direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Johan van Oldenbarneveldtstraat naast 5 te Honselersdijk
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van 12 appartementen op de locatie Johan van Oldenbarneveldtstraat naast nummer 5 te Honselersdijk. Reeds zijn op de projectlocatie sloopwerkzaamheden uitgevoerd, waardoor het terrein op dit moment braakliggend is. Aangezien de ontwikkeling niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan, dient een planologische procedure te worden doorlopen.

De 12 appartementen zijn bestemd voor starters en worden gerealiseerd in het kader van diensten van algemeen economisch belang (DAEB). De woningen bevinden zich in het sociale segment en zijn bestemd voor verhuur.

Het appartementencomplex bestaat uit vier bouwlagen. De bebouwing heeft een bouwhoogte van circa 13 meter. De appartementen hebben elk een gebruiksoppervlakte van 50 m2. De voetprint van het appartementencomplex betreft 230 m2 BVO. Het totale oppervlakte van het appartementencomplex betreft 920 m2 BVO.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0001.png" Projectlocatie (GIS)

1.2 Ligging plangebied

De projectlocatie is gelegen aan de Johan an Oldenbarneveltstraat nabij nr. 5 te Honselersdijk. De projectlocatie is aan de noord- en oostzijde omsloten door woningen. De zuidelijke zijde van de projectlocatie grenst aan de Johan van Oldenbarneveldtstraat. In zuidoostelijke richting, voorbij de Johan van Oldenbarneveldtstraat, ligt de Tennisclub Honselersdijk. Daarnaast ligt ten zuiden van de projectlocatie water, wat gebruikt wordt om boten aan te meren. Ten westen grenst de projectlocatie aan de Van der Goesstraat. Verder ten westen van de projectlocatie, voorbij de Van der Goesstraat, is kantoor/bedrijfsbebouwing gesitueerd. Deze bebouwing is gesloopt, om ruimte te maken voor 15 appartementen die naar verwachting eind 2023 worden opgeleverd. In de toekomst zal aan de westzijde van de projectlocatie eveneens woonbebouwing gelegen zijn. De projectlocatie is kadastraal bekend als: NWK01-B-1308.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0002.png"

Luchtfoto projectlocatie (GIS)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Kern Honselersdijk, vastgesteld op 20 maart 2012 door de raad van de gemeente Westland.
  • Paraplubestemmingsplan Parkeernormen, vastgesteld op 20 februari 2018 door de raad van de gemeente Westland.
  • Parapluplan Wonen Westland, vastgesteld op 1 september 2020 door de raad van de gemeente Westland.
  • Parapluplan horeca/hotel Westland, vastgesteld op 13 april 2021 door de raad van de gemeente Westland.

Kern Honselersdijk

De projectlocatie heeft de bestemming ‘Bedrijf’, met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 4’ en een aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie b1’. Er geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden met een maximale bouwhoogte van 11 meter en een maximale goothoogte van 7 meter. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Kern Honselersdijk" (ruimtelijke plannen)

Op basis van de bestemming ‘Bedrijf’ in combinatie met de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie b1’ zijn bedrijven met ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘functiemenging’ toegestaan (artikellid 4.1, onder a). De maximaal toegestane bouwhoogte binnen deze bestemming bedraagt 11 meter. De voorgenomen ontwikkeling van 12 appartementen, met een bouwhoogte van circa 13 meter, is in dit kader strijdig. 

Paraplubestemmingsplan Parkeernormen

Met dit paraplubestemmingsplan worden de regels van alle bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen binnen de gemeente Westland in één keer en op uniforme wijze gedeeltelijk herzien voor wat betreft de regels met betrekking tot parkeernormen. In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

Parapluplan Wonen Westland

Gemeente Westland wil meer regie krijgen op mogelijke woonvormen met een ruimtelijke uitstraling die niet altijd passend is in de omgeving. Het gaat dan om kamerbewoning, woningsplitsing en zogenaamde 'recreatieve verhuur' van woningen. Het is ongewenst dat reguliere woningen worden opgekocht en gebruikt voor kamerbewoning, woningsplitsing of recreatieve verhuur. Hier gaat een prijsopdrijvend effect van uit, waardoor woningen minder gemakkelijk bereikbaar worden voor bijvoorbeeld starters. Het kan ook leiden tot negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van een straat of buurt, waarbij gedacht kan worden aan hogere parkeerdruk van auto's en fietsen, druk op voorzieningen, op de openbare ruimte of (geluid)hinder. In onderhavig geval is geen sprake van kamerbewoning, woningsplitsing of recreatieve verhuur van woningen, waardoor het parapluplan “Wonen Westland” niet relevant is.

Parapluplan horeca/hotel Westland

Gemeente Westland wil regie houden op de vestiging van (tijdelijke) arbeidsmigranten. Deze vorm van huisvesting verdient een eigen juridisch-planologische regeling. Het betreft in feite 'short stay' waarbij het met name gaat om huisvesting van enkele weken tot enkele maanden. De bestemming "wonen" en de bestemming "horeca/hotel" daartoe niet passend zijn.

Een bestemming "wonen" gaat uit van permanente bewoning en is daarom niet geschikt. Een bestemming 'horeca/hotel" is evenmin geschikt, omdat hier wordt uitgegaan van kortstondig verblijf. Om de kamergewijze bewoning van woningen te reguleren, is het paraplubestemmingsplan "wonen Westland" vastgesteld. Om eveneens de bestemmingen horeca/hotel te reguleren, wordt dit paraplubestemmingsplan "horeca/hotel Westland" vastgesteld. In onderhavig geval is geen sprake van een horeca/hotel functie, waardoor het parapluplan ‘Horeca/hotel Westland” niet relevant is.

Toets aan bestemmingsplan Kern Honselersdijk

De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van 12 permanente appartementen. De voorgenomen ontwikkeling is op een tweetal onderdelen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Allereerst is in de huidige situatie alleen bedrijvigheid toegestaan op de projectlocatie. Op basis van de bestemming ‘Bedrijf’ in combinatie met de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie b1’ zijn bedrijven met ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘functiemenging’ toegestaan (artikellid 4.1, onder a). De voorgenomen ontwikkeling van 12 appartementen is in dit kader strijdig.

Daarnaast heeft het appartementencomplex een bouwhoogte van circa 13 meter inclusief dakrand. In het geldende bestemmingsplan is een maximale bouwhoogte opgenomen van 11 meter, waardoor de voorgenomen ontwikkeling de maximale bouwhoogte overschrijdt.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken en de genoemde strijdigheden weg te nemen dient een planologische procedure doorlopen te worden. Deze wordt doorlopen aan de hand van een omgevingsvergunning ‘planologisch strijdig gebruik’.

