede Wereldoorlog veel gebombardeerd. Ook zijn er vliegtuigen met niet afgeworpen bommen neergestort en waren er munitieopslagen van de bezetter aanwezig. Vooral bij werkzaamheden in sinds 1945 niet geroerde grond spelen deze risico's. Primair gaat het om risico's die behoren tot het domein van arbeidsveiligheid maar, gezien de afstand van het plan tot dichtbij gelegen bebouwing, zijn er ook risico's voor derden. Heien nabij een achtergebleven explosief kan op een afstand van 50 meter nog tot detonatie leiden. Het is naast een arbeidsveiligheidsprobleem dus ook een issue ten aanzien van openbare orde en veiligheid.
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. Ter plaatse van eventuele vindplaatsen is in het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-munitie' opgenomen. Binnen deze gebiedsaanduiding is het niet toegestaan werkzaamheden uit te voeren of werken aan te leggen, tenzij uit nader onderzoek blijkt dat dit verantwoord is.
De locatie is getoetst aan de in 2014 opgestelde explosievenkaart (C.E. Bodembelastingkaart) van de gemeente Westland. Uit de kaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen locaties zijn die verdacht zijn van aanwezigheid van conventionele explosieven.
Uitsnede Explosievenkaart Westland
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Voor het bestemmingsplan is door Waterfeit Adviseurs een waterhuishoudkundig plan opgesteld (zie bijlage). De belangrijkste aspecten zijn hieronder samengevat:
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten. In het plangebied komen 'geen' waterkeringen voor.
Uitsnede Leggerkaart
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Als gevolg de ontwikkeling is er een afname van verhard oppervlak in het gebied. Dit komt voornamelijk doordat er in de bestaande situatie een groot verhardingspercentage was in de vorm van glastuinbouwbedrijven. De bestaande en nieuwe situatie is weergegeven in onderstaande afbeeldingen.
Bestaande situatie Toekomstige situatie
In de prakijk worden een deel van het als verhard woongebied opgenomen vlakken in de afbeelding voor de toekomstige situatie uitgevoerd als onverhard oppervlak. In de balans is dit echter volledig als verhard oppervlak berekend.
De oppervlakken in de huidige en de toekomstige situatie zijn opgenomen in onderstaande tabellen. Dit betreft de oppervlakken binnen de bestemmingsplangrens.
Bestaande situatie Toekomstige situatie
De ontwikkeling heeft een reductie van verhard oppervlak tot gevolg. Met name in het tweede plandeel wordt nog een grote aanvullende reductie in verhard oppervlak gerealiseerd omdat hier geen nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd. In het bestemmingsplan is nog niet voldoende oppervlaktewater opgenomen om de demping voldoende te compenseren (tekort bedraagt 555 m2). Het ontwerp voor de locatie heeft een hoger ambitieniveau en hierin is meer oppervlaktewater opgenomen waardoor er voldoende water wordt gecompenseerd.
Waterbalans
Als gevolg van de ontwikkelingen van De Nieuwe Duinvallei wordt er netto nieuw water gegraven. Een deel van het bestaande oppervlaktewater wordt gedempt en er wordt oppervlaktewater toegevoegd. In De Nieuwe Duinvallei is er een positieve balans die in de latere fases verder oploopt. Het extra graven van water in het huidige ontwerp ten opzichte van het bestemmingsplan is opgenomen in de afbeelding.
Extra graven water in ontwerp
Binnen de bestemmingsplangrens wordt in het huidige ontwerp 1.562 m² extra water gegraven ten opzichte van het bestemmingsplan. Buiten de bestemmingsplangrens is nog eens 797 m² water opgenomen in het ontwerp.
Voor plandeel De Nieuwe Duinvallei is met behulp van de watersleutel de benodigde aanvullende berging bepaald. Van de ambitie in het ontwerp dient eerst 555 m² te worden gerealiseerd om het dempen van water te compenseren. Deze 555 m² is al in de watersleutel in de bijlage opgenomen en daarvoor is het onverhard oppervlak gereduceerd met dezelfde waarde ten opzichte van de oppervlakken in de tabel oppervlakken toekomstige situatie.
Vervolgens dient aanvullend volgens de watersleutel in totaal 492 m² of 111,8 m³ water te worden gerealiseerd om naast de compensatie ook te voldoen aan de doelstellingen voor het klimaat van 2050. Daarmee bedraagt het totaal te realiseren wateroppervlak dan minimaal 1.047 m² (555 m² + 492 m²) en daaraan wordt ruimschoots voldaan binnen de plangebiedsgrenzen met een ambitie van 1.562 m².
In de tweede en derde fase wordt verder nog meer water toegevoegd aan het areaal, deels door het verleggen van watergangen en de manier waarop de natuurontwikkeling wordt gerealiseerd. Dit wordt in een later stadium gekwantificeerd.
Tenslotte wordt in De Nieuwe Duinvallei potentieel nog water vast gehouden doordat hemelwater ingezameld wordt met behulp van een IT-riool. Het water dat hierin wordt geborgen infiltreert in de ondergrond en komt vertraagd tot afstroming. Bij hevige neerslag kan de overstort naar open water in werking treden.
