direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kievit nabij 28 te Kwintsheul
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Wonen Wateringen heeft op 18 december 2015 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend (W-AV-2015-1749) voor het oprichten van een woongebouw met daarin 21 appartementen op het perceel aan de Kievit nabij 28 te Kwintsheul. Op het perceel heeft de voormalige bibliotheek gestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0001.jpg"

Luchtfoto plangebied

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern van Kwintsheul, tussen de Kievit aan de noordwestelijke en zuidoostelijke zijde en de Leeuwerik aan de zuidwestelijke zijde. Aan de noordoostelijke zijde wordt het gebied begrenst door een bestaand grasveld, welke in gebruik is als trapveldje en speelplaats.

Het plangebied is kadastraal bekend Kwintsheul, sectie C, nummer 3035 en heeft een oppervlakte van ca. 2.122 m².

In het plangebied is inmiddels geen verharding meer aanwezig. Het pand van de voormalige bibliotheek is reeds gesloopt, de grond ter plaatse van het voormalige pand is nog onbegroeid. Het terrein bestaat uit kort gras, struiken en bomen. Er zijn in en om het plangebied geen waterlopen of open wateren aanwezig. Hieronder worden enkele afbeeldingen weergegeven ter illustratie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0002.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het bouwplan is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Kern Kwintsheul'. Volgens genoemd bestemmingsplan geldt ter plaatse van het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd ingevolge artikel 10 de bestemming 'Maatschappelijk' en ingevolge artikel 19 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Kern Kwintsheul

Het oprichten van een woongebouw met daarin 21 appartementen is in strijd met het bovengenoemde bestemmingen, omdat de bouw van woningen op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' niet is toegestaan.

Voor de activiteit zijn in het bestemmingsplan geen regels opgenomen inzake afwijkingen en de activiteit is geen geval zoals genoemd in het Bor, bijlage 4. Wel kan voor de activiteit worden afgeweken van de in het bestemmingsplan gegeven regels met toepassing van aritkel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. 

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040

Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0004.jpg"

Verkeer- en vervoerbeleid

In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:

  • Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
  • Realiseren vlinderstructuur Westland;
  • Mobiliteitsmanagement;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
  • Langzaam verkeer stimuleren;
  • Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.


De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Woonvisie

“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.

Karakter en functie woonvisie

De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.

Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie

De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:

  • Vergroten van kansen en keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • Blijvende aandacht voor betaalbaarheid (huur én koop);
  • Meer kansen voor jonge huishoudens (waaronder starters);
  • Inspelen op de groeiende behoefte aan wonen met zorg;
  • Bijzondere doelgroepen;
  • Dynamiek op de woningmarkt (doorstroming);
  • Kwaliteit bieden voor gevorderde huishoudens.

Gebiedskader ontwikkellocaties Kwintsheul centrum en Quintus/Leeuwerik

Op 12 december 2011 is het gebiedskader ontwikkellocaties Kwintsheul vastgesteld. In dit beleidsdocument wordt een kader geboden voor toekomstige en lopende ontwikkelingen rondom de dorpskern van Kwintsheul. Het doel is om randvoorwaarden en uitgangspunten te geven voor herontwikkeling op een aantal specifieke ontwikkellocaties.

Een van die locaties is het gebied Quintus/Leeuwerik waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling is gelegen. Het gebied wordt hierin als volgt omschreven: 'Een groot deel van de locatie Quintus/Leeuwerik is ingevuld met parkeren. Het gebied oogt wat rommelig, doordat straten niet sterk begeleid worden door bebouwing. Dat laatste komt doordat veel gebouwen uit slechts één laag bestaan. maar ook omdat afgelopen jaren aan de school programma is aangebouwd en niet alle bij de school horende functies op het terrein van de school staan (fietsenstalling). Daarnaast ligt er ook nog ee kavel braak. Door het hiervoor genoemde worden de straten onvoldoende begeleid door bebouwing of andere structuurelementen zoals bijvoorbeeld boomstructuur'.

