Plan: | Anjerlaan 49 te Naaldwijk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.NWKANJERLN49pbp-ON01 |
Zorgorganisatie Careyn heeft het voornemen om het aan de Anjerlaan 49 te Naaldwijk gelegen verouderde verpleeghuis Careyn Rozenhof in fasen te slopen en hiervoor een woonzorgcentrum met minimaal 48 en maximaal 64 woonzorgeenheden én een woongebouw met 40 appartementen terug te bouwen. Het mede ontwikkelen van een woongebouw maakt voor de zorgorganisatie de herontwikkeling van het woonzorgcentrum haalbaar.
Het huidige verpleeghuis omvat 62 woonzorgeenheden waardoor er per saldo sprake is van de toevoeging van een woongebouw met 40 appartementen en ten hoogste 2 woonzorgeenheden. Binnen het plangebied zijn 67 parkeerplaatsen voorzien waarvan ca. 51 parkeerplaatsen ondergebracht zijn in een op de begane grond voorziene overdekte parkeervoorziening.
Het vigerende bestemmingsplan beschikt over een enkelbestemming maatschappelijk op het perceel van het huidige woonzorgcentrum met woonzorgeenheden. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan vereist. Naast een gedeeltelijke wijziging van de bestemming dienen regels zoals de maximale bouwhoogten aangepast te worden. Het huidige bestemmingsplan staat een goothoogte van 9 meter toe. Dit is niet toereikend voor de beoogde ontwikkeling.
Impressie voorgenomen inrichting plangebied
Het plangebied met een oppervlakte van 4.443 m2. is gelegen in de kern van Naaldwijk en is kadastraal bekend als gemeente Naaldwijk, sectie D, nummer 10159.
In onderstaande luchtfoto is de ligging van de door de Anjerlaan, de Kruisbroekweg en de Rozenstraat begrensde plangebied weergegeven.
Luchtfoto met ligging plangebied
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
Uitsnede Bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk (bron: ruimtelijke plannen.nl)
Het bestemmingsplan "Anjerlaan 49 te Naaldwijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen.
Het woningaanbod moet aansluiten bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat in de tot de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland behorende toekomstkaart is aangewezen als kern.
Fragment toekomstkaart Westland
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025
Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.
De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten.
Woonvisie 2020-2030
De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.
Conclusies Woonvisie
De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:
Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)
Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.
Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:
De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het bouwen binnen de planlokatie.
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021
In deze visie wordt met feiten en cijfers het wonen in Haaglanden beschreven. Het maakt inzichtelijk voor welke woonopgaven de regio gesteld staat. De gemeenten geven hun visie op het toekomstige wonen in de regio en hun belangrijkste uitgangspunten voor een goed woonbeleid in de periode tot 2025. Er zijn vijf concrete woonambities voor de regio opgenomen en een agenda met acties en maatregelen:
- Een regionaal Woningbouwprogramma opstellen;
- Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden;
- Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden;
- De regio levensloopgeschikt maken;
- Werken aan leefbare en prettige woonwijken.
Deze maatregelen vormen een aanpak die bestaat uit een combinatie van herontwikkelen, verdichten, transformeren, mengen en nieuw bijbouwen op heel veel verschillende soorten (vooral) binnenstedelijke plekken.
De gemeenten in Haaglanden zijn zich ervan bewust dat het huidige groen en blauw tussen de gemeenten in de regio belangrijke kernkwaliteiten zijn die erin belangrijke mate voor zorgen dat het in deze regio fijn is om te wonen. De regionale woonvisie omarmt dan ook de visie van de provincie Zuid-Holland dat het wenselijk is om in de toekomst voorrang te geven aan binnenstedelijke woningbouw ten opzichte van 'bouwen in het weiland'. Dit uitgangspunt draagt ook bij aan het zorgvuldig gebruiken van de ruimte en het versterken van bestaande steden en dorpen. De gemeenten zetten dan ook nadrukkelijk in op het herontwikkelen van transformatielocaties en -gebieden naar wonen. Te denken valt hierbij aan niet meer renderende kantoorlocaties, oude bedrijventerreinen en niet duurzame glastuinbouw.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is oorspronkelijk op 1 april 2019 in werking getreden. Op het moment van opstellen van het voorliggende bestemmingsplan dateert de meest recente, geconsolideerde versie van het omgevingsbeleid van 15 maart 2022. In het omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Nieuw Rozenhof behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Uit de toets van het plan aan de kaart Greenports (Kaart 11) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is naar voren gekomen dat het plangebied zich buiten de op de voormelde kaart aangegeven begrenzing van het glastuinbouwgebied is gelegen.
Fragment kaart 11 Greenport Omgevingsverordening.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2024 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
De ontwikkeling voor het realiseren van 40 woningen en ten hoogste 64 woonzorgeenheden op het perceel Anjerlaan 49 te Naaldwijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit het uit de jaren 60-70 daterende verzorgingshuis 'De Rozenhof', twee binnentuinen en een groen buitenterrein.
Het huidige verzorgingshuis bestaat uit een gebouw bestaande uit twee carrés van deels twee en deels drie bouwlagen. De volumes met drie bouwlagen staan langs de noord- en oostzijde van het perceel. In de carrés liggen binnentuinen en op de hoek aan de Kruisbroekweg is een buitenterrein ingericht als een rozentuin aanwezig. De entree van de Rozenhof bevindt zich aan de Anjerlaan. Op het perceel zijn geen parkeerplaatsen aanwezig.
Het bestaande gebouw heeft een oppervlakte van circa 2.195 m2. In de buitenruimte is circa 934 m2 oppervlakte verhard en circa 1.304 m2 onverhard/groen. De rozentuin op de hoek Rozenstraat-Kruisbroekweg is niet openbaar toegankelijk. Op het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig.
Bestaande situatie van het perceel, gezien in vogelvlucht vanuit het zuiden.
Globale situatietekening van de bebouwing en ligging binnentuinen en buitenruimte in de bestaande situatie.
Omgeving
Het plangebied ligt in een gebied dat bijna uitsluitend voor wonen gebruikt wordt. Aan alle zijden van het plangebied staan in de wijk zowel grondgebonden als gestapelde woningen, voornamelijk in de vorm van rijtjeswoningen en enkele omvangrijkere woongebouwen met appartementen. De bouwhoogtes van de gebouwen in de omgeving verschillen. Aan de west- en zuidzijde betreft het voornamelijk laagbouw in de vorm van woningen met twee bouwlagen en een kap. Aan de noord- en oostzijde staan hogere (appartementen)gebouwen, met hoogtes van circa 14 meter. Dit betreft onder andere de Anjerhof, direct ten oosten van het plangebied. Aan de oostzijde bevindt zich direct naast het plangebied bevindt een kerk met een hoogte van circa 15 meter.
