direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Spikkert, eerste fase herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend voornemen heeft betrekking op een tweetal ontwikkelingen in het noorden van de kern Weerselo (gemeente Dinkelland). Ter plaatse worden planologisch gezien drie woningen toegevoegd.

  • 1. Ontwikkeling het Spikkert (fase 1):

Binnen de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert zijn op basis van het geldende bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase" 17 woningen toegestaan. De gemeente is voornemens om binnen de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert de realisatie van twee extra woningen mogelijk te maken. Deze worden gesitueerd aan de Legtenbergerstraat. Met de ontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Het Spikkert, eerste fase", waardoor een bestemmingsplanherziening is vereist.

  • 2. Ontwikkeling Erve Reestman:

Op 19 juni 2012 is voor Erve Reestman het bestemmingsplan "Weerselo, Erve Reestman" vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan zijn destijds ter plaatse drie woningen, te weten een twee-onder-een-kapwoning en een vrijstaande woning, toegestaan.

In de actualisatie van het bestemmingsplan voor de kern Weerselo, die is vastgesteld op 9 oktober 2013, zijn de bouwvlakken van reeds vermelde woningen per abuis niet meegenomen. Op basis van een wijzigingsplan is de twee-onder-een-kapwoning later alsnog toegestaan.

De gemeente is voornemens om de per abuis wegbestemde vrijstaande woning ter plaatse eveneens toe te staan. Hiervoor is een bestemmingsplanherziening vereist.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van het tweetal gewenste ontwikkelingen. Er zal worden aangetoond dat het gewenste voornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich in het noorden van de kern Weerselo (gemeente Dinkelland). Het plangebied betreft:

  • het overgrote deel van de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert (in het vervolg: plandeel het Spikkert);
  • een deel van Erve Reestman (in het vervolg: plandeel Erve Reestman).

In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied in de kern Weerselo (sterren) en de directe omgeving (omlijning) indicatief weergegeven. De blauwe aspecten geven plandeel het Spikkert aan en de rode aspecten geven plandeel Erve Reestman aan. Daarnaast geeft de gestippelde blauwe omlijning het gebied aan waarbinnen de twee extra woningen worden gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in de kern Weerselo en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het Bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase herziening" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan:

  • "Het Spikkert, eerste fase", vastgesteld op 5 november 2013 door de gemeenteraad van Dinkelland (plandeel het Spikkert);
  • "Weerselo Kern", vastgesteld op 28 mei 2013 door de gemeenteraad van Dinkelland (plandeel Erve Reestman).

In de volgende sub paragraaf wordt per plandeel nader op het geldende bestemmingsplan ingegaan.

1.4.2 Plandeel Het Spikkert

In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldend bestemmingsplan opgenomen. Het plandeel is met de blauwe omlijning indicatief weergegeven.

Een deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase", te weten het deel in het noorden, behoort sinds de vaststelling van "Het Spikkert, tweede fase", in 2016, tot de tweede fase van het Spikkert. Dit (noordelijke) deel maakt daarom geen onderdeel uit van het plangebied in voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Het Spikkert, eerste fase" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Groen' met op een deel de aanduiding 'waterberging'. Ter plaatse van dit deel met de bestemming 'Groen' bevindt zich tevens de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1". Ook beschikt het plangebied overde bestemming 'Wonen' met de maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden: 17' en de aanduiding 'gevellijn'.

'Groen'

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, de bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' dienen de gronden te worden gebruikt voor de infiltratie van water in de bodem.

'Verkeer'

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt onder andere de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.

De voorgevel van een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd en de goot- en bouwhoogte hiervan bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 11 m. Een hoofdgebouw moet vrijstaand, dan wel halfvrijstaand worden gebouwd. De diepte van het 'denkbeeldig bouwvlak' wordt gemeten vanaf de aanduiding 'gevellijn' en bedraagt voor vrijstaande woningen 15 m en voor halfvrijstaande woningen 12 m. Het aantal wooneenheden binnen de gehele woonbestemming mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 17' aangegeven aantal. De dakhelling moet ten minste 20 graden en ten hoogste 60 graden bedragen.

Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het 'denkbeeldige bouwvlak' worden gebouwd en de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de perceelsoppervlakte. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m mag bedragen. De bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Groen' wijzigen in 'Wonen' met toevoeging van een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1";
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het bepaalde in artikel 5 (bestemming 'Wonen') in acht genomen wordt.
1.4.3 Plandeel Erve Reestman

In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldend bestemmingsplan opgenomen. Het plandeel is met de rode omlijning indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Weerselo Kern" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen' met de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1".