1.4 Leeswijzer

Het omgevingsvergunning "Johan van Oldenbarneveldtstraat naast 5 te Honselersdijk" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.


De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).


De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.


De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.


Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.


Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.


Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

De toekomstkaart van Westland:
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0004.png"

Uit de visie blijkt dat inwoners behoefte hebben aan rijtjeswoningen, appartementen (onder andere voor starters, die nu het dorp verlaten) en mantelzorgwoningen. Ze zien kansen bij het transformeren van oude winkel- en bedrijfspanden. Deze gebouwen mogen ook hoger worden dan de bestaande bouw. Er zijn zorgen om de ouderen in Honselersdijk die, wanneer zij meer zorg behoeven, niet in het dorp kunnen blijven wonen. De jongeren geven aan behoefte aan studentenwoningen te hebben.

Relatie tot ontwikkeling

Uit de Omgevingsvisie volgt dat de gronden ter plaatse van de projectlocatie zijn aangeduid als ‘kans voor uitbreiding’. Daarnaast blijkt dat in Honselersdijk behoefte is aan rijtjeswoningen, appartementen en mantelzorgwoningen, waarbij kansen worden gezien in transformatie van bedrijfspanden. In onderhavig geval heeft de projectlocatie een bedrijfsbestemming, waarbij beoogd wordt om deze te transformeren naar een woonbestemming. Het voornemen is om vervolgens 12 appartementen te realiseren. Met de ontwikkeling wordt voorzien in de behoefte aan appartementen, op een locatie waar uitbreiding gewenst is en waarbij een bestaande bedrijfsfunctie wordt omgezet naar een woonfunctie.

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.   

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025

Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen.  Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.

De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig  mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten

Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.


Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.


Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.

Relatie tot planontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 12 appartementen. Met de appartementen wordt invulling gegeven aan het hoofdthema ‘betaalbaarheid’, aangezien de appartementen geschikt zijn voor starters met 1 à 2 huishoudens en leiden tot meer differentiatie in de woningvoorraad. Daarnaast worden de woningen gebouwd in een bestaande kern, nabij andere woningen, waardoor het karakter van de ontwikkeling op deze locatie passend is bij de omgeving. Daarnaast is Stedenbouw en Welstand akkoord met de voorgenomen ontwikkeling en past de ontwikkeling bij de ontwikkelingen die in de toekomst gerealiseerd gaan worden.


Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsbestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.

 

Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.


Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

De gemeente Westland zal minimaal aan deze eisen voldoen en gebruikt daarmee het programma van minimale eisen uit het Convenant als uitgangspunt voor het realiseren van een klimaatadaptieve nieuwbouwwijk.

Relatie tot planontwikkeling

Ten aanzien van verduurzaming worden de richtlijnen van het bouwbesluit aangehouden. De woning wordt daarnaast aardgasvrij opgeleverd. Het voornemen is om de woningen eventueel te voorzien van een warmtepomp. Concrete plannen ten aanzien van klimaat adaptief bouwen worden in een later stadium verder uitgewerkt.

2.1.2 Regionaal beleid

Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.

2.1.3 Provinciaal beleid

Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur

Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0005.png"

figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)

Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.

Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.

Omgevingsverordening

Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0006.png"

figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland

Relatie tot ontwikkeling

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan, mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. Deze voorwaarden zijn van toepassing bij het ontwikkeltype ‘inpassen’. Verder ligt de projectlocatie niet binnen één van de drie beschermingscategorieën, waardoor de aanvullende regels voor beschermingsgebieden niet van toepassing zijn. De voorgenomen ontwikkeling pas binnen de bestaande gebiedsidentiteit en omliggende structuur. De ruimtelijke kwaliteit zal waar nodig middels onderzoeken geborgd worden, zie hoofdstuk 3.

Stedelijke ontwikkeling – Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals blijkt uit het gemeentelijk beleid, is opgenomen dat er onder andere behoefte is aan rijtjeswoningen, appartementen en mantelzorgwoningen, waarbij kansen worden gezien in transformatie van bedrijfspanden. In onderhavig geval heeft de projectlocatie een bedrijfsbestemming, waarbij beoogd wordt om deze te transformeren naar een woonbestemming. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in het realiseren van appartementen. Met deze appartementen wordt weer invulling gegeven aan de ‘betaalbaarheid’, welke als behoefte is opgenomen in paragraaf 2.1.3. De appartementen zijn namelijk geschikt voor starters met 1 à 2 huishoudens en leiden tot meet differentiatie in de woningvoorraad.

Programma Ruimte

Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0007.png"

figuur 5: de '3ha kaart'

Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.

Woningbouwlocaties die voor Westland zijn opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0008.png"

Bedrijventerreinen die zijn opgenomen op de '3ha kaart' zijn Bovendijk Kwintsheul, Uitbreiding ABC Poeldijk (beide als 'zachte capaciteit') en Honderdland fase 2 Maasdijk en Trade Parc Westland Naaldwijk (beide als 'harde capaciteit'). Als 'andere stedelijke ontwikkelingen is nog opgenomen de Horti Campus in Honselersdijk.

Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als het type ontwikkeling ‘inpassen’. Aan de noorden oostzijde van het plangebied zijn reeds woningen gelegen. Deze woningen hebben bouwhoogten variërend tussen de 8 en 10 meter. Daarnaast is een planologische procedure doorlopen om de kantoorpanden ten westen van de projectlocatie te slopen en 15 appartementen te realiseren. De bouwhoogten van deze 15 appartementen zijn variërend tussen de 9 en 13,8 meter. De omgevingsvergunning t.b.v. deze appartementen is verleend. Waardoor tevens aan de westzijde van het plangebied woningen mogelijk zijn, de woningen worden eind 2023 gerealiseerd. Dit woningencomplex bestaat uit vier bouwlagen. De ontwikkeling van 12 appartementen past hiermee bij de toekomstige ontwikkelingen en gebiedsidentiteit.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0009.jpg" 

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2024 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

2.1.5 Conclusie

De ontwikkeling op het perceel naast Johan van Oldenbarneveldtstraat 5 te Honselersdijk is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke aspecten

Huidige situatie:

In de huidige situatie zijn op de projectlocatie reeds sloopwerkzaamheden uitgevoerd, waardoor het terrein momenteel braakliggend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0010.png" Huidige situatie (GIS)

Toekomstige situatie:

Het voornemen is om 12 permanente appartementen te realiseren. De appartementen zijn bestemd voor starters en worden gerealiseerd in het kader van diensten van algemeen economisch belang (DAEB). De woningen bevinden zich in het sociale segment en zijn bestemd voor verhuur.