Direct aansluitend aan het meest noordelijke deel van het bestaande gebouw bevindt zich de Rozenflat. Deze is eigendom van Stichting Arcade Mensen en Wonen. Dit gebouw bestaat uit drie bouwlagen en blijft aanwezig in de nieuwe situatie. Op het voorterrein van de Rozenflat bevinden zich aan de Anjerlaan 15 parkeerplaatsen en naast het gebouw bevinden er zich nog eens twee, thans bestemd als mindervalide parkeerplaats.
Op circa 200 meter loopafstand ten westen van het plangebied ligt aan de Kruisbroekweg de bushalte Zuidweg. Bij de bushalte is het mogelijk om ieder half uur gebruik te maken van R-NET verbindingen richting Delft-Zoetermeer en 's-Gravenzande. Dit maakt het een goed ontsloten en aantrekkelijk in de woonkern gelegen locatie.
Ten noorden van het plangebied zijn op een loopafstand van circa 600 meter de winkelstraten van Naaldwijk gelegen. Ten noorden en zuiden van het plangebied bevinden zich ook enkele gebouwen die een commerciële functie in de plint hebben, zoals een snackbar, een pizzeria en een bloemist.
Rond het plangebied liggen enkele ontsluitingswegen zoals de Anjerlaan en de Rozenstraat. Dit zijn 30 km/u-wegen. Aan de zuidzijde ligt de Kruisbroekweg. De Kruisbroekweg is een 50 km/u-weg die als ontsluitingsroute door Naaldwijk ligt, en dient als verbinding tussen de N213 en de N467.
In beperkte mate zijn er kleine groenstroken aanwezig langs de omliggende wegen. De rijtjeswoningen hebben een parkeerplaats voor de voordeur, waardoor er vaak ook geen (grote) tuinen aanwezig zijn. Langs de straten en tussen de gebouwen staan bomen op regelmatige afstand van elkaar.
Zicht op het plangebied, gezien van de noordwestelijke hoek.
Zicht op het plangebied, gezien van de Kruisbroekweg.
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van De Rozenhof. Hier zal een nieuw woonzorgcentrum gerealiseerd worden met maximaal 64 woonzorgeenheden en een nieuw woongebouw met 40 reguliere woningen.
Het woonzorgcentrum is beoogd op de hoek van de Kruisbroekweg en de Rozenstraat. Het gebouw bestaat uit een rechthoekig, éénlaags bouwvolume met een voetprint van circa 2.000 m2 en daarbovenop een L-vormig bouwvolume met maximaal vier bouwlagen. De korte zijde is georiënteerd op de Kruisbroekweg en de lange zijde op de Rozenstraat. De begane grond bestaat uit een overdekte parkeervoorziening met ruimte voor circa 51 parkeerplaatsen. Op de overdekte parkeervoorziening is een daktuin/buitenruimte voorzien. Voor de overige bouwlagen/verdiepingen worden hoofdzakelijk woonzorgeenheden en bijbehorende gemeenschappelijke huiskamers en ondersteunende ruimten voorzien. Op de begane grond zijn, aan de zijde van de Kruisbroekweg, verder nog hoofdzakelijk algemene voorzieningen (zoals de entreeruimte en kantoorruimte) en een ontmoetingsruimte voorzien.
Het woongebouw is beoogd aan de oostzijde van het perceel. Het gebouw is rechthoekig van vorm, bestaat uit acht bouwlagen en heeft een voetprint van circa 700 m2. De bovenste drie lagen van het gebouw liggen aan de zuidoostelijke zijde deels terug ten opzichte van de onderste lagen. Dit is een keuze die is gemaakt in het kader van de bezonningsituatie. De 40 appartementen in het woongebouw krijgen een gebruiksoppervlakte die varieert tussen de circa 40 en 120 m2. Beoogd is om bouwlaag twee tot en met vijf in te vullen met zes woningen per bouwlaag. Op de bovenste drie bouwlagen (met kleinere oppervlakte) zijn elk vijf woningen voorzien. Op de begane grond is afhankelijk van de indeling nog ruimte voor nul tot twee woningen. De exacte invulling is nog niet bekend. De begane grond wordt verder ingevuld met een gemeenschappelijke entree, bergingen ten behoeve van de woningen, en eventueel een ruimte voor algemene voorzieningen.
In het bestemmingsplan is voor het L-vormige gedeelte van het woonzorggebouw een bouwhoogte van ten hoogste 19 meter opgenomen en is voor het woongebouw, op de ingetekende setback na een bouwhoogte van ten hoogste 25 meter opgenomen. Ondanks de grotere bouwvolumes vergeleken met het verpleeghuis is de beoogde bebouwing een gepaste ontwikkeling op een hiervoor geschikte locatie. Stedenbouwkundig passen deze hoogten in de omgeving aan de rand van centrum van Naaldwijk en de naastliggende bebouwing.
Ruimtelijke structuur
Tussen de twee gebouwen wordt een doorkijk gemaakt, die in het verlengde ligt van de Anjerlaan (eigen terrein) en doorloopt naar de Kruisbroekweg. Deze doorsteek wordt deels groen ingericht, zodat op het binnenterrein een aantrekkelijk verblijfsgebied ontstaat waar ook de hoger gelegen daktuin op het parkeerdek in zekere zin op aansluit. Tevens worden ter plaatse van deze doorkijk circa 10 parkeerplekken gerealiseerd in de buitenruimte, en langs de naastgelegen Rozenstraat worden nog circa 6 langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast is tussen de nieuwe bebouwing en de Kruisbroekweg een groenstrook voorzien. Ten opzichte van de bestaande (niet waardevolle) groenstructuur krijgt de afgeschermde buitenruimte op het parkeerdek een hogere verblijfskwaliteit. Deze daktuin zal evenals als de huidige binnentuinen niet voor iedereen (openbaar) toegankelijk zijn.
Impressie voorgenomen inrichting plangebied.
Impressie geprojecteerde bebouwing.