Verder is in de visie ten aanzien van de bebouwing het volgende opgenomen: 'Aan de zuidzijde is het belangrijk dat de schaalgrootte van de gebouwen hier op is afgestemd. Hoe groter het gebouw, hoe groter de afstand tot de weg dient te zijn'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0005.jpg"

Gebiedskader ontwikkellocaties Kwintsheul centrum en Quintus/Leeuwerik

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..

 

De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP 2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.

De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.

Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.

2.1.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)

Algemeen

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0006.jpg"

De ruimtelijke hoofdstructuur

Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.

SER-ladder

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzgd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benuttin van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bor.

De ladder bestaat uit drie afzonderlijke stappen of vragen die beantwoord moeten worden om te zien of de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de regio. Hiertoe moeten deze stappen doorlopen worden.

Trede 1, bepalen regionale vraag naar ruimte

In deze trede wordt de regionale ruimtevraag kwalitatief en kwantiteit voor stedelijke ontwikkelingen bepaald. Eventuele ontwikkelingen in de regio dienen te worden meegenomen. Kort gesteld: Is de vraag gelijk aan de behoefte minus het aanbod. Het antwoord hierop geeft een indicatie van de regionale behoefte. Indien dit het geval is, dan is trede 2 aan de orde.


Voor de gemeente Westland geldt dat er in de structuurvisie een speerpunt is opgenomen wat stelt dat er voorzien moet worden in de woningbehoefte van de Greenport. Het is hierbij van belang dat er gestuurd wordt op kwaliteit. De gemeente heeft hiertoe een woonvisie opgesteld die moet voorzien in de juiste differentiatie in woningtypen en prijsklassen.


De woonvisie geeft vervolgens duidelijk aan dat er behoefte is aan goedkope en middel dure koopwoning. Het is dus zaak om in deze segmenten te versterken in de huidige woningvoorraad. Daarnaast moet er specifiek aandacht zijn voor nieuwbouw in de kernen van de gemeente.


Het bouwplan hier betreft de nieuwbouw van huurwoningen in de middel dure tot bereikbare prijsklasse binnen de kern van Kwintsheul. Daarmee voorziet het plan in de behoefte zoals die is vastgelegd door de gemeente en voldoet ze dus aan de regionale vraag naar ruimte. Hiermee voldoet het bouwplan aan de eerste trede.


Trede 2, bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.


De ontwikkeling zal plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied binnen de kern van Kwintsheul. Hierdoor voldoet het bouwplan aan de preferentie van de gemeente zoals vastgelegd in de woonvisie alsmede aan de preferentie van de SER-ladder. De ladder geeft aan dat daarmee en met de ontwikkelingen die in de structuurvisie i.o. Woonvisie van de gemeente zijn geschetst er voldaan is aan de SER-ladder en toetsing aan de derde trede (het zoeken naar nieuwe multimodaal ontsloten locaties) niet nodig is.


Conclusie
Het bouwplan voldoet aan de SER-ladder en de beperkingen en punten die zijn gegeven in de structuurvisie en de woonvisie van de gemeente. Vanuit het principe van de duurzame verstedelijking zijn er geen bezwaren tegen deze ontwikkeling.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0007.jpg" 

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Structuurvisie Randstad 2040
Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie. In het kader van de structuurvisie worden strategische keuzes gemaakt met betrekking tot:


1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
2. Ruimtelijke investeringsstrategie;
3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
4. Verstedelijkingsstrategie;
5. Bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
6. Ruimtelijk-economische typering en structuur;
7. Toekomst van Schiphol.


In de structuurvisie Randstad 2040 is onder meer aangegeven dat er wordt gestreefd naar goed functionerende steden met bijbehorende economische sterke bedrijfslocaties. Het voorliggende plan geeft extra woningbouw waardoor de sociale cohesie toeneemt.

2.1.5 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde beleidskaders en dat er door deze kaders geen beperkingen opgelegd worden aan de ontwikkeling.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Wenselijke afwijking van het bestemmingsplan

Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex ter plaatse van de voormalige bibliotheek. Daarnaast wordt een bijgebouw voorzien voor fietsenstalling en berging en zal ongeveer 838 m2 bestraat worden voor 28 parkeerplaatsen en de toegang tot de woningen. Onderstaande figuren geven een impressie van de toekomstige situatie.


