Plan: | Het Spikkert, eerste fase herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01 |
Voorliggend voornemen heeft betrekking op een tweetal ontwikkelingen in het noorden van de kern Weerselo (gemeente Dinkelland). Ter plaatse worden planologisch gezien drie woningen toegevoegd.
Binnen de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert zijn op basis van het geldende bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase" 17 woningen toegestaan. De gemeente is voornemens om binnen de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert de realisatie van twee extra woningen mogelijk te maken. Deze worden gesitueerd aan de Legtenbergerstraat. Met de ontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Het Spikkert, eerste fase", waardoor een bestemmingsplanherziening is vereist.
Op 19 juni 2012 is voor Erve Reestman het bestemmingsplan "Weerselo, Erve Reestman" vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan zijn destijds ter plaatse drie woningen, te weten een twee-onder-een-kapwoning en een vrijstaande woning, toegestaan.
In de actualisatie van het bestemmingsplan voor de kern Weerselo, die is vastgesteld op 9 oktober 2013, zijn de bouwvlakken van reeds vermelde woningen per abuis niet meegenomen. Op basis van een wijzigingsplan is de twee-onder-een-kapwoning later alsnog toegestaan.
De gemeente is voornemens om de per abuis wegbestemde vrijstaande woning ter plaatse eveneens toe te staan. Hiervoor is een bestemmingsplanherziening vereist.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van het tweetal gewenste ontwikkelingen. Er zal worden aangetoond dat het gewenste voornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied bevindt zich in het noorden van de kern Weerselo (gemeente Dinkelland). Het plangebied betreft:
In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied in de kern Weerselo (sterren) en de directe omgeving (omlijning) indicatief weergegeven. De blauwe aspecten geven plandeel het Spikkert aan en de rode aspecten geven plandeel Erve Reestman aan. Daarnaast geeft de gestippelde blauwe omlijning het gebied aan waarbinnen de twee extra woningen worden gesitueerd.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in de kern Weerselo en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)
Het Bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase herziening" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan:
In de volgende sub paragraaf wordt per plandeel nader op het geldende bestemmingsplan ingegaan.
In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldend bestemmingsplan opgenomen. Het plandeel is met de blauwe omlijning indicatief weergegeven.
Een deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase", te weten het deel in het noorden, behoort sinds de vaststelling van "Het Spikkert, tweede fase", in 2016, tot de tweede fase van het Spikkert. Dit (noordelijke) deel maakt daarom geen onderdeel uit van het plangebied in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Groen' met op een deel de aanduiding 'waterberging'. Ter plaatse van dit deel met de bestemming 'Groen' bevindt zich tevens de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1". Ook beschikt het plangebied overde bestemming 'Wonen' met de maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden: 17' en de aanduiding 'gevellijn'.
'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, de bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' dienen de gronden te worden gebruikt voor de infiltratie van water in de bodem.
'Verkeer'
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt onder andere de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
De voorgevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd en de goot- en bouwhoogte hiervan bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 11 m. Een hoofdgebouw moet vrijstaand, dan wel halfvrijstaand worden gebouwd. De diepte van het 'denkbeeldig bouwvlak' wordt gemeten vanaf de aanduiding 'gevellijn' en bedraagt voor vrijstaande woningen 15 m en voor halfvrijstaande woningen 12 m. Het aantal wooneenheden binnen de gehele woonbestemming mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 17' aangegeven aantal. De dakhelling moet ten minste 20 graden en ten hoogste 60 graden bedragen.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het 'denkbeeldige bouwvlak' worden gebouwd en de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de perceelsoppervlakte. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m mag bedragen. De bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Groen' wijzigen in 'Wonen' met toevoeging van een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldend bestemmingsplan opgenomen. Het plandeel is met de rode omlijning indicatief weergegeven.
Figuur 1.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Weerselo Kern" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen' met de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1".
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt wegen en paden, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'
De aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' komt niet voor in de regels.
Plandeel het Spikkert
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse van de eerste fase van het Spikkert in totaal 17 woningen toegestaan. Als gevolg van voorliggend voornemen worden ter plaatse 19 woningen toegestaan.
Vermeld wordt dat op basis van de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan de groenbestemming met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' kan worden gewijzigd in een woonbestemming met een bouwvlak, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Het is op basis van deze bevoegdheid echter niet mogelijk om allebei de gewenste woningen te realiseren.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt het geldende bestemmingsplan herzien, waarbij de groenbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming en in totaal 19 woningen worden toegestaan.
Plandeel Erve Reestman
Op basis van het geldende bestemmingsplan (2013) is het ter plaatse van Erve Reestman niet mogelijk om de gewenste vrijstaande woning te realiseren, aangezien het hiervoor in 2012 verkregen bouwvlak per abuis niet is opgenomen bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor de kern van Weerselo.
Om deze gewenste realisatie mogelijk te maken wordt het geldende bestemmingsplan herzien en wordt alsnog een bouwvlak voor de woning opgenomen.
Conclusie
Voor het mogelijk maken van het voornemen is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de Provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.