Watersysteem
In het nieuwe ontwerp wordt het plangebied onderdeel van het boezemgebied en wordt het opgezette peil verlaten. Het gehele gebied krijgt een waterpeil van 0,43 m-NAP. De watergangen worden voor een groot deel verbreed ten opzichte van de huidige situatie. Aan de Rijnweg wordt het oppervlaktewater voor een deel gedempt. Hier wordt onderzocht of dit kan worden vervangen door een IT riool. Dit IT riool wordt onder de grondwaterstand geprojecteerd en zorgt zowel voor afwatering als mogelijk ontwatering van het gebied.
Ten noordoosten van het eerste plandeel (in de 2e fase) wordt getracht de oorspronkelijke duinmorfologie en -ecologie terug te brengen. De watergang langs de Slaperdijk krijgt hier een vrij fluctuerend peil met een overstort aan de noordoostkant en/of zuidwestkant. Het water vanuit het zuidelijke plandeel voert dan af via een watergang tussen deze twee plandelen door, en vervolgens door de watergang aan de zuidoostkant parallel aan de Haagweg. Deze watergang wordt ruim gedimensioneerd om voor voldoende afvoercapaciteit zorg te dragen. In het middengebied wordt voldoende oppervlaktewater gerealiseerd om peilstijgingen te beperken en te zorgen dat voldaan wordt aan de wateropgave. Dit gebied is weergegeven in onderstaande afbeelding
Natuurontwikkeling fase 2
Onderstaande afbeelding toont het principe voor het oppervlaktewater systeem in de toekomstige situatie van het plandeel De Nieuwe Duinvallei.
Oppervlakte water nieuwe situatie
Het oppervlaktewater staat in de toekomstige situatie in verbinding met de boezem via dezelfde duiker onder de Haagweg als in de bestaande situatie. Doordat aanvullende berging in het plangebied wordt gerealiseerd en het verhard oppervlak wordt verkleind wordt de afvoer van deze duiker niet vergroot.
De normafvoer in het gebied wordt in de eindsituatie verlaagd van circa 3 m3/min in de oorspronkelijke situatie tot ruim 2 m3/min. In de interim situatie dat alleen het eerste deelgebied is ontwikkeld bedraagt de normafvoer 1,5 m3/min. In deze interim situatie voldoet de opstuwing in de bestaande duiker. In de bestaande situatie en eindsituatie voldoet de duiker niet. De duiker dient in overleg met het Hoogheemraadschap te worden aangepast.
Maaiveldhoogte
Het ontwerppeil van het plangebied is +1,0 m+NAP. Met een oppervlaktewaterpeil van 0,43 m-NAP bedraagt de minimale drooglegging in het gebied circa 1,4 meter. De groenzones tussen de woonvelden liggen beduidend hoger. Een principe doorsnede van een woonveld is opgenomen in onderstaande afbeelding.
Doorsnede woonveld met links bestaande panden
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Delfland bewaakt en meet de waterkwaliteit om inzicht te krijgen in de ontwikkeling daarvan en het effect van maatregelen. In het plangebied is een meetlocatie aanwezig. Bij de laatst beschikbare gegevens was op dit meetpunt alleen een overschrijding van de streefwaarde van het gehalte fosfaat.
De waterkwaliteit in het gebied werd met name bepaald door het gebruik als glastuinbouwlocatie. De watergangen kenmerkten zich door de grote concentratie nutriënten met als gevolg eutrofiëring.
In de toekomstige situatie wordt het watersysteem alleen belast met hemelwater, waardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt verbeterd. Bij de bouw worden geen uitlogende materialen toegepast. Bij de inrichting van de watergangen wordt rekening gehouden met de effecten hiervan op de waterkwaliteit (Natuurvriendelijke oevers). In het tweede plan deel wordt natuurontwikkeling gerealiseerd waarbij wordt getracht de oorspronkelijke duinmorfologie en - ecologie terug te brengen. De watergang langs de Slaperdijk krijgt hier een vrij fluctuerend peil met een overstort aan de noordoostkant en/of zuidwestkant. De hoofdafvoer komt dan aan de zuidwestkant van het gebied te liggen.
Bodem en grondwater
Binnen het plangebied wordt een drooglegging van circa 1,4 m bereikt. Omdat de toplaag uit doorlatend materiaal bestaat wordt niet verwacht dat aanvullende ontwatering noodzakelijk is. Nader onderzoek moet dit bevestigen.
Door de peilverlaging van het oppervlaktewater wordt de grondwaterstand in de omgeving beïnvloed. Daarom is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij een model is gemaakt om de invloed op de omgeving te bepalen. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. De te verwachten verlaging van de grondwaterstanden als gevolg van het verlagen van het oppervlaktewaterpeil is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Invloed peilverlaging oppervlaktewater op grondwaterstand
In het geohydrologisch onderzoek is het effect bepaald van de verlaging op zettingen, funderingen, groen- en natuurwaarden, ontwateringsdiepte, archeologie en grondwateronttrekkingen. Er wordt geconcludeerd dat er geen negatieve effecten op de omgeving zijn als gevolg van de ontwikkeling. Er worden geen ondergrondse constructies aangelegd die de grondwaterstroming beïnvloeden.