Invulling woonprogramma
Het woongebouw zal bestaan uit 40 appartementen waarvan 12 appartementen (30%) in de categorie sociale huur met een gebruiksoppervlakte van minimaal 40 m2, 10 appartementen (25%) in de categorie middeldure koop en/of huur met een gebruiksoppervlakte van minimaal 50 m2 en 18 appartementen (45%) in de categorie dure koop. Het plan biedt derhalve ruimte aan verschillende doelgroepen en is levensloopbestendig.
Groen
In de bestaande situatie is circa 1.304 m2 groen aanwezig. Dit groen bestaat voornamelijk uit de rozentuin op de hoek Kruisbroekweg en de Anjerlaan, de voor het gebouw gelegen groenstroken langs deze wegen en de twee binnentuinen. In het nieuwe plan is een groenstrook voorzien langs de Kruisbroekweg, een groenstrook tussen de twee gebouwen en een nieuwe daktuin op het parkeerdek. De oppervlakte groen zal daarmee enigszins afnemen en een deel van het nieuwe groen zal vanuit de omgeving minder zichtbaar en beleefbaar zijn. Dit betekent dat de kwaliteit van het resterende groen hoog moet zijn en verhardingen in het groen (voor bijvoorbeeld voetpaden) zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Door bomen te planten langs de Anjerlaan en op het entreeplein wordt de beleefbaarheid van het groen vergroot zonder dat dit veel ruimte vraagt. Daarnaast wordt in de planuitwerking ook bekeken in hoeverre de groenbeleving kan worden vergroot met middelen zoals bijvoorbeeld gevelbegroeiing en grastegels.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden op het gebied van bezonning en beschaduwing geen wettelijke of publiekrechtelijke eisen gesteld. Wel mag de bezonningsituatie geen afbreuk doen aan een goede ruimtelijke situatie. Bij bezonningsonderzoeken hanteert de gemeente Westland de zogenaamde lichte TNO-norm: “Een woning krijgt de waardering voldoende wanneer er sprake is van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (acht maanden). Als beoordelingspunt geldt het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer. De twee uur zon hoeven niet aansluitend plaats te vinden en de bezonning op de voor- en achtergevel mag bij elkaar opgeteld worden.” De lichte TNO-norm gaat uit van de volgende peildata: 19 februari, 21 juni en 21 oktober.
De bestaande bebouwing is twee tot drie bouwlagen hoog. De nieuwe bebouwing wordt tot acht lagen hoog. Dit heeft vooral gevolgen voor de westgevel van het aan de oostzijde van het plangebied gelegen appartementengebouw Anjerhof. In het kader van de ontwikkeling zijn de gevolgen voor de bezonningssituatie in beeld gebracht (Bezonningsstudie Rozenhof Naaldwijk, KWA, kenmerk 200090 Rozenhof, versie 2, datum 14 november 2022).
Uit de resultaten van de bezonningsstudie waarbij de peildata: 19 februari, 21 juni en 21 oktober zijn beschouwd blijkt dat voor de westgevel van de Anjerhof voldaan wordt aan de lichte TNO norm: op de peildata 19 februari en 21 oktober valt er 2 uur zon op de westgevel van de Anjerhof.
Toetsingskader
In het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt moet onderbouwd worden dat de herontwikkeling van het verpleeghuis qua verkeer en parkeren ten opzichte van de bestaande situatie een neutraal effect heeft. Dit is het geval wanneer de nieuwbouw van een woonzorgcentrum met vergelijkbare omvang niet leidt tot extra verkeer of een grotere parkeerbehoefte.
Gelet op het voorgaande zijn hiervoor enkel de verkeer- en parkeereffecten van het voorziene woongebouw beoordeeld en is voor de parkeerbehoefte van de woonzorgeenheden tevens rekening gehouden met de 2 extra voorziene woonzorgeenheden.
Verkeersgeneratie- en afwikkeling
De verkeersgeneratie is bepaald op basis van de actuele CROW-kencijfers. In dit geval gaat het om een locatie in de 'schil centrum' van een 'matig stedelijk gebied'. Er is sprake van 40 appartementen, met de volgende (worst case) onderverdeling: 12 appartementen in de sociale huursector, 10 middeldure en 18 dure koopappartementen. Voor het aantal verkeersbewegingen is voor alle categorieën uitgegaan van een iets hogere waarde dan het gemiddelde CROW-kengetal (in lijn met de gemeentelijke parkeernormen). Dit leidt tot de volgende verkeersgeneratie.
De 40 appartementen zorgen gezamenlijk voor een verkeersgeneratie van 223 verkeersbewegingen per etmaal. Gelet op de goede ontsluiting van de locatie en de aanwezigheid van enkele ontsluitingswegen met een grote capaciteit (zoals de Kruisbroekweg en de Secretaris Verhoeffweg) is de verwachting dat de extra verkeersbewegingen goed te verwerken zijn in de bestaande verkeersstructuur. Knelpunten als gevolg van verkeer of verkeersonveilige situaties zijn daarom niet te verwachten.
Ontsluiting
Langzaam- en gemotoriseerd verkeer
Net als in de bestaande situatie zal het gemotoriseerde verkeer in het nieuwe plan geheel via de Anjerlaan moeten ontsluiten. Ontsluiting op de éénrichtingsweg Rozenstraat of op de gebieds-ontsluitingsweg Kruisbroekweg (deel van de ontsluitingsring rondom het centrum van Naaldwijk) is niet gewenst. Hetzelfde geldt in principe voor het fietsverkeer in die zin dat er geen doorgaande fietsverbinding over het terrein zal komen.
De hoofdentrees van beide nieuwe gebouwen liggen aan de ruimte tussen de gebouwen aan de zijde van Kruisbroekweg. Voor voetgangers ontstaat er zo wel een doorsteek van de Anjerlaan naar de Kruisbroekweg.
Openbaar vervoer
Op circa 200 meter loopafstand ten westen van het plangebied ligt aan de Kruisbroekweg de bushalte Zuidweg. Bij de bushalte is het mogelijk om ieder half uur gebruik te maken van R-NET verbindingen richting Delft-Zoetermeer en 's-Gravenzande. Zodoende is de bereikbaarheid van het plangebied per openbaar vervoer goed.
Parkeren
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte is bepaald op basis van de gemeentelijke beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland 2018'. Het plangebied ligt in het gebied 'schil hoofdcentrum'. Hiervoor gelden de volgende parkeernormen.