In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
Het plangebied bestaat uit het overgrote deel van de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert (blauwe omlijning) en een deel van Erve Reestman (rode omlijning), in het noorden van de kern Weerselo.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
Hierna wordt nader op de twee locaties ingegaan.
Het plandeel het Spikkert wordt in het noorden hoofdzakelijk begrensd door een woonerf en in het oosten en zuiden door agrarische gronden en groen. In het zuiden bevinden zich daarnaast op enige afstand woonlocaties. Ten westen van het plandeel bevindt zich daarnaast de Legtenbergerstraat, met daaachter woningen (waaronder de woningen op Erve Reestman). In de toekomst wordt het plandeel in het noorden, oosten en zuiden omrand door woonlocaties van de tweede fase van de uitbreidingswijk het Spikkert.
Op basis van het geldende bestemmingsplan “Het Spikkert, eerste fase” mogen binnen het plandeel in totaal 17 woningen worden gerealiseerd. Op basis van een wijzigingsbevoegdheid kan daarnaast een extra woning ter plaatse van een deel van een groenbestemming worden gerealiseerd. Dit deel van de groenbestemming betreft een tijdelijke locatie voor waterberging, aangezien de definitieve retentie inmiddels is gerealiseerd is de tijdelijke locatie voor waterberging niet langer noodzakelijk.
Voor het reeds vermelde aantal woningen is door de gemeente een verkavelplan opgesteld. Binnen het deel met de gestippelde blauwe omlijning, waartoe tevens de reeds beschreven groenbestemming behoort, is in dit plan rekening gehouden met 3 vrijstaande woningen. Eén van deze woningen betreft de woning die kan worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsbevoegdheid. Hoewel deze is opgenomen in het verkavelplan is deze planologisch gezien ter plaatse niet toegestaan. Het gebied binnen de gestippelde blauwe omlijning bestaat momenteel uit onbebouwde grond.
Het plandeel wordt in het (zuid)westen direct op de Legtenbergerstraat en via de Erve Roolsboer op de Legtenbergerstraat ontsloten.
Dit plandeel is onderdeel van Erve Reestman, hier is in 2012 de realisatie van 3 woningen mogelijk gemaakt. Twee van deze woningen, te weten een twee-onder-een-kapwoning, zijn inmiddels gerealiseerd. Voor de derde woning, te weten een vrijstaande woning, is sinds 2013 per abuis geen bouwvlak aanwezig. Hierdoor is de realisatie van deze woning niet mogelijk.
Het plandeel wordt in het noorden, zuiden en westen begrensd door woningen (waaronder de reeds vermelde twee-onder-een-kapwoning). In het oosten wordt dit deel begrensd door de Legtenbergerstaat, met daarachter de woningen van het Spikkert, en in het westen bevindt zich de Kolberinksmaat.
Ter plaatse van het plandeel bevindt zich onbebouwde grond. De ontsluiting vindt in het oosten plaats, namelijk op de Legtenbergerstraat.
Zoals in de aanleiding is beschreven bestaat het voornemen om twee extra woningen toe te voegen aan de Legtenbergerstraat, binnen de eerste fase van de uitbreidingswijk 'Het Spikkert'. Deze twee woningen worden toegevoegd ter plaatse van een deel met een woonbestemming en een deel met een groenbestemming (zie gestippelde blauwe omlijning in figuur 1.2).
Als gevolg van de toevoeging kunnen hier twee vrijstaande woningen en een twee-onder-een-kapwoning worden (in totaal 4 woningen), in plaats van de in paragraaf 2.1.2 beschreven en beoogde 3 vrijstaande woningen (waarvan reeds 2 woningen zijn toegestaan).
Van belang bij de stedenbouwkundig opzet is dat het ontwerp van de woningen passend is in de omliggende omgeving en tevens aansluit op bestaande bebouwingsstructuren. Door oog te hebben voor deze aspecten ontstaat een stedenbouwkundig verantwoord beeld.
In geval van voorgenomen ontwikkeling wordt dan ook aangesloten op de regels van het geldende bestemmingsplan “Het Spikkert, eerste fase”. Zo zullen de goot- en bouwhoogte van de woningen, evenals de overige woningen binnen het plangebied, ten hoogste respectievelijk 6 en 11 meter bedragen. Daarnaast moeten deze woningen, evenals de overige woningen binnen het plangebied, eveneens vrijstaand of halfvrijstaand worden gebouwd. Tot slot vormt het beeldkwaliteitsplan (bijlage 1 bij deze toelichting), dat in 2013 is opgesteld ten behoeve van de reeds toegestane 17 woningen ter plaatse van Het Spikkert fase 1, ook de basis voor het ontwerp van de twee extra woningen.
Tevens is het voornemen om ter plaatse van het plandeel Erve Reestman een in het geldende bestemmingsplan (2013) per abuis wegbestemd bouwvlak op te nemen. Hierdoor wordt ter plaatse de realisatie van een in 2012 toegestane vrijstaande woning mogelijk.