Afvalwater en riolering
Het afvalwater van de woningen zal in de toekomstige situatie afvoeren naar de gemengde riolering
van de kern Monster. Hiervoor wordt in het gebied een gemaal aangelegd indien niet onder vrijverval
kan worden aangesloten. Via het gemengde riool in bestaand gebied wordt het afvalwater
getransporteerd naar de AWZI Harnaschpolder. Recentelijk is een afvoeranalyse uitgevoerd van het
gemaal Haagweg en beschreven in het rapport “Westlandse zoom, Achter de Duinen, gemalen en
persleidingen”, d.d. 28 november 2019. Hieruit blijkt dat er in de toekomst voldoende afvoercapaciteit aanwezig is om deze toename in het aanbod van vuilwater te kunnen verwerken en dat het plangebied af kan voeren op dit eindgemaal.
Afvalwater naar Haagweg in nieuwe situatie
Afwatering
De woonvelden grenzen aan de noordwestzijde aan oppervlaktewater nabij de Slaperdijk en krijgen hier mogelijk deels een directe afvoer. De hoofdafvoer van de woonvelden vindt plaats naar de zuidoostkant van het plangebied. Hier wordt een IT-riool gerealiseerd met ruime berging en een overstort naar het oppervlaktewater aan beide zijden. De afwatering is schematisch weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afwatering nieuwe situatie
Aan de buitenranden van de woonvelden liggen groenzones in de vorm van duinlandschap. Daar wordt hemelwater rechtstreeks geïnfiltreerd.
Onderhoud
In de bestaande situatie is het watersysteem onderhoudbaar vanaf de buitenzijde van het plan. Dit blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd. Het extra water dat binnen de ambitie wordt gegraven aan de binnenzijde van het plan heeft met name een functie voor berging (boven het streefpeil) en heeft niet overal direct een watervoerende functie. Binnen het plangebied is voor een groot deel tevens onderhoud mogelijk.
Het te realiseren oppervlaktewater kan tevens varend worden onderhouden. De lengte en breedte van de watergangen is hiervoor groot genoeg. En aanvullend wordt buiten het eerste plandeel aansluitend oppervlaktewater gegraven. Er zijn binnen het plangebied geen belemmerende constructies hiervoor zoals bruggen of duikers. De minimale waterdiepte die moet worden gerealiseerd bij varend onderhoud is 1,0 m.
Met betrekking tot onderhoud dienen bij de verdere uitwerking nadere afspraken te worden gemaakt het hoogheemraadschap van Delfland.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
In het verleden zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd (zie bijlagen):
Op basis van de resultaten uit de onderzoeken, heeft de Omgevingsdienst Haaglanden, namens gemeente Westland, geconcludeerd dat er voldoende inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.
Opgemerkt wordt dat, mede met voorgaand bodemonderzoek 'Verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek aan de Madeweg 64, Plaats Langeveld 13A, Rijnweg 340 en Haagweg 10, 22 en 24 te Monster' (opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V., met kenmerk WZM71183 van 29 augustus 2008), ter plaatse van de inrit van Rijnweg 340 een sterke verontreiniging met minerale olie aanwezig is. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat het geschatte volume van de verontreiniging minder dan 25 m3 is.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Door Aqua-Terra Nova BV is een Eco-effect scan uitgevoerd 20112/AQT301FF/LT d.d. 23 oktober 2020 (zie bijlage) naar de consequenties van natuurwetgeving op de geplande werkzaamheden met betrekking tot het plangebied. Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het plangebied aanwezig kunnen zijn en welke soorten op voorhand redelijkerwijs uitgesloten kunnen worden. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of de geplande activiteiten in strijd kunnen zijn met de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' ligt direct aan de grens, ten noorden van de plangebieden. Het Natura 2000-gebied 'Westduinpark & Wapendal' is gelegen op circa 5 km afstand ten noordoosten van de plangebieden. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand.
Plangebied ten opzichte van Natura 2000
Het Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' bestaat uit oude duinen, duinbossen, struwelen, ruigten en plassen2. Het natuurgebied is van grote waarde vanwege de kalkarme duinen en heideterreinen die in het gebied voorkomen. Aan de binnenduinrand bevinden zich een aantal oude landgoedbossen die rijk zijn aan stinzenflora.
Het Natura 2000-gebied 'Westduinpark' is een breed, gevarieerd en kalkrijk duingebied met kenmerkende habitats van de Hollandse duin- en kuststreek. Er is een breed scala aan vegetatietypen van jonge en oude, droge duinen, met ruigten, graslanden en struwelen en binnenduinbos aanwezig, met karakteristieke flora. 'Wapendal' bestaat uit oud duin met struikheivegetatie.
De werkzaamheden hebben vanwege de korte afstand en de aard van de werkzaamheden mogelijk negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Solleveld en Kapittelduinen'. Negatieve effecten aan het Natura 2000-gebied kunnen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming is noodzakelijk.
Op bladzijde 11 van het rapport concludeert Aqua Terra Nova als volgt:
Stikstofdepositie is de hoeveelheid stikstof, die in de vorm van NOX (stikstofoxiden) of NH3 (ammoniak), neerdaalt op de bodem. Verschillende bronnen, zoals bouwwerktuigen, verkeer en mest, hebben een stikstofuitstoot. In Nederland zijn in 118, van de 161 Natura 2000-gebieden, stikstofdepositie hoger bevonden dan ten minste eìeìn habitat aanwezig kan verdragen. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning. Een stikstofdepositieberekening ten behoeve van de beoogde werkzaamheden is volgens Aqua-Terra Nova noodzakelijk.
