direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleine Achterweg 3 kavels tussen 4a en 6 te Naaldwijk
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Kleine Achterweg is een landelijke tuinderslaan ten noorden van de kern Naaldwijk. De Kleine Achterweg begint bij de Grote Woerdlaan en strekt zich over een lengte van ruim 1 kilometer uit tot aan de kruising van de Geestweg en Hoge Geestweg. Door de komst van de woonwijk "Woerdblok" ten zuiden van de Kleine Achterweg is de laan onderdeel gaan vormen van de bebouwde omgeving van de kern Naaldwijk. Aan de zuidzijde van de laan zijn de kassen en bedrijfsgebouwen grotendeels verdwenen. Hierdoor ontstaat tussen de bestaande woonkavels ruimte voor woningbouw die aansluit op het historische karakter van de Kleine Achterweg en het stedelijke karakter van de woningbouw in het Woerdblok. Aan de noordzijde van de laan is duurzaamglastuinbouwgebied gelegen.


Door Zwinkels Architecten b.v. is een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan aangevraagd voor het ontwikkelen van drie kavels voor wonen gelegen ten noordoosten en direct naast het perceel Kleine Achterweg 4a te Naaldwijk. De kavels hebben onderdeel uitgemaakt van het achtergelegen, inmiddels geruimde glastuinbouwbedrijf.

1.2 Ligging plangebied

Het bouwperceel maakt onderdeel uit van de tuinderslaan Kleine Achterweg en is gesitueerd aan Kleine Achterweg tussen 4a en 6 te Naaldwijk, kadastraal bekend gemeente Naaldwijk sectie D nummer 10931, 9691 en 9690(ged.)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0001.jpg"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De gronden van het plangebied zijn gelegen binnen het bestemmingsplan 'Woonkern Naaldwijk' en hebben ingevolge artikel 3 de bestemming 'Agrarisch' en ingevolge artikel 25 de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-3'. Tevens is ingevolge artikellid 32.4. voor het hele gebied de gebiedsaanduiding 'Wro-zone wijzigingsgebied-3' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0002.jpg"

fragment plankaart bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk met ligging plangebied


Ingevolge artikel 3.1. zijn de voor agrarisch bestemde gronden bedoeld voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf.

Het oprichten van particuliere woningen met bijbehorende tuin en infrastructuur is in strijd met voormeld artikellid.


Ingevolge artikel 25 zijn de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ingevolge artikel 25.3.13 zijn werken en werkzaamheden, zoals in lid 25.3.1. bedoeld, slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Door de aanvrager is een archeologisch onderzoek overlegd waarin de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld.


Ingevolge artikel 32.4 kunnen burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 3' de huidige bestemmingen wijzigen voor het realiseren van woningen met inachtname van de volgende regels:
1. wijziging is mogelijk ten behoeve van de functies verkeer-verblijfsgebied, tuin, wonen, groen, parkeren en water, met bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen;

2. de nieuwe inrichting en bebouwing voldoet aan de voorwaarden aan de Visie Kleine Achterweg;

3. alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in van de waterbeheerder;

4. binnen het wijzigingsgebied worden voldoende parkeerplaatsen geprojecteerd waarbij geldt dat de parkeernormen van de gemeente Westland worden gehanteerd;

5. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

1. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
2. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving;

3. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.

Ten behoeve van het bovenstaande is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025 en perspectief 2040

De op 17 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Westland 2020 en Perspectief 2040 bieden het ruimtelijk toekomstig ruimtelijk kader van de gemeente in woord en beeld. In het in dialoog met de samenleving tot stand gekomen perspectief 2040 staan de ambities en kernwaarden met het hieraan gekoppelde toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Westland beschreven. Naast de ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen bieden voormelde documenten ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwsector en economische voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0003.jpg"

Relatie met het plangebied

Volgens de kaart behorende tot de structuurvisie is het plangebied aangewezen als te ontwikkelen woongebied. Binnen dit gebied kan het bestemmingsplan nader uitgewerkt worden ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouw. De voorgestane ontwikking ten behoeve van het wonen past hier binnen. 