Voor de maatvoering van de bebouwing wordt aangesloten op het plan voor Erve Reestman uit 2012, namelijk een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Hierdoor sluit de bebouwing passend aan bij de overige bebouwing op Erve Reestman. De locatie van het bouwvlak wordt ten opzichte van het verkregen bouwvlak in 2012 twee meter naar het oosten gesitueerd, waardoor sprake is van een passende afstand tot de naastgelegen woningen.
Het plandeel wordt, evenals in de bestaande situatie, in het oosten ontsloten op de Legtenbergerstraat.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.
Voor het plangebied binnen de gemeente Dinkelland gelden de volgende uitgangspunten:
Op basis van bovenstaande uitgangspunten en de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW is de verkeersgeneratie die voorliggende ontwikkeling oplevert berekend.
Plandeel Het Spikkert
Binnen het Spikkert zijn zowel halfvrijstaande woningen als vrijstaande woningen mogelijk. Binnen voorliggend voornemen wordt uitgegaan van het toevoegen van twee vrijstaande woningen, aangezien deze de hoogste toename aan verkeersbewegingen met zich mee brengen (worst-case). Gemiddeld levert de ontwikkeling, de toevoeging van twee vrijstaande woningen, de volgende verkeersgeneratie op:
De te realiseren woningen worden rechtstreeks ontsloten op de Legtenbergsestraat. Verwacht wordt dat deze straat in voldoende mate is ingericht om de berekende geringe toename eenvoudig en verkeersveilig te kunnen verwerken.
Plandeel Erve Reestman
Gemiddeld levert de ontwikkeling, de toevoeging van een vrijstaande woning, de volgende verkeersgeneratie op:
De te realiseren woning wordt in het oosten ontsloten op de Legtenbergerstraat. Verwacht wordt dat deze straat in voldoende mate is ingericht om ook deze berekende zeer geringe toename eenvoudig en verkeersveilig te kunnen verwerken.
Conclusie
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmering op voor voorliggende ontwikkeling.
Op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 2.2.3.1 de parkeernormen van de gemeente Dinkelland is in het kader van voorliggende ontwikkeling het de parkeerbehoefte berekend.
Plandeel Het Spikkert
Binnen het Spikkert zijn zowel halfvrijstaande woningen als vrijstaande woningen mogelijk. Binnen voorliggend voornemen wordt uitgegaan van het toevoegen van twee vrijstaande woningen, aangezien dit de meeste parkeerbehoefte oplevert (worst-case). Gemiddeld levert de ontwikkeling, de toevoeging van twee vrijstaande woningen, de volgende verkeersgeneratie op:
Dit zijn afgerond 5 parkeerplaatsen.
Binnen het Spikkert fase 1 en op eigen terrein kan worden voorzien in deze geringe toenemende parkeerbehoefte.
Plandeel Erve Reestman
Gemiddeld levert de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte op:
Dit zijn afgerond 3 parkeerplaatsen.
Op eigen terrein kan worden voorzien in deze zeer geringe toenemende parkeerbehoefte.
Conclusie
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Vermeld wordt dat in artikel 11.1 van de regels ter waarborging bepalingen zijn opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Voor de toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang.
Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een fors lager aantal woningen dan waarop de uitspraak is gebaseerd, namelijk maximaal drie grondgebonden woningen.
Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.
Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase ‘generieke beleidskeuzes’ zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Als gevolg van het voornemen worden twee extra woningen toevoegd binnen het eerste deel van de wijk het Spikkert in Weerselo. Tevens wordt een per abuis wegbestemde woning opnieuw toegestaan. Het plan voorziet in de behoefte in Weerselo en de gemeente Dinkelland (zie paragraaf 3.4.2.4). Deze behoefte is bepaald aan de hand van de behoefte in de regio (zie paragraaf 3.3.1).
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.2.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De woningbouwontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, namelijk binnen de eerste fase van de wijk het Spikkert en ter plaatse van de woonlocatie Erve Reestman. Het voornemen voldoet aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. Zoals hierna zal blijken uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de “Stedelijke laag” is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de invulling van het plangebied ten behoeve woningbouw vindt dan ook geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:
In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek dat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen twee extra woningen toegevoegd en wordt een eerder toegestane woning weer opnieuw toegestaan. Planologisch gezien is daarmee sprak van drie extra woningen. Het voornemen past daarmee binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma en is tevens in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 3.4.2 en 3.3.1 in deze toelichting).
Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
In voorliggend geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
Op figuur 3.1 is te zien dat de ontwikkellocatie binnen het plandeel het Spikkert en het plandeel Erve Reestman (zie rode en blauwe gestippelde omlijning) zijn aangemerkt als 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Figuur 3.1 Het Ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel)
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Ter plaatse van dit perspectief mag altijd gebouwd worden voor de lokale behoefte, mits dit is onderbouwd en regionaal is afgestemd. In voorliggend geval is lokaal behoefte aan de te realiseren woningen (zie paragraaf 3.4.2). Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de vitaliteit en aantrekkelijkheid en wordt tevens de diversiteit aan milieus versterkt.
Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gezien de aard van de ontwikkeling, waarbij woningen worden toegevoegd ter plaatse van reguliere woonbestemmingen en een groenbestemming die op basis van het geldende bestemmingsplan kan worden gewijzigd naar een reguliere woonbestemming, zijn geen effecten op de gebiedskenmerken. Het is daarom, vanwege de ligging in het stedelijk gebied, enkel benodigd om in te gaan op de 'Stedelijke laag'.
De "Stedelijke laag"
De ontwikkellocaties (rode en blauwe gestippelde omlijning) zijn op de gebiedskenmerkenkaart van de "Stedelijke laag" aangeduid met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Woonwijken 1955 - nu'. In figuur 3.2 is dat weergegeven.
Figuur 3.2 De Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
'Informele trage netwerk'
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
Voorliggend voornemen voorziet in de toevoeging van woningen binnen bestaande woonwijken met een homogeen bebouwingskarakter. Het ontwerp van de woningen ter plaatse van het Spikkert zal aansluiten bij het beeldkwaliteitplan voor deze wijk, waardoor de ontwikkeling past binnen het karakter van de wijk (zie bijlage 1 bij deze toelichting voor dit beeldkwaliteitsplan). De ontwikkeling ter plaatse van Erve Reestman zal voor wat betreft de maatvoering aansluiten op de overige bebouwing op Erve Reestmaan, waardoor eveneens sprake is van een ontwikkeling passend bij het karakter in de omgeving. De ontwikkeling tast daarnaast de maaswijdte van het padennetwerk niet aan, aangezien de ontwikkeling hoofdzakelijk plaatsvindt ter plaatse van 'bestaande' woonbestemmingen.
Geconcludeerd wordt dat de 'Stedelijke laag' zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionaal Woningbouwprogramma uit 2017.
Gemeenten in Twente hebben samen met de provincie woonafspraken gemaakt in 2016. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente.
Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en legt de afspraken in Twente vast. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.
In circa 55% van de woningvraag voorziet de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma.
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is gebaseerd op prognoses van de afgelopen zes jaar. Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.
In voorliggend geval worden planologisch gezien drie extra woningen gerealiseerd. Deze woningen passen binnen de netto woningvraag in de gemeente Dinkelland, waardoor het voornemen in overeenstemming is met het RWP Twente.
Geconcludeerd wordt dat de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met het programma van de regio.
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Hieronder worden de meest relevante beleidsstukken voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling behandeld.
De Structuurvisie Dinkelland is op 10 september 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. De structuurvisie bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Feitelijk betreft de structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van Structuurvisie is:
"Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
De visie op hoofdlijnen voor de kern Weerselo is als volgt:
Gelet op de demografische cijfers en het (provinciaal, regionaal en gemeentelijk) woonbeleid zijn de speerpunten voor de gemeente Dinkelland gericht op:
Met de woningen die binnen voorliggend voornemen worden gerealiseerd worden zoals gewenst en noodzakelijk is extra woningen gerealiseerd. Hierbij wordt voor een deel voorzien in de lokale woonbehoefte. Dit heeft een positieve invloed op de vitaliteit van de woonkern en verzorgingskern Weerselo en de vitaliteit van de gemeente Dinkelland, hetgeen bijdraagt aan de hoofdambitie van de gemeente.
Met de realisatie van de extra woningen op zeer geschikte 'inbreidingslocaties', zoals in het kwalitatief hoogwaardige woonconcept het Spikkert en op het 'woonerf' Erve Reestman, kunnen speciale doelgroepen zoals jongeren bediend worden. Hierdoor blijven starters en andere huishoudens woonachtig in de gemeente en is binnen de kern sprake van een evenwichtige bevolkingsopbouw. Daarnaast draagt dit bij aan het borgen van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau.
Tot slot voldoen de te realiseren woningen aan de meest recente duurzaamheidseisen, waardoor tevens rekening wordt gehouden met duurzaamheid en energiebesparing.
Voorliggend voornemen voldoet dan ook aan de structuurvisie van de gemeente Dinkelland.
Op 11 juli 2016 is door de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ ‘Een uitdaging om het mooier te maken’ vastgesteld. Deze visie schetst een visie op het wonen in de gemeente tot 2020, met een doorkijk tot 2025. De visie is de basis voor strategische afwegingen en stelt de vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland versterkt kan worden voorop.
Tevens staan een aantal thema’s centraal, te weten: beschikbaarheid, betaalbaarheid, extramuralisering en duurzaam wonen. De gemeente neemt hierbij een faciliterende positie in en geeft richting, waarna zij partijen uitnodigt om met concrete plannen te komen.
De woonvisie is in hoofdlijnen overeenkomstig met Het Regionaal Woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3.1) en is dan ook regionaal afgestemd.
De ambitie van de gemeente voor 2025 luidt als volgt:
Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt.
Deze ambitie is onderverdeeld in 3 ambities, namelijk:
De gemeente kan meewerken aan het realiseren van nieuwe plancapaciteit als voldaan wordt aan het volgende afwegingskader:
Van het RWP (zie paragraaf 3.3.1) is afgeleid dat voor de periode 2018 tot en met 2027 behoefte is aan 300 woningen in de verzorgingskernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo. Tevens zijn 80 woningen in de gemeente Dinkelland behouden als “Vrije ruimte” voor onvoorziene waardevolle initiatieven.
