Plan: | Groeneweg 179 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.GTGROENEWEG178pbp-VA01 |
De eigenaar van het perceel Groeneweg 179 te ‘s-Gravenzande heeft een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Agrarisch-Glastuinbouw' naar 'Wonen', 'Groen' en 'Water'.
Het plangebied aan de Groeneweg 179 ligt in het zuidoosten van ’s-Gravenzande. De locatie is bekend onder kadastraal nummer GVZ00L 7102 in gemeente Westland, ‘s Gravenzande. Hieronder is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
![]() |
Ligging en globale begrenzing plangebied |
Het plangebied wordt in het noorden en westen begrenst door het water van respectievelijk het Zwethkanaal en het Nieuwe Water. In het oosten wordt het plangebied begrenst door de Groeneweg. De grens met de percelen behorende bij Groeneweg 181 vormen de zuidgrens van het plangebied.
Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het volgende planregime van kracht:
Volgens voornoemd bestemmingsplan geldt ter plaatste van het plangebied ingevolge artikel 3 de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' en deels ingevolge artikel 25 de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanningsverbinding” en artikel 28 de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ en vallend binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone industrie'.
![]() |
Uitsnede bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland' |
De voorgenomen wijziging naar de bestemming 'Wonen' past niet binnen de ter plaatse geldende regels zoals hierboven beschreven. Daarom is voor de locatie voorliggend bestemmingsplan "Groeneweg 179" opgesteld.
Het bestemmingsplan "Groeneweg 179" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin komen de geldende ruimtelijke beleidskaders aan bod en wordt beschreven welk toekomstig gebruik van de gronden binnen het plangebied met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Structuurvisie Westland 2025; Perspectief 2040
Op 27 december 2013 is de “Structuurvisie Westland 2025; Perspectief 2040” vastgesteld. Met deze structuurvisie werkt Westland verder aan de leefbare Greenport. De ambitie voor 2040 luidt als volgt: “Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente. Het is er goed wonen, werken en recreëren. Westland herbergt een vooraanstaand glastuinbouwcluster, waarin kennis, duurzaamheid en gezondheid centraal staan.”
Om dat te bereiken wordt tot 2025 aan de hand van drie thema’s ingezet op de volgende strategische speerpunten:
Economie;
Leefbaarheid;
Bereikbaarheid;
Belangrijk aspect hierbij is dat alle ruimtelijke ontwikkelingen duurzaam, toekomstbestendig en doordacht zijn, zodat ze niet ten koste gaan van de ontwikkelingsmogelijkheden van toekomstige generaties of ten koste gaat van economisch belangrijke bedrijfstakken zoals glastuinbouw.
Ter plaatse van het plangebied is op de structuurvisiekaart een groen-blauwe verbinding weergegeven.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland.
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie
“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.
Karakter en functie woonvisie
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.
Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie
De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:
Duurzaamheidsagenda 2012-2020
In de Duurzaamheidsagenda 2012-2020 is het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Westland op verschillende thema’s opgenomen. Ten aanzien van woningbouw is het speerpunt Duurzame woningen opgenomen. Hiermee wordt bedoeld het verduurzamen van zowel de nieuwbouw- als bestaande woningen. Het gemeentelijk beleid koerst hierbij op de mogelijkheden voor duurzame energie in of bij de wijk. Verder sluit de gemeente aan bij het landelijk beleid op duurzaam bouwen en controleert zij aan de hand van de EPC de mate van energiezuinigheid van nieuwbouw door middel van het uitvoeren van EPC-checks ter toetsing.
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
Omgevingsbeleid (1 april 2019)
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
Ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Programma Ruimte
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Het perceel Groeneweg 179 is door haar omvang en ligging op een "eiland" tussen twee watergangen en de Groeneweg niet meer geschikt voor een doelmatig gebruik ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. Aan de Groeneweg 181, ten zuiden van het plangebied, is het bedrijf Van der Drift & Zn Aggregaten gelegen. Dit betreft een bedrijf met de bedrijfsbestemming.