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0004.jpg"

fragment structuurvisiekaart met ligging projectgebied

Verkeer- en vervoerbeleid

In de Structuurvisie Westland 2020 en Perspectief 2040 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente te zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:

  • Aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
  • Realiseren vlinderstructuur Westland;
  • Mobiliteitsmanagement;
  • Hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
  • Langzaam verkeer stimuleren;
  • Ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.


De parkeernormen en de kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad op 28 november 2006.

Woonvisie

“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Westland 2020 en Perspectief 2040. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.

Karakter en functie woonvisie

De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.

Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie

De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:

  • Vergroten van kansen en keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • Blijvende aandacht voor betaalbaarheid (huur én koop);
  • Meer kansen voor jonge huishoudens (waaronder starters);
  • Inspelen op de groeiende behoefte aan wonen met zorg;
  • Bijzondere doelgroepen;
  • Dynamiek op de woningmarkt (doorstroming);
  • Kwaliteit bieden voor gevorderde huishoudens.

2.1.2 Regionaal beleid

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) van Stadsgewest Haaglanden, per 1 januari 2015 overgegaan in Metropool Regio Rotterdam Den Haag (MRDH), is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.


De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Op de projectenkaart Haaglanden 2020 is het betrokken gebiedsdeel aangewezen voor 'Verdichten binnen stedelijk gebied'. Het plan voor het ontwikkelen van de drie kavels voor wonen past binnen het regionale beleid.

2.1.3 Provinciaal beleid

De op 9 juli 2014 vastgestelde 'Visie ruimte en mobiliteit' biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de 'Visie ruimte en mobiliteit' is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. Vier thema's geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.


Het plangebied is op de kaart behorende tot de 'Verordening Ruimte 2014' ondermeer aangewezen als 'Bestaand stads- en dorpsgebied'. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder bebouwde ruimte wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leef kwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Het ontwikkelen van de drie binnen bestaand stads- en dorpsgebied gelegen kavels ten behoeve van het wonen past hier binnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0005.jpg"

fragment kaart Verordening Ruimte 2014

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0006.jpg" 

Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen het overheidsbeleid.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

 

De op de grens van het plangebied Woerdblok gelegen tuinderslaan Kleine Achterweg, waar de beoogde woning onderdeel van uit maakt, sluit aan de zuidzijde aan op de bestaande bebouwingsrand van het stedelijke gebied van Naaldwijk. De bestaande rand is sterk gefragmenteerd en bestaat uit een diversiteit aan bebouwingstypen en gebruiksvormen.

Structuurvisie Kleine Achterweg.

Om dit nieuwe gebied zowel programmatisch als ruimtelijk in beeld te brengen is voor het gebied gelegen aan de zuidzijde van de Kleine Achterweg op 24 maart 2010 de 'Visie Kleine Achterweg' vastgesteld. In deze visie is een analyse gemaakt van de bestaande situatie met als doel de kwaliteiten van het gebied in beeld te brengen. In de visie wordt voor het gebied gepleit voor het behoud van het bestaande karakter, een typisch Westlands woonlint in het buitengebied, dat verder ontwikkeld kan worden naar een gevarieerd woonlint met landelijke uitstraling.

Om een goede balans te vinden tussen de bestaande kleinschalige bebouwing en de verdichting van het lint, worden (middel-)grote en kleine kavels aangewezen zoals weergeven op de bij de visie behorende kaart 'bebouwingsregels/visiekaart' van 1 december 2010 en laatstelijk gewijzigd 26 januari 2015. Om het landelijk karakter van de Kleine Achterweg te versterken, wordt de boezemsloot aan de zuidzijde van de weg uitgegraven of verbreed. Voor de nieuwe kavels (K) zijn bebouwingsregels opgesteld in de vorm van stedenbouwkundige randvoorwaarden en regels voor de architectonische beeldkwaliteit.

 

2.3 Gebiedsvisie

Ten behoeve van de direct aan de zuidzijde van de Kleine Achterweg gelegen woonkavels waarvan het plangebied onderdeel uit maakt, is een nadere stedenbouwkundige uitwerking in ontwikkeling. De beoogde drie woningen op kavels K6 t/m K8 dienen te passen binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden van 'De Visie Kleine Achterweg' van 24 maart 2010 (middelgrote woning op beperkte footprint) en de instemming van de Welstandscommissie verkregen te hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0007.jpg"

fragment bebouwings/visiekaart met ligging bebouwingszone percelen K6-K8.