Naar verwachting wordt de kwantitatieve groei van veel kernen na 2027 minder. Er moeten bewuste keuzes worden gemaakt over welke woningtypen je toestaat en op welke (structuurversterkende) plekken. Voor het nieuwe afwegingskader zijn met name de volgende ontwikkelingen en uitgangspunten van belang:
Binnen het voornemen wordt, passend bij de ambitie van de gemeente, bijgedragen aan een gevarieerd woningaanbod. Dit aanbod zorgt voor passende en aantrekkelijke woningen voor verschillende doelgroepen in de kern Weerselo en de gemeente Dinkelland, hetgeen bijdraagt aan de lokale leefbaarheid. In onderstaande tekst wordt het voornemen getoetst aan het afwegingskader voor nieuwe plancapaciteit.
Toetsing afwegingskader nieuwe plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.2.3)
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
De gemeente Dinkelland heeft op 26 januari 2016 de 'Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016' vastgesteld. Aanleiding van de herziening van de beleidsnota vormen wijziging van de ruimtelijke regelgeving (Besluit ruimtelijke ordening), een toenemende leegstand en de demografische ontwikkeling. De herziening schetst daarvoor het actuele beleidskader en biedt een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lokale regelgeving te harmoniseren.
De beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening). Voorliggend plan is niet ladderplichtig en valt daarmee onder de definitie van "kleinschalig".
Vastgesteld beleid schept kaders en geeft meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden. De doelstelling van deze nota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Planologie
Het bestaande beleid waar ontwikkelingen aan getoetst worden, betreft onder meer:
Stedenbouwkundige aspecten
De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. Afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan en de locatie kan het college besluiten de gemeentelijke kwaliteitsgroep in te schakelen voor de stedenbouwkundige toets.
Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.
Herstructurering of transformatie
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop van een bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen. Het bebouwen van lege plekken valt niet onder transformatie en herstructurering.
Behandeling en prioritering locaties
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.
Primair komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:
De ontwikkeling geschiedt in het kader van de lokale behoefte en is in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.2.5). Het voornemen vindt grotendeels plaats binnen bestaande woonbestemmingen, ter plaatse van bestaande wijken. Binnen het voornemen wordt bijgedragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid., waardoor sprake is van situatie 4 in de nota.
De nieuwe bebouwing zal qua volume, massa, vormgeving en situering aansluiten bij de omliggende woonbebouwing en past binnen het bestaande woonkarakter van de omgeving. Qua ontwerp worden de te realiseren woningen in het Spikkert, net als de overige woningen in de wijk, aangesloten op het beeldkwaliteitsplan van de wijk (zie bijlage 1 bij deze toelichting). De te realiseren woning op Erve Reestman wordt qua maatvoering zoveel mogelijk aangesloten op de andere woningen ter plaatse (de twee-onder-een-kapwoning die eveneens onderdeel was van het voornemen dat in 2012 is toegestaan).
Tot slot wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten geen sprake is van belemmeringen, hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar het volgende hoofdstuk.
Geconstateerd wordt dat het voornemen volledig past binnen het planologisch beleid met betrekking tot inbreidingslocaties.
De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben op 22 december 2015 de gezamenlijke welstandsnota 'Nota Omgevingskwaliteit' vastgesteld. De gemeenten hebben de keus gemaakt om de bemoeienis zoveel mogelijk te beperken en daarom alleen te sturen op omgevingskwaliteit waar dit nodig en voor iedereen uitlegbaar is. Ruimtelijke kwaliteit en deregulering hebben in het proces bij het opstellen van de nota centraal gestaan. Behalve deregulering staat ook maatwerk centraal in het welstandsbeleid. De beeldkwaliteit van karakteristieke en kenmerkende plekken dient te worden geborgd. Het grondgebied van de gemeenten is opgedeeld in deelgebieden, om per deelgebied tot een passend welstandsbeleid te komen is gewerkt via de thema's waardering, ambitie en beleid.
Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, die allen een andere impact hebben op de omgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
Het plangebied is gelegen aansluitend op een gebied dat in het welstandsbeleid dat is aangemerkt als ‘(historische) invalsweg’ en een ‘midden omgeving'. In voorliggend geval gaat het om de bouw van drie woningen, welke worden aangemerkt als reguliere bouwwerken (bouwwerken buiten het bestemmingsplan). Aangezien het plangebied aansluitend gelegen is op de midden omgeving kan het van belang zijn dat het initiatief getoetst wordt door het Q-team (kwaliteitsteam).
Het voornemen betreft de toevoeging van een tweetal extra woningen binnen de eerste fase van het Spikkert en het wederom toestaan van een eerder toegestane woning op Erve Reestman. Voor de wijk het Spikkert is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Het ontwerp van de te realiseren woningen in deze wijk wordt aangesloten op dit plan, waardoor toetsing door het Q-team niet noodzakelijk wordt geacht. Het concrete bouwplan van de woning op Erve Reestman zal, wanneer deze gereed, is worden getoetst.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de Nota omgevingskwaliteit van de gemeente
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke kaders.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Railverkeerslawaai wordt in voorliggend geval eveneens buiten beschouwing gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorlijn zich op ruime afstand van het plangebied bevindt.