Het project is gesitueerd in een woonwijk met voornamelijk laagbouw uit de jaren '70 en '80. Ten noordwesten van het plangebied ligt een appartementencomplex van 5 verdiepingen en ten zuiden ligt een basisschool. De wijk is ruim opgezet met relatief veel groen en vrij brede, rechte straten.


Het gebied Quintus/Leeuwerik, waarbinnen het projectgebied zich bevindt, ligt aan de entree aan de westzijde van Kwintsheul. Het gebied bestaat uit een verzameling van verschillende gebouwen en programma: wonen, sport, en school. Het gebied oogt wat rommelig, doordat straten niet sterk begeleid worden door bebouwing. Dat laatste komt doordat veel gebouwen uit slechts één laag bestaan.


Door de gesloten, meerlaagse bebouwing langs de Leeuwerik te plaatsen wordt een begeleidende werking gecreëerd. Het langsparkeren dat hier eveneens mogelijk wordt gemaakt verstrekt dit beeld.


De voorgestelde ontwikkeling sluit aan bij de directe bebouwing en vormt ruimtelijk gezien een overgang tussen het hogere appartementencomplex en de laagbouw in de rest van de wijk. De grote hoeveelheid glas in de gevel versterkt het ruimtelijke gevoel van het complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0008.jpg"
Inrichtingsschets. Rode pijl geeft ontsluitingsroute weer

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0009.jpg"

Impressie nieuwbouw

2.2.2 Verkeer

Verkeersverbindingen algemeen

Ontsluiting van het nieuwbouwplan zal plaatsvinden de Kievit aan de oostzijde van het plangebied. Hierdoor hoeven daarvoor geen nieuwe of aanvullende mogelijkheden getroffen worden.

 

Parkeren

Dit plan is getoetst aan de hand van de parkeernormering van het WVVP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0010.jpg"

Afweging en conclusie

Gezien de grootte en prijsklasse van deze woningen, is het aannemelijk dat bij deze woningen maximaal 1 auto per huishouden in bezit zal zijn. Daarom is bij deze woningen gerekend met een parkeernorm van 1,3 pp per woning (1,0 voor parkeren bewoner, 0,3 voor bezoekersparkeren) in plaats van 1,7 pp per woning.

Op basis van de parkeerbalans is te zien dat het plan voor de meeste momenten van de week positief uitvalt. Alleen op de doordeweekse avonden is er een negatief saldo van -2,7. Uit tellingen blijkt dat er op deze momenten in de directe omgeving meer dan voldoende ruimte is om in deze parkeerplaatsen te voorzien. Daarmee voldoet het plan aan het WVVP.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven en milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd die de realisering van dit bouwplan in de weg staan.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek

Ten behoeve van het inzicht in de akoestische situatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (20045555-20150196-w, d.d. 20 november 2015). Doel van dit onderzoek is aan te tonen wat de mate van geluidsbelasting is voor woningen en wat het effect is van eventuele geluid reducerende maatregelen. Zie bijlage 1.


Resultaten
De geluidbelasting is berekend ten gevolge van het wegverkeer op de Leeuwerik, de Kievit, de Hoenderparklaan en de Kerkweg (N466). Op alle voornoemde wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen hebben daarom op grond van de Wet geluidhinder geen zone en hoeven formeel niet onderzocht te worden. In het kader van een zorgvuldige ruimtelijke ordening en in het kader van het Bouwbesluit, is de geluidsbelasting op de gevels van de woningen toch berekend.


Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen maximaal 55 dB bedraagt vanwege de Kievit (zonder toepassing aftrek ex. art. 110 Wgh). De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt maximaal 56 dB (zonder toepassing aftrek ex. art. 110 Wgh). Bij het verrichten van een onderzoek naar de geluidwering van de gevels van het woongebouw in het kader van het Bouwbesluit dient te worden uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van de wegen, zonder toepassing van de aftrek op grond van artikel 110G van de Wet geluidhinder.