Stikstof
Op 14 oktober 2020 is door de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een vergunning verleend op grond van artikel 2.7 tweede lid van de Wet natuurbescherming. In deze vergunning is het volgende vermeld:
Uit de passende beoordeling is de zekerheid verkregen dat de stikstofdepositie als gevolg van het project, in samenhang met andere projecten, nergens leidt tot een verslechtering van stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden, waaronder Solleveld & Kapittelduinen.
Dit betekent dat voor wat betreft het onderdeel stikstof geen passende beoordeling vereist is gelet op het bepaalde in artikel 2.8 lid 2 van de Wet natuurbescherming
Overige effecten
Zoals in de rapportage van Aqua Terra Nova is vermeld, hebben de werkzaamheden mogelijk negatieve effecten en is nader onderzoek in het kader van de gebiedsbescherming nodig.
Om die reden is door Adviesbureau Landschap en Onderzoek” een nadere voortoets uitgevoerd om te beoordelen of het plan significante gevolgen heeft voor (de instandhoudingsdoelstellingen) van het Natura 2000 gebied. Uit dit nadere onderzoek (zie bijlage notitie effecten plan Watergat) blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor het Natura 2000-gebied. De hoge dijk tussen de plangebieden en het Natura 2000-gebied alsmede enkel maatregelen zorgen hiervoor. Zo worden heiwerkzaamheden enkel uitgevoerd buiten de broedperiode. Hiermee wordt voldaan aan de gedragscode. De nieuwe bebouwing houdt verder rekening met het beperken van de lichtuitstraling door zo min mogelijk licht naar buiten uit te stralen en zoveel mogelijk gebruik te maken van natuurlijk soortenvriendelijk licht. Op grond van deze bevindingen is in de genoemde Wnb-vergunning geconstateerd dat er als gevolg van de storingsfactoren (anders dan stikstofdepositie) geen significante gevolgen zijn.
Ecologische verbindingszones
Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied bevindt zich echter direct naast een natuurgebied dat deel uitmaakt van het NNN. Het betreft hier het gebied ten noorden van het plangebied. Het NNN kent geen externe werking. Dit houdt in dat aantasting van het NNN alleen kan plaatsvinden wanneer werkzaamheden daadwerkelijk in het NNN worden uitgevoerd. Zodoende kunnen negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten, omdat de werkzaamheden buiten het NNN worden uitgevoerd. Nadere toetsing in het kader van de Wet Natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Plangebied ten opzichte van NNN
Soortbescherming
Uit de uitgevoerde Eco-effectscan, welke is uitgevoerd door Aqua-Terra Nova BV (kenmerk: 20112/AQT301FF/LT d.d. 23 oktober 2020), is gebleken dat de aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen of (functionele) leefomgeving van huismussen, vleermuizen, rugstreeppadden en waterspitsmuizen niet uitgesloten kon worden en aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
In onderstaande tabel is per soortgroep de benodigde vervolgstappen conform de Wet natuurbescherming aangegeven. In de daarop volgende tabel wordt de betekenis van de kleurencode weergegeven.
Overzicht beschermde soorten
Betekenis kelurcodes
Onderzoeken naar de aanwezigheid van (strikt) beschermde soorten van artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming dienen conform goedgekeurde protocollen uitgevoerd te worden. Deze onderzoeksperiodes zijn afhankelijk van de soort, potentiële functie van het plangebied en soms ook weersomstandigheden. Indien bij onderzoek afgeweken wordt van de betreffende protocollen kan dit tot gevolg hebben dat een eventuele latere ontheffingaanvraag om deze reden afgewezen wordt.
In de onderstaande tabel worden de betreffende onderzoeksperiode per soort weergegeven. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat een onderzoek bestaat uit meerdere bezoeken, verspreid over de voorgeschreven onderzoeksperiode.
Soortgericht onderzoek
Als vervolg is er een soortgericht onderzoek (20112/AQT303FF/LVS d.d. 15 december 2021) uitgevoerd naar de aanwezigheid van en de functie van het plangebied voor huismussen, vleermuizen, rugstreeppadden en waterspitsmuizen. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage.
Uit het soortgericht onderzoek kan geconcludeerd worden;
De ontwikkelaar is voornemens de woning Rijnvaart 330 te slopen, de watergangen te vergraven en het gebied bouwrijp te maken voor een nieuwe woonwijk. Door de ontwikkelingen worden er geen essentiële onderdelen van het functioneel leefgebied van huismussen, vleermuizen en de waterspitsmuis verstoord of vernietigd. Voor de rugstreeppad is echter wel noodzakelijk om een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen.
Momenteel betreft het plangebied een braakliggend perceel bestaande uit monotoon gemaaid grasland wat van beperkte betekenis is voor lokale diersoorten. Na omvorming zal het plangebied voor circa 50% uit hersteld duinlandschap gaan bestaan. Hiermee ontstaat er een meer gevarieerd gebied die voor de meeste lokale diersoorten een positief effecten zal hebben.
Aanbevelingen
Voor de rugstreeppad geldt dat het plangebied in de winterperiode geen geschikt overwinteringsgebied vormt voor de soort. Rugstreeppadden overwinteren op hoogwatervrije terreinen. Tijdens de wintermaanden dient het plangebied volledig afgeschermd te worden met paddenwerende schermen en roosters zodat tijdens de werkzaamheden in het voorjaar, de rugstreeppad het plangebied niet kan bereiken.
