direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haagweg naast 10 te Monster
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Begin 2022 is ter plaatse van het voorliggende perceel een vooroverleg verzoek ingediend voor het oprichten van een vrijstaande woning (W-VO-2022-0308). Uit het vooroverleg verzoek is naar voren gekomen dat het initiatief onder voorwaarden kansrijk genoemd kan worden. In navolg van het voorgaande is omgevingsvergunning (W-AV-2022-1569) aangevraagd voor het oprichten van een vrijstaande woning op het perceel aan de Haagweg nabij 10 te Monster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0001.jpg"

Situatie woning met ligging parkeerplaatsen

Het project voorziet in de bouw van een bungalow met deels een opbouw in een tweede bouwlaag. De bungalow heeft een goothoogte van 3,27 meter en ter plaatse van de opbouw een goothoogte van 6,15 meter. Parkeren vindt plaats op het eigen terrein en de woning beschikt over een eigen in- en uitrit op de Haagweg.

1.2 Ligging projectgebied

Het direct achter een langs de Haagweg gelegen bosschage gelegen projectgebied maakt onderdeel uit van een woonlint en is kadastraal bekend onder de gemeente Westland, perceelnummers F-2136 en F-1919. Het projectgebied heeft een oppervlakte van ca. 954m². Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0002.png"

Luchtfoto ligging projectgebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0003.jpg"

Grens projectgebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het voorliggende project maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Monster Noord". Dit bestemmingsplan is op 24 juni 2008 vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0004.jpg" 

Fragment plankaart met ligging projectgebied.

Uit de plankaart blijkt dat de gronden van het binnen het voornoemde bestemmingsplan gelegen projectgebied ingevolge artikel 9 de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden' heeft maar dat hier goedkeuring door Gedeputeerde Staten aan onthouden is (rood omlijnde gedeelte).

Bestemmingsplan 'Buitengebied Monster'.

Door het onthouden van goedkeuring is ter plaatse van het projectgebied het onderliggende bestemmingsplan "Buitengebied Monster" van toepassing. Ingevolge artikel 3 van het voornoemde bestemmingsplan heeft het projectgebied de bestemming 'Agrarisch gebied - kassen toegestaan (Ak)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0005.jpg"

Fragment plankaart Bestemmingsplan 'Buitengebied Monster' met ligging projectgebied.

Ingevolge artikel 3 lid A sub. 1. zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van tuinbouwbedrijven, met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, kassen, andere bouwwerken, open terreinen, watergangen en agrarische kavelwegen.

Het gebruik van de gronden voor wonen is derhalve in strijd met de voornoemde bestemming.

Ingevolge artikel 3 lid B1 sub 1. mogen op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming gebouwd worden (samenvatting).

Het oprichten van een woonhuis is derhalve in strijd met de voornoemde bestemming.

Beroep op het overgangsrecht is niet mogelijk omdat de beoogde woning ten opzichte van de huidige woning wat verschoven is en een grotere massa krijgt.

Voor de gehele gemeente Westland geldt het parapluplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen'. In het parapluplan is onder andere bepaald dat bij nieuwe ontwikkelingen voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

In het parapluplan 'Paraplubestemmingsplan Wonen Westland' zijn regels gesteld aan kamerbewoning, recreatieve verhuur en woningsplitsing. Deze regels zijn van toepassing op voorliggend project en worden in acht genomen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationaal provinciaal en gemeentelijk beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde en de maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland

Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.


De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).


De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.


Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0006.jpg"

Fragment toekomstkaart van Westland met ligging plangebied (witte pijl).

Het plangebied is gelegen in een gebied dat in de tot de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland behorende toekomstkaart is aangewezen als kern.

Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland

Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.   

Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:

  • Logistieke bereikbaarheid;
  • De auto minder dominant;
  • Volwaardige alternatieven voor de auto;
  • Westland verkeersveilig;
  • Duurzaam Bereikbaar Westland.

Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025

Op 7 februari 2022 hebben burgemeester en wethouders van Westland de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2022-2025 bekend gemaakt. Deze strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Westland haar uitvoerings- (vergunningen) en handhavingstaken (toezicht en handhaving) uitvoert en hoe de interpretatieruimte die de wetgeving wordt ingevuld. Er is alvast aangesloten bij de terminologie en begrippen uit de komende Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen.  Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Omgevingswet dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid hebben voor deze initiatieven. Gemeente Westland zal risicogestuurd aanvragen om een omgevingsvergunning vergunnen. Na vergunningverlening wordt toezicht gehouden op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden, terwijl continue toezicht wordt gehouden op de naleving van wet- en regelgeving als het omgevingsplan. Ook voor bouwtoezicht en handhaving geldt dat er risicogestuurd wordt gewerkt. Strijdig gebruik van bedrijfsterreinen geldt als een bestuurlijk speerpunt, zodat een overtreding met hoge prioriteit zal worden aangepakt.