![]() |
Ligging perceel Groeneweg 179 |
Bestaande agrarische bedrijfswoning
De agrarische bedrijfswoning Groeneweg 179 wordt momenteel niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf gebruikt. Tevens is bij de woning meer dan 1.000 m2 grond gelegen. In het verleden is onderzocht hoe deze strijdige situatie beëindigd kon worden. Onder andere is onderzocht of op het perceel woningen uit het glastuinbouwgebied uitgeplaatst konden worden. Vanwege de aanwezige hoogspanningsleiding en het naastgelegen bedrijf, is het opdelen van het perceel in meerdere kleine woonpercelen echter niet haalbaar gebleken.
Omzetten voormalige agrarische bedrijfswoning
Vanwege de beperkingen van de planlocatie voor enerzijds gebruik ten dienste van de glastuinbouw en anderzijds de mogelijkheid voor uit te plaatsen woningen, is verzocht de voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een woonbestemming. De gronden behorende bij de woningen zijn echter groter dan 1.000 m2. Daarom is gezocht naar een vorm van compensatie voor het grotere woonperceel.
Natte ecologische zone
Met het Hoogheemraadschap van Delfland is onderzocht of een gebruik van een deel van de kavel ten behoeve van de Kader Richtlijn Water (KRW) gewenst en haalbaar is. De locatie is gelegen aan het waterlichaam Westboezem, Zwethkanaal, pal naast potentieel KRW-kerngebied "Oranjekanaal e.o.". Een Natte Ecologische Zone (NEZ) op deze locatie vormt een netwerkverbinding richting Midden-Delfland en kan bijdragen aan het robuuster maken van het kerngebied.
De eigenaar van het perceel Groeneweg 179 brengt een deel van de kavel in ten behoeve van de inrichting als Natte Ecologische Zone door het Hoogheemraadschap van Delfland, om zodoende een groter woonkaveloppervlak te kunnen realiseren. De realisatie van een NEZ en het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning betekent een ruimtelijke en ecologische verbetering op deze locatie in het duurzame glastuinbouwgebied en een aanvaardbare oplossing voor de strijdige situatie op het perceel.
![]() |
Ontwerp inrichting Natte Ecologische Zone |
Voor de realisatie van de NEZ is door het Hoogheemraadschap van Delfland een omgevingsvergunning aangevraagd. De omgevingsvergunning is op 7 juni 2018 verleend.
Groen
Gelet op de ligging van de gronden in relatie tot de ecologische structuren, het feit dat de gronden niet gebruikt kunnen worden voor het verplaatsen van woningen vanwege het naastgelegen bedrijf en de gronden niet meer gebruikt kunnen worden voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf worden de gronden bestemd als 'Groen', waarbij enkel de oprit een aanduiding heeft gekregen.
Groeneweg 179 in relatie tot ecologische structuren (incl. recente ontwikkelingen)
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm "actuele regionale" behoefte en de drie treden van de ladder.
De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met - het doel van - de wijziging van de wettelijke regeling.
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met voorliggend bestemmingsplan sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met het bestemmingsplan wordt de functiewijziging van een bestaande, voormalige agrarische bedrijfswoning, naar 'Wonen' mogelijk gemaakt. Tevens wordt een Natte Ecologische Zone gerealiseerd. Deze ontwikkelingen betreffen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en de ladder voor duurzame stedenbouw hoeft derhalve niet te worden toegepast.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van deze gevoelige functies een aanvaardbaar woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies.
In het kader van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen er veiligheids- en milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige of (beperkt-) kwetsbare objecten. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van geur, stof, geluid en veiligheid. Inrichtingen zijn gehouden aan deze voorschriften.
Binnen het plangebied geldt de huidige bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' en dit wordt in de nieuwe situatie 'Wonen' en 'Water'. De nieuwe functies laten geen bedrijfsmatige activiteiten toe waardoor voor deze nieuwe functies geen toetsing aan de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ is vereist.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is er in het plangebied sprake van een bedrijfswoning en in de nieuwe situatie van een burgerwoning. Er is gekeken naar de omliggende bestemmingen waar bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Op het perceel ten zuiden van het plangebied is een bedrijf t/m categorie 3.1 toegestaan. Ten noorden en ten oosten van de locatie zijn glastuinbouwbedrijven aanwezig en bestemd.