Plandeel Het Spikkert
In het kader van wegverkeerslawaai is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek verricht ter plaatse van één van de twee extra woningen. De andere woning is, in verband met de wijzigingsbevoegdheid, bij de vastelling van het geldende bestemmingsplan reeds onderzocht en hiervoor is tevens reeds een hogere waarde verkregen. Akoestisch onderzoek ten behoeve van deze woning is dan ook niet noodzakelijk (zie voor dit onderzoek bijlage 2 bij deze toelichting).
De resultaten van het onderzoek dat in het kader van voorliggend bestemmingsplan is uitgevoerd worden hierna kort beschreven, in bijlage 3 bij deze toelichting is het gehele onderzoek opgenomen.
Onderzoek 2019
Artikel 74.1 van de Wgh bepaalt dat wegen een wettelijke geluidszone hebben. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg in stedelijk of in buitenstedelijk gebied is gelegen.
Op basis van artikel 74.2 van de Wgh gelden de in tabel 1 opgenomen zones niet voor:
De te onderzoeken woning bevindt zich in de geluidzone van de Legtenbergerstraat (2 rijstroken), waardoor deze weg van belang is in het akoestisch onderzoek. Daarnaast is de Eertmansweg, ondanks dat hiervoor vanwege de maximumsnelheid geen geluidzone voor geldt, eveneens meegenomen in het rekenmodel in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Voor de woning geldt een voorkeurswaarde van 48 dB, als gevolg van wegverkeerslawaai. Bij het vaststellen van een hogere waarde geldt een maximum van 63 dB, vanwege de ligging in stedelijk gebied. De locatie is op basis van het gemeentelijk beleid aangewezen als 'Woongebied', met de ambitiewaarde 'redelijk rustig' (43 dB) en bovengrenswaarde 'onrustig' (53 dB). Voor de Legtenbergerstraat geldt een snelheidsregime van 50 km/u en voor de Eertmansweg geldt een snelheidsregime van 30 km/u, waardoor voor deze wegen een vermindering van 5 dB aan de orde is.
Op basis van de onderzoeksresultaten (gebaseerd op het jaar 2030) wordt geconcludeerd dat:
Om de geluidbelasting te reduceren kan gebruik worden gemaakt van bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen. De maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten echter bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
De woning beschikt over minimaal drie verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde en de binnenwaarde bedraagt 33 dB. De woning beschikt aan de achterzijde over een geluidluwe buitenruimte. Nadat het definitieve ontwerp gereed is kunnen de noodzakelijke geluidwerende maatregelen worden vastgesteld.
Conclusie
Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van 54 dB worden aangevraagd met betrekking tot de Legtenbergerstraat.
Voor de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Plandeel Erve Reestman
In het kader van het voornemen uit 2012 is voor het aspect wegverkeerslawaai door Buijvoets Bouw- en geluidadvisering in 2011 een akoestisch onderzoek verricht (zie bijlage 4).
Onderzoek 2011
De woning ligt in “stedelijk stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Legtenbergerstraat. De voorkeurswaarde bedraagt 48 dB. Er kan een hogere waarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB, vanwege de ligging in stedelijk gebied. Ter plaatse geldt de ambitiewaarde 'redelijk rustig' (43 dB) en de bovengrenswaarde 'onrustig' (53 dB).
Voor de Legtenbergerstraat geldt een snelheidsregime van 50 km/u, waardoor de berekende waarde op grond van artikel 110g van de Wgh mag worden verminderd met 5 dB.
Op basis van de onderzoeksresultaten (gebaseerd op het jaar 2021) is gebleken dat de geluidsbelasting op de woning 50 dB bedraagt, inclusief aftrek. De ambitiewaarde van 43 dB wordt daarmee overschreden, de bovengrenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden (evenals de hoogst mogelijke waarde van 63 dB uit de Wgh).
Situatie 2019
Binnen voorliggend voornemen wordt de realisatie van de in 2012 toegestane woning, waarvan het bouwvlak in 2013 per abuis is wegbestemd, wederom toegestaan.
Op basis van de onderzoeksresultaten uit 2011 (rekenjaar 2021) wordt een hogere waarde van 50 dB noodzakelijk geacht. Binnen voorliggend voornemen wordt de locatie van de te realiseren woning, ten opzichte van de oorspronkelijke ontwikkellocatie, 2 meter meer richting het oosten gerealiseerd. Hierdoor is sprake van een passende afstand tot de omliggende woningen. De woning komt als gevolg hiervan dichterbij de Legtenbergerstraat te liggen.