De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig  mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten

Woonvisie 2020-2030

De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.


Conclusies Woonvisie

De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:

  • de behoefte aan sociale huurwoningen blijft onverminderd groot en krijgt een belangrijke plaats in het (ambitieuze) bouwprogramma;
  • blijvende aandacht voor de groep middeninkomens is gerechtvaardigd;
  • het aantal 70-plussers verdubbelt, zodat wonen met zorg verder moet worden ontwikkeld;
  • de huisvestingsopgave voor arbeidsmigranten is substantieel;
  • flexwonen krijgt een plaats in het bouwprogramma.


Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.


Planspecifiek

De woonvisie heeft betrekking op nieuwbouwlocaties. Aangezien voorliggend plan betrekking heeft op de herbouw van een woning, weliswaar met iets andere situering, vorm en massa, is het niet aan te merken als nieuwbouwplan. Wat betreft vergroening en verduurzaming wordt in de woonvisie aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Westland. Het voorliggende project is in lijn met de ambities van voornoemde omgevingsvisie.

Geconcludeerd kan worden dat de Woonvisie Westland 2020-2030 geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

2.1.2 Regionaal beleid

Metropoolregio Den Haag-Rotterdam

In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.

 

Regionale Kantorenstrategie Haaglanden

De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.

Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.

2.1.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland  

De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende 4 onderdelen:

1. Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.

In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.

2. Ambities en sturing

De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

3. Omgevingskwaliteit

Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:

  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

4. Beleidskeuzes

De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes, bijvoorbeeld ten aanzien van behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit.

Planspecifiek  

1. Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.

2. Ambities en sturing

De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.

3. Omgevingskwaliteit

Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.

Laag van de ondergrond

Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'Kustcomplex'. Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever en houden het verschil herkenbaar tussen "hoog en droog" en "laag en nat" en bouwen voort op de parallelle kuststructuur. Doordat het plan kleinschalig is worden er geen wijzigingen op structuurniveau aangebracht. De kuststructuur komt daarmee niet in het geding, waardoor het plan in dit kader uitvoerbaar is.

Laag van de stedelijke occupatie

De kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' geeft aan dat het plangebied in 'stads- en dorpsranden' ligt. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de grens tussen bebouwd gebied en landschap, een deel van stad of dorp dat door de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komt. De nabijheid van de voorzieningen van een stad of dorp gecombineerd met het natuurlijke gebied en directe verbinding met het buitengebied. Met de ontwikkeling wordt zoveel mogelijk aangesloten op de karakteristieke kenmerken en identiteit van de omgeving. Zo past een vrijstaande woning goed in de omgeving en neemt het bebouwd oppervlak niet toe. Ook qua vorm en massa wordt er aangesloten op de omgeving.

4. Beleidskeuzes

Het project sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Doordat met het plan verouderde bebouwing wordt verwijderd en een nieuwe woning, die voldoet aan de hedendaagse maatstaven, wordt gerealiseerd draagt het plan positief bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast zijn er door de provincie gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Echter valt het plangebied niet binnen één van de gebiedsprofielen, waardoor er geen relevante kaarten voor het plangebied zijn.

Conclusie toets omgevingsvisie

Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Het beoogde initiatief zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en past dan ook binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland en is in lijn met de ambities van de provincie.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In paragraaf 2.1.4 (Rijksbeleid) is nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Sub. b. is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling buiten het duurzaam glastuinbouwgebied voorzien is en derhalve in overeenstemming met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0007.jpg"

Fragment kaart omgevingsverordening Zuid-Holland per 15 maart 2022. 

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is er sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van bestaande bebouwing en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde woning is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in het van de voorliggende paragraaf uitmakende onderdeel Omgevingsvisie Zuid-Holland toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.