De totale parkeerbehoefte van de 40 appartementen en maximaal 2 extra woonzorgeenheden bedraagt 67 parkeerplaatsen.
Parkeeraanbod
In het huidige bouwplan bestaat de begane grond van het zorggebouw grotendeels uit een overdekte parkeergelegenheid met circa 51 parkeerplaatsen die direct worden ontsloten op de Anjerlaan. Naast het appartementengebouw zijn nog circa 10 parkeerplaatsen op maaiveld voorzien en in de Rozenstraat tenslotte ca 6 nieuwe langsparkeerplaatsen. Hiermee komt het totale aanbod op totaal 67 parkeerplaatsen en wordt er voldaan aan de gemeentelijke parkeernormering.
Mocht het aantal zorgeenheden en/of woningen bij verdere planuitwerking nog wijzigen, dan zal het plan moeten blijven voldoen aan de gemeentelijke parkeernormering. Voorwaarde is tevens dat de bewoners van de appartementen gebruik kunnen maken van de parkeerplaatsen gelegen op het terrein van de zorginstelling. Maatvoering van de parkeerplaatsen en de rijbaan moeten voldoen; niet bruikbare parkeerplaatsen door foute maatvoering worden niet meegerekend in de parkeerbalans.
De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn.
Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.
De voorgenomen ontwikkeling ligt ruim onder de bovengenoemde drempelwaarde waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Gelet hierop is daarom de vraag of sprake is van (de aanleg, wijziging of uitbreiding van) een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Uit de jurisprudentie, te weten (onder andere) de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694) en 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348), volgt dat het antwoord op deze vraag afhangt van: de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject niet afhankelijk is van: het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de 'concrete omstandigheden van het geval' wordt een m.e.r.-beoordeling voor de voorgenomen ontwikkeling nodig geacht. Om voornoemde reden is een aanmeldingsnotitie opgesteld (Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling, LBP Sight, kenmerk V07447aa226NM6Q.jjb versie 03_002, datum 4 juli 2023). De aanmeldingsnotitie maakt als bijlage onderdeel uit van deze toelichting. De conclusie van deze notitie is dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uit te sluiten, waardoor een m.e.r. niet noodzakelijk is. Op grond van het Besluit m.e.r. is de conclusie van deze notitie door het bevoegd gezag, te weten burgemeester en wethouders van Westland, overgenomen en in een collegebesluit vastgelegd. Het betreffende besluit wordt tegelijk met het besluit over de terinzage legging van het ontwerp bestemmingsplan bekend gemaakt. Vanuit de ODH is aangegeven geen opmerkingen over de inhoud van de aanmeld notitie te hebben.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is een m.e.r. niet benodigd.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Vanwege de ligging langs de drukke Kruisbroekweg en de naastgelegen maatschappelijke bestemmingen kan de locatie getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. De richtafstand kan dus met één afstandsstap verlaagd worden. De vanuit bedrijven en milieuzonering relevante functies in de omgeving zijn hierna beschreven. Bij deze functies is al rekening gehouden met een verlaging van de richtafstand met één afstandsstap als gevolg van de ligging in een 'gemengd gebied'.
Direct aan de noord- en oostzijde van het plangebied bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Toegestane functies in deze bestemming zijn bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, en religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten. Dit zijn activiteiten die doorgaans onder milieucategorie 1 of 2 vallen. Het meest relevant in de beoordeling van aanwezige functies is de kerk ten noordoosten van het plangebied. Deze kerk valt onder milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Tussen het plangebied en de kerk bevindt zich een ontsluitingspad met groenstrook/bomen van minimaal 10 meter breed. De kerk bevindt zich dus op meer dan 10 meter afstand van het plangebied, er wordt voldaan aan de richtafstand.
Direct aan de noordzijde van het plangebied staat het bestaande gebouw van de Rozenflat, die in de toekomstige situatie blijft bestaan. In dit gebouw bevinden zich woningen die eigendom zijn van Stichting Arcade Mensen en Wonen. Omdat in dit gebouw woningen aanwezig zijn, hoeft hier geen rekening gehouden te worden met een richtafstand. Aan de oostzijde van het plangebied staat ook een gebouw met woningen (in totaal 38 woningen in eigendom bij verschillende stichtingen en eigenaren). Ook hiervoor hoeft geen rekening gehouden te worden met een richtafstand.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Wegverkeer
De voorgenomen woonzorgeenheden en woningen betreffen geluidgevoelige objecten, die zijn geprojecteerd binnen de geluidzones van de Kruisbroekweg en de Secretaris Verhoeffweg. Om die reden is een akoestisch onderzoek voor wegverkeerslawaai uitgevoerd (Nieuw Rozenhof in Naaldwijk, Akoestisch onderzoek verkeerslawaai, LBP Sight, kenmerk R074476aa.225ORE4.ka (versie 03-002), datum 28 augustus 2023).
Uit het voornoemde onderzoek blijkt het volgende:
- Secretaris Verhoeffweg: de geluidbelasting is maximaal 45 dB. Er zijn voor deze weg vanuit de Wet geluidhinder geen bezwaren tegen de realisatie van woningen.
- Kruisbroekweg: De geluidbelasting is maximaal 61 dB. De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
- 30km/u-wegen: Voor alle woonzorgeenheden en appartementen is sprake van een goede of zeer goede akoestische situatie.
Hogere waarden
Voor het plan zijn hogere waarden vanwege de Kruisbroekweg nodig. De gemeente Westland kan deze vaststellen. Er worden voor 35 appartementen en 62 woonzorgeenheden een hogere waarde aangevraagd. Aan de hogere waarde worden voorwaarden verbonden.
Geluidluwe gevel
Er wordt voldaan aan de gemeentelijke geluideisen.
Op basis van het akoestisch onderzoek wordt geconstateerd dat met inachtneming van de benodigde hogere waarden voor de geprojecteerde woningen voldaan kan worden aan de regels van de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Westland.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt na vaststelling van een hogere waarden besluit geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Zoals in de vorige paragraaf benoemd zijn in het Besluit niet in betekenende mate een aantal activiteiten opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Hieronder vallen woningbouwlocaties die, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten. De voorgenomen herontwikkeling betreft een netto toevoeging van 2 woonzorgeenheden en een woongebouw met 40 appartementen. Hiermee blijft de ontwikkeling ruimschoots onder de grens voor niet in betekenende mate. Op grond van het voorgaande valt geen negatief effect op de luchtkwaliteit c.q. een toename van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10) ter plaatse te verwachten.