3.2.3 Conclusie

Aangezien het woongebouw niet binnen de zone ligt van wegen die op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone hebben, hoeft er geen hogere grenswaarde aangevraagd te worden.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).


Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Onderzoek

In opdracht van Wonen Wateringen en de gemeente Westland is een onderzoek uitgevoerd naar de bijdrage aan luchtkwaliteit in het kader van het besluit NIBM. (Rapport 20045555-20150196-nibm def LuSW d.d. 20 november 2015), uitgevoerd door Aqua-Terra Nova. Zie bijlage 2.


Resultaten
In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 en PM10 in de buitenlucht;
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.


Het voorgenomen project valt onder de tweede categorie en omdat het Besluit NIBM van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van de ontheffing is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.

3.3.3 Conclusie

Het realiseren van een woongebouw met parkeerplaats aan de Leeuwerik/Kievit te Kwintsheul draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit in de omgeving. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar de luchtkwaliteit.

3.4 Externe veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.4.2 Onderzoek

In een onderzoek Milieuzonering en Externe Veiligheid (215157/Aqua-Terra Nova 302 EV/SW d.d. 20 november 2015), uitgevoerd door Aqua-Terra Nova, zijn de veiligheids- en milieuaspecten van de omliggende inrichtingen inzichtelijk gemaakt. Zie bijlage 3.


afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0011.jpg"

2000 meter onderzoekcirkel

Bevi-inrichtingen

In de direct omgeving van het plangebied binnen een straal van ca. 2 km zijn diverse Bevi-inrichtingen aanwezig. Geen van deze inrichtingen heeft invloed op de geplande woningbouw. Hiermee zijn de bevi-inrichtingen geen beperkende factor voor de woningbouw.


Transportroutes

Binnen een cirkel van 500 meter van de planlocatie zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aangewezen. Hiermee zijn transportroutes geen beperkende factor voor de woningbouw.


Algemeen

De locatie is direct bereikbaar voor hulpdiensten.

3.4.3 Conclusie

In dit onderzoek is gekeken naar de externe veiligheidsaspecten ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging voor de realisatie van een nieuw appartementencomplex te Kwintsheul. Uit het onderzoek blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de realisatie. Vanuit het perspectief van externe veiligheid en bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor voorgenoemde ontwikkeling.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

 

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger. De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.

Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0012.jpg"

3.5.2 Onderzoek

In het kader van de watertoets is een waterstudie opgesteld door Aqua-Terra Nova (215157/Aqua-Terra Nova 303b WT/AW d.d. 14 april 2016). Zie bijlage 4.

Veiligheid en waterkeringen

In de nieuwe situatie zal er ook geen oppervlaktewater aanwezig zijn of worden aangelegd.


In bijlage 4 is de leggerkaart wateren en waterkeringen van het gebied opgenomen. Op de kaart is geen beschermingszone voor dit perceel opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen zijn niet aan de orde.


Waterkwantiteit
Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. Het maatgevende peil is ca. – 2,03 m NAP. Het projectgebied ligt in peilgebied I met een peilstijging van 0,40 m. Peilgebied I heeft een waterbergingstekort heeft van 10.800 m³ (Waterstructuurvisie Oude en Nieuwe Broekpolder, 2008). Het maaiveld ligt op ca. -0,02 m NAP (zie onderstaand figuur) en dit zal niet veranderen. In de nieuwe situatie zal de verharding toenemen van 1.170 m² naar 1.694 m².


De hoogtekaart van het gebied is in onderstaand figuur weergegeven. Het grondwaterpeil zit op min. 0,8 m onder maaiveld en hierop kan geïnfiltreerd worden.


Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (juli 2014) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 4) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0013.png"

Uitsnede hoogtekaart projectgebied

Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het projectgebied, kan worden volstaan met deze methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.

In bijlage 4 staat op basis van de gegevens in deze rapportage de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:

  • De huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing;
  • huidige en toekomstig maaiveldhoogte;
  • maatgevend peil en gemiddelde drooglegging;
  • toelaatbare peilstijging.