Conclusie toets omgevingsverordening

Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 

 

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0008.jpg" 

Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de komst van de Omgevingswet die naar verwachting begin 2023 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

2.1.5 Conclusie

Het project is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijke opbouw

Bestaande situatie

In de bestaande situatie bestaat het projectgebied uit een woonperceel met daarop een woning met een bijgebouw. De woning is in gebruik voor anti-kraak bewoning. De bestaande gebouwen hebben een totale oppervlakte van 205 m² (hoofdgebouw 114 m²; bijgebouw 91 m²) en staan zijn met elkaar verbonden door een uit metselwerk en glas bestaande corridor. Een groot deel van de locatie is verhard met asfalt en rondom de woning met klinkerverharding.

De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied. Rondom de locatie bevinden zich landerijen, het duingebied, (vrijstaande) woningen, een kantoor, een veldsportcomplex en enkele verenigingsgebouwen. Op ca. 200 ten zuidwesten van het plangebied ligt de kern Monster.

De navolgende afbeeldingen tonen een impressie en luchtfoto van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0009.png"

Aanzicht bestaande situatie (bron: Blom Ecologie)

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0010.png"

Luchtfoto plangebied bestaande situatie (bron: Vexcel Imaging)

Toekomstige situatie

Voor de bestaande woning aan de Haagweg 12 komt een nieuwe vrijstaande woning in de plaats. De nieuwe woning heeft een grondoppervlakte van ca. 180 m² en wordt ten opzichte van de bestaande woning ca. 7 m richting het zuidwesten gesitueerd.

Onderstaande afbeeldingen tonen impressies van de invulling van het projectgebied en de beoogde situatie. Aan de voorzijde van de kavel, parallel liggend aan de bestaande watergang, wordt een uitvalsweg gebruikt om bij de naastgelegen percelen te komen. Deze weg blijft grotendeels gehandhaafd, echter wordt de vertakking richting het noordoostelijke perceel verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0011.png"

Kavelpaspoort met invulling van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0012.png"

3D impressie beoogde situatie (bron: SelektHuis Design) 

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0013.png"

Aanzicht voorgevel (bron: SelektHuis Design)

Op de verharding van de ontsluitingsweg na wordt het grootste deel van het binnen het projectgebied gelegen asfalt verwijderd. Het gedeelte van de ontsluitingsweg dat voor de bestaande woning is gelegen wordt wel verwijderd en ingericht als voortuin voor de woning. Parkeren voor de bewoners en bezoekers van de woning vindt plaats op het ten oosten van de woning, voor de garage, gelegen eigen terrein. Als erfscheiding tussen het perceel en het agrarisch veld wordt rondom het perceel een watergang gegraven. Voornoemde watergang wordt parallel aan de Haagweg gelegen bestaande watergang aangesloten.

2.2.2 Verkeer

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.

 

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.

Gemeentelijke beleid

De beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland vormt de basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente Westland en bevat de gemeentelijke parkeernormen. Daar waar de parkeernormering niet voorziet in een parkeernorm wordt verwezen naar de parkeerkencijfers zoals opgenomen in de voorgaande publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', CROW-publicatie 317.

Planspecifiek 

In de beleidsregel parkeernormering gemeente Westland 2018 zijn parkeernomen voor verschillende stedelijke dichtheden opgenomen. Voor een vrijstaande koopwoning in de zone schil dorpscentrum/de schil hoofdcentrum geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Voor de enkele woning komt de parkeereis van daarmee uit op 3 parkeerplaatsen. Gelet op de ruime omvang van het perceel kan deze parkeereis gemakkelijk opgevangen worden.

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.

Planspecifiek 

Het voorgenomen initiatief maakt een vrijstaande woning mogelijk. Uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie van een vrijstaande woning in 'weinig stedelijk' gebied in de 'rest bebouwde kom' 8,2 voertuigbewegingen per etmaal bedraagt.

In de huidige situatie is er op de planlocatie een woongebouw met meerdere, tijdelijke bewoners aanwezig. Het is dan ook waarschijnlijk dat de huidige verkeersgeneratie hoger is dan in de toekomstige situatie. De toekomstige verkeersgeneratie kan daarmee gemakkelijk opgevangen worden met de huidige verkeersstructuur.

Toegangssituatie Haagweg 10 te Monster

Naar aanleiding van een ingediende zienswijze is de toegankelijkheid voor voertuigen van brandweer en andere hulpverleningsdiensten naar de verbindingsweg van de naastgelegen woning Haagweg 10 te Monster opnieuw bestudeerd en gedimensioneerd.