Heersende luchtkwaliteit
Toetsing aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) is gezien het voorgaande niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna nog wel kort ingegaan op de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in het plangebied, in relatie tot de geldende grenswaarden. Via het dichtst bij het plangebied gelegen rekenpunt op de kaart van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ten zuiden van het plangebied aan de Kruisbroekweg) zijn hierover de volgende data verkregen:
- De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) bedroeg circa 20,8 µg/m3 in 2020.
- De jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) bedroeg circa 17,2 µg/m3 in 2020.
- De jaargemiddelde concentratie zeer fijnstof (PM2,5) bedroeg circa 8,8 µg/m3 in 2020.
Voor stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof zijn voor het jaargemiddelde respectievelijk de volgende grenswaarden van toepassing: 40 µg/m3 (NO2), 40 µg/m3 (PM10) en 25 µg/m3 (PM2,5). Aan deze grenswaarden wordt in het plangebied ruimschoots voldaan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Uit het geldende bestemmingsplan en de landelijke risicokaart kan opgemaakt worden dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of LPG-tankstations aanwezig zijn die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het gasontvangststation van de Gasunie aan de Hoogwerf op circa 540 meter afstand.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevi situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Uit het geldende bestemmingsplan en de landelijke risicokaart kan opgemaakt worden dat er in de omgeving van het plangebied een transportroute voor gevaarlijke stoffen aanwezig is waarvan het invloedsgebied (net) tot in het plangebied reikt. Deze transportroute is de N213 (Burgemeester Elsenweg) gelegen op circa 860 meter afstand, met een invloedsgebied van 880 meter als zich hier een incident voordoet waarbij giftige stoffen vrijkomen. Om die reden is over dit bestemmingsplan advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Haaglanden (Advies VRH Externe veiligheid i.r.t. Concept bestemmingsplan Anjerlaan 49 Naaldwijk, VRH, kenmerk 2022091249491, datum 24 oktober 2022).
Allereerst is ten aanzien van de N213 in voornoemd advies de volgende conclusie opgenomen:
- Gezien de afstand van het plangebied tot aan de N213 zal het groepsrisico als gevolg van de geplande ontwikkelingen aan de Anjerlaan 49 niet significant toe- of afnemen.
Aanvullend heeft de Veiligheidsregio Haaglanden daarbij maatregelen geadviseerd ten aanzien van de onderwerpen afschakelbare ventilatie, voorbereiding interne organisatie, risicocommunicatie en bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Voornoemde maatregelen zijn nader beschreven/overwogen in het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden dat als bijlage onderdeel uitmaakt van deze toelichting (Advies externe veiligheid op ruimtelijk plan uitsluitend binnen invloedsgebied toxisch. Concept bestemmingsplan Anjerlaan 49 te Naaldwijk, Veiligheidsregio Haaglanden –Afdeling risicobeheersing – Team Omgevingsveiligheid). Voor zover relevant wordt bij de verdere planuitwerking met deze maatregelen rekening gehouden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Uit het geldende bestemmingsplan en de landelijke risicokaart kan opgemaakt worden dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. De dichtstbijzijnde buisleiding betreft de NAM-leiding ter plaatse van de Galgeweg op circa 520 meter afstand.
Explosieven
In de gehele strook langs de Nederlandse kust is er in de Tweede Wereldoorlog veel gebombardeerd. Ook zijn er vliegtuigen met niet afgeworpen bommen neergestort en waren er munitieopslagen van de bezetter aanwezig. Vooral bij werkzaamheden in sinds 1945 niet geroerde grond spelen deze risico's. Primair gaat het om risico's die behoren tot het domein van arbeidsveiligheid maar, gezien de afstand van het plan tot dichtbij gelegen bebouwing, zijn er ook risico's voor derden. Heien nabij een achtergebleven explosief kan op een afstand van 50 meter nog tot detonatie leiden. Het is naast een arbeidsveiligheidsprobleem dus ook een issue ten aanzien van openbare orde en veiligheid.
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. Op basis van de kaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen locaties zijn die verdacht zijn van aanwezigheid van conventionele explosieven.
Uitsnede Explosievenkaart Westland
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland (geldend vanaf 16 juli 2022) zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
In het plangebied komen geen waterkeringen voor. Wel ligt langs de noord- en westzijde van het plangebied een regionale waterkering met een bijbehorende beschermingszone binnenzijde en buitenzijde. Zie ook onderstaande uitsnede van de Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Waterkeringen'. Omdat het plangebied niet kruist met de waterkering of de beschermingszones heeft dit verder geen gevolgen voor het plan en hoeven er geen nadere toestemmingen of vergunningen aangevraagd te worden.
Uitsnede van de Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Waterkeringen' met het plangebied aangegeven in groen.
Waterkwantiteit en oppervlaktewater
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
In de nieuwe situatie is circa 3.687 m2 verharding voorzien. Dat is een toename van circa 557 m2 ten opzichte van de circa 3.130 m2 verharding in de bestaande situatie. Conform de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland resulteert dat in een waterbergingsopgave in de vorm van 333 m2 oppervlaktewater of 111 m3 waterberging. De berekening van de verhardingstoename en de op basis hiervan ingevulde en doorgerekende watersleutel maken onderdeel uit van deze toelichting (Watertoets en -sleutel, KWA, kenmerk 200090 Rozenhof, datum 14-11-2022).
Aangezien op het perceel of in de nabijheid niet of nauwelijks ruimte is om oppervlaktewater te realiseren, is voor de benodigde extra bergingscapaciteit een locatie elders in hetzelfde peilgebied gezocht. Deze locatie is door de initiatiefnemer en de gemeente Westland in afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland gevonden op een perceel vlakbij rotonde De Snelbinder en de nabijgelegen hoogspanningsmasten. Dit betreft een perceel dat eigendom is van de gemeente Westland en kadastraal bekend als gemeente Naaldwijk, sectie C, nummer 2767. Dit perceel heeft een oppervlakte van ruim 6.000 m2 en biedt daarmee voldoende ruimte om de benodigde waterbergingsopgave op te lossen. In figuur 3.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van dit perceel weergegeven.