Het appartementencomplex bestaat uit vier bouwlagen. De bebouwing heeft een bouwhoogte van circa 13 meter. De appartementen hebben elk een gebruiksoppervlakte van 50 m2. De voetprint van het appartementencomplex betreft 230 m2 BVO. Het totale oppervlakte van het appartementencomplex betreft 920 m2 BVO.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0011.png"

Schets zuid-oostgevel – Johan van Oldenbarneveldtstraat (bron: StudioDat d.d. 2 sep 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0012.png"

Schets Noord-westgevel – parkeerveld (bron: StudioDat d.d. 2 sep 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0013.png"

Schets bovenaanzicht (bron: StudioDat)

2.2.2 Wenselijke afwijking van het bestemmingsplan

Het realiseren van woningen op deze locatie als gewenste ontwikkeling passend binnen het beleid. De locatie wordt gezien als entree van het dorp, welke gemarkeerd kan worden met een hoger bebouwingsaccent (stedenbouwkundige kaders vernieuwing Burgemeesterswijk 2011). Waardoor de blik vanaf de brug naar het accent gaat. Een accent van zo'n 5 lagen of hetgeen passend in de omgeving. Met extra ruimte richting de omliggende bestaande bebouwing. Vanuit Stedenbouw is binnen het proces gestuurd op 4 bouwlagen, waardoor op het maaiveld als buffer richting de omliggende woningen ruimte is voor ondergeschikte functies en groen.

Het initiatief is gelegen aan de rand van het gebied en is afgewerkt met een plat dak. Waarbij sprake is van een licht hoogteverschil aan de Van der Goesstraat, waardoor een accent wordt gecreëerd. Aan de randen van het gebied zijn op verschillende plekken woningen/complexen toegepast met platte dakafwerking. Met de te realiseren nieuwbouw worden de bestaande rooilijnen gehandhaafd.

Binnen de bezonningsstudie worden geen problemen verwacht ten opzichte van de bezonningseffecten op omliggende bebouwing. Voor de naastgelegen woning is sprake van een kleinere schaduwwerking in de tuin door de nieuwbouw. De woning aan noordzijde (Van der Goesstraat 71) heeft door de nieuwbouw een grotere schaduwwerking in de tuin. Echter voldoet deze ook in de nieuwe situatie nog steeds aan de gestelde TNO norm van minimaal 2 uur zon op het midden van de binnenkant van de vensterbank van de woonkamer.

2.2.3 Verkeer

Parkeren

In de gemeentelijke beleidsregels “Parkeernormering gemeente Westland” zijn de parkeernormen voor wonen opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van 12 permanente appartementen, welke bestemd zijn voor starters. De woningen komen daarmee in het sociale segment en zijn bestemd voor verhuur. De voorgenomen ontwikkeling kan dan ook geschaard worden onder ‘huurhuis, sociale huur’.

Inkomenshoogte en autobezit kennen een sterke relatie met elkaar. Het bezit en gebruik van een auto is kostbaar. Het Nibud stelt dat de kosten voor het bezit- en gebruik van een auto tenminste €294,50,- per maand bedragen. Bewoners van sociale huurwoningen worden om deze reden gekenmerkt door een lager autobezit. Dit geldt in het bijzonder voor woningen die onder de 1e aftoppingsgrens worden verhuurd. Uit onderzoek in andere gemeenten blijkt dat het autobezit onder bewoners van woningen onder de 1e aftoppingsgrens (na passend toewijzen) op 0,56 personenauto’s per huishouden ligt. Vanwege het stedelijke karakter kan dit inzicht niet 1 op 1 voor Honselersdijk van toepassing worden verklaard. Spark adviseert daardoor om, mede gezien de hogere autoafhankelijkheid van Honselersdijk, voor het bewonersaandeel van de parkeernorm 1,0 parkeerplaats per woning aan te houden (inclusief bezoekersaandeel een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning. Met deze parkeernorm daalt de normatieve parkeerbehoefte naar 15,6 parkeerplaatsen en de maatgevende parkeerbehoefte naar 13,7 parkeerplaatsen. Met de verlaging van de bewonersparkeernorm daalt het benodigde aantal parkeerplaatsen naar afgerond 14, waardoor alsnog een tekort is van vijf parkeerplaatsen. In het parkeernormenbeleid van de gemeente, artikel 6 (afwijken van de eis van het parkeren op eigen terrein), wordt ingegaan op alternatieve oplossingen voor wanneer de parkeereis van ene bouwplan niet volledig op eigen terrein opgelost kan worden.

Spark heeft op een werkdagavond de parkeerdruk in de omgeving van het bouwplan opgenomen. Uit de parkeerdrukmeting volgt dat de gemiddelde parkeerdruk in de omgeving van het bouwplan op 51% ligt. Van de 86 aanwezige parkeerplaatsen zijn er op de werkdagavond 42 niet in gebruik. Op basis hiervan kan de conclusie worden getrokken dat het verantwoord is om de resterende parkeerbehoefte van het bouwplan (5 parkeerplaatsen) in de openbare ruimte op te lossen. Hiermee is de parkeerbehoefte opgelost. Reeds in het voortraject is door initiatiefnemer al voldoende onderbouwd dat een parkeernorm voor deze woningen van 1,0 parkeerplaats voldoende is.

Fietsparkeren

Naast het voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de auto dient ook te worden voorzien in genoeg stallingsruimte voor de fiets. Voor fietsparkeren wordt gebruik gemaakt van de CROW-kencijfers. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt 5 x 5 fietsbergingen gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling wordt daardoor geschaard onder ‘appartement (met fietsenberging). Dit betekent dat er minimaal 2 fietsparkeerplekken per woning gerealiseerd dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0014.png"

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 12 permanente appartementen, waardoor er 24 fietsparkeerplekken gerealiseerd dienen te worden. In de feitelijke situatie worden er 24 fietsparkeerplekken gerealiseerd, waardoor er voldaan wordt aan de parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie 

Om de verkeersaantrekkende werking te berekenen wordt gebruik gemaakt van de CROW-kencijfers. De voorgenomen ontwikkeling wordt ook hier gelijk gesteld met de groep ‘huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur). De ligging van de gemeente Westland – Honselersdijk is ‘weinig stedelijk’ en wordt uitgegaan van de kencijfers voor buitengebied. Het kencijfer voor de verkeersgeneratie bedraagt minimaal 3,7 en maximaal 4,5 per woning. De totale verkeersgeneratie voor de voorgenomen ontwikkeling bedraagt aldus minimaal 44 (12 x 3,7= 44,4) en maximaal 54 (12 x 4,5=54) per etmaal. Voor de projectlocatie wordt een ontsluiting gerealiseerd aan de Van der Goesstraat.