Na het opnieuw inmeten van de inrit is er na het uitbreiden van het openbaar gebied in de bocht naar de verbindingsweg extra ruimte gecreeerd waardoor hulpverleningsdiensten (bijv. tankautospuit van de brandweer) vanaf de entree Haagweg de bocht goed kunnen nemen om te komen bij Haagweg 10. Voor busjes zoals bijvoorbeeld pakketbezorgers bestaat nu ook de mogelijkheid om in de bocht bij Haagweg 12 te passeren zodat deze niet achteruit de Haagweg op hoeven te rijden. Door de bewoners van Haagweg 10 dient zelf in keer mogelijkheid voorzien te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0014.png"

Overzicht aangepaste verkeerssituatie met ligging openbaar gebied (schuin blauw gearceerd).

Vanuit verkeer is aangegeven dat na de gemaakte aanpassingen de verbindingsweg voldoet aan de in het Bouwbesluit hieraan gestelde eisen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het beoogde project.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Vormvrije MER beoordeling

3.1.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;

b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;

c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;

d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

3.1.2 Onderzoek

Onderhavig plan is mogelijk aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in D 11.2. Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Onderstaande punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken:

  • 1. Er wordt per saldo geen woning toegevoegd;
  • 2. Aangezien de nieuwe woning modern en gasloos wordt gebouwd zijn de milieugevolgen beperkt.

Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.

Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Tevens is gebleken uit een berekening met de AERIUS Calculator dat de uitstoot van schadelijke stikstofverbindingen ten gevolge van het voorgenomen project geen significant effect heeft op omliggende Natura 2000-gebieden. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

3.1.3 Conclusie

De vormvrije MER-beoordeling geeft geen aanleiding voor het opstellen van een milieueffectrapportage.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

3.2.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.2.2 Onderzoek

Met het beoogde initiatief wordt een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of milieubelastende activiteiten in de omgeving niet gehinderd worden in hun bedrijfsvoering.

Het plangebied kan getypeerd worden als het omgevingstype 'gemengd gebied', omdat er in de omgeving diverse inrichtingen, waaronder een veldsportcomplex, agrarische gronden en een kantoorpand aanwezig zijn. Aan de hand van het bestemmingsplan 'Monster Noord' is bekeken welke milieubelastende activiteiten in de omgeving aanwezig zijn. Dit is weergegeven in navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0015.jpg"

Veldsportcomplex 

Aan de zuidzijde van het plangebied is een veldsportcomplex gesitueerd. Er wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG. Echter speelt bij een veldsportcomplex naast de hinderaspecten uit de VNG ook hinder van lichtmasten. Hiervoor gelden geen vaste afstanden. Gezien het feit dat zowel het veldsportcomplex als de beoogde woning zich achter bosschages bevinden, en de afstand meer dan 60 m bedraagt is er geen lichthinder van de lichtmasten te verwachten. Het plan is in dit kader uitvoerbaar.

Gaswininstallatie NAM 

Verder ligt er ten zuidwesten van de planlocatie een gaswininstallatie van de NAM. Met de vergunning voor milieu neutrale verandering van 9 januari 2017 is een groot deel van de activiteiten (formeel) ten einde gekomen. Het gaat daarbij onder andere om het buiten gebruik stellen van een groot deel van de gasbehandelingsinstallatie, waarmee verschillende geluidsbronnen ten einde komen. Tevens worden enkele risicovolle activiteiten stopgezet, waarmee ook het gevaar afneemt. Met een afstand van circa 240 meter tot het plangebied kan geconcludeerd worden dat de inrichting geen belemmeringen vormt voor het plan.

Gezien het voorgaande vormen milieubelastende activiteiten in de omgeving geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat bij de beoogde woning en worden deze activiteiten als gevolg van de ontwikkeling niet beperkt in hun mogelijkheden.

3.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmeringen voor het project.

3.3 Geluid

3.3.1 Wettelijk kader

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

3.3.2 Onderzoek

Met het terug bouwen van een woning wordt een geluidsgevoelig object gerealiseerd. Doordat de situering van de woning ten opzichte van de bestaande situatie iets wijzigt dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidshinder belemmeringen vormen voor de ontwikkeling.

Wegverkeerslawaai

Voor de Haagweg is ter hoogte van het projectgebied op 29 november 2018 een verkeersbesluit genomen voor het instellen van een maximum snelheid van 50km/u. In verband met de ligging van het projectgebied op een afstand van circa 44 m uit de as van de Haagweg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Geluidbelasting wegverkeer op Haagweg 12 te Monster, Adviesburovanderboom b.v., opdrachtnummer 22-042, datum 26 april 2022).

Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de zuidgevel van de woning door wegverkeer op de Haagweg bedraagt 53 dB na aftrek van 5 dB bedraagd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen is niet haalbaar gebleken. Derhalve dient er voor de woning een hogere waarde te worden aangevraagd van 53 dB voor wegverkeer op de Haagweg conform tabel III.3. van het voornoemde onderzoek.

Op 18 juli 2022 is door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) aangegeven in te kunnen stemmen met de conclusie van voormeld akoestisch onderzoek indien hogere waarde geluid aangevraagd wordt.

Railverkeerlawaai

Het plangebied ligt op circa 9 km afstand van het dichtstbijzijnde spoor. Gezien deze zeer ruime afstand zijn overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde uit te sluiten.

Industrielawaai

In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in paragraaf 3.2.

3.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 ìg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

3.4.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van een woning. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15 ìg/m³, 7 ìg/m³ en 14 ìg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 ìg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.

3.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor het voorliggende project.

3.5 Externe veiligheid

3.5.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen 

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

3.5.2 Onderzoek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0016.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen en buisleidingen aanwezig zijn. Dit wordt navolgend beschouwd.

Risicovolle inrichtingen - gaswininstallatie NAM 

Ten zuidwesten van het plangebied en ten noorden van de Madeweg is een inrichting van de NAM gelegen, bedoeld voor de winning en bewerking van aardgas. De risicokaart geeft de PR 106-contour. De contour hiervan is circa 150 m. Deze reikt niet tot aan het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Buisleidingen 

De buisleiding A-617, die is aangegeven als de rood gestippelde lijn op de risicokaart, heeft een 1% letaliteitsafstand van 200 m. De afstand van de buisleiding tot het plangebied bedraagt 275 m. Het voorgaande vormt geen belemmeringn voor het project.

3.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende project.

3.6 Water

3.6.1 Wettelijk kader

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.

Nationaal Water Programma 

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

- Beleid Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerplan 

Het Waterbeheerplan 2016 - 2021, "Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap" van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 19 november 2015 vastgesteld. Met het Waterbeheerplan gaat Delfland een nieuwe fase van ontwikkeling in. In het waterbeheerplan zet het hoogheemraadschap de lijnen voor de midden en lange termijn uit. Passend bij het verstedelijkte karakter van het beheersgebied zet Delfland in de planperiode van het Waterbeheerplan 5 volop in op stedelijk waterbeheer en samen met de gemeenten op klimaatadaptatie. In het Waterbeheerplan beschrijft het hoogheemraadschap de kerntaken; waterveiligheid, waterbeheer, waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Het hoogheemraadschap zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.

In het Waterbeheerplan worden tevens de speerpunten voor de komende planperiode benoemd:

  • In stand houden: Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar een levencyclusbenadering.
  • Investeren: Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen.
  • Samenwerken: Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden.
  • Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet.

Watertoets

De watertoets komt voort uit het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003; NBW-actueel, 2008). De toets berust op twee uitgangspunten:

  • standstill-beginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

Bij een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing is de watertoets een wettelijke verplichting. In de volgende paragraaf worden de onderwerpen benoemd en de handreiking toegelicht. De actuele versie van de handreiking watertoets voor gemeenten is te vinden op de website van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Keur en legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Hoogheemraadschap. De Legger Wateren is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.

3.6.2 Onderzoek

Het project voorziet in de sloop en nieuwbouw van een bungalow binnen het gebied Haagweg naast 10 te Monster. Binnen het gebied vinden verschillende ingrepen plaats die gevolgen hebben voor het watersysteem.

In onderstaande afbeeldingen zijn de oppervlakken van de bestaande- en nieuwe situatie gegeven binnen het voornoemde gebied .

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0017.jpg"

Kaart oppervlakken bestaande situatie binnen het gebied Haagweg nabij 10 te Monster

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0018.jpg"

Kaart oppervlakken nieuwe situatie binnen het gebied Haagweg nabij 10 te Monster

De kaarten zijn als bijlage aan de onderbouwing toegevoegd.