Hierbij is gekeken naar de bestemmingswijziging van de betreffende perceel met en zonder waterdoorlatende bestrating. Als gevolg van de toenemende verharding zou er op het projectgebied of in het peilgebied 38 m3 ofwel 95 m2 open water moeten worden gegraven (zie bijlage 4). Er is door de initiatiefnemer gekozen voor compensatie middels infiltreerbare verharding aangezien er geen open waterberging kan worden aangekocht of gerealiseerd. Hierbij dient er een oppervlakte van ca. 135 m2 te worden aangelegd (zie bijlage 4).


Watercompensatie verharding
Voor de toepassing van infiltrerende verharding zijn twee mogelijkheden uitgewerkt:


Half open verharding; het Aquaflowsysteem:
(//www.aquaflow.nl /body.php?page=182) met een infiltratie coefficient van0,14 (m3/m2).
Ten behoeve van de infiltratie dient er 135 m2 aan infiltratievoorziening te worden gerealiseerd (zie bijlage 4). De infiltrerende voorziening zal worden toegepast op en onder het nieuwe parkeervlak binnen het complex aan de kant van de populieren. De locatie is aangegeven op de tekening van bijlage 2, nieuwe situatie.


Half open verharding; AquaFlow Onderhoudsvrij
Een tweede methode is het onderhoudsvrije systeem welke werkt met een aanvoerkolken en met puin/grind lagen eronder. Er wordt geen water doorlatende bestrating aangebracht de waterberging zal d.m.v. straatkolken worden gevoed. Er is dan minder risico van het dicht slibben van de openbestrating. Volgens Aquaflow wordt deze waterdoorlatende verharding als volgt berekend:


De bergingscapaciteit van de puin dat kan worden toegepast bedraagt 40 % en van het grind in de grindputten is dit 30 %. Om de 38 m3 water te kunnen bergen zal het volgende nodig zijn:

  • de ca. 12 benodigde kolken/grindputten met een diameter van 50 cm en een hoogte van 80cm boven de grondwaterstand kunnen het volgende bergen:12 x 0,25 x 0,50 m x 0,50 m x pi x 0,8m x 30 % = 0,57 m3;
  • de overige 38 . 0,57 = 37,43 m3 zal in een puinkoffer onder de bestrating moeten worden gezet. Om 37,43 m3 water te bergen zal 37,43/ 0,4 = 93,6 m3 puin verwerkt moeten worden. Met een dikte van het puin van bijvoorbeeld 35 cm zal dus 93,6 / 0,35 = 267 m2 puin verwerkt moeten worden.


Het opvangsysteem zal dusdanig worden aangelegd dat deze het water gedurende een nader te bepalen periode vasthoudt. Geen directe overstort naar oppervlaktewater of riolering. De onderkant van de funderingslaag zal worden aangelegd boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).


Beide systemen voldoen aan de wateropgave en in een volgend stadium zal de keuze tussen een van deze twee systemen worden gemaakt. De locatie is aangegeven op de tekening van bijlage 2, nieuwe situatie.


Juridische vastlegging
Het onderhoud van het infiltratiesysteem wordt als volgt vastgelegd. In een overeenkomst met de gemeente Westland is bepaald dat het parkeerterrein eigendom blijft van Wonen Wateringen. Ook is bepaald dat de woningen als sociale huurwoningen in exploitatie worden genomen; er is derhalve geen sprake van een VvE. Wonen Wateringen is eigenaar van het parkeerterrein, is verantwoordelijk voor de inrichting en het toekomstig onderhoud en zal hiervoor zorgdragen.

Er is voor het plan ook een verdere afweging van het stand-still beginsel gemaakt vanuit zes algemene uitgangspunten van het nieuwe beleid waarbij er met name op 3 onderdelen getoetst:

  • Kans op wateroverlast mag niet toenemen: dit wordt voorkomen door het eventueel toepassen van infiltratievoorzieningen;
  • Structuur van het watersysteem mag niet verslechteren: er is geen oppervlaktewater aanwezig en wordt ook niet aangelegd of aangepast dus verslechtering is hiermee niet van toepassing;
  • Beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; vanuit het projectgebied wordt niet direct op het watersysteem geloosd maar via mogelijk kleinschalige infiltratie zodat geen verslechtering van de beheersbaarheid optreedt;


Hiermee voldoet het plan aan de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren’.


