direct naar inhoud van Regels
Plan: Appartementen Dijckerwaal fase 2 te 's-Gravenzande
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ONWDIJCKERWLf2w01-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen


1.1 plan


het wijzigingsplan Dijckerwaal fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.1783.ONWDIJCKERWLf2W01-VA01 van de gemeente Westland.


1.2 wijzigingsplan


de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.


1.3 aanduiding


een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.


1.4 aanduidingsgrens


de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.


1.5 aan-huis-gebonden onderneming


een onderneming die is of kan zijn gevestigd in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon die in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.


1.6 archeologische waarde


de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;


1.7 achtererf


de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.


1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.


1.9 bestaande bouwwerken


bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.


1.10 bestemmingsgrens


de grens van een bestemmingsvlak.


1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.


1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.


1.13 bijbehorend bouwwerk


uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.


1.14 bouwen


het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.


1.15 bouwperceel


een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.


1.16 bouwperceelgrens


de grens van een bouwperceel.


1.17 bouwvlak


een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten.


1.18 bouwwerk


elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.


1.19 boveninsteek


de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.


1.20 dakkapel


een constructie die ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, en die vrij ligt in het hellend dakvlak.


1.21 dakopbouw


een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw of de betreffende woning.


1.22 detailhandel


het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 detailhandel in volumineuze goederen


een detailhandelsbedrijf nader te onderscheiden in de volgende branchegroepen:

a. detailhandel met betrekking tot woninginrichting waaronder meubelen, parket, tenten, zonwering en vloerbedekking;

b. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

c. detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans, motoren, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmaterialen, onderdelen en/of materialen;

d. bouwmarkten.


1.24 dienstverlening


het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaars-kantoren en bankfilialen.


1.25 erf


al dan niet bebouwd perceel die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.


1.26 gebouw


elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.


1.27 hoofdgebouw


een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.


1.28 horeca


het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.


1.29 kantoor-/praktijkruimte


een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.


1.30 leisure


een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen detailhandel, horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.


1.31 nutsvoorzieningen


voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.


1.32 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.


1.33 overkapping


een overig bouwwerk voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.


1.34 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.


1.35 pand


de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.


1.36 peil


het peil:

a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen is de hoogte van die weg;

b. in andere gevallen en voor overige bouwwerken is de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:


2.1 de dakhelling


langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.


2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.


2.3 de inhoud van een bouwwerk


tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.


2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk


vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk


tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.


2.8 de diepte van een aanlegsteiger


de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.9 afstand


de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.


2.10 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk


tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied -1 (WG-1)

Het plangebied krijgt met het voorliggende wijzigingsplan de bestemming 'Woongebied - 1' (WG-1)'. De planregels in het bestemmingsplan Dijckerwaal fase 2, met de bestemming 'Woongebied - 1' in aanvulling met de in voornoemde bestemming opgenomen wijzigingsmogelijkheden vormen de inhoud van de regels voor het voorliggende wijzigingsplan.

3.1 Bestemmingsomschriiving

De voor “Woongebied - 1” (WG-1) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. hoofdgebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor het wonen;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de bestemming, waaronder woonstraten en ontsluitingswegen op doorgaande verkeersstructuren, voetpaden en fietspaden, fietsenstallingen en een bushalte;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, watergangen en waterpartijen, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • e. terwijl ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – zonder bebouwing” (sba-zbb) geen hoofdgebouwen zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • c. andere overige bouwwerken;


en gelden de volgende regels.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het maximale aantal woningen bedraagt 250;
  • b. de hoofdgebouwen worden vrijstaand, half-vrijstaand of aaneengesloten gebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt 11 m;
  • d. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt 7 m;
  • e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'Gestapeld' (GS) mogen hoofdgebouwen gestapeld gebouwd worden;
  • f. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw ter plaatse van de bouwaanduiding 'Gestapeld' (GS) bedraagt 17m;
  • g. de onderlinge afstand tussen de achtergevels van de hoofdgebouwen bedraagt minimaal 16 m;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g. bedraagt de onderlinge afstand tussen de achtergevels van de hoofdgebouwen minimaal 8 m indien het aangrenzende achterliggende hoofdgebouw in de achtererfgrens is gesitueerd;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder g. en h. is het bouwen van hoofdgebouwen in de achtererfgrens met aaneengesloten achtergevels toegestaan.
3.2.3 Specifieke bouwregels ten opzichte van watergang

Indien hoofdgebouwen met bijbehorende tuinen en achtererfgebied direct grenzen aan de watergang, dan dient, indien de watergang een minimale breedte van 4 m heeft, een vrije ruimte van minimaal 1 m aanwezig te zijn bij de oever ten dienste van het onderhoud van de watergang.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het erf (zij- en achtererf) bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning met een maximum van 50 m²;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • c. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
  • d. de maximale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt 4 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d. bedraagt de maximale diepte van garages, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, 6 m;
  • f. de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en garages aan de achterzijde van het hoofdgebouw bedraagt 4 m en maximaal 0,40 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • g. de maximale goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en garages aan de zijkant van het hoofdgebouw bedraagt 3 m;
  • h. de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en garages aan de zijkant van het hoofdgebouw bedraagt 7 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.3, onder f. en g., mag de maximale bouwhoogte en/of goothoogte worden opgehoogd met maximaal 1,5 m ten behoeve van een dakterras;
  • j. de maximale bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 4 m;
  • k. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3 m;
  • l. dakkapellen aan de voorzijde van de woning zijn niet toegestaan.
3.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt 2 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7 m.
3.2.6 Parkeernormen

Voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen gelden de volgende regels:

  • a. 1,7 parkeerplaatsen per woning voor goedkope woningen;
  • b. 1,9 parkeerplaatsen per woning voor middeldure woningen;
  • c. 2,1 parkeerplaatsen per woning voor dure woningen;
  • d. voor het overige en aanvullend gelden de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands verkeer en vervoersplan, zoals dit als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uitmaakt van de planregels, terwijl indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
3.2.7 Groen

Voor het creëren van voldoende groen in de vorm van wijkgroen, buurtgroen, blokgroen en verkavelingsgroen, gelden de volgende regels:

  • a. de beleidsregels van het masterplan Waelpark zoals die als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uitmaken van de planregels;
  • b. de wijziging van de onder a. genoemde beleidsregels indien die beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken voor de bouw van dakkapellen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4, onder l., voor de bouw van een dakkapel met dien verstande dat:

  • a. de dakkapel onderdeel is van een stedenbouwkundig ensemble en stedenbouwkundig hiermee van belang is;
  • b. de dakkapel architectonisch is mee ontworpen met het hoofdgebouw;
  • c. er advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.
3.3.2 Afwijken voor de bouw van architectonische elementen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder c. en d., voor de bouw van architectonische elementen met dien verstande dat:

  • a. het architectonisch element onderdeel is van een stedenbouwkundig ensemble en stedenbouwkundig hiermee van belang is;
  • b. het architectonisch element is mee ontworpen met het hoofdgebouw;
  • c. er advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.
3.3.3 Afwijken voor hogere erfafscheiding

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5, onder a., voor de bouw van hogere erfafscheiding tussen de openbare weg en de zijerfgrens, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte 2 m bedraagt;
  • b. er advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan-huis-gebonden onderneming

Op de gronden is het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming toegestaan mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto-vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming alleen door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en de activiteiten vallen onder het begrip “inrichting type A” als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; en
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aangebouwd bijbehorend bouwwerk.
3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod op werken of werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming “Woongebied - 1” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door burgemeester en wethouders, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van openbare wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere openbare oppervlakteverhardingen;
  • b. het bouwrijp maken van gronden ten behoeve van hoofdgebouwen.
3.5.2 Uitzonderingen op verbod op werken of werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning
3.5.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn alleen toelaatbaar indien die passen in het waterhuishoudingsbeleid van het Hoogheemraadschap van Delfland en indien deze vooraf daarover een positief advies heeft uitgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Hoogteaanduidingen op de planverbeelding
5.1.1 Maximale hoogte

De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- dan wel bouwhoogte van gebouwen in meters aan.

5.1.2 Geen hoogteaanduiding

Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- dan wel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.

5.2 Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding
5.2.1 Ondergeschikte bouwdelen

De in lid 5.1. bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in lid 5.3, en door schoorstenen, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwonderdelen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

5.2.2 Liftkokers

De in lid 5.1 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door liftkokers, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 van deze planregels anders is bepaald.

5.3 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van overige bouwwerken gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 van deze planregels anders is bepaald:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ONWDIJCKERWLf2w01-VA01_0024.png"

5.4 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van waterrioolstoffen;
f. hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
g. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde.

5.5 Ondergrondse bouwwerken

Voor ondergrondse bouwwerken geldt dat:
a. de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken;
b. in aanvulling op het bepaalde onder a. ondergrondse ruimten slechts mogen worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, lid 1 onder c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan:
a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Gebiedsaanduiding "veiligheidszone - LPG"
7.1.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – LPG” zijn de gronden primair bestemd voor bescherming van de mens tegen gevaar afkomstig van gevaarlijke inrichtingen of gevaarlijke objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

7.1.2 Bouwregels voor bescherming tegen gevaar

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan of beperken van het gevaar nodig zijn en waarvoor de maximale maten zijn gegeven in artikel 5, lid 5.3, van deze regels.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 van deze planregels deze bevoegdheid al is gegeven – met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels voor:
a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%, waarbij het primair moet gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en waarbij het niet bedoeld is om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
d. het bouwen van straatmeubilair of andere overige bouwwerken die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;

f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;

g. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit in plaats van esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;

h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;

i. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands verkeer en vervoersplan, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

9.2 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, gelden de volgende procedureregels:
a. burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het stellen van nadere eisen tevoren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
b. het ontwerp van het besluit tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende een termijn van twee weken voor een ieder op het gemeentekantoor ter inzage;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en mondeling een zienswijze in te dienen over het ontwerp van het besluit;
d. indien over het ontwerp van het besluit een of meer zienswijzen zijn ingediend, dan wordt het besluit met redenen omkleed;
e. burgemeester en wethouders stellen de indieners van de zienswijzen in kennis van hun besluit.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Onderlinge rangorde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
a. in de eerste plaats de regels van dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering”;
b. in de tweede plaats de regels van dubbelbestemming “Leiding - Riool”;
c. in de derde plaats de regels van dubbelbestemming “Leiding - Water”;
d. in de vierde plaats de regels van dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”;
e. in de vijfde plaats de regels van gebiedsaanduidingen “veiligheidszone – lpg” en “veiligheidszone – munitie”;
f. in de zesde plaats de regels van gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie”.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwen

1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met maximaal 10%.
3. Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4. Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik, zoals gegeven in lid 11.2, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Appartementen Dijckerwaal fase 2 te 's-Gravenzande.