Met voorliggend plan vinden er verschillende ingrepen plaats die gevolgen hebben voor het watersysteem. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd (Paragraaf watertoets aangepast , Buro SRO, kenmerk 20221028, datum 28 oktober 2022). In voornoemde watertoets is getoetst aan de navolgende aspecten:

Veiligheid en waterkeringen

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0019.jpg"

Rondom het plangebied zijn geen waterstaatswerken met bijbehorende beschermingszones aanwezig, waardoor in dit kader geen watervergunning benodigd is.

Waterkwantiteit

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen.

 

Om te kunnen bepalen wat de wateropgave is dient eerst in beeld te worden gebracht wat de huidige oppervlakteverdeling van verharding en water is. Dit is navolgende tabel weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0020.jpg"

Met deze gegevens is de zogenaamde 'Watersleutel' van Hoogheemraadschap van Delfland uitgevoerd (Omniform Group, d.d. 1 augustus 2022). Deze rekentool kan op basis van gegevens over de oppervlakteverdeling aangeven hoeveel extra waterberging en oppervlaktewater er gerealiseerd moet worden. Uit de Watersleutel blijkt dat er geen extra oppervlaktewater en waterberging gerealiseerd heeft toe worden. Desalniettemin wordt beoogd met voorliggend plan 380 m² extra wateroppervlakte te realiseren, wat een positieve bijdrage aan de waterkwantiteit levert. Het graven van 380 m² secundair boezemwater is inmiddels vergund.

Voorkomen van wateroverlast

Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0021.jpg"

Convenant klimaatadaptief bouwen

HHD en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met ondertekening van het "Convenant Klimaatadaptief Bouwen" gecommitteerd, om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit. Ook in artikel 6.35a van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering. Navolgend worden de verschillende aspecten beschouwd.


- Wateroverlast

In de klimaatatlas is geen kwetsbaarheid bekend voor de planlocatie. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging.


- Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een extreem kleine kans is op overstroming (1/30.000 per jaar). Het aspect overstroming vormt daarmee geen belemmering de voorgenomen ontwikkeling.


- Hitte
Op het woonperceel is het door de aanwezige verharding warmer dan gemiddeld. Met het planvoornemen neemt het verhard oppervlak af, waardoor de hitte afneemt. Daarnaast is er in omgeving voldoende groen aanwezig om verkoeling te zoeken.


- Droogte

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een hoge grondwaterstand, waardoor er geen droogte heerst.


- Bodemdaling

Het perceel is op de klimaatatlas aangemerkt als bodemdalingsgevoelig. Hiermee wordt rekening gehouden bij de uitwerking van de bouwmethode.


- Biodiversiteit

Het plangebied bevindt zich niet in wettelijke of provinciaal beschermde natuurgebieden. Desalniettemin kan de ontwikkeling bijdragen aan de biodiversiteit. Hier dragen het aanleggen van een nieuwe sloot en het vergroenen van het perceel aan bij.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van waterlichamen. In de huidige situatie ligt er aan de zuidoostzijde van het plangebied een secundaire watergang, waarop de sloot die rondom het perceel wordt gegraven wordt aangesloten. Aan de zuidwestzijde van het perceel gebeurt dit middels een duiker onder het bestaande pad door en aan de noordoostzijde wordt de sloot direct op de bestaande watergang aangesloten. Deze duiker is inmiddels vergund. Verder wordt de nieuwe sloot voorzien van een damwand aan de binnenzijde en een natuurlijk talud aan de buitenzijde. Voorts zijn er vergevorderde plannen om de "inlaat" van het kwelwater uit de duinen in het gebied rondom dit perceel toe te laten waardoor de waterkwaliteit aanzienlijk zal verbeteren.


Wijzigingen aan secundaire watergangen zijn vergunningplichtig. De aanleg van de sloot zal dan ook voorgelegd worden aan het Hoogheemraadschap van Delfland.

Onderhoud en bagger

Delfland baggert per schouwvak. Het schouwvakkensysteem heeft een doorlooptijd van 8 jaar. Dit houdt in dat elk schouwvak eens in de 8 jaar, indien nodig, gebaggerd wordt. Het watersysteem (conform de legger) rondom het plangebied wordt ook meegenomen in de gebruikelijke baggercyclus. Baggeren vindt vanuit de onderhoudsstrook plaats vanaf de kant door middel van een mobiele kraan. Hiervoor wordt bij zowel de binnenzijde als de buitenzijde een breedte van 1 m aangehouden. De schone bagger wordt niet conform Delflands Algemene Keur, artikel 85b landinwaarts, minimaal 0,5 m achter de insteek gedeponeerd. Met het oog op behouden en bevorderen van de biodiversiteit wordt de bagger intern binnen een tijdelijk depot gerijpt en in eigenbeheer hergebruikt.