2.2.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. De gemeente is akkoord met de uitgangspunten van de parkeerberekeningen.

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Stedenbouwkundige onderbouwing

Kapvorm 

Aan de zuidzijde Burgemeesterswijk is veelal sprake van schuine daken met dakpannen. Binnen de bredere context van de wijk is een diversiteit aan kapvormen terug te vinden, waarbij ook sprake is van platte daken. Het initiatief is gelegen aan de zuidrand van de Burgemeesterswijk. Wanneer wordt gekeken naar de randen aan deze zijde in de nabijheid zijn ook platte daken terug te vinden. Onder andere aan de Fazantlaan/Leeuwerikstraat, Patrijslaan/Merelstraat en aan de Kievietsstraat bevinden zich woningen/complexen met een platte kap. Het initiatief Johan van Oldenbarneveldtstraat naast 5 bevindt zich aan de rand en betreft een zogenoemde restkavel. De toepassing van een platte kap kan hierdoor worden gezien als passend binnen de omgeving. Kijkend naar de opbouw van de randen aan de zuidzijde.

Relatie met ontwikkeling Johan van Oldenbarneveldtstraat 1

Op dit moment wordt de locatie tegenover het initiatief, Johan van Oldenbarneveldtstraat 1 ontwikkeld. Op deze locatie is tevens sprake van een transformatie van de gronden naar wonen. Voor deze locatie is gekozen voor een accent aan de Molenlaan van 4 bouwlagen met kap. En door de massale breedte van het perceel aan de Johan van Oldenbarneveldtstraat (ca. 43 meter) een afbouw richting de Van der Goesstraat. Het initiatief Johan van Oldenbarneveldtstraat naast 5 heeft aan deze zijde een breedte van ca. 29 meter. Het perceel heeft daarnaast een vergelijkbare diepte, waarbij aan de zijde van woning nummer 5 sprake is van een lichte versmalling naar de achterzijde. Onder andere door de eigen uitstraling, maar ook perceelindeling/maatvoering dienen de twee ontwikkelingen los van elkaar te worden beschouwd.

Hoogte 

In 2011 is nagedacht over de stedenbouwkundige kaders voor de vernieuwing van de Burgemeestersbuurt-Honselersdijk door middel van het gelijknamig document. In dit document wordt door kaartmateriaal de locatie Johan van Oldenbarneveldtstraat naast 5 aangegeven als gewenste locatie voor een hoogteaccent tot zo'n 5 lagen. Indien inpasbaar in de omgeving, met extra afstand tot omliggende woningen. Deze locatie wordt gezien als entree van het dorp, dat wordt gemarkeerd met een hoger bebouwingsaccent. Waardoor de blik vanaf de brug over het water naar het accent gaat. In de huidige situatie ontbreekt het zowel ruimtelijk als functioneel aan een beëindiging. Een hoogteaccent door middel van het initiatief zou hieraan kunnen bijdragen. Het verdient niet de voorkeur dit accent pal naast de Molenlaan in te passen.

In eerdere overleggen is aangegeven dat vanuit stedenbouw kan worden afgeweken op het bestemmingsplan naar een gebouw met vier bouwlagen. Het gebouw kan hierdoor meer vrij staan op de locatie en een sterkere identiteit krijgen. Waardoor afstand wordt gecreëerd tot de omliggende woningen aan de noord- en oostzijde. En op het maaiveld aan deze zijden meer kwaliteit kan ontstaan voor groen en inpassing van ondergeschikte functies zoals fietsparkeren, parkeren en bergingen. Door de diepte van het perceel van ca. 29 meter en de ligging zijn er geen problemen qua bezonning door realisatie van de nieuwbouw. Door toepassing van een licht hoogteverschil binnen het initiatief wordt een accent gecreëerd aan de Van de Goesstraat.

De naastgelegen woning Johan van Oldenbarneveldtstraat 5 heeft in de huidige situatie twee bouwlagen met kap. Echter wordt voor deze locatie binnen het bestemmingsplan een maximum bouwhoogte van 10 meter mogelijk gemaakt. In combinatie met een maximumgoothoogte van 6 meter.

Bezonning 

In de uitgevoerde bezonningsstudie is gekeken naar de schaduwwerking zoals in de huidige bestemmingsplanregels mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van een nokhoogte van 11 meter, goothoogte van 7 meter en een maximaal bebouwd gebied van 50%. In relatie tot het beoogde plan voor het perceel Johan van Oldenbarneveldtstraat 3.

Gesteld kan worden dat op 19 februari om 12 uur het beoogde bouwplan zorgt voor een grotere schaduwwerking in de tuin van de achterliggende woning (Van der Goesstraat 71) en een kleinere schaduwwerking in de tuin van de naastgelegen woning (Johan van Oldenbarneveldtstraat 5). Op 21 oktober om 12 uur is er tevens sprake van een grotere schaduwwerking op de tuin van de achterliggende woning. En van een kleinere schaduwwerking in de tuin van de naastgelegen woning.

Vanwege de grotere schaduwwerking in de tuin van de achterliggende woning door het beoogde plan is er specifieker gekeken naar deze woning. Deze woning is net als het beoogde plan in eigendom van de Wassenaarsche Bouwstichting. Aan de hoekzijde van de woning is een blinde gevel toegepast richting de zijde van de nieuwbouw.

Conform de lichte TNO- Norm wordt bij de ontwikkeling gekeken of der voor de woning Van der Goesstraat 71 nog sprake is van voldoende bezonning. Waarbij de eis van minimaal 2 uur zon per dag op het midden van de binnenkant van de vensterbank van de woonkamer als toetsnorm wordt aangehouden. Op de toetsmomenten 19 februari en 21 oktober is er in de bezonningsstudie sprake van minimaal 2 uur zon zonder hinder van de te realiseren nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0015.png"

Duurzaamheid 

Tenslotte wordt vanuit stedenbouw binnen het vervolgproces aandacht gevraagd voor klimaat adaptieve maatregelen zoals het uitvoeren van groene wanden, groene daken, zonnecollectoren. Of het toepassen van half verharding op het achterliggende (parkeer) terrein.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.