Zorgplicht

De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. De locatie voor de water infiltrerende verharding is aangegeven op de tekening van bijlage 4, nieuwe situatie. Op deze tekening staat ook de concrete invulling van het groen welke qua oppervlak is ingevuld in de watersleutel. Wonen Wateringen zal naar zijn huurders aanbevelen zoveel mogelijk groen te realiseren.


Waterkwaliteit en ecologie
Het projectgebied heeft ook in de nieuwe situatie geen directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De aquatisch-ecologische toestand blijft voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied.


Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater wordt afgevoerd middels een gescheiden rioolstelsel. Dit is nu niet het geval maar kan in de nieuwe situatie wel worden aangelegd naar de watergang. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.


Onderhoud en bagger
In het gebied bevindt zich geen oppervlaktewater en dit wordt er ook niet gerealiseerd. Nadere criteria hiervoor zijn dan ook niet van toepassing.


Afvalwater en riolering
Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).


Het projectgebied kan met het hemelwater en geïnfiltreerde water mogelijk worden aangesloten op het bestaand gescheiden rioleringsstelsel van het woongebied aan de Leeuwerik. Op bovenstaande afbeelding is in het licht groene deel van de wijk een gescheiden stelsel aanwezig. Deze loopt langs het projectgebied. Dit dient in overleg met de gemeente te gebeuren.


Het overige afvalwater dient dan gescheiden van hemelwater van schone oppervlakken te worden afgevoerd naar A.W.Z.I. Harnasch polder.

3.5.3 Conclusie

Uitbreiding of compensatie middels oppervlaktewater is binnen het plangebied fysiek niet mogelijk omdat de rest van het oppervlak van het perceel wordt ingenomen door het door gemeentelijk beleid vereiste aantal parkeerplaatsen (zie bijlage 4).

Zoals aangegeven in de watertoets zal de aanvrager om watercompensatie te realiseren, water doorlatende verharding binnen de ontwikkeling toepassen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0014.png" Nieuwe situatie projectgebied incl. waterdoorlatende bestrating

3.6 Bodem

3.6.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.6.2 Onderzoek

Op 4 juli 2014 is het 'Verkennend bodemonderzoek Kievit 30 Kwintsheul gemeente Westland' (opgesteld door BMA Milieu bv, met rapportnummer NEN.2014.0113, d.d. 4 juli 2014) uitgevoerd. Zie bijlage 5 voor het advies vanuit de Omgevingsdienst Haaglanden m.b.t. bovenstaand onderzoek.

3.6.3 Conclusie

Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond zijn voor de onderzochte parameters geen gehalten aangetroffen die de achtergrondwaarde overschrijden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik. Voor de ontwikkeling zijn er op basis van het bodemonderzoek geen beperkingen.

3.7 Ecologie

3.7.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

 

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
    bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'

Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

 

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.


Natuurbeschermingswet

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; 
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten; 
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.7.2 Onderzoek

De effecten van het bouwplan en de werkzaamheden op de flora- en fauna en de natuurgebieden zijn onderzocht door Aqua-Terra Nova in een Eco-effectscan (215157/AQT 301 FF/JM, d.d. 24 november 2015). De conclusies van de toetsing worden hieronder weergegeven. Zie bijlage 6.


Beschermde gebieden
Het projectgebied is niet gelegen in of grenst niet aan gebieden in de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen is gelegen op een afstand van ruim 5 kilometer van het projectgebied (zie bijlage 3 voor een kaart met de omliggende natuurgebieden). Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand.


Het projectgebied ligt op korte afstand van de Ecologische Hoofdstructuur. Dit betreft de Lange Watering langs de Langewateringkade op een afstand van circa 450 meter. Tussen het projectgebied en de EHS is bebouwing in de vorm van woonwijken aanwezig. Door de beperkte omvang van de werkzaamheden, het karakter van het projectgebied en de tussenliggende bebouwing worden effecten van de werkzaamheden op de EHS uitgesloten.