In het rekenmodel van het reeds beschreven onderzoek ten behoeve van het Spikkert (rekenjaar 2030, zie bijlage 3) is tevens de locatie van de gewenste woning op Erve Reestman opgenomen. Hieruit blijkt dat ter plaatse van deze locatie sprake is van een geluidbelasting van maximaal 52 dB.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse niet aan de voorkeurswaarde van de Wgh en de ambitiewaarde van de gemeente wordt voldaan, deze worden met respectievelijk 4 dB en 9 dB overschreden. Ter plaatse wordt echter wel voldaan aan de bovengrenswaarde van 53 dB en hoogst mogelijke waarde van 63 dB uit de Wgh.
Conclusie
Geconcludeerd is dat de maatregelen die voor de woning getroffen dienen te worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen, overwegende bezwaren ontmoeten van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De ontheffingsgrond is:
De woning heeft aan de achterzijde tenminste één geluidluwe gevel, een voorwaarde uit het geluidbeleid. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.
Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van 52 dB worden aangevraagd met betrekking tot de Legtenbergerstraat.
Voor de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Plandeel het Spikkert
Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van de ontwikkellocatie een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5 bij deze toelichting. In onderstaande tekst worden het onderzoek en de resultaten hiervan kort beschreven.
Resultaten bodemonderzoek
Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming). Het bovengrondmengmonster MM1 (boring 1 t/m 8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde. Het ondergrondmengmonster MM2 (boring 1 en 2) bevat eveneens geen van de onderzochte stoffen verhoogdten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (> 0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. De gemeten waarden overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex waarde (> 0.5) niet en geven daardoor geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese. De vooraf gestelde hypothese “onverdacht” moet formeel verworpen worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.
Plandeel Erve Reestman
Geomox-Lexmond B.V. heeft op Erve Reestman in 2010 een bodemonderzoek verricht, onder meer in het kader van de in 2012 toegestane woning waarvan het bouwvlak in 2013 per abuis is wegbestemd (zie hiervoor bijlage 6). Deze woning wordt binnen voorliggend voornemen wederom toegestaan.
Resultaten bodemonderzoek
Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de bovengrond op de locatie licht verontreinigd is met PAK en minerale olie. Opgemerkt werd dat op het noordoostelijk deel van de locatie in het verleden grond is opgebracht, wat heeft geleid tot een heterogene verontreinigingsituatie met PAK in de bovengrond. De verontreiniging is aangetroffen in gehalten die de achtergrondwaarde overschrijden. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. De hypothese van het verkennend bodemonderzoek (onverdacht terrein) moet echter worden verworpen op basis van de lichte verontreinigingen in de grond. De verzamelde gegevens werden echter voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem.
Conclusie
Geconcludeerd is destijds dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering zou vormen bij de voorgenomen nieuwbouw. Het terrein werd vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik, namelijk wonen.
Sinds het toestaan van de woningen op Erve Reestman in 2012 beschikt de locatie voor de gewenste woning over een woonbestemming. De gronden zijn in de tussentijd niet aangetast, waardoor kan worden gesteld dat de locatie nog steeds geschikt wordt geacht voor het woongebruik.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode en blauwe ster) en omgeving weergegeven.
Figuur 4.1 Uitsnede van de risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)
Het plangebied bevindt zich op minimaal 485 meter afstand van een garagebedrijf met een LPG-station (zie rode omlijning in de figuur). Ten aanzien van het LPG-station is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk indien de afstand tot het plangebied 150 meter of minder bedraagt. Het LPG-stations is echter op ruim voldoende afstand van het plangebied gelegen en vormt dan ook geen belemmering.
Uit de inventarisatie aan de hand van de risicokaart blijkt dat de locatie:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Gelet op de locatie kan het gebied worden aangemerkt als ‘rustige woonwijk’. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de nabije omgeving van het plangebied komen uitsluitend woonfuncties voor. De functie 'wonen' betreft, zoals reeds vermeld, geen milieubelastende functie voor de omgeving.
Op basis hiervan kan gesteld worden dat de nieuwe woningen geen hinder ondervinden van bestaande (woon)functies in de omgeving.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lemselermaten' ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer van het plangebied. Ondanks deze afstand zijn door BJZ.nu in het kader van de realisatie en het toekomstig gebruik van de drie extra woningen Aerius-berekeningen (2019) uitgevoerd. Het bijbehorende onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichtin, in onderstaande tekst zijn de resultaten kort beschreven.
Resultaten Aerius 2019
Voor het project zijn twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project. Deze bestaan uit een berekening voor de aanlegfase en een berekening voor de gebruiksfase. Hierna worden de uitgangspunten per fase toegelicht en wordt tot slot een conclusie getrokken.
Aanlegfase
Binnen de aanlegfase is in voorliggend geval sprake van de volgende activiteiten (bronnen) die bijdragen aan de emissie van stikstof:
De realisatie van het voornemen heeft een tijdelijke toename van vervoersbewegingen tot gevolg, namelijk door de komst van het personeel (bouwvakkers en aannemers) en de aan- en afvoer van bouwmateriaal en bouwafval. Dit heeft tijdelijke stikstofuitstoot tot gevolg.
In voorliggend geval betreft het een emissie NOx van 9,1 kg/jaar.