Bodem en grondwater

Bij de bouw van de nieuwe woning wordt rekening gehouden met het bouwpeil en het grondwaterpeil. Daarnaast wordt de drooglegging conform de opgave van de gemeente Westland gerealiseerd. Daarmee komt het perceel hoger te liggen dan in de huidige situatie; in ieder geval 93 cm hoger dan het omliggende boezemwater. Verder worden er geen ondergrondse werken die van invloed kunnen zijn op het grondwaterpeil gerealiseerd.

Afvalwater en riolering

De bestaande woning is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en ook de nieuwbouw wordt aangesloten op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtstbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.

Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, (slimme)regenton, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke. De koper van deze kavel zal bij de uitvoer van de nieuwbouw gevraagd worden voornoemde maatregelen in beschouwing te nemen.

Watervergunning

In het kader van de watertoets over deze omgevingsvergunning is een watervergunning nodig. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding wordt verwezen naar www.hhdelfland.nl/regelen/vergunning-aanvragen/.

3.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het project.

3.7 Bodem

3.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

3.7.2 Onderzoek

Het plangebied betreft in de huidige situatie een woonhuis met erf en tuin. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt en er zal een nieuwe woning worden gerealiseerd. Binnen het plangebied zijn geen bodembedreigende activiteiten en tanks aanwezig. Het plangebied bevindt zich aan de Haagweg 12 te Monster, achter een bosschage die direct langs de Haagweg ligt. De locatie maakt onderdeel uit van een woonlint en is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Westland blijkt dat hetplangebied is gelegen in zone kassen < 1945. De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Wonen en Achtergrondwaarde.


Ten behoeve van het beoogde project is een bodem onderzoek uitgevoerd (Verkennend (water)bodemonderzoek Haagweg 12 te Monster, Quickscan Wet natuurbescherming Haagweg 12 te Monster, RPS advies- en ingenieursbureau bv, kenmerk 1905100A00-R19-1031, datum 11 november 2019). Voornoemd onderzoek geeft inzicht in de milieuhygienische kwaliteit van bodem en grond.

Op 8 april 2022 is door de Omgevingsdienst Haaglanden aangegeven dat het onderzoek als representatief beschouwd kan worden en dat op de schuur golfplaten aangebracht zijn die mogelijk asbesthoudend zijn. Dit maakt de locatie (de bodem (toplaag/druppelzone) onder de dakrand van de schuur) verdacht op het voorkomen van asbestvezels. Hiernaar is onderzoek nodig conform NEN 5707.

Aanvullend asbestonderzoek.

Naar aanleiding van het voorgaande is een aanvullend asbestonderzoek verricht (Briefrapportage aanvullend asbestonderzoek Haagweg 12 in Monster, RPS advies- en ingenieursbureau bv, kenmerk NL202030844-B22-615, datum 18 juli 2022). Voornoemd onderzoek geeft inzicht in het gemiddelde gehalte aan asbest in de bodem ter plaatse van de aangetroffen asbesthoudende materialen.

Op 1 augustus 2022 is door de Omgevingsdienst Haaglanden aangegeven dat voornoemd onderzoek uitgevoerd is conform de NEN 5707 en dat door het bodemonderzoek voldoende inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik.

3.7.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende project.

3.8 Ecologie

3.8.1 Wettelijk kader

Natuurnetwerk Nederland

Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.


Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.


Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.


In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle inheemse vogels in hun natuurlijk verspreidingsgebied. Ze zijn
    beschermd via de vogelrichtlijn;
  • Dieren en planten: het gaat hier om alle inheemse dieren en planten. Ze zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn vallen. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd.


Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0022.jpg"

Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.

Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 3. Achterwege gelaten worden, of
  • 4. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
  • 5. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt


Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.8.2 Onderzoek

Ten behoeve van het beoogde project is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Quickscan Wet natuurbescherming Haagweg 12 te Monster, Blom Ecologie, project 2022-0171, datum 25 februari 2022, revisie 19 december 2022). Voornoemd onderzoek geeft inzicht in de aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden. Tevens is getoetst of de beoogde ruimtelijke ingreep uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming en/of provinciaal beleid.

Soortenbescherming

De aanwezigheid van gebouw bewonende vleermuizen is niet uit te sluiten. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen.

