Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Abdijweg ongenummerd 3 vrijstaande woningen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.weebpabdijwegdood-0401

4.9 Ecologie

Ecologie is een belangrijk aspect in de ruimtelijke planvorming. Daarbij gaat het niet alleen om de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde soorten, maar ook om de effecten op beschermde gebieden. De gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn wettelijk vastgelegd in respectievelijk de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Vanuit nationaal ruimtelijk beleid is ook de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
 
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming moet gekeken worden naar de effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot de EHS. Activiteiten die Natura 2000-gebieden kunnen schaden zijn verboden, tenzij de provincie hiervoor een vergunning verleend. Wanneer er activiteiten in of rond een Natura 2000-gebied gaan plaatsvinden, moet vooraf worden onderzocht of deze significante effecten op de specifieke instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied (kunnen) hebben. De instandhoudingsdoelstellingen zijn/worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die voor de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. In de EHS mogen geen activiteiten plaatsvinden die afbreuk doen aan de wezenlijke natuurwaarden.
 
Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000- en/of EHS-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (en tevens EHS-gebied) betreft ‘Lemselermaten’ en ligt op circa 2 kilometer afstand. Gezien deze afstand en de aard en beperkte grootte van het plan heeft het plan geen invloed op dit beschermde gebied.
   
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Binnen de soortenbescherming bestaan drie soortcategorieën:
  • soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is (licht beschermde soorten);
  • soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is mits aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode;
  • soorten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd (zwaar beschermde soorten).
Naast de bescherming van soorten via de Flora- en faunawet, geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving de ‘zorgplicht’. Dit houdt in dat iedereen moet voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten.
 
Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode, voor de meeste vogels van 15 maart tot 15 juli, niet is toegestaan werkzaamheden in een gebied te starten die verstorend zijn voor broedvogels.
 
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied ongeschikt leefgebied voor de meeste beschermde soorten. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen, het plangebied maakt geen essentieel onderdeel uit van een beschermd leefgebied en de voorgenomen activiteit heeft geen negatief op beschermde natuurgebieden. De onderzoeken zijn volledig uitgevoerd onder uitstekende weersomstandigheden. De onderzoeksresultaten komen grotendeels overeen met de verwachting die voorafgaand aan het veldonderzoek op basis van bronnenonderzoek en een landschappelijke analyse is opgesteld. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Er hoeft geen ontheffing of verklaring van geen bedenking aangevraagd te worden.
 
Het plangebied is tweemaal door Natuurbank onderzocht (3-11-11 en 10-4-12) om vast te stellen of er beschermde planten en dieren, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten aanwezig zijn of dat deze zeer waarschijnlijk aanwezig zijn. Geconcludeerd wordt dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied ongeschikt maken als leefgebied voor de meeste beschermde soorten. Er zijn geen beschermde soorten in het plangebied aangetroffen, het plangebied maakt geen essentieel onderdeel uit van een beschermd leefgebied en de voorgenomen activiteit heeft geen negatief op beschermde natuurgebieden.
 
Het onderzoek is volledig uitgevoerd onder uitstekende weersomstandigheden. De onderzoeksresultaten komen grotendeels overeen met de verwachting die voorafgaand aan het veldonderzoek op basis van bronnenonderzoek en een landschappelijke analyse is opgesteld.
 
Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Er hoeft geen ontheffing of verklaring van geen bedenking aangevraagd te worden.
 
Zie voor meer informatie bijlage 5.