Voor de bouw van de woningen is tijdens de bouwperiode eveneens een aantal dagen sprake van werktuigen die worden gebruikt binnen het projectgebied. Dergelijke werktuigen stoten op deze dagen eveneens stikstof uit.
In voorliggend geval betreft het met een emissie NOx van 2,3 kg/jaar.
Gebruiksfase
Doordat woningen gasloos worden gebouwd, is ten aanzien van het gebruik van de woningen zelf geen sprake van stikstofemissies en deposities op Natura 2000-gebieden. De woningen zijn dan ook neutraal (zonder emissies) gemodelleerd in de AERIUS-berekening.
Wel brengen de te realiseren woningen een bepaald aantal verkeersbewegingen met zich mee (zie ook paragraaf 2.2.3 van deze toelichting). Dit heeft stikstofuitstoot tot gevolg.
In de aerius-berekening is uitgegaan van het maximale aantal verkeersbewegingen (worst-case), dit komt neer op afgerond 26 verkeersbewegingen per weekdag.
In voorliggend geval brengt dit een emissie NOx van 2,7 kg/jaar met zich mee
Conclusie
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat, ondanks dat beide fasen stinkstofuitstoot tot gevolg hebben, in beide fasen geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als bestaande natuur van het NNN zijn op een afstand van circa 1,2 kilometer van het plangebied gelegen.
Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Voorliggend voornemen betreft de toevoeging van woningen ter plaatse van onbebouwde (woon)gronden. De gronden ter plaatse hebben een lage ecologische waarde, als gevolg van het intensieve onderhoud.
Nadelige gevolgen voor (leefgebieden van) bijzondere en/of beschermde flora & fauna zijn op basis van bovenstaande niet te verwachten. Het uitvoeren van nader onderzoek blijft in voorliggend geval dan ook achterwege.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart weergegeven (zie blauwe rode en blauwe ster).
Figuur 4.4 Ligging van het plangebied t.o.v. de archeologische verwachtingskaart (Bron: gemeente Dinkelland)
De ontwikkellocatie op het Spikkert is op basis van de kaart aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten'. Hier geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm, tenzij sprake is van meerdere verwachtingszones of het terrein grenst aan terreinen met waardevolle archeologische resten.
Het plandeel Erve Reestman ligt op basis van de kaart binnen het gebied 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Daarnaast bevindt het gehele plangebied zich binnen een locatie die is aangemerkt als 'bufferzone rond een erf' (rode cirkel in figuur 4.4). Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk in gebieden groter dan 2.500 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Ter plaatse van de locaties waar binnen voorliggend voornemen ontwikkelingen plaatsvinden is geen sprake van meerdere verwachtingszones en de locatie grenst niet aan een terrein met waardevolle resten. Daarnaast is deze locatie kleiner dan 2.500 m². Ten behoeve van het voornemen is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Overijssel, in en rondom het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 woningen of meer) wordt vergeleken met de omvang van voorliggende ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure' (zie bijlage 8 en 9 bij deze toelichting). De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In deze bepaling zijn regels omtrent ondergeschikte bouwdelen opgenomen.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel is het mogelijk om een bestemming te wijzigen.
In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
De regels uit voorliggend bestemmingsplan zijn waar mogelijk overgenomen uit het moederplan 'Het Spikkert, eerste fase' dat is vastgesteld op 5 november 2013 en het moederplan 'Weerselo Kern' dat is vastgesteld op 28 mei 2013.
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn, overeenkomstig het moederplan, bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden een aantal maatvoeringsregels.
Ten opzichte van het moederplan is binnen voorliggend bestemmingsplan een aanduiding ten behoeve van waterberging verwijderd, aangezien deze gronden zijn gewijzigd in een woonbestemming.
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn, overeenkomstig het moederplan, bestemd voor onder andere wegen, straten en paden en parkeervoorzieningen. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden een aantal maatvoeringsregels.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn, overeenkomstig de moederplannen, bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt onder andere de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en speelvoorzieningen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden voor beide locaties een aantal regels, onder meer met betrekking tot de situering en de maatvoering van de woning. Ook is het aantal wooneenheden dat ter plaatse is toegestaan opgenomen.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden daarnaast eveneens een aantal regels voor onder andere de situering en de maatvoering.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Het kostenverhaal van de leges is geregeld in de legesverordening, daarnaast is een exploitatieovereenkomst afgesloten.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geenvooroverleg is vereist. Voor plannen in bestaand stedelijk gebied/bestaand bebouwd gebied welke voorzien in woningbouw met minder dan 7 woningen is, op basis van lid A onder 1 van de vooroverleglijst ruimtelijke plannen, geen vooroverleg vereist indien deze plannen in lijn zijn met de tussen gemeente en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.
Het voorliggende plan is in overeenstemming met de geldende afspraken tussen gemeente en provincie. Daarom hoeft het plan in het kader van vooroverleg niet voor worden gelegd aan de provincie Overijssel.
Naar aanleiding van de digitale watertoets heeft het waterschap Vechtstromen een positief wateradvies afgegeven. Het voeren van vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt gelet op de kleinschalige impact geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 november 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.