Glastuinbouwbedrijven zijn op grond van de VNG publicatie in te delen in categorie 2 met een grootste richtafstand van 30 meter (bepalend is hierbij de afstand voor geluid). Voor de ten zuiden gelegen bestemming bedrijf t/m categorie 3.1 geldt een grootste richtafstand van 50 meter.
Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een ‘rustige woonwijk’. Bij de systematiek van 'bedrijven en milieuzonering' wordt in er in de VNG-publicatie onderscheid gemaakt in gebiedstyperingen. Zo zijn de richtafstanden bepaald ten opzichte van een 'rustige woonwijk' en ten opzichte van een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied wordt omschreven als gebied waar milieugevoelige en milieubelastende functies in de nabijheid van elkaar voorkomen. Dit kan zijn woningen direct grenzend aan bedrijvigheid, sportfuncties en drukke wegen. In het gemengd gebied kan de reeds aanwezige hogere milieubelasting de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk' (met uitzondering voor de richtafstand voor het onderdeel 'gevaar'), zonder dat dit ten koste gaat van het leefklimaat, met één afstandsstap kunnen worden verlaagd.
Het plangebied en de rondom gelegen omgeving valt vanwege het feit dat er zowel woningen, bedrijven alsmede enkele drukke wegen zijn gelegen te karakteriseren als ‘gemengd gebied’. De richtafstand voor geur, stof en geluid kan hierdoor met één afstandsstap worden verlaagd van
De betreffende woning in het plangebied is gelegen op een afstand van 41 meter van het ten zuiden gelegen bestemmingsvlak 'Bedrijf t/m categorie 3.1' en op 17 meter afstand van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Agrarisch-Glastuinbouw'.
Akoestisch onderzoek
Ondanks het feit dat de woning Groeneweg 179 buiten de richtafstanden van de Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' ligt, is er voor de zorgvuldigheid een geluidsonderzoek verricht door AV-Consulting BV (zie bijlage). Het bedrijf Van der Drift & Zn Aggregaten moet ten opzichte van de woning Groeneweg 179 – zowel in de huidige als in de nieuwe situatie – voldoen aan het Activiteitenbesluit. Ook bij de andere omliggende woningen van derden – sommige op kortere afstand dan de woning Groeneweg 179 – moet het bedrijf voldoen aan het activiteitenbesluit. Na berekeningen blijkt dat het bedrijf bij meerdere woningen – ook de woning Groeneweg 179 op bepaalde geveldelen op de dag - niet voldoet aan het Activiteitenbesluit en dat het niet aannemelijk is dat het bedrijf wel bij de overige woningen gaat voldoen aan het Activiteitenbesluit en niet bij de woning Groeneweg 179. Vanwege de omnidirectionele uitstraling (de gevels, het dak van het pand, alsmede het open raam in het dak en de afzuiging van de spuitcabine – min of meer midden op het dak – zijn maatgevend voor de geluiduitstraling) van de bedrijfshal kan er een groepsreductie toegepast worden. Na toepassing van een groepsreductie wordt bij de overige woningen voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en wordt er bij de woning Groeneweg 179 ruimschoots voldaan aan de richtwaarde uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Uit bovenstaande en de rapportage verricht door AV-consulting BV blijkt dat het geluid dat veroorzaakt wordt door van der Drift & ZN Aggregaten geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanwijziging van de woning aan de Groeneweg 179, er vanuit gaande dat de inrichting ook bij de overige woningen van derden aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit dient te voldoen.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ter wille van het woon- en leefklimaat.
Voor alle nieuwe situaties van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere nieuwe woningen) in de zin van de Wet geluidhinder binnen de geluidszone van een nieuwe en/of een bestaande weg dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit akoestisch onderzoek dient uit te wijzen of voldaan wordt aan de normen van de Wet geluidhinder.
De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning. Met de wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning wordt er derhalve geen nieuwe geluidsgevoelige bestemming gerealiseerd. Op basis van artikel 76 lid 3 Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Op basis van bovenstaande is er geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
Wet luchtkwaliteit
Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van de mens. Daartoe zijn in het besluit normen (grenswaarden en plandrempels) voor zes luchtverontreinigende stoffen opgenomen: zwaveldioxide, stikstofdioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en fijn stof (PM10). Deze normen dienen door de bestuursorganen in Nederland (rijk, provincies en gemeenten) in acht te worden genomen. Dit geldt o.a. voor het uitoefenen van taken en bevoegdheden op basis van de Wet op de ruimtelijke ordening.