2.4 Verkeer

De percelen beschikken over een eigen inrit en zijn voldoende groot om per perceel in twee ingevolge het Westlands verkeers en vervoersplan vereiste opstelplaatsen voor het parkeren op het eigen terrein te voorzien. Gelet op het voorgaande voldoet de ontwikkeling aan de gestelde parkeernormen.

 

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven en milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

3.1.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan is een afstand van 30 meter voor milieuzonering opgenomen. Dit is de zogenaamde richtafstand voor het maatgevende aspect geluid. Geluid bij een tuinbouwbedrijf wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen, laden en lossen, handling van producten op het buitenterrein en de installaties van het bedrijf. Gezien de ligging van het bedrijf is het aannemelijk dat dergelijke geluidproducerende activiteiten binnen het glastuinbouwbedrijf op een afstand van meer dan 30 meter van de te realiseren woning zullen plaatsvinden.

 

Ten behoeve van het afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen afstand van 30 meter voor milieuzonering is een motivering opgesteld (Motivatie afwijking milieuzonering, Zwinkels Architecten BNA bv, werknummer 14-2363, datum 5 december 2014). Het dichtstbijzijnde buitenterrein van het glastuinbouwbedrijf is gelegen op circa 35 meter van de te realiseren woningen. Overige activiteiten van het glastuinbouwbedrijf vinden op veel grotere afstand van de te realiseren woningen plaats. Toegang tot het glastuinbouwbedrijf vindt plaats op circa 125 meter en de dockshelters voor laden en lossen op circa 150 meter. De WKK-installatie ligt op circa 175 meter.

 

Gezien het bovenstaande zijn er geen belemmeringen om in te stemmen met het verzoek om af te wijken van de in het bestemmingsplan opgenomen afstand voor milieuzonering.

3.1.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van Bedrijven en Milieuzonering geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd binnen de zones van wegen. Voor de Kleine Achterweg is een 30 kilometerzone vastgesteld. Ingevolge artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder geldt langs 30 kilometerwegen geen geluidszone.

3.2.2 Onderzoek

Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat het equivalente geluidsniveau binnen de woning niet meer dan 35 dB(A) zal bedragen en dat nader geluidsonderzoek niet noodzakelijk is.

Tevens is het plangebied op ongeveer 750 meter uit de as van de dichtstbijzijnde drukbezochte weg (Grote Woerdlaan) gesitueerd. Uit onderzoek met betrekking tot andere, dichter bij de Grote Woerdlaan, gelegen locaties is gebleken dat de geluidsbelasting daar lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief de aftrek conform artikel 110, sub g, van de Wet geluidhinder. Gelet op het voorgaande wordt de minimale grenswaarde van 35 dB(A) uit de Wet geluidhinder niet overschreden.

3.2.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van geluid er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

3.3 Water

3.3.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

 

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.

De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.

Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0008.jpg"

3.3.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen het Boezemland. Ten behoeve van het plan is onderzoek naar de aspecten op het gebied van water (Waterstudie Kleine Achterweg tussen 2-6 te Naaldwijk, Aqua-Terra Nova, rapportnummer 214160/Aqua-Terra Nova301cAW/WT, datum 30 januari 2015). In voornoemd onderzoek is getoetst aan de navolgende aspecten:

 

Veiligheid en waterkeringen

De weg voor het projectgebied ligt aan een secundaire watergang. Op de leggerkaart wateren en waterkeringen van het gebied is geen beschermzone van deze watergang opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veilingheid en waterkeringen zijn niet aan de orde.

 

Waterkwantiteit

Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De planlocatie is gelegen in het boezemland van Delfland. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. 0,43 m – NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,35 m. Bij nieuwe functies dient het beschermingsniveau daarop te worden afgestemd. Volgens het bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk zijn voor het boezemgebied geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit nodig.