Indien er werkzaamheden tijdens het voorjaar worden uitgevoerd tussen 15 maart en 15 juli, dienen maatregelen getroffen te worden om broedvogels te weren. Dit om te voorkomen dat broedvogels tijdens de werkzaamheden verstoord worden. Aanvullend dient er tijdens het gehele broedseizoen wekelijks een broedvogelcontrole plaats te vinden door een ecoloog.
Wanneer in de actieve periode van vleermuizen wordt gewerkt, welke grofweg duurt van maart t/m oktober, dient rekening gehouden te worden met activiteit van vleermuizen in en in de omgeving van het gebied. Het wordt aanbevolen om alle werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren en kunstmatige verlichting tussen deze tijden te voorkomen. Wanneer toch tussen zonsondergang en zonsopkomst gewerkt wordt, dient uitstraling naar omliggende watergangen of groen te allen tijde voorkomen te worden, om zo overvliegende en foeragerende vleermuizen niet te verstoren.
Aquatische fauna
De werkzaamheden aan de watergangen moeten buiten de kwetsbare periode voor aquatische fauna uitgevoerd worden. De voorkeursperiode voor de uitvoering is begin september t/m eind oktober. Dit is ná de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen en amfibieën. Indien dit niet mogelijk is, wordt aanbevolen om de werkzaamheden in de minder kwetsbare periode van november- februari uit te voeren. In deze periode is aquatische fauna in winterrust en zijn ze minder mobiel.
Bij het dempen van watergangen moet het water één richting uitgedreven worden naar de naastliggende watergangen, zodat aanwezige vissen, amfibieën en andere aquatische fauna zich daarnaartoe kunnen verplaatsen. Bij leegpompen van de watergang wordt de aquatische fauna en amfibieën tijdig weggevangen en elders uitgezet.
Indien er tijdens de werkzaamheden uitheemse rivierkreeften aangetroffen worden, dienen deze op locatie gedood te worden of afgesloten te worden afgevoerd voor consumptie. Let hierbij op dat kreefteieren niet verspreid worden.
Zorgplicht
Te allen tijde dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, artikel 1.11 Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden. Alle dieren, ook de niet beschermde soorten, moeten de ruimte krijgen om te kunnen vluchten en zichzelf in veiligheid te brengen.
Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.
Vanuit de landelijke wetgeving geldt in principe een vrijstelling voor ingrepen tot een oppervlakte van 100m2. Het is echter mogelijk om hier naar boven en naar beneden vanaf te wijken, mits dit goed onderbouwd is.
De gemeente Westland maakt van deze mogelijkheid tot afwijken gebruik. Daartoe heeft zij in 2012 een archeologische beleidskaart vastgesteld voor het gemeentelijk grondgebied. Voor het onderhavig bestemmingsplan is gekeken in hoeverre het beeld van de gemeentelijke beleidskaart nog actueel is.
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
Zones met archeologische waarden of verwachtingen
Op de gemeentelijke beleidskaart zijn voor het plangebied verschillende soorten zones met archeologische waarden en archeologische verwachtingen aangegeven. De plankaart is voor dit bestemmingsplan aangevuld met specifieke informatie afkomstig uit de opgraving. Voor alle zones gelden van elkaar verschillende vrijstellingsgrenzen.
Functieaanduiding | Beleidszone | Vrijstellingsgrens | Bestemmingsplan | ||
Swr-1 | Verwachtingszone IV (afgegraven) | Geen voorschriten | geen waarde | ||
Swr-2 | Verwachtingszone II | Plangebied > 250m² & bodemingreep > 30 cm-mv | Waarde - Archeologie - 3 | ||
Swr-3 | Bekende archeologische vindplaats | Plangebied > 0m² & bodemingreep > 30 cm-mv | Bekende archeologische vindplaats |
Overzicht van de vrijstellingsgrenzen
Verwachtingszone IV (swr-1)
Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft de zone waar geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toevalsvondsten van toepassing blijft en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodemverstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.
Verwachtingszone II (swr-2)
Verwachtingszone II bestaat uit zones waar duinafzettingen van de Laag van Ypenburg en de Laag van Voorburg voorkomen. Deze duinen boden gunstige bewoningsmogelijkheden vanaf het Neolithicum. Ze werden bewoond tijdens de vroege en late prehistorie en in de Romeinse tijd. Tijdens de Vroege Middeleeuwen vormden ze een belangrijke basis voor de ontginning van het Westland. Ook tijdens de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd werd er op deze afzettingen gewoond.
Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting (swr-3)
Voor de bekende archeologische vindplaats geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van 0 m2 en 30 cm beneden maaiveld overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de 100 m2 uit de Monumentenwet (artikel 41a), omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte
Het plangebied is gelegen in een strandwallenlandschap. Dit landschap is ontstaan rond circa 4000 v. Chr. toen de zee haar grootste uitbreiding bereikte na het stijgen van de zeespiegel sinds de laatste ijstijd. De oudste strandwal markeerde de toenmalige kustlijn en ligt ter hoogte van de lijn Rijswijk-Voorburg-Leidschendam-Voorschoten. Ter plaatse van deze strandwal is de kustlijn enige tijd stabiel geweest en kon duinvorming optreden. Na 4000 v .Chr. steeg de zeespiegel niet zo snel en breidden de strandwallen zich naar het westen uit richting de zee. Het kustlandschap bestond uit een complex van langgerekte ruggen – de strandwallen – waarop zich lage duinen ontwikkelden en uit depressies – de strandvlakten. De strandwallen waren zeer geschikte bewoningslocaties vanaf het Late Neolithicum tot heden. Achter de strandwallen ontstond een moerasgebied met sterke veengroei. Dit achterland werd in verschillende perioden overspoeld door de zee na doorbraken vanuit de Maasmonding. Hierdoor werd in het gebied tussen en achter de strandwallen klei afgezet. Het plangebied is gelegen op de grens van een oude strandwal naar een strandvlakte.