De ‘Wet luchtkwaliteit’ voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
Onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk voor gevallen die op grond van het Besluit NIBM 'niet in betekende mate bijdragen' aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in de Wet luchtkwaliteit een grenswaarde is opgenomen. In het Besluit NIBM is vastgesteld wanneer een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Met voorliggend bestemmingsplan worden gronden met de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' gewijzigd naar 'Wonen' en 'Water'. Met deze wijziging zal er geen sprake zijn van een significante toename in het aantal verkeersbewegingen. Ten aanzien van de luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen en zoneringen op aan bedrijven (inrichtingen) die een risico vormen voor de omgeving. Betreffende het transport van gevaarlijke stoffen, inclusief buisleidingen, zijn in circulaires veiligheidszonering vastgelegd tussen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten. Op grond van bovengenoemde regelgeving dienen de verplichte afstandsnormen tussen aanwezige milieugevaarlijke en risicovolle inrichtingen / activiteiten en de zogenaamde (beperkt) kwetsbare objecten in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Door Aqua-Terra Nova is een onderzoek (217174AQT303DB EV-BMZ d.d. 16 november 2017) uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten in en om het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Risicovolle activiteiten binnen het plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten naar het plangebied. De huidige bedrijfswoning is een beperkt kwetsbaar object. In de nieuwe situatie is de woning ook een beperkt kwetsbaar object (een verspreid liggende woning met een dichtheid van minder dan 2 woningen per hectare).
Risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied
Aan de hand van de gegevens op de risicokaart is nagegaan welke risicovolle activiteiten en bronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Op de risicokaart is zichtbaar dat in de directe nabijheid van het plangebied transportroutes over de weg van gevaarlijke stoffen zijn gelegen (N220 en N223). Buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen en risicovolle inrichtingen zijn op grotere afstand gelegen.
![]() |
Uitsnede risicokaart |
Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen
Voor risicovolle activiteiten is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. De meest dichtbij zijnde risicovolle inrichting is de ammoniak koelinstallatie van Nature’s Pride (gelegen op 1.160 meter afstand). Deze koelinstallatie valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en heeft geen wettelijk bepaald invloedsgebied waarmee rekening moet worden gehouden. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen over wegen
Voor transportroutes voor gevaarlijke stoffen over wegen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes. Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van twee transportroutes voor gevaarlijke stoffen over wegen (de provinciale wegen N220 en N223, gelegen op respectievelijk 45 en 75 meter van het plangebied). Deze wegen zijn geen Basisnetwegen, maar wel onderdeel van het onderliggend wegennet waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Op grotere afstand (ca. 815 meter) is de A20/N213 gelegen. De A20/N213 is een basisnetweg.
Voor het betreffende wegvak van de N220 is in 2009 een telling uitgevoerd van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen in bulk. Hierbij is geconstateerd dat over de weg het transport plaatsvindt van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en toxische vloeistoffen (LT1, LT2).
Voor het betreffende wegvak van de A20/N213 is in 2014 een telling uitgevoerd van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen in bulk. Hierbij is geconstateerd dat over de weg het transport plaatsvindt van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2), toxische vloeistoffen (LT2) en brandbare gassen (GF3). Voor het betreffende wegvak van de N223 zijn geen telgegevens bekend maar komt op een ander wegvak qua type transporten overeen met de N220.
De omvang van het invloedsgebied wordt bepaald door het incidentscenario met de grootste 1% letaliteitsafstand. In tabel 1 van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn per stofcategorie de maximale afstanden tot een overlijdenskans van 1% weergegeven.
![]() |
|
Tabel: Invloedsgebied per stofcategorie |
Op grond van bovenstaande tabel valt af leiden dat het invloedsgebied van de N220, de N223 en de A20/N213 vanwege het transport van toxische vloeistoffen (LT2) een omvang heeft van 880 meter gerekend vanaf het hart van de weg.
Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied van de N220, de N223 en de A20/N213. De N220, de N223 en de A20/N213 beschikken niet over een PR=10-6 risicocontour. Voor de hoogte van het groepsrisico is vooral de bebouwing dichtbij de transportroute van belang. Bebouwing die op grotere afstand van de transportroute is gelegen draagt minder bij aan de hoogte van het groepsrisico dan dichtbij gelegen bebouwing (met een zelfde personendichtheid). Vanaf een bepaalde afstand (mede afhankelijk van het aantal personen in het plangebied) draagt een ontwikkeling niet meer significant bij aan de hoogte van het groepsrisico. In het Besluit externe veiligheid transportroutes is daarom opgenomen dat een berekening van het groepsrisico achterwege kan blijven bij ruimtelijke ontwikkelingen die op meer dan 200 meter van een transportroute zijn gelegen.
De A20/N213 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist.
De N220 en de N223 zijn gelegen op minder dan 200 meter van het plangebied. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes is een verantwoording en berekening van het groepsrisico vereist. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven als onderbouwd wordt aangetoond dat:
Binnen het plangebied is in de bestaande situatie 1 bedrijfswoning aanwezig. In de nieuwe situatie is er binnen het plangebied 1 woning aanwezig. De personendichtheid in het plangebied blijft gelijk. Door de voorgenomen wijziging zal het groepsrisico niet toenemen. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels voor het groepsrisico opgenomen waarmee kan worden bepaald of het groepsrisico onder 0,1 of 1 maal de oriëntatiewaarde blijft. De vuistregels zijn gebaseerd op de vervoerstromen van brandbare gassen (GF3) omdat deze maatgevend zijn voor het groepsrisico. Uit de telling uit 2009 blijkt dat over het betreffende wegtracé van de N220 geen transport van GF3-stoffen is geteld. Voor de N223 valt een soortgelijk beeld te verwachten. Over beide wegen vindt geen transport plaats van LT3-, GT4- of GT5-stoffen. Op basis van de vuistregels in het HART kan worden gesteld dat per definitie, ongeacht de bebouwde omgeving, de drempelwaarden voor GF3 niet worden overschreden en dat het groepsrisico langs de N220 en N223 lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een verantwoording en berekening van het groepsrisico op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet is vereist. De aanwezigheid van de N220, de N223 en de A20/N213 vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De meest dichtbij zijnde buisleiding van de NAM is gelegen op circa 850 meter afstand van het plangebied. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze buisleiding. De aanwezigheid van de buisleiding vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Aanwezigheid van conventionele explosieven
Het plangebied bevindt zich direct tegen een strook aan waarop een verhoogde verdenking rust van de aanwezigheid van achtergebleven conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. In en nabij het plangebied is geen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-munitie' opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
Binnen het plangebied worden op het perceel met de bestemming 'Wonen' geen grondwerkzaamheden of heiwerkzaamheden uitgevoerd. Dit betreft alleen een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning. Op het terreingedeelte met de bestemming 'Water' zullen wel graafwerkzaamheden plaatsvinden maar dit terreingedeelte is verder van de strook gelegen waarop een verhoogde verdenking rust van de aanwezigheid van achtergebleven conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.
Hoogspaningsleidingen
Nabij het plangebied zijn twee 150 kV hoogspanningslijnen gelegen. De dichtstbijzijnde hoogspanningslijn is gelegen op ca. 10 meter van de bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied. De huidige bedrijfswoning in het plangebied is deels gelegen binnen de gebiedsaanduiding Leiding-Hoogspanning in het vigerende bestemmingsplan. Binnen deze gebiedsaanduiding zijn in het bestemmingsplan beperkende voorwaarden opgenomen voor de realisatie van bouwwerken. De realisatie van gebouwen is in beginsel niet toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de verbinding, en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de hoogspanningslijnen. De betreffende woning in het plangebied is een bestaande woning waarvan nu alleen de bestemming veranderd van agrarische bedrijfswoning naar woning. Op grond van de overgangsrechtsbepalingen in het bestemmingsplan is het bestaande bouwwerk en het gebruik als bedrijfswoning toegestaan. Hoewel in de nieuwe situatie de bestemming van de woning wijzigt is het feitelijke gebruik echter gelijk, in beide situaties heeft het gebouw een woonfunctie.