 

Het maaiveld zal met 0,5 meter worden opgehoogd en komt op ca. NAP 1,5 – 2,0 m volgens hoogtekaart.nl. Het grondwaterpeil zit op ca 0,8 m onder maaiveld en hierop kan geïnfiltreerd worden. Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. De bestemming gaat van Agrarisch/glastuinbouw naar Wonen waarmee bijna per definitie het percentage onverhard zal toenemen. Het uit in totaal vier kavels (de voorliggende drie kavels en het kavel tpv het vastgestelde wijzigingsplan Kleine Achterweg naast 4 te Naaldwijk) bestaande gebied met een totale oppervlakte van ca. 3.000 m² wordt, net als de omringende woningkavels, voor het grootste deel omgezet naar de functie "Wonen" ( max. ongeveer 70% zijnde 2.100 m²) en een kleiner deel naar "Tuin" (max ongeveer 30% zijnde 900 m²).

 

Op basis van het nieuwe beleid van Delfland wordt er vanaf juli 2014 officieel getoetst vanuit zes algemene uitgangspunten. Voor dit plan is toetsing aan het stand-still beginsel met de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Het stand-still beginsel houdt in dat als gevolg van een ontwikkeling de kans op wateroverlast niet mag toenemen. Om te bepalen hoeveel waterberging hiervoor nodig is, wordt de Watersleutel toegepast. Rekening houdende met een algemene verhardingsgraad van ongeveer 50% voor woningen (in het buitengebied) geldt voor het voorliggende plan de ingeschatting dat er circa 1.500 m2 verhard wordt. Voor dit plan betekent dit dat er hydrologisch positief gewerkt wordt. In de watertoets is de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak gerealiseerd te worden.

Ten aanzien van het Stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken namelijk:

de kans op wateroverlast zal niet toenemen aangezien het percentage onverhard toeneemt, de structuur van het watersysteem zal niet verslechteren aangezien er geen aanpassingen aan de structuur plaatsvinden of invloed op de structuur hebben en de beheerbaarheid van het watersysteem zal niet achteruit gaan aangezien er geen activiteiten uitgevoerd worden die hier betrekking op hebben. Door de initiatiefnemer is aangegeven dat waar mogelijk de opritten en terrassen zoveel mogelijk van water doorlatende verharding voorzien worden. Gedurende het ontwikkelingsproces kunnen hier eventueel met het waterschap nadere afspraken over gemaakt worden. Hiermee voldoet het plan aan de het uitgangspunt van  'Vasthouden, bergen en afvoeren'. Door Hoogheemraadschap Delfland is aangegeven dat met de waterstudie ingestemd kan worden.

 

Waterkwaliteit en ecologie

De kwaliteitsverbetering van het polder- en boezemwater is voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied. Indien het hemelwater afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater kan vanaf het plangebied afstromend hemelwater een gering positief effect op de waterkwaliteit van de boezem hebben. Door infiltratie van hemelwater in de bodem kan eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.

 

Afvalwater en riolering

Het plangebied is en blijft aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Langs het gebied loopt een systeem van drukriolering welke bij de pompputjes de mogelijkheid heeft op een overstort op de secundaire watergang. Mogelijk kan aangesloten worden op het gescheiden stelsel van het achterliggende woongebied. Het hemelwater kan mogelijk direct geloosd worden op de dichtstbijzijnde secundaire watergang. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).

3.3.3 Conclusie

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 29 januari 2015 ingestemd met de waterstudie. Geconcludeerd kan worden dat het aspect het wijzigingsplan niet in de weg staat.

3.4 Bodem

3.4.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.4.2 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied Kleine Achterweg tussen 4a en 6 te Naaldwijk is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Kleine Achterweg 6 te Naaldwijk, Mol ingenieursbureau, projectnummer A0707, datum 25 januari 2016). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een matige verontreiniging met barium in het grondwater ter plaatse van peilbuis 201, voormalige opslag verdachte stoffen maar dat dit vermoedelijk toegeschreven kan worden toegeschreven aan een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. De matige verontreiniging met minerale olie in het grondwater ter plaatse van peilbuis 301, voormalig ketelhuis, overschrijdt de toetswaarde voor nader onderzoek.

Geadviseerd wordt om een nader onderzoek uit te voeren naar de matige verontreiniging met minerale olie in het grondwater ter hoogte van het voormalige ketelhuis. Of een nader onderzoek naar de matige bariumverontreiniging in het grondwater noodzakelijk is moet worden afgestemd met het bevoegd gezag. Alvorens omgevingsvergunning verleend kan worden dient het voorgaande onderzocht en akkoord bevonden te zijn.