Naar aanleiding van het voorgaande is in de periode juni - september 2022 binnen het projectgebied onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen (Vleermuisonderzoek Haagweg 12 te Monster, Blom Ecologie, Project 2022-0298, datum 28 september 2022). Voormeld onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het meest actuele Vleermuisprotocol (NGB, 2021).

Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. De projectlocatie voorziet zeer beperkt in foerageergelegenheid en het is uitgesloten dat er binnen het projectgebied sprake is van essentiële foerageerfuncties.

De beoogde ingreep leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.5, lid 2 (verstoren vleermuizen) en lid 4. Voor de uitvoering is van de ingreep is derhalve geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen is op een afstand van circa 65 meter van het projectgebied gelegen. Het plangebied is direct naast het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0023.png"

Bron: nationaal Georegister PDOK.

De beoogde ruimtelijke ingreep betreft de sloop van een schuur en woning en de realisatie van een nieuwe woning. Ondanks dat deze buiten een Natura 2000-gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Gelet op het voorgaande zijn voor de bouw- en gebruikfase stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd (Aerius berekening Haagweg 12 Monster, bouwfase, Buro SRO, aeruis kenmerk: S1xxSs24kCeq, datum 20 december 2022) en (Aerius berekening Haagweg 12 Monster, gebruiksfase, Buro SRO, aeruis kenmerk: RWZxjAch3r9i, datum 20 december 2022).

Op basis van de voornoemde berekeningen zijn de effecten van de ontwikkeling op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in beeld gebracht (Berekening tbv. Wet natuurbescherming Haagweg 12, Buro SRO, projectnr SRO: SR220024, datum 20 december 2022).

Uit de rapportage blijkt dat de activiteit in de bouw- en gebruiksfase niet leidt tot een bijdrage van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Op grond van de AERIUS-berekening en bijbehorend onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plaatsen van één woning zonder gasaansluiting geen belemmering vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen op het Natura 2000-gebied.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat een vergunning voor de beschreven activiteit op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb niet nodig is.

Resumé

Indien al de voorzorgsmaatregelen en vervolgstappen zoals beschreven in de bovengenoemde QuickScan Wet natuurbescherming uitgevoerd worden is het voorgenomen project uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

3.8.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorliggende project.

3.9 Cultuurhistorische aspecten

3.9.1 Wettelijk kader

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens moet contact worden opgenomen met de gemeentelijke archeoloog.

3.9.2 Onderzoek

Archeologie

Vanuit de beleidskaart archeologie 2012 gelden ter plaatse van het gebied de ondergrenzen 250m2 en 50cm (Verwachtingszone II). Het voorliggende project bestaat uit het bouwen van een woning met een oppervlakte van 180m2. waardoor de ondergrenzen in het projectgebied niet overschreden worden. Gelet op het voorgaande is voor het project geen nader ondezoek benodigd.

Als onderdeel van de aanvraag is een kavelpaspoort overlegd. Uit het kavelpaspoort komt naar voren dat rondom het projectgebied een watergang (nieuwe kavel sloot) beoogd is met een totale oppervlakte van ca. 400m2. De beoogde watergang is buiten het projectgebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.00000199g01-VA01_0024.png"

Inrichtingstekening (kavelpaspoort) gebied Haagweg naast 10 te Monster

Opgemerkt wordt dat het graven van 400m2 water niet in strijd is met de agrarische bestemming. De ingreep overschrijdt wel de ondergrenzen 250m2 en 50cm. van verwachtingszone II. Voor het oveschrijden van de ondergrenzen is een vergunning van het Hoogheemraadschap, met hiervoor een bureau- en booronderzoek nodig.

Cultuurhistorie

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumentale panden aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken binnen en in de omgeving van het plangebied.

3.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorliggende project.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor deze locatie is geen anterieure overeenkomst meer nodig omdat het kostenverhaal al is verzekerd in de afspraken die tussen de aanvrager en de Westlandse Zoom gemaakt zijn.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

In de periode van 11 juli 2022 tot en met 7 augustus 2022 heeft over het voorontwerp van de voorliggende onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgevonden als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in de bijgevoegde Nota beantwoording Wettelijk vooroverleg reacties.

4.2.2 Zienswijzen

Van 17 maart 2023 tot 28 april 2023 heeft het ontwerp van de omgevingsvergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn twee zienswijzen ingediend.

De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage PM van deze toelichting.