Voor de locatie Groeneweg 179 te ‘s-Gravenzande bestaat het voornemen om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Agrarisch-Glastuinbouw' naar een gedeelte met de bestemming 'Wonen' rondom de locatie van de bestaande bedrijfswoning en de bestemming 'Water' voor het overige terreingedeelte. De ontwikkelingen in het plangebied zijn getoetst aan de normen voor het plaatsgebonden- en groepsrisico, die zijn vastgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes voor weg, water en spoor en voor luchthavens. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico zijn niet vereist op grond van het Bevi, Bevt of Bevb.
De ontwikkeling is tevens getoetst aan de C.E. Bodembelastingkaart van de gemeente Westland. Het plangebied bevindt zich direct tegen een strook aan waarop een verhoogde verdenking rust van de aanwezigheid van achtergebleven conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. In en nabij het plangebied is geen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-munitie' opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Binnen het plangebied worden op het perceel met de bestemming Wonen geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd of heiwerkzaamheden (betreft alleen functie wijziging van de bestaande bedrijfswoning). Op het terreingedeelte met de bestemming 'Water' zullen wel graafwerkzaamheden plaatsvinden maar dit terreingedeelte is verder van de strook gelegen waarop een verhoogde verdenking rust van de aanwezigheid van achtergebleven conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.
Nabij het plangebied zijn twee 150 kV hoogspanningslijnen gelegen. Gezien de korte afstand tot de hoogspanningslijnen kan worden aangenomen dat het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0.4 microtesla ter plaatse van de betreffende woning. Het gebruik van het gebouw als woning is in de nieuwe situatie gelijk als in de bestaande situatie. Het aantal gevoelige bestemmingen neemt niet toe waardoor deze situatie niet bezwaarlijk wordt geacht. Op grond van de overgangsrechtsbepalingen in het bestemmingsplan is het bestaande bouwwerk en het gebruik hiervan als bedrijfswoning toegestaan. Hoewel in de nieuwe situatie de bestemming van de woning wijzigt is het feitelijke gebruik echter gelijk, in beide situaties heeft het gebouw een woonfunctie.
De aanwezigheid van de twee 150 kV hoogspanningslijnen en locaties met een verhoogde verdenking van achtergebleven explosieven in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheersplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, mede-overheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in juli 2016) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen is het van belang om de waterhuishouding van het begin af aan mee te nemen in de planvorming. Om dat te waarborgen is een verplichte watertoets in het leven geroepen. Het doel van de watertoets is een goede en evenwichtige afstemming tussen waterbeheer (kwantiteit en kwaliteit) en ruimtelijke plannen te bewerkstelligen en dient invulling te geven aan het thema water in de ruimtelijke paragraaf.
In het kader van de watertoets is een waterstudie opgesteld door Aqua-Terra Nova (217174/Aqua-Terra Nova 301aWT/RbS, d.d. 14 december 2017, zie Bijlage). De concept waterstudie is op 28 november 2017 middels het Watertoetsportaal aan het Hoogheemraadschap van Delfland voorgelegd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
Op de leggerkaart wateren en waterkeringen is geen beschermingszone voor dit perceel opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen zijn niet aan de orde.
Een deel van het plangebied wijzigt naar de bestemming 'Wonen'. Voor de bestemmig 'Wonen' geldt een strengere norm voor wateroverlast. Het is echter niet mogelijk om het watersysteem zo te sturen of aan te passen dat in een klein deel van het peilvak een hogere bescherming wordt geboden dan in de rest van het peilvak. Daarom geldt bij geïsoleerde bestemmingen hetzelfde beschermingsniveau als in de omgeving. De initiatiefnemer is daarom zelf verantwoordelijk om maatregelen te nemen en daarmee een hoger beschermingsniveau te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen.
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken bij de plaats waar het valt. Dit betekent, dat de perceeleigenaar in eerste instantie inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De planlocatie is gelegen in het boezemland van Delfland, dat betekent dat het gebied zonder gemalen afwatert op het boezemstelsel. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. -0,43 m NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,1 m. Bij nieuwe functies dient het beschermingsniveau hier op te worden afgestemd. De nieuwe en de bestaande functie hebben hetzelfde beschermingsniveau. Het maaiveld zal op minimaal + 1,3 m NAP blijven. Het grondwaterpeil zit op min. 0,8 m onder maaiveld en hierop kan, indien gewenst, geïnfiltreerd worden.