3.4.3 Conclusie

Met in achtname van het voorgaande vormt bodem geen belemmering voor de gevraagde wijziging van de bestemming.

3.5 Ecologie

3.5.1 Wettelijk kader

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
    bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'

Hierop zijn echter verschillende uitzonderingen te weten nesten die het hele jaar door beschermd zijn en nesten die niet het hele jaar door beschermd zijn.


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk zijn van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

 

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.


Natuurbeschermingswet

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; 
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten; 
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a. en b. bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c. bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale onder a. bedoelde beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en getoetst moeten worden op het effect van de ingreep ten aanzien van soorten en habitats.

3.5.2 Onderzoek

In het kader van de Flora- en faunawet zijn de effecten van het project beoordeeld (Eco-effectscan Kleine Achterweg tussen 2-6 te Naaldwijk, Aqua Terra Nova bv, rapportnr 214160/AQT302 FF/ML, datum 3 december 2014). De Eco-effectenscan heeft als doel de ecologische waarden van de planlocatie te bepalen aan de hand van inventarisatie en verkregen informatie. Met de Eco-effectenscan wordt nagegaan of er op de planlocatie planten en / of dieren voorkomen of verwacht worden die:

- bedreigd zijn;

- op een zogenaamde “Rode lijst” voorkomen;

- anderszins beschermd zijn in het kader van de Flora- en faunawet.

 

Natura 2000 gebied

Het projectgebied is niet gelegen in of grenst niet aan gebieden opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Natura 2000 gebied Solleveld en Kapittelduinen is gelegen op een afstand van ca 3 km van het projectgebied. Effecten van de werkzaamheden op het nabij gelegen Natura 2000 gebied worden derhalve uitgesloten.

 

Ecologische hoofdstructuur

Het projectgebied is op enkele honderden meters van de EHS (Poelwatering) gelegen. Tussen het projectgebied en de EHS liggen meerdere kassencomplexen. Effecten van de werkzaamheden op de EHS zijn derhalve uitgesloten.

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied niet ligt- of direct grenst aan een beschermd natuurgebied van natura 2000 of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het uitvoeren van een voortoets Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk. Hoewel het project buiten de invloedssfeer van gemeentelijke beschermde natuurwaarden of ecologische verbindingszones is gelegen, komen binnen het plangebied ingevolge de Flora- en faunawet beschermde soorten of soortgroepen voor waaronder:   

Vogels

De werkzaamheden op de projectlocatie kunnen leiden tot verstoring van jaarrond beschermde nesten. Met het uitvoeren van werkzaamheden in het projectgebied tijdens de broedperiode (grofweg maart t/m juli) kunnen nesten van algemene broedvogels verstoord worden of verloren gaan. Ingevolge de Flora- en faunawet is het verboden om broedvogels te verontrusten. Deze vogels zijn ingevolge de voormelde wet beschermd. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (periode maart t/m juli) uit te voeren. Voor verstoring van broedvogels wordt geen ontheffing verleend voor activiteiten van ruimtelijke ontwikkeling.

Vleermuizen

Het projectgebied is door de afwezigheid van geschikte verblijfsplaatsen en de aanwezigheid van
verlichte kassencomplexen ongeschikt voor vleermuizen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

3.5.3 Conclusie

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van flora- en fauna geen belemmeringen bestaan tegen het wijzigingsplan.

3.6 Cultuurhistorische aspecten

3.6.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

3.6.2 Onderzoek

Ter plaatse van de planlocatie is archeologisch onderzoek verricht (Kleine Achterweg tussen nrs. 4 en 6 te Naaldwijk, Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, ADC Archeoprojecten, rapport 3779, datum 7 januari 2015). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het oostelijke deel van het plangebied nog archeologische resten voorkomen (afb. 3 van het rapport). In het westelijke deel, ter hoogte van boring 1, worden geen archeologische resten meer verwacht.

In afwijking tot hetgeen in het onderzoek is aangegeven dient voorafgaand aan graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 40 cm -/-mv een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden en in de overige gevallen de werkzaamheden te voorzien van archeologische begeleiding. De exacte invulling van de werkzaamheden dien te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).