In het kader van de planuitwerking wordt de waterbergingsopgave op het aangegeven perceel door de initiatiefnemer en de gemeente Westland verder uitgewerkt en voorbereid, waar nodig in afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland. Uitgangspunt is dat benodigde extra bergingscapaciteit is gerealiseerd voordat de verhardingstoename in het plangebied gerealiseerd is.
Topografische kaart met de ligging van het plangebied ten opzichte van het perceel waar de benodigde extra bergingscapaciteit is voorzien.
In en nabij het plangebied zijn verder geen oppervlaktewaterlichamen aanwezig, zie onderstaande figuur.
Uitsnede van de Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Oppervlaktewaterlichamen' met het plangebied aangegeven in groen.
Onderhoud en bagger
Gelet op bovenstaande figuren hoeft er in het plangebied geen ruimte te worden gereserveerd voor het onderhoud van primaire watergangen, natuurvriendelijke oevers - in beheer bij Delfland - en/of waterkeringen. Dergelijke onderhoudselementen zijn in of direct aangrenzend aan het plangebied niet aanwezig. Daarnaast volgt uit het voorgaande ook dat baggerverwerking in het plangebied niet aan de orde is, aangezien de meest nabijgelegen oppervlaktewaterlichamen op relatief ruime afstand liggen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
In de toekomstige situatie wordt het watersysteem net zoals in de bestaande situatie uitsluitend belast met hemelwater, waardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater niet verslechtert. Bij de bouw worden geen uitlogende materialen toegepast.
Bodem en grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 meter, maar met een minimum van 1,0 meter. Binnen het plangebied wordt een drooglegging van circa 1,90 meter verwacht.
Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat bijvoorbeeld de grondwaterstroming wordt afgekapt. Dit is in het plangebied echter niet aan de orde.
Afvalwater en riolering
De beoogde gebouwen worden aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.
Klimaatadaptatie
Het Hoogheemraadschap Delfland en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met ondertekening van het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen' gecommitteerd, om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, overstromingen, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit. Hierna wordt voor de herontwikkeling van de Rozenhof-locatie ingegaan op elk van deze aspecten:
- Wateroverlast; zoals hiervoor beschreven onder het kopje 'Waterkwantiteit en oppervlaktewater', wordt rekening gehouden met de compensatieopgave c.q. extra bergingscapaciteit die conform de watersleutel van Hoogheemraadschap Delfland vereist is. In deze watersleutel wordt al rekening gehouden met het klimaatscenario voor 2050. Aanvullend wordt de hoeveelheid verharding in het plangebied zoveel mogelijk geminimaliseerd, onder andere door de parkeerplaatsen op maaiveld uit te voeren in halfverharding en door delen van de daktuin bij het woonzorgcentrum te voorzien van een groen dek. Op deze wijze wordt binnen het plangebied voorzien in maatregelen bovenop de extra bergingscapaciteit om door tijdelijke berging van water overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tot slot wordt bij de verdere planuitwerking nog onderzocht in hoeverre op de hogere daken een groen dek mogelijk is, mits na plaatsing van benodigde zonnepanelen ruimte overblijft.
- Overstromingen, op basis van kaartmateriaal in de digitale klimaateffectatlas blijkt dat in en rondom het plangebied sprake is van een extreem kleine kans op overstromingen.
- Hittestress; zoals hiervoor al genoemd wordt gestreefd naar zo min mogelijk verharding in het plangebied. Daarnaast voorziet het samenspel van de voorziene bebouwing, de daktuin en bomen/boomgroepen in relatief veel schaduwrijke locaties in het plangebied. Op basis van het voorgaande wordt hittestress in het plangebied daarmee tegengegaan.
- Droogte; Gestreefd wordt om verdroging in het plangebied tegen te gaan door de aanleg van nieuw groen (zie ook paragraaf 2.2.2) en, voor zover mogelijk, de aanleg van groen dek op de nieuwe dakvlakken. Uitgangspunt is om hiermee in het plangebied te voorzien in tijdelijke buffering van water met het oog op drogere periodes.
- Bodemdaling; op basis van provinciaal kaartmateriaal (Staat van Zuid-Holland) wordt bodemdaling in het plangebied niet verwacht. Het plangebied ligt volgens dit kaartmateriaal in een zone met een stabiele bodem die goede draagkracht heeft.
- Biodiversiteit; in de nieuwe bebouwing zijn nestgelegenheden voor in ieder geval vleermuizen voorzien en voor de nieuwe beplanting in het plangebied wordt een variatie aan inheemse soorten toegepast.
Het aspect water vormt, met inachtneming van de aanleg van waterberging elders in het peilgebied, geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Anjerlaan 49 te Naaldwijk, milieuhygienisch vooronderzoek Verkennend milieukundig bodemonderzoek, IDDS, kenmerk A2287-06/KHA/rap1, datum 14 april 2022). Uit de resultaten van het voornoemde onderzoek komt naarde betreffende achtergrondwaarden dusdanig overschreden worden dat de hypothese 'onderdacht' formeel verworpen moeten worden.
Specifiek ten aanzien van de geconstateerde matige verontreiniging met minerale olie blijkt uit de onderzoeksresultaten dat er (mogelijk) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Omdat het verkennend bodemonderzoek daarin nog onvoldoende inzicht gaf, is aanvullend een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Anjerlaan 49 te Naaldwijk, nader bodemonderzoek, IDDS, kenmerk A2287-06/KHA/rap2, datum 22 september 2022).
Uit het voornoemde onderzoek komt naar voren dat:
- De onderzochte grond is in het horizontale en verticale vlak niet verontreinigd is met minerale olie. Gesteld is dat de aangetroffen matige verhoging met minerale olie in het verkennend bodemonderzoek een incidentele verhoging betreft;
- Er is, ingevolge de Wet bodembescherming, geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Geconcludeerd is dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen het plangebied in afdoende mate is vastgelegd. Belemmeringen inzake het voorgenomen gebruik worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Door de Omgevingsdienst Haaglanden is op 24 oktober 2022 aangegeven dat de verontreiniging op de onderzoekslocatie voldoende in beeld is gebracht en er binnen de onderzoekslocatie geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging.