In het noordoostelijk deel van het plangebied bevindt zich een langwerpig terrein dat op de Archeologische Monumentenkaart van de RCE is geregistreerd als terrein van hoge archeologische waarde (zie afbeelding). Het betreft AMK-terrein 4028 (tegenwoordig PAB-terrein genoemd en afgebeeld als bekende vindplaats/ terrein met zeer hoge verwachting: Swr-3). Hier worden resten vanaf de IJzertijd verwacht. De exacte begrenzing van dit archeologisch monument is niet duidelijk.
Ten zuidwesten van het archeologisch monument ligt de voormalige camping Molenslag, waar diverse vondstmeldingen zijn gedaan (zie afbeelding). Het betreft middeleeuwse munten en aardewerk daterend vanaf de IJzertijd. De context hiervan is niet duidelijk. Een booronderzoek heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden aan het licht gebracht. Na verstuiving van het terrein zijn meer vondsten aan het licht gekomen. Uiteindelijk heeft er op het voormalige campingterrein in 2016 archeologisch onderzoek plaatsgevonden in de vorm van een opgraving. Er is toen een vindplaats uit de Vroege Middeleeuwen (de Merovingische periode) en een vindplaats uit de Midden-IJzertijd onderzocht. In 2018 vond later nogmaals een booronderzoek in combinatie met proefsleuven plaats op een aangrenzend terrein. Ook daar liggen vindplaatsen met name de IJzertijd. De Merovingische vindplaats loopt zeer waarschijnlijk door in het huidige bestemmingsplangebied en zal gekarteerd worden als een locatie met een zeer hoge archeologische verwachting (Swr-3). Net als voor het PAB-terrein gelden ook hier de ondergrenzen van 0m2 en 30cm. Zo zal archeologie meegenomen worden in het ruimtelijke proces, maar per ingreep kan een afweging gemaakt worden of archeologisch onderzoek nodig is.
De locatie van het plangebied en de in de tekst genoemde toponiemen
De Slaperdijk, die dateert uit ca. 1800 (Van der Valk & Beekman 2014), vormt globaal de begrenzing met het Monsterse Geestje (zie afbeelding). Het Monsterse Geestje werd ten behoeve van de tuinbouw in de jaren zestig van de 20e eeuw het duinzand afgezand, tot 0,1-0,2 m +NAP. Uit onderzoeken in de omgeving blijkt dat -voor zover nu bekend- archeologische niveaus tot zeker 1 m -NAP diep kunnen voorkomen. Bronnen in de jaren 60 beschrijven het archeologische (nood)onderzoek dat tijdens de afgravingen heeft plaatsgevonden. Ook staat erin beschreven dat het terrein na afgraven gereed is gemaakt voor de tuinbouw. Er bestaat echter twijfel over of dit werkelijk gebeurd is, en zo ja, of dit tot metersdiep is gedaan. Toch is in 2005 in een bureauonderzoek beschreven dat archeologisch onderzoek op dit terrein niet meer zinvol is. Op basis van recent booronderzoek is gebleken dat het terrein niet nog tot metersdiep is omgezet. Er is een intact bodemprofiel aangetroffen, onder een verstoorde bovenlaag van 20 tot 90cm. Op basis van de bodemopbouw en het gebrek aan verdere aanwijzingen voor bewoonbare niveaus en archeologische vindplaatsen kan de archeologische verwachting voor dit deel bijgesteld worden naar laag. Voor deze zone, mede vastgesteld op basis van het AHN, geldt dan ook geen medebestemming archeologie. Wel kan de conclusie van dit onderzoek gevolgen hebben voor de archeologische verwachting van de rest van het Monsterse Geestje.
In het zuidoostelijke deel van het plangebied en in de overige delen langs de Slaperdijk heeft nog geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hier wordt het regime van de beleidskaart aangehouden: verwachtingszone 2 (250 m2 en 30 cm –mv).
Voor een groot deel van het plangebied geldt op basis van recent uitgevoerd booronderzoek (zie bijlage) geen archeologische verwachting meer. Daarnaast zijn er twee zones waar een hoge archeologische verwachting geldt en nog geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden (Waarde - Archeologie - 3). In het noordoostelijk deel ligt een PAB-terrein (voormalig AMK-terrein). Ten zuiden van de vindplaats Molenslag ligt een terrein met een zeer hoge verwachting. Beide terreinen hebben een zeer hoge archeologische verwachting en krijgen de bestemming Bekende Archeologische Vindplaats.
Om de (mogelijk) aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten. De meldingsplicht blijft altijd van kracht: Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens vragen wij u contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog, cluster Ruimte, team Omgeving en Toezicht.