3.6.3 Conclusie

Met in acht name van de onder 3.7.2. genoemde bevindingen kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie het wijzigingsplan niet in de weg staat.

3.7 Ladder duurzame verstedelijking

3.7.1 Wettelijk kader

In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening en specifiek artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. De ladder kent de drie treden die achter elkaar doorlopen worden zoals in onderstaande figuur zijn weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01_0009.png"

3.7.2 Onderzoek

Actuele regionale behoefte

Om de eerste trede van de ladder te doorlopen moet gekeken worden of er sprake is van een regionale behoefte naar nieuwe woningen. In deze fase wordt aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.

De gemeente Westland valt binnen de regio Haaglanden. Voor deze regio is de regionale woningbehoefte opgenomen in het regionaal structuurplan 2020 en de regionale woonvisie. Vanuit het regionaal structuurplan blijkt dat in de periode tot 2020 in totaal nog 75.000 tot 80.000 woningen gebouwd dienen te worden. In het Westland worden van dit totaal aantal woningen 7040 woningen gerealiseerd. Deze nieuwbouwwoningen zijn binnenstedelijk gesitueerd of betreffen een uitleglocatie.

Voornoemd woningbouwprogramma en de locaties van de te realiseren woningen zijn vastgelegd in de structuurvisie Westland 2025. Het plangebied is in de structuurvisie van de gemeente Westland aangewezen als te ontwikkelen woongebied en in de Provinciale Structuurvisie als stedelijk gebied. Vanuit het voornoemde blijkt dat met het wijzigingsplan “Kleine Achterweg 3 kavels tussen 4a en 6 te Naaldwijk” invulling wordt gegeven aan een regionale woningbehoefte.

Voorzien in behoefte binnen bestaand stedelijk gebied

Op de tweede trede van de ladder dient antwoord gegeven te worden op de vraag of de regionale behoefte geheel of deels opgevangen kan worden in bestaand stedelijk gebied en, zo ja, of dit wenselijk, dan wel financieel haalbaar is. Indien het antwoord hierop nee is kan overgegaan worden naar de derde trede van de ladder.

De provincie doet in de toelichting van de Verordening ruimte 2014 de aanbeveling de opvang van de regionale behoefte niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie.

De hoeveelheid woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Zowel volgens de structuurvisie van de gemeente Westland 2025 als de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn de gronden aangewezen als woon- en stedelijk gebied.

Voorzien in behoefte op nieuwe locatie

Deze trede is niet aan de orde aangezien het bestaande stedelijk gebied voor deze ontwikkeling voldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale en intergemeentelijke vraag te voldoen.

3.7.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de strategie voor de bebouwde ruimte er geen belemmeringen voor het wijzigingsplan bestaan.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2012) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planverbeelding

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels; 
  • bestemmingsregels; 
  • algemene regels; 
  • overgangs- en slotregel.

 

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

 

Wijze van meten (Artikel 2) 

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

 

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels); 
  • bouwregels; 
  • nadere eisen; 
  • afwijkingsregels.

 

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

 

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

 

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

 

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" het onderdeel "Citeertitel" opgenomen.

4.1.4 Wettelijke vereisten

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.ABP00000011w03-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

 

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

 

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.  

 

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

4.2 Bestemmingsregeling

Naar aanleiding van een concrete aanvraag tot het vaststellen van een wijzigingsplan voor de bouw van een woning op het perceel Kleine Achterweg naast 4 te Naaldwijk is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld. De in het wijzigingsplan opgenomen functies zijn als volgt bestemd:

4.2.1 Bestemming

Bestemmingen: 

  • Tuin: Een deel van de agrarische bestemming wordt bestemd als 'Tuin';
  • Wonen: Een deel van de agrarische bestemming wordt bestemd als 'Wonen';

4.2.2 Dubbelbestemming

Dubbelbestemming:

  • Waarde-Archeologie 3.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming.

 

Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van het project is geen anterieure overeenkomt benodigd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Zienswijzen

Van 11 december 2015 tot en met 4 februari 2016 heeft het ontwerp van dit wijzigingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.


Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.