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond (incl. PFAS) te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
Het bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat plaatselijk sprake kan zijn van een afwijkende bodemopbouw. Indien op de locatie graafwerkzaamheden worden uitgevoerd wordt derhalve aanbevolen om alert te blijven op plaatselijke afwijkingen in de bodem die kunnen wijzen op een eventuele bodemverontreiniging.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Soortenbescherming
In het kader van soortenbescherming is een quickscan uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Rozenhof te Naaldwijk, ECOquickscan ecologisch adviesbureau voor natuur en landschap, projectnummer: 20162, datum 14 april 2021). Uit deze quickscan blijkt het volgende:
- De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten, zoals bruine kikker, gewone pad, egel en algemeen voorkomende (spits)muizen, zijn beschermd, maar vallen onder een algemene vrijstelling van de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. De zorgplicht (zie bijlage 2 bij de quick scan) blijft onverminderd van toepassing.
- Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten is strikter beschermd. Dit zijn soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming - hoofdstuk 3 geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn soorten uit de soortgroep vleermuizen niet uit te sluiten binnen het plangebied.
Vleermuizen
Naar aanleiding van de uitkomsten van de quickscan is vervolgens een nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Nader onderzoek vleermuizen renovatiewerkzaamheden Rozenhof Naaldwijk, Eelerwoude, projectnummer: 201912, datum 2 november 2021).
Uit voornoemd onderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de beschermde soort: gewone dwergvleermuis. Als gevolg van de geplande werkzaamheden worden tijdelijk negatieve effecten verwacht en treedt verstoring op voor deze soort. Het verstoren van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis is ontheffingsplichtig.
Ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming
Uit het vleermuizenonderzoek volgt dat voor de herontwikkeling een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig is. Deze is inmiddels aangevraagd, waarbij in dit kader is geborgd dat negatieve effecten voor de gewone dwergvleermuis middels mitigerende en compenserende maatregelen worden voorkomen. Met inachtneming van de benodigde ontheffing worden negatieve effecten op beschermde soorten als gevolg van dit bestemmingsplan niet verwacht. De ontheffing is inmiddels aangevraagd. Met inachtneming van de benodigde ontheffing worden negatieve effecten op beschermde soorten als gevolg van dit bestemmingsplan niet verwacht.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied bevindt zich op circa 1,1 km van een ecologische verbindingszone dat deel uitmaakt van het NNN. Het betreft hier de watergang 'Het nieuwe water' ten westen van het plangebied. Het NNN kent geen externe werking. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' bevindt zich op circa 2,1 km afstand. Het project betreft een plangebied dat al grotendeels bebouwd en verhard is en dat intensief wordt gebruikt ten behoeve van de aanwezige zorgfunctie. Directe negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura-2000-gebied worden door de afstand van het plangebied en tussenliggende infrastructuur uitgesloten.
Stikstofdepositie bouw- en gebruiksfase
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing in fasen te slopen en hiervoor een woonzorgcentrum met maximaal 64 woonzorgeenheden én een woongebouw met 40 appartementen terug te bouwen. Gelet op het voorgaande en de in de gebruiksfase van het voorgenomen woongebouw verwachte extra verkeersbewegingen is een mogelijk effect vanwege de toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet op voorhand uit te sluiten. Ten behoeve van het plan is een rapportage en stikstofberekening voor zowel de bouw- als de gebruiksfase uitgevoerd, waarin tevens als worst case ook het verkeer als gevolg van het bestaande gebruik van het verpleeghuis is meegenomen (Herontwikkeling Rozenhof Naaldwijk Stikstofdepositie onderzoek bouw- en gebruikfase, LBP Sight, kenmerk R001_03_074476aa versie 03, datum 19 september 2023) en is een toelichting kengetallen aanlegfase opgesteld (Toelichting kengetallen aanlegfase, LBP Sight, kenmerk N001_01_010500cw versie 01, datum 12 september 2023).
Op 5 oktober 2023 is AERIUS Calculator geactualiseerd. Gelet op het voorgaande zijn op 19 november 2023 opnieuw AERIUS-berekeningen uitgevoerd in de meest recente versie (versie 5 oktober 2023) van AERIUS Calculator (Ambtshalve AERIUS-berekening 'Rozenhof Naaldwijk stikstofberekening bouwfase', kenmerk 'RSQzpaLhQF5' (ODH882032) datum 19 november 2023) en (Ambtshalve AERIUS-berekening 'Rozenhof Naaldwijk stikstofberekening gebruiksfase', kenmerk 'RYymisWjcHbM' (ODH882034), datum 19 november 2023).
Uit het aangeleverde stikstofdepositie onderzoek en de bijbehorende, ten opzichte van voornoemd onderzoek geactualiseerde AERIUS-berekeningen blijkt dat de activiteit niet leidt tot een bijdrage van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Op 20 november 2023 is door de Omgevingsdienst Haaglanden aangegeven dat de activiteit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie en derhalve geen belemmering vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. De natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden worden door de activiteit niet aangetast waardoor vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, niet benodigd is.
Het aspect ecologie vormt met in achtneming van de benodigde ontheffing en de in het Flora Fauna onderzoek beschreven voorzorgsmaatregelen geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.
Archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen.
Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Hieruit volgt dat in het plangebied mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Gelet op het voorgaande is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase Anjerlaan 49 Naaldwijk gemeente Westland, IDDS, rapport 2697 projectnummer A2287, datum 29 maart 2022).
Het voornoemde onderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied is gelegen op een opgevulde restgeul van de Gantel. De hoge verwachting was gebaseerd op een ligging aan de geul of op de haakwal. Deze zijn echter niet in het plangebied aanwezig. De overstromingsafzettigen die over de opgevulde restgeul zijn afgezet, hebben zoals verwacht een lage archeologische verwachting. De verstoringen in de bovengrond zijn afkomstig van de aanleg van de huidige bebouwing, waardoor eventuele oudere resten verstoord zullen zijn.
Op basis van voornoemde bevindingen geldt een lage verwachting voor alle perioden en is nader onderzoek op deze locatie niet benodigd. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens moet contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog.
Cultuurhistorie
Ten aanzien van cultuurhistorie blijkt uit het archeologisch onderzoek dat in en direct rondom het plangebied geen cultuurhistorische waarden te verwachten zijn. Daar komt bij dat de in het plangebied aanwezige bebouwing geen monumentaal karakter heeft. Als gevolg van dit bestemmingsplan zijn daarom geen cultuurhistorische waarden in het geding geacht.
Het aspect cultuurhistorische aspecten vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (d.d. 15 maart 2022) van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
Preliminaire toets
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met het bouwplan Nieuw Rozenhof sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk een woongebouw met 40 appartementen.