In de huidige situatie is er geen oppervlakte water. Er wordt ca. 2.034 m2 aan oppervlaktewater gegraven in het nieuw aan te leggen waterpartij. Met een peilstijging van 0,1 m komt dit overeen met een bergingscapaciteit van ca. 203 m3. Voor het project betekent dit dat er hydrologisch positief wordt gewerkt. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak te worden gerealiseerd.`
Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
Hiermee voldoet het plan aan de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren.
Zorgplicht
De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. Waar mogelijk zal de aanleg van verharding in waterdoorlatende vorm worden gerealiseerd. Deze activiteiten maken deel uit van het nader vorm geven van het nieuwe beleid van Delfland en de gemeente zal hier aan meewerken.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Het projectgebied zal in de nieuwe situatie een directe positieve invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater hebben als gevolg van de toename van natuur en water. De aquatisch-ecologische toestand van het oppervlaktewater blijft echter voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied.
Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater blijvend wordt afgevoerd middels het gescheiden rioolstelsel.
Bodem en grondwater
De maaiveld hoogte bedraagt momenteel ca. +1,31 m NAP volgens hoogtekaart.nl. Er zijn geen problemen bekend met betrekking tot de grondwaterstand in het projectgebied. Het grondwaterpeil zit naar verwachting op minimaal 0,8 m onder maaiveld. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland. Het onderhoud van het primaire watersysteem is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het onderhoud van het secundaire watersysteem is in handen van aangelanden.
Het nieuw te graven waterberging/NEZ is relatief ondiep en wordt volgens afspraak tussen de aanvrager en het Hoogheemraadschap van Delfland vanaf de kant onderhouden en gebaggerd. Het projectgebied is ingericht met een brede onderhoudsstrook langs het water (zie onderstaande figuur).
Uitsnede dwarsprofielen projectgebied
Het onderhoud wordt door het Hoogheemraadschap van Delfland uitgevoerd.
Afvalwater en riolering
Er wordt, behalve hemelwater van de daken en het water van het wegdek, geen water geloosd. Het rioleringsstelsel loost op AWZI Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland.
Er dient te worden voldaan aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).
Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling voldoet aan de criteria en eisen van het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
De effecten van de bestemmingswijziging en de realisatie van de Natte Ecologische Zone op de flora- en fauna en de natuurgebieden zijn onderzocht door Aqua-Terra Nova in een Eco-effectscan (217174/AQT301 FF/RvS, Bijlage 4). De conclusies van de toetsing worden hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
Soortbescherming
Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. De werkzaamheden worden buiten de broedperiode van vogels (globaal 15 maart t/m 15 juli) in november opgestart. Hierdoor is geen effect aanwezig op broedende vogels.
Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden.
Zorgplicht
Ten alle tijden dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, Artikel 2 van de Flora- en faunawet (Artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden.
Betreffende de natuurwetgeving wordt op baiss van de uitgevoerde en bijgevoegde eco-scan geen nader onderzoek nodig geacht.
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
Algemene gebruiksregels
In Artikel 10 zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.GTGROENEWEG178pbp-VA01
De dataset bestaat uit:
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland' in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming):
Enkelbestemming
Dubbelbestemming
Gebiedsaanduiding
Aan het omzetten van de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' naar 'Wonen' en 'Water' zijn voor de gemeente Westland geen kosten verbonden, anders dan het opstellen van het bestemmingsplan en het doorlopen van de ruimtelijke procedure. Hiervoor zullen leges in rekening gebracht worden bij de aanvrager. Met de aanvrager wordt tevens een overeenkomst gesloten waarmee eventuele planschade kan worden verhaald op de aanvrager.
Uitvoering van de werkzaamheden op het perceel komen voor rekenming van de aanvrager cq. het Hoogheemraadschap van Delfland. Voorliggend bestemmingsplan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatiewet
Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto 6.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk gemaakt. Er is derhalve geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in de bijlage nota van beantwoording inspraak.
Vanaf 10 augustus 2018 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging is één zienswijze ingediend. Voor de behandeling in de raad is een aanvullende zienswijze ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar de bijlage nota van beantwoording zienswijze.