De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.

Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

Relatie tot het plan

De ontwikkeling omvat de realisatie van 12 permanente appartementen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling van is toegevoegd aan de bijlagen bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

3.2.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.2.2 Onderzoek

De projectlocatie kent de enkelbestemming ‘Bedrijf’. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend ‘Wonen’. Daarnaast wordt de projectlocatie omgeven door de bestemmingen ‘Sport’, ‘Kantoor’ en ‘Maatschappelijk’. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat sprake is van een gemengd gebied.

De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van 12 permanente appartementen. De bestaande bedrijvigheid op het onderhavig perceel is reeds gesloopt.

Ten noorden, ten noordoosten, ten oosten en ten zuiden van de projectlocatie zijn woningen gelegen. Woningen vormen geen belemmering voor andere woningen. Ten zuidoosten van de projectlocatie is de Tennisclub Honselersdijk gelegen. Op grond van de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ heeft een tennisclub met tennisbanen een SBI-code van 931 en behoort de bestemming tot milieucategorie 3.1. Voor tennisbanen uit milieucategorie 3.1 in een gemengd gebied geldt een te hanteren richtafstand van 30 meter. De feitelijke afstand van de projectlocatie tot aan de tennisclub bedraagt circa 20,2 meter. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de projectlocatie niet op voldoende afstand is gesitueerd van de tennisclub.

Industrielawaai

In opdracht van Wassenaarsche Bouwstichting is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de aanwezige tennisvereniging op de gevels van een nieuw te bouwen appartementen aan de Johan van Oldenbarneveldtstraat te Honselersdijk. Uit de inventarisatie blijkt dat de nieuw te bouwen appartementen op een afstand van circa 20 meter van de aanwezige tennisvelden zijn geprojecteerd. Omdat de aanbevolen richtafstand wordt overschreden is een uitgebreid akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Uitgaande van het maximaal mogelijk gebruik van de tennisvelden is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevels van de nieuw te bouwen appartementen en bestaande woningen berekend. Uit de berekeningen blijkt dat een volledige en continue bezetting van de tennisvelden dit resulteert in een overschrijding van de grenswaarden volgens het Activiteitenbesluit zowel bij de nieuwbouw als de bestaande woningen. De nieuwbouw resulteert daarmee niet in een beperking van de exploitatiemogelijkheden van de tennisvereniging: deze beperking wordt reeds gevormd door de aanwezige woningen.

In verband met de beoordeling van de akoestische situatie bij de nieuw te bouwen woningen, is tevens de geluidbijdrage bepaald rekening houdend met alle geluidbronnen waaronder stemgeluid inclusief toepassing van een straffactor rekening houdend met het impulsachtig karakter van tennis. Uit de berekeningen blijkt het volgende:

  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt maximaal 53 dB(A) tijdens de dagperiode en maximaal 53 dB(A) tijdens de avondperiode (gevels niet zijnde doof uitgevoerd). De grenswaarden volgens stap 2 en 3 uit de VNG-publicatie behorende bij een gemengd gebied worden overschreden.
  • Pas na het plaatsen van een 50 meter lang scherm met een hoogte van minimaal 7 meter wordt een relevante geluidreductie bereikt. Een dergelijk scherm wordt, mocht het vanuit stedenbouwkundig oogpunt al wenselijk zijn, niet als kosteneffectieve maatregel gezien
  • Uit de berekening van de cumulatieve geluidbelasting blijkt dat de totale geluidbelasting volledig wordt bepaald door wegverkeer. De karakteristieke geluidwering van de gevel is zodanig dat in de woon- en verblijfsruimten van de nieuw te bouwen appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat (cumulatief geluidniveau van maximaal 33 dB Lden).
  • Het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 69 dB(A) en kan tijdens de dag- en avondperiode ontstaan vanwege roepende toeschouwers of tennisspelers. De grenswaarden uit stap 2 behorende bij een rustige woonwijk worden overschreden. Deze overschrijding treedt ook op ter hoogte van de bestaande woningen en wordt veroorzaakt door roepende spelers aan de rand van het veld. Bij de nieuwbouw ontstaat de overschrijding alleen aan de straatzijde en niet aan de zijde waar de tuinen en buitenverblijfruimten zijn geprojecteerd. Gelet op de binnenwaarde van 33 db is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
  • Vanuit wegverkeerslawaai wordt een zodanige karakteristieke geluidwering gerealiseerd, zodat in de woonvertrekken piekgeluiden van minder dan 49 dB(A) zullen optreden. Deze waarden worden vanuit het Activiteitenbesluit aanvaardbaar geacht.
  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het verkeer dat maximaal van en naar de tennisvelden rijdt, bedraagt ter hoogte van de nieuwbouw minder dan 50 dB(A) etmaalwaarde. De grenswaarde volgens stap 2 uit de VNG-publicatie en de voorkeursgrenswaarde uit de Circulaire indirecte hinder wordt gerespecteerd.

Uit de toetsing volgt dat in de woon- en verblijfsruimten van de nieuw te bouwen woningen sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau zowel ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus. Met de gekozen indeling waarbij de tuinen en buitenverblijfruimten aan de noordzijde van het pand zijn gesitueerd, wordt in en rond de nieuw te bouwen woningen een goed woon- en leefklimaat gecreëerd.

Lichtmetingen sportverlichting

In verband met de geplande realisatie van een appartementengebouw aan de Johan van Oldenbarneveldtstraat in Honselersdijk nabij de sportvelden van Tennis Club Honselersdijk (TCH) is een onderzoek uitgevoerd naar het invallende licht van de sportverlichting van TCH ter plaatse van de geprojecteerde appartementen door bureau Peutz op 10 oktober 2023. Het lichtonderzoek is uitgevoerd in het kader van een ruimtelijke procedure.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0016.png"

Sportvelden TCH met situering lichtmasten en globale uitstralingsrichting armaturen (geel)

Op basis van de verrichte lichtmetingen en berekeningen bedraagt de verticale verlichtingssterkte Ev vanwege de sportverlichting van Tennis Club Honselersdijk ter plaatse van de geprojecteerde appartementen van het plan maximaal ca. 4 lx.

De speelveldverlichting is in gebruik tot 23:00 uur. De conform de Richtlijn lichthinder d.d. maart 2020 in de dag- en avondperiode (tot 23:00 uur) in stedelijk gebied (omgevingszone E3) na te streven grenswaarde van 10 lx wordt niet overschreden.