Doordat artikel 2 lid 5 aanhef en onder b Besluit m.e.r. sinds 7 juli 2017 het bevoegd gezag verplicht om de artikelen 7.17, 7.17 leden 1 – 4, 7.18, 7.19 leden 1 en 2 en 7.20a Wet milieubeheer toe te passen, is het bevoegd gezag verplicht om een beslissing te nemen over de vraag of bij de voorbereiding van het bestemmingsplan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of de betrokken activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Door het bevoegd gezag is op 13 juli 2021 een besluit genomen om geen milieueffectrapportage op te stellen voor het bestemmingsplan 'Watergat Monster'. Uit de opgestelde vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage) blijkt namelijk het volgende:
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse.
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen (Begrippen)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Wijze van meten)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.OWZWATERGATobp-VA02
De dataset bestaat uit:
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
In deze bestemming wordt de mogelijkheid geboden voor een benzine- annex servicestation zonder lpg. Verder is in beperkte mate detailhandel toegestaan.
De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Daarnaast wordt er tussen de nieuwe woonclusters nieuw groen ingericht en opgeleverd. Naast beplanting zijn hier onder andere ook voetpaden, water en bijbehorende waterstaatwerken toegestaan. Omdat de bestemming 'Groen' groen moet zijn, zijn de volgende aanduidingen opgenomen om aan te geven dat daar naast groen ook andere voorzieningen zijn toegestaan. Het gaat dan om de volgende aanduidingen:
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
In deze bestemming wordt de mogelijkheid geboden voor een fitness- c.q. sportschool. Verder wordt er ruimte geboden voor ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel.
Een deel van de gronden is bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn bedoeld voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Het betreft hier in de meeste gevallen bestaande woningen. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Met een uitzondering voor erkers aan de voorgevel van de woningen.
De bestaande woningen (en een aantal nieuwe woningen) zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.
Opzet van de bestemmingslegging.
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin".
Bouwvlakken hoofdgebouwen.
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.
Erfbebouwing.
De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50m2 per woning.
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen ten behoeve van de nog te ontwikkelen 130 woningen, bijbehorende buitenruimte, groen, erfpercelen en parkeren onder een parkeerdek. De woningen zoomen de parkeergarage af zodat deze niet in het zicht komt. Zowel aan de langszijde als aan de kopse kanten worden er woningen tegen de parkeergarages aan gesitueerd. De woningen hebben een alzijdige oriëntatie gericht op het landschap tussen de clusters, de parallelweg en de Slaperdijk.
De woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 7,5 meter, maximaal 10,5 meter en aan de Slaperdijk in maximaal 50% van de gevallen 12,5 meter. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - open verbinding moet een open verbinding aangelegd worden die ervoor zorgt dat wandelaars vanuit het duinlandschap van de ene zijde naar de andere zijde kunnen wandelen.
Tussen de woongebieden liggen gronden met de bestemming 'Groen' waar nieuwe landschappelijke zones worden ingericht. Het gaat dan om een robuust duinlandschap met een hoge belevingswaarde en ruimte voor ecologische gradiënten. Het landschap kent een zonering waarbij zo goed mogelijk wordt aangesloten op het Natura 2000 gebied. Er zijn geen directe verbindingen vanaf het Duinpark richting het Natura 2000 gebied om het natuurgebied zo min mogelijk te verstoren. Binnen Duinpark is er in het nieuwe duin grenzend aan de Slaperdijk geen padenstructuur om aan deze zijde een zo rustig mogelijk gebied te creëren richting de Solleveldduinen en de Slaperdijk.
Vanwege de ligging van de woongebieden tussen de nieuw in te richten landschappelijke zones (circa 35 à 40 meter breed) is er een specifieke bouwaanduiding - voorgevel opgenomen op de planverbeelding om aan te geven wat wordt aangeduid als voorgevel van de nieuw op te richten woningen. De woningen krijgen aan deze zijde geen 'standaard' tuinen, maar bijzondere buitenruimtes die aansluiten op dit landschap. De buitenruimtes doen zo mee met het omliggende landschap en houden rekening met de elementen zon en wind. en de bijbehorende straten, groen, water en erfpercelen. In deze zone mogen geen aan- , uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en dergelijke gebouwd worden. Wel zijn er binnenplanse afwijking opgenomen dat bij de bouw van het hoofdgebouw een standaard bouwwerken onder voorwaarden mogelijk is. Eén van de voorwaarden is dat voldaan moet worden aan het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan De Nieuwe Duinvallei (zie bijlage). Op deze manier wordt voorkomen dat er allerlei wildgroei plaats vindt aan bouwwerken aan de landschapszijde van de woningen. Aan de binnenzijde van het woongebied is het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen wel toegestaan.
Doorsnede tussen woongebieden
Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - voorgevel wordt ook het vergunningvrij bouwen ingeperkt door aan te geven dat gronden gelegen in deze zone niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.” Het uitsluiten van vergunningsvrij bouwen is van belang omdat er veel aandacht wordt besteed aan de herinrichting van het landschap tussen de verschillende woongebieden. Zo wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de aanwezige specifieke patronen en processen en gebied specifieke kenmerken om de landschappelijke gradiënt tussen het duingebied en het achterland te herstellen. Het is een kans om het Natura 2000 duingebied Solleveld aan de landzijde van de Slaperdijk te betrekken bij de herinrichting. Door hier de natuurkwaliteit te verbeteren, geeft dit meer potentie aan de kwaliteitsimpuls van het totale inrichtingsplan. De mogelijke negatieve effecten van de Slaperdijk op het inrichtingsplan worden zo tot een minimum beperkt.
Door het op beide manieren in de planregels te regelen is het duidelijk dat het niet gewenst is om aan de landschapszijde een willekeur aan aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toe te staan.
De dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ ligt op een strook aan weerszijden van de hoofdwaterleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leiding en de bescherming ervan. Binnen de op de verbeelding aangegeven stroken mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Omdat in delen van het plangebied een redelijke tot grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemming "Waarde - Archeologie -Bekende Archeologische Vindplaats". Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.
Omdat in delen van het plangebied een redelijke tot grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemming "Waarde - Archeologie 3". Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.
De molenbiotoop van de molen 'De Vier Winden' is met een gebiedsaanduiding op de verbeelding aangeduid. In het artikel algemene aanduidingsregels zijn hoogtebeperkingen binnen de betreffende molenbiotoop opgenomen.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Grondexploitatiewet is een onderdeel van de Wro. In de Grondexploitatiewet is een regeling opgenomen ten aanzien van onder andere het kostenverhaal, de binnenplanse verevening en de te stellen locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie.
Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente en de kosten voor het realiseren van het woningbouwplan, die verhaald dienen te worden, zijn opgenomen in de grondprijs van de uit te geven gronden. Dit is ten finale vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst met Bouwfonds Ontwikkeling BV op 10 maart 2014. Het plangebied is onderdeel van de Westlandse Zoom waarvoor een sluitende grondexploitatie is opgesteld.
Eventuele vergoeding van planschade, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is als kostenpost in de grondexploitatie opgenomen, zodat kan worden geconcludeerd, dat het bestemmingsplan ook op dit vlak uitvoerbaar is. Een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd.
Het bestemmingsplan is een vervolg / nadere uitwerking van het bestemmingsplan 'De Duinen Deelgebied 6B' welke nooit is vastgesteld. Dit bestemmingsplan is destijds tot stand gekomen in een constructief ontwerpproces met een klankbordgroep van omwonenden en belanghebbenden. In de periode juli - oktober 2015 zijn een drietal workshopbijeenkomsten gehouden. In de eerste workshop zijn ideeën en meningen geïnventariseerd en zijn de kwaliteiten, zwakke punten, kansen en bedreigingen benoemd. In de tweede workshop zijn verschillende scenario's van stedenbouwkundige schetsen gepresenteerd en besproken en is er een eerste voorkeur uitgesproken. In de laatste bijeenkomst is het stedenbouwkundig raamwerk gepresenteerd met voorbeelden van architectuur en buitenruimten. Hiermee is een duidelijke richting gekozen die als basis zal dienen voor de verdere uitwerking. Op 16 september 2015 (tussen de tweede en derde workshop) hebben alle omwonenden van het gebied de gelegenheid gehad de vorderingen van de ontwikkelingen in te zien en eventuele reacties kenbaar te maken, de binnengekomen reacties zijn meegenomen bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundige raamwerk.
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft het voorontwerp van 17 april 2015 t/m 28 mei 2015 ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee inspraakreacties binnengekomen. Deze reacties hebben geleid tot een aanpassing van de plantoelichting met betrekking tot natuur en de bestemming Verkeer langs de Molenslag.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van vrijdag 21-10-2016 t/m donderdag 01-12-2016. Gedurende deze termijn hebben Evides, Stichting Duinbehoud en het Hoogheemraadschap van Delfland een zienswijze ingediend.
De zienswijze van Stichting Duinbehoud is de opmaat geweest om anders na te gaan denken over de ambities voor deze locatie. Er is gekozen om een nieuw ontwerp bestemmingsplan te maken vanwege de gewijzigde stedenbouwkundige opzet. Sinds 2015 heeft een zestal vergaderingen plaatsgevonden met de klankbordgroep, om de mogelijkheid te bieden mee te denken en input te leveren voor het nieuw te ontwikkelen plan. In eerste instantie is er met elkaar vooral geluisterd naar en gesproken over ontwikkelingsrichtingen. De ontwerprichting en -voorstellen van ontwikkelaar zijn met de deelnemers doorgesproken. Alle leden hebben mee kunnen praten over, onder andere, de inpassing van gebouwen, de verkeerssituatie en aanplant van groen / natuur. Het resultaat van de gesprekken in de afgelopen jaren en het ontwerpproces van het nieuwe plan is op woensdag 16 juni 2021 gepresenteerd aan de klankbordgroep.
Het voorliggende bestemmingsplan en onderliggend stedenbouwkundig plan is de uitkomst van een ambitieus plan om een nieuw duinlandschap te combineren met woningbouw.
Oorspronkelijke plan Proefverkaveling nieuwe opzet
In het kader van het voorontwerp bestemmingsplan van het vorige ontwerp bestemmingsplan 'De Duinen deelgebied 6b' heeft er bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben destijds de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het bestuurlijkoverleg zijn verwerkt in dit ontwerp bestemmingsplan 'Watergat'. Bovenstaande instanties en alle overige bestuurlijke instanties zijn in het voortraject van dit ontwerp bestemmingsplan nogmaals geconsulteerd in het kader van het wettelijk vooroverleg. Vanaf 8 juli 2021 gedurende een periode van 6 weken hebben deze instanties de mogelijkheid gehad om te reageren op dit nieuwe ontwerpbestemmingsplan. De volgende instanties hebben gereageerd:
In de bijlage van de toelichting zijn de reacties van bovenstaande instanties opgenomen.
Van 22 oktober 2021 t/m 2 december 2021 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn 7 zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.