Beschermde soorten
Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het projectgebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de Flora- en faunawet. De conclusie van de toetsing worden hieronder weergegeven.


De onderstaande tabel geeft een beknopte weergave van de effecten van het project op beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet of Habitatrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000018g02-VA01_0015.jpg"

Maatregelen
Per (potentieel) aanwezige beschermde soortgroep wordt de vervolgprocedure aangegeven.


Vogels
De nesten van vogels zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen welke duurt van grofweg maart t/m juli, uit te voeren. Bij werkzaamheden tijdens deze periode wordt de aanwezigheid van een ecoloog noodzakelijk, die een dag vooraf aan de kap alles opnieuw naloopt. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest te worden opgesteld.


Algemeen voorkomende zoogdieren van tabel 1
Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige tabel 1-soorten geldt een vrijstelling. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om een vluchtweg voor dieren te allen tijde te behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.


Amfibieën
Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige tabel 1-soorten geldt een vrijstelling. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om een vluchtweg voor dieren te allen tijde te behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.

3.7.3 Conclusie

Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. De zorgplicht blijft wel van kracht.

3.8 Cultuurhistorische aspecten

3.8.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.8.2 Onderzoek

In opdracht van de gemeente Westland heeft Archeologie Delft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd. (Rapportage Archeologie, Archeologie Delft, d.d. april 2015). Zie bijlage 7.

3.8.3 Conclusie

Uit dit bureauonderzoek is gebleken dat er een hoge archeologische verwachting geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Romeinse tijd. Daarom is aanvullend aan het bureauonderzoek een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de bodem binnen het plangebied grotendeels verstoord is en er worden daarom geen archeologische vindplaatsen meer verwacht. Er is geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

3.9 Bezonning

3.9.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bezonning of beschaduwing bestaan geen wettelijke eisen waaraan een nieuw te bouwen gebouw dient te voldoen. Om deze reden zijn er geen landelijk geldende normen opgesteld voor bezonningsstudie. In de praktijk wordt bij bezonningsstudies veelal gebruik gemaakt van de door TNO opgestelde richtlijn voor bezonning.

De TNO-richtlijn wordt gebruikt als toetsingskader voor de bezonning van de omgeving. De TNO-richtlijn vindt zijn oorsprong in het Woonwaarderingsstelsel uit 1962, waarbij er een ‘lichte norm’ (twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober op de vensterbank in de woonkamer) of een ‘strenge norm’ (drie mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 21 januari tot 22 november op de vensterbank in de woonkamer) kan worden gehanteerd. In dit onderzoek is voor de beoordeling van de bezonningsstudie uitgegaan van de lichte norm van de TNO-richtlijn, zoals gangbaar binnen de gemeente Westland.

3.9.2 Onderzoek

Er is op 3 februari 2016 door Het Architecten een situatie zonstudie opgesteld (zie bijlage 8).

3.9.3 Conclusie

De woning van Kievit 23 heeft de meeste hinder van bezonningsafname in de woning, vooral in het voorjaar en in het najaar in de ochtenden. Maar goed beschouwd houdt de woning, ook op de kortste dag en met de laagste zonnestand nog een aantal uren direct zonlicht in de woning in de middagen. Er kan dus wel gesproken worden van een afname van zonlicht, maar dit is niet onevenredig te noemen.

Op grond van de situatie zonstudie zoals hierboven aangegeven, kan geconcludeerd worden dat het bouwplan geen onevenredige schaduwhinder tot gevolg heeft en het nieuwbouwplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Handhaving

4.1 Handhavingsbeleid

Integrale handhaving Wabo taken

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel

6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen.

Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

In de periode van 29 februari 2016 t/m 28 maart 2016 heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaats gevonden als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg zijn opgenomen in Bijlage 9 in deze toelichting.

5.2.2 Zienswijzen

Van 26 mei 2016 tot 8 juli 2016 heeft de ontwerp ruimtelijke onderbouwing ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn er geen zienswijzen ingediend.