Uit de verrichte lichtmetingen is voorts bepaald dat de lichtsterkte I per armatuur beperkt is tot maximaal ca. 8.600 cd. Deze waarde is lager dan de in hoofdstuk 3 van het lichtonderzoek voor de lichtsterkte I voorgestelde maximaal toelaatbare grenswaarde van 10.000 cd, die conform de Richtlijn lichthinder van toepassing is op bestaande installaties van voor 1 november 2021. Volgens opgave door TCH is de huidige verlichtingsinstallatie 3 tot 4 jaar geleden geplaatst, zodat dit van toepassing is.

De in hoofdstuk 3 van dit rapport genoemde streefwaarde van 2.500 cd wordt alleen significant overschreden vanwege armatuur 3 van veld 1 t/m 3. Overwogen kan worden te bezien in hoeverre de lichtsterkte I van armatuur 3 ter plaatse van de geprojecteerde appartementen kan worden teruggebracht door (beperkte) aanpassing van de uitstralingsrichting van de armatuur.

3.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

3.3 Geluid

3.3.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.3.2 Onderzoek

In opdracht van Wassenaarsche Bouwstichting is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de gevels van 12 nieuw te bouwen appartementen aan de Johan van Oldenbarneveldtstraat te Honselersdijk.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden vanwege het verkeer over de Molenlaan. Alleen vanwege het te verwachten verkeer over de Johan van Oldenbarneveldtstraat is een relevante geluidbijdrage te verwachten. Omdat dit een weg is met een maximum snelheid van 30 km/h is het regime van de Wet geluidhinder hier niet van toepassing. Dit betekent dat voor de appartementen geen hogere waarde procedure als bedoeld in de Wet geluidhinder hoeft te worden doorlopen.

Om in de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen wordt aanbevolen aan te sluiten op de normstelling volgens de Wet geluidhinder zijnde maximaal 33 dB Lden in de woonvertrekken. Voor het bepalen van de te realiseren gevelgeluidwering moet daarbij worden uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting zonder aftrek op basis van artikel 110g Wet geluidhinder. Bij een geluidbelasting van maximaal 64 dB Lden exclusief aftrek betekent dit dat aanbevolen wordt om een karakteristieke geluidwering GA(;k) ter plaatse te realiseren die tenminste 31 dB bedraagt. Dit is 11 dB hoger dan volgens het Bouwbesluit minimaal wordt vereist.

3.3.3 Conclusie

Het aspect geluid omtrent wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.4.2 Onderzoek

In onderhavig geval is sprake van een realisatie van 12 permanente appartementen. Het beoogde plan valt daarmee niet onder één van de voornoemde voorbeelden waarbij norm wordt overschreden. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Een luchtkwaliteitsonderzoek kan derhalve achterwege blijven. Bovendien zijn woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit. Volledigheidshalve is gekeken naar het woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de totale concentratie is ter plaatse van een specifiek rekenpunt. De totale concentratie bestaat uit de achtergrondconcentratie (op basis van de GCN-kaart) en de lokale bijdrage (van lokale bronnen, op basis van data over o.a. verkeersgegevens). Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 22 augustus 2022) met bijbehorende grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0017.png"

Totale concentraties van stikstofdioxide en fijnstof in nabijheid van de projectlocatie.

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

3.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

3.5 Externe veiligheid

3.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.


Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.5.2 Onderzoek

Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.

Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 permanente appartementen. Woningen worden aangemerkt als een kwetsbaar object, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Om de omliggende risicobronnen in kaart te brengen is de risicokaart Nederland geraadpleegd. In onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart Nederland opgenomen. De projectlocatie is hierop met een oranje ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0018.png"

Risicovolle inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.


Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.


In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.

Locatie specifiek

De projectlocatie is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontouren en veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico van Bevi inrichtingen en overige risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. Daarnaast is het plangebied gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi inrichtingen. Hiermee vormen dergelijke contouren geen belemmering voor de realisatie van kwetsbare objecten, zoals een woning, binnen het plangebied.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.


De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.


Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.


Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).


Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.


In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Locatie specifiek

Ten oosten van de projectlocatie, op een afstand van circa 5,3 kilometer, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd over de A4.

Ingeval de projectlocatie binnen een afstand van 200 meter van een transportroute ligt (het effectgebied) dan dient een groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden. De projectlocatie ligt hier niet binnen, waardoor geen groepsberekening nodig is. De verschillende stoffen die over de transportroute vervoerd kunnen worden, hebben invloedsgebieden van diverse omvangen. Het invloedsgebied is groter dan het effectengebied. Indien de projectlocatie binnen het effectengebied is gelegen, dient een groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.

Voor gevaarlijke stoffen over de weg geldt een maximaal invloedsgebied van >4.000 meter, dit geldt voor de stoffen LT3, LT4, GT4 en GT5. Deze stoffen worden niet vervoerd over de A4, waardoor geen groepsrisicoverantwoording benodigd.

In het bestemmingsplan “Kern Honselersdijk” heeft de gemeente aangegeven dat er transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de verkeersweg N222. De voornoemde weg heeft een invloedsgebied van 151 meter.
In onderhavig geval ligt de projectlocatie op een afstand van circa 2 kilometer van de N222, waardoor er geen beperkte groepsrisicoberekening benodigd is.


Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.


De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.


Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Locatie specifiek

Ten westen van de projectlocatie is de dichtstbijzijnde buisleiding gelegen op circa 490 meter afstand. De beheerder van de buisleiding is Gasunie Grid Services en de naam van de buisleiding is W-522-01. De 1%-letaliteitscontour behorende bij deze buisleiding is 200 meter, waardoor het projectgebied niet binnen de letaliteitscontour van de buisleiding ligt.

Explosieven

Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland blijkt dat er binnen het plangebied geen conventionele explosieven aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0019.png"

Uitsnede Explosievenkaart Westland

3.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

3.6 Water

3.6.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);

Waterwet.

Nationaal waterplan

Provinciaal:

Provinciaal Waterplan;

Visie Ruimte en Mobiliteit;

Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;

Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;

Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;

Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;

Nederlanders leven waterbewust.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

 

Provinciaal beleid

Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.

De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.


De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:

  • Standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen; Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit;
  • Verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema's (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst

De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • Beleidskader omtrent water;
  • Veiligheid en waterkeringen;
  • Waterkwantiteit;
  • Grondwater en voorkomen van (zoet) water te kort;
  • Onderhoud en bagger;
  • Watersysteemkwaliteit en ecologie;
  • Afvalwater en riolering;
  • Klimaatadaptie.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0020.jpg"

3.6.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.