Motivering van de behoefte aan ontwikkeling
Voor de woningbehoefte is allereerst de Woondeal Zuidelijke Randstad relevant. Dit betreffen bestuurlijke afspraken tussen het Rijk, de provincie Zuid-Holland en gemeenten uit de Zuidelijke Randstad (waaronder Westland). In hoofdzaak zijn de kwantitatieve afspraken in deze woondeal erop gericht om de productie van 100.000 woningen tot 2025 in de zuidelijke Randstad te versnellen en om te zorgen voor voldoende harde plancapaciteit voor de periode tot 2040 (bouwproductie van 230.000 woningen). Concluderend kan worden gesteld dat het planvoornemen voor Nieuw Rozenhof nadrukkelijk invulling geeft aan de Woondeal Zuidelijke Randstad en de hierin afgesproken woningbouwproductie van 100.000 woningen tot 2025.
De gemeente Westland ligt in de agglomeratie Haaglanden. Voor dit gebied zijn tevens regionale woningbouwafspraken gemaakt (zie ook paragraaf 2.1.3). Het gaat om de negen gemeenten, te weten Delft, Rijswijk, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar, Midden-Delfland, Westland, Pijnacker-Nootdorp en Zoetermeer. De provincie Zuid-Holland en deze negen gemeenten zien de regio Haaglanden als één woningmarktregio, zoals verwoord in de regionale woonvisie. De woningvraag en het -aanbod in de regio Haaglanden worden beoordeeld aan de hand van de Woningbouwmonitor Haaglanden 2018 en de WBR2021.
Uit de WBR2019 blijkt dat in de periode 2021-2025 voor de regio Haaglanden een behoefte bestaat aan 40.350 woningen. Elke extra woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied wordt als 'welkome aanvulling' gezien, om zo gezamenlijk het tekort in te lopen.
Uit de Woningmarktmonitor Haaglanden 2018 blijkt dat de voorgenomen woningbouwproductie in de periode 2018-2040 circa 121.000 woningen bedraagt. Voor de periode 2018-2025 zijn dit 70.000 woningen en voor de periode 2026-2040 51.000 woningen. Van de 70.000 woningen die gepland zijn tot en met 2025 behoren er 51% tot de harde plannen (waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld, er bindende afspraken voor zijn of waarvoor een omgevingsvergunning verleend is). Dat betekent dat er nog ruimte is voor circa 34.300 woningen.
Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat er in de regio Haaglanden op korte en middellange termijn meer vraag is dan aanbod naar woningen. Kwalitatief kan daar aan worden toegevoegd dat op de locatie stedelijke woningen worden gerealiseerd, waaraan eveneens een behoefte bestaat. Het voornemen voorziet in een regionale behoefte van woningen in het bestaand stedelijk gebied, waardoor voor de beoogde woonfunctie wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De ladder voor duurzame ontwikkeling vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2012) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen (Begrippen)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Wijze van meten)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.NWKANJERLN49pbp-ON01
De dataset bestaat uit:
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
Een deel van de gronden gelegen tegen openbaar gebied zijn bestemd voor "Groen". Op deze gronden zijn ook voet- en fietspaden toegestaan.
Op de gronden waarop de nieuwbouw voor de woonzorgeenheden worden gerealiseerd, is de bestemming "Maatschappelijk" neergelegd. Het maximum aantal woonzorgeenheden staat weergegeven in de regels en de maximale bouwhoogten van het gebouw is middels een aanduiding op de planverbeelding weergegeven.
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing, gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en bij deze bestemming horende voorzieningen zoals voet- en fietspader, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
Op de gronden waarop de nieuwbouw voor de appartementen worden gerealiseerd, is de bestemming "Wonen" neergelegd. Het maximum aantal woningen staat weergegeven in de regels en de maximale bouwhoogten van het gebouw is middels een aanduiding op de planverbeelding weergegeven.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De beoogde ontwikkeling is een initiatief om het bestaande, gedateerde verpleeghuis 'Careyn Rozenhof' te slopen en een nieuw woonzorgcentrum met maximaal 64 woonzorgeenheden én een woongebouw met 40 appartementen terug te bouwen. De ontwikkeling is gewenst omdat het verpleeghuis gedateerd is en dezelfde locatie kan voorzien in 64 aan de eisen van deze tijd beantwoordende woon-zorgeenheden (met ondergeschikte buurtfunctie) én invulling kan geven aan de onverminderd groot blijvende woning behoefte door de bouwmogelijkheid van 40 appartementen. De initiatiefnemer heeft de investeringskosten voor het project geraamd, is in staat om deze investering zelf te financieren of gefinancierd te krijgen en heeft met een berekening aangetoond dat het project rendabel is.
Bovendien hebben de initiatiefnemer en de gemeente afspraken gemaakt in de anterieure overeenkomst voor de vergoeding van eventuele succesvolle aanvragen voor tegemoetkoming in planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente. Dit betekent dat planschade die ontstaat ten gevolge van het afwijken van het geldende bestemmingsplan voor rekening en risico van de initiatiefnemer is.
Uit bovenstaande volgt dat de initiatiefnemer in staat is om alle kosten voor de beoogde ontwikkeling te dragen en dat de beoogde ontwikkeling dus financieel haalbaar én uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Grondexploitatie
De beoogde ontwikkeling, de bouw van maximaal 64 woonzorgeenheden en de bouwmogelijkheid van 40 appartementen is een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat de gemeente de kosten, zoals benoemd in de kostensoortenlijst in de Bro, dient te verhalen op de initiatiefnemer middels een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst.
De gemeente heeft op 22 maart 2023 een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Bovendien is het niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering te bepalen en/of om eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen in aanvulling op de gemaakte afspraken in de anterieure overeenkomst. Hieruit volgt dat de gemeente het kostenverhaal voldoende anderszins verzekerd heeft en dat het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde is. Hieruit volgt dat het onderdeel grondexploitatie conform de Wro is geregeld en dat daarmee de economische uitvoerbaarheid van het project is verzekerd.
In de periode van 7 september 2022 tot 2 november 2023 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in de bijlage "Nota beantwoording vooroverleg reacties" van deze toelichting.
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 zal er geen inspraak plaatsvinden.
Van PM tot PM heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn PM AANTAL zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage PM van deze toelichting.