Ten zuiden van de projectlocatie is een primair oppervlaktelichaam en een regionale waterkering (buitenkruinlijn) gelegen. Ter plaatse van de projectlocatie zelf komen geen oppervlaktelichamen of waterkeringen voor. Er zijn geen risico’s voor het waterkerend vermogen van de kering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0021.png"

Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen.

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.

De projectlocatie is gelegen in het boezemgebied en dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 12 permanente appartementen. Voorheen was de locatie geheel verhard (770 m2). Na de sloop van de bebouwing ter plaatse, is de locatie grotendeels onbebouwd gebleven. Enkele delen van de locatie zijn gebruikt ten behoeve van parkeren. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat bij het invullen van de watersleutel gerekend mag worden met 80% verharding in de bestaande situatie als gevolg van de volledige verharding in het verleden. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat 616 m2 verhard (80% van 770 m2) is en 154 onverhard in de huidige situatie. In de toekomstige situatie is van het totale oppervlak 140 m2 bestemd als groen. De rijbaan en parkeervakken worden als halfverhard uitgevoerd (105 + 135 = 240. 240 * 0,5 = 120). Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling die middels voorliggende rapportage mogelijk gemaakt dient te worden, in totaal 508 m2 verhard is en 262 m2 onverhard. Uit de watersleutel blijkt dat er geen extra waterbergingsopgave geldt en er sprake is van een kruimelgeval. De watersleutel is als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Voorkomen van wateroverlast

Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0022.jpg"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.

 

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling wordt geen extra water gegraven.

Onderhoud en bagger

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.

Er gelden de volgende criteria:

  • als er sprake is van 'varend' onderhoud van watergangen, natuurvriendelijke oevers en waterkeringen zijn de dimensionering van het doorstromingsprofiel en van de kunstwerken aan specifieke ontwerpeisen gebonden, bijvoorbeeld een vaardiepte en doorvaarthoogte van 1,0 m en een minimale doorvaarbreedte van 3,1 m bij bruggen. Dit is zeker het geval bij een breedte van meer dan 10 m (gemeten op de waterlijn).
  • voor onderhoudsdoeleinden langs primaire watergangen is aan weerszijde een onderhoudsstrook (4 m) vrij van bebouwing en obstakels. Is de primaire watergang 5 m of smaller, dan kan in veel gevallen volstaan met een strook van 5 m aan één zijde en 1 m aan de andere zijde.
  • voor natuurvriendelijke oevers langs watergangen, bijvoorbeeld in verband met de Kaderrichtlijn Water, is ruimte nodig om onderhoud te plegen. Hierbij geldt hetzelfde als voor primaire watergangen.

Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen.

Ten zuiden van de projectlocatie is een primair oppervlaktelichaam en een regionale waterkering (buitenkruinlijn) gelegen. Ter plaatse van de projectlocatie zelf komen geen oppervlaktelichamen of waterkeringen voor. Er zijn geen risico’s voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen.

Bodem en grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.


Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat bijvoorbeeld de grondwaterstroming wordt afgekapt. In de huidige ontwikkeling worden geen ondergrondse werken gebouwd.

Afvalwater en riolering

De bestaande woning is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de nog te bouwen woning zou aannemelijk aangesloten worden op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.

3.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

3.7 Bodem

3.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.7.2 Onderzoek

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau KP Adviseurs. De rapportage d.d. 7 september 2022 is opgenomen als bijlage bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.

Resultaten uit het onderzoek

  • Met dit bodemonderzoek is de milieuhygiënische situatie van de bodem in voldoende mate vastgelegd;
  • Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • Analytisch is in de asbestverdachte bovengrond geen asbest aangetoond. De verdenking opaanwezigheid van een asbestverontreiniging is niet bevestigd;
  • Het kan niet worden uitgesloten dat in de toekomst bij herinrichting van de locatie incidenteel een asbesthoudend fragment wordt aangetroffen. In dergelijke situaties is vermoedelijk geen sprake van sterke bodemverontreiniging met asbest;
  • In de bovengrond zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met enkele zware metalen en PAK, alsmede plaatselijk met PCB en enkele organochloorbestrijdingsmiddelen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld.
  • De toetsingsresultaten voor PFAS-verbindingen voldoen aan de generieke hergebruikersnormen voor Achtergrondwaarden zoals omschreven in het “handelingskader PFAS”;
  • In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan xylenen vastgesteld;
  • De aangetoonde lichte verontreinigingen in zowel grond als grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek;
  • De locatie is geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik;
  • Ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden is conform de CROW 400 geen veiligheidsklasse van toepassing.

Aanbevelingen

Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Onderhavig rapport kan worden gebruikt voor het hergebruiken van de bij werkzaamheden vrijkomende grond op de locatie of ten behoeve van eventuele afvoer naar een erkende verwerkingslocatie;
  • Tot slot wordt geadviseerd om tijdens vervolgwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene bodemverontreiniging.
3.7.3 Conclusie

De locatie is geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie

3.8 Ecologie

3.8.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.ABO00000009g07-VA01_0023.jpg"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 5. Achterwege gelaten worden, of
  • 6. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 7. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.8.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Van der Goes & Groot een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten en gebieden. De rapportage van 8 september 2022 is bijgevoegd bij voorliggende onderbouwing. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.

Soortenbescherming

  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten vrijblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli. Verder mag er wel gewerkt worden binnen het broedseizoen, tenzij de vegetatie-toplaag wordt verwijderd, de bodem/oevers worden vergraven, en of de grond wordt opgebracht, zware constructiewerkzaamheden plaatsvinden zoals heien en opslag of struiken worden gerooid. Indien het niet mogelijk is bovenstaande ecologische gevoelige werkzaamheden niet uit te voeren dient een ecoloog voorafgaand aan de werkzaamheden te worden ingeschakeld om het terrein vrij te geven.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het braakliggende plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
  • Buiten het plangebied kunnen mogelijk vrijblijvende vleermuizen voorkomen. Het gaat om de bebouwing in de omgeving van het plangebied en de vleermuiskast bevestigd aan de gevel Van de Goesstraat 71. De mogelijkheid tot in- en uitvliegen moet bij deze vleermuiskast gewaarborgd blijven, daarom mogen geen belemmerende objecten als steigers, ladders, hoofwerkers of andere materialen in de buurt van de vleermuiskast worden geplaatst. ’s Nachts mag geen felle verlichting aan blijven staan, zodat eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen niet kunnen worden verstoord.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Gebiedsbescherming 

  • Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is op voorhand uit te sluiten dat andere natuurwetgeving aan de orde is dan die hierboven beschreven.

Stikstof 

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Van der Goes & Groot een stikstofberekening uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. De rapportage van 23 december 2022 is bijgevoegd als bijlage bij voorliggende onderbouwing. De resultaten worden hieronder beschreven.

De maximale projectbijdrage van het gebruik van de gebouwen is 0,00 mol/ha/jaar op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologische gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Gezien de werkzaamheden betreft de hoogste bijdrage van het project waarschijnlijk de tijdelijke inzet en het tijdelijke effect van mobiele werktuigen. Deze tijdelijke effecten zijn vaak gemakkelijker op te vangen door de natuurlijke fluctuaties binnen het natuurgebied of eventueel herstelbeheer, dan effecten van permanente activiteiten.

In de gerealiseerde bebouwing wordt door het afzien van stookinstallaties in de bebouwing (vrijwel) geen stikstof meer geëmitteerd. De transitie van oude bebouwing met zekere uitstoot van stikstof naar de beoogde bebouwing in dit project draagt daarmee bij aan de gewenste permanente daling van stikstof op kwetsbare natuurgebieden.

3.8.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie.

3.9 Cultuurhistorische aspecten

3.9.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.  

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.

Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

3.9.2 Onderzoek

Er is een aanvraag ingediend voor het realiseren van appartementengebouw op het terrein naast Johan van Oldenbarneveldtstraat 5 in Honselersdijk. Het perceel bekend als NWK01 sectie B perceel 1308 heeft een oppervlakte van 769 m2. Alle nieuwe ontwikkelingen en bodemingrepen (bouwwerkzaamheden en aanbrengen infrastructuur) blijven beperkt tot binnen dit perceel.

In het bestemmingsplan Kern Honselersdijk ligt het plangebied in een zone met dubbelbestemming archeologie 4. Voor werkzaamheden die dieper gaan dan 50cm en tegelijkertijd qua oppervlak groter zijn dan 1000m2, is archeologisch onderzoek nodig. In dit geval is het te bebouwen perceel nog geen 770m2. De werkzaamheden blijven daarmee binnen de grenswaarde van 1000m2. Er is voor deze aanvraag geen archeologisch onderzoek nodig.

3.9.3 Conclusie

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens moet contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog.

3.10 Duurzaamheid

Het duurzaamheidsbeleid van Westland is neergelegd in de Regionale Energie Strategie (RES), het programma Westland woont duurzaam en de Warmtevisie Westland.

Regionale Energie Strategie (RES)

Gemeente Westland heeft samen met 22 regiogemeentes een regionale energiestrategie voor de regio Rotterdam Den Haag (RES 1.0) gemaakt. Met deze strategie bepalen deze gemeentes, vier waterschappen en de provincie hoe ze samen de doelen van de rijksoverheid voor klimaatverandering behalen.

In de RES 1.0 ligt de nadruk voor Westland op de winning van aardwarmte en de mogelijke ontwikkeling van een warmtenet met als bronnen restwarmte uit de haven en aardwarmte. Dit warmtenet moet het Warmte Systeem Westland worden. Daarnaast is vastgesteld dat er vooral wordt ingezet op zonne-energie op daken, maar ook op waterbassins. In Westland is er geen ruimte voor extra windmolens. De RES sluit aan op de strategie die Westland eerder vaststelde met de Westlandse Energie Opgave waarin ook de focus ligt op aardwarmte en het Warmte Systeem Westland.

Westland woont duurzaam

Westland werkt aan duurzaamheid vooral op het vlak van energiebesparing en duurzame energie (zonneenergie, aardwarmte, etc.). Voor woningen wordt ingezet op 2 sporen. Ten eerste helpt de gemeente Westland door middel van informatie en advies om het beten isoleren van woningen, energie op te wekken en met het verwarmen van de woning met gebruik van duurzame energie.

Ten tweede treft de gemeente Westland voorbereidingen om te voldoen aan de doelstelling van het Rijk om in 2050 alle woningen aardgasvrij te hebben. Daarvoor wordt een plan gemaakt; welke wijken op welk moment mogelijk van het aardgas zullen gaan. In dit plan wordt gekeken wat voor warmtebron het meest kansrijk is voor de wijk. Dit plan heet de Warmtetransitie visie en moet eind 2021 af zijn. Hierbij wordt samengewerkt met bedrijven en organisaties aan gemeenschappelijke oplossingen, zoals een warmtenet.

Warmtevisie Westland.

In juni 2019 heeft de Rijksoverheid het Klimaatakkoord gepresenteerd. Daarin staan 600 afspraken om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan. Eén van die afspraken is dat in 2050 alle woningen in Nederland duurzaam verwarmd moeten zijn, dus zonder gebruik te maken van aardgas. Het is aan gemeentes om meteen warmtevisie aan te geven hoe zij op termijn de overstap op duurzame warmte gaan regelen. Elke gemeente moet vóór 2022 een warmtevisie klaar hebben, zo ook de gemeente Westland. Op 7 december 2021 heeft de gemeenteraad de Warmtevisie Westland vastgesteld.

In de warmtevisie Westland staat welke mogelijkheden er in Westland zijn om over te stappen op duurzame warmte. Dit is afhankelijk van verschillende factoren, zoals hoeveel warmte er in Westland benodigd is voor de verwarming van woningen en bedrijven, uitgezonderd glastuinbouw. En hoe op een duurzame manier in deze warmtevraag kan worden voorzien. Voor de buitengebieden zijn warmtenetten minder geschikt, omdat huizen verder uit elkaar liggen. Hier lijken individuele oplossingen de beste optie, bijvoorbeeld een warmtepomp.

3.10.1 Relatie tot ontwikkeling

Ten aanzien van verduurzaming worden de richtlijnen van het bouwbesluit aangehouden. Concrete plannen ten aanzien van klimaat adaptief bouwen worden in een later stadium verder uitgewerkt.

3.10.2 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening.

Voor deze omgevingsvergunning is een planschadeovereenkomst ondertekend en een anterieure overeenkomst gesloten.

De kosten worden verhaald via de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2023.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

In de periode van 31-01-2024 t/m 29-02-2024 heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Hoogheemraadschap Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage Inspraak en overleg van deze toelichting.

4.2.2 Zienswijzen

T/m 29 november heeft het ontwerp van deze vergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.