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt wegen en paden, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

'Wro-zone - wijzigingsgebied 1'

De aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' komt niet voor in de regels.

1.4.4 Strijdigheid

Plandeel het Spikkert

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse van de eerste fase van het Spikkert in totaal 17 woningen toegestaan. Als gevolg van voorliggend voornemen worden ter plaatse 19 woningen toegestaan.

Vermeld wordt dat op basis van de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan de groenbestemming met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' kan worden gewijzigd in een woonbestemming met een bouwvlak, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Het is op basis van deze bevoegdheid echter niet mogelijk om allebei de gewenste woningen te realiseren.

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt het geldende bestemmingsplan herzien, waarbij de groenbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming en in totaal 19 woningen worden toegestaan.

Plandeel Erve Reestman

Op basis van het geldende bestemmingsplan (2013) is het ter plaatse van Erve Reestman niet mogelijk om de gewenste vrijstaande woning te realiseren, aangezien het hiervoor in 2012 verkregen bouwvlak per abuis niet is opgenomen bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor de kern van Weerselo.

Om deze gewenste realisatie mogelijk te maken wordt het geldende bestemmingsplan herzien en wordt alsnog een bouwvlak voor de woning opgenomen.

Conclusie

Voor het mogelijk maken van het voornemen is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de Provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie plangebied

2.1.1 Algemeen

Het plangebied bestaat uit het overgrote deel van de eerste fase van de uitbreidingswijk het Spikkert (blauwe omlijning) en een deel van Erve Reestman (rode omlijning), in het noorden van de kern Weerselo.

In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

Hierna wordt nader op de twee locaties ingegaan.

2.1.2 Plandeel Het Spikkert

Het plandeel het Spikkert wordt in het noorden hoofdzakelijk begrensd door een woonerf en in het oosten en zuiden door agrarische gronden en groen. In het zuiden bevinden zich daarnaast op enige afstand woonlocaties. Ten westen van het plandeel bevindt zich daarnaast de Legtenbergerstraat, met daaachter woningen (waaronder de woningen op Erve Reestman). In de toekomst wordt het plandeel in het noorden, oosten en zuiden omrand door woonlocaties van de tweede fase van de uitbreidingswijk het Spikkert.

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Het Spikkert, eerste fase” mogen binnen het plandeel in totaal 17 woningen worden gerealiseerd. Op basis van een wijzigingsbevoegdheid kan daarnaast een extra woning ter plaatse van een deel van een groenbestemming worden gerealiseerd. Dit deel van de groenbestemming betreft een tijdelijke locatie voor waterberging, aangezien de definitieve retentie inmiddels is gerealiseerd is de tijdelijke locatie voor waterberging niet langer noodzakelijk.

Voor het reeds vermelde aantal woningen is door de gemeente een verkavelplan opgesteld. Binnen het deel met de gestippelde blauwe omlijning, waartoe tevens de reeds beschreven groenbestemming behoort, is in dit plan rekening gehouden met 3 vrijstaande woningen. Eén van deze woningen betreft de woning die kan worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsbevoegdheid. Hoewel deze is opgenomen in het verkavelplan is deze planologisch gezien ter plaatse niet toegestaan. Het gebied binnen de gestippelde blauwe omlijning bestaat momenteel uit onbebouwde grond.

Het plandeel wordt in het (zuid)westen direct op de Legtenbergerstraat en via de Erve Roolsboer op de Legtenbergerstraat ontsloten.

2.1.3 Plandeel Erve Reestman

Dit plandeel is onderdeel van Erve Reestman, hier is in 2012 de realisatie van 3 woningen mogelijk gemaakt. Twee van deze woningen, te weten een twee-onder-een-kapwoning, zijn inmiddels gerealiseerd. Voor de derde woning, te weten een vrijstaande woning, is sinds 2013 per abuis geen bouwvlak aanwezig. Hierdoor is de realisatie van deze woning niet mogelijk.

Het plandeel wordt in het noorden, zuiden en westen begrensd door woningen (waaronder de reeds vermelde twee-onder-een-kapwoning). In het oosten wordt dit deel begrensd door de Legtenbergerstaat, met daarachter de woningen van het Spikkert, en in het westen bevindt zich de Kolberinksmaat.

Ter plaatse van het plandeel bevindt zich onbebouwde grond. De ontsluiting vindt in het oosten plaats, namelijk op de Legtenbergerstraat.

2.2 Gewenste situatie plangebied

2.2.1 Plandeel Het Spikkert

Zoals in de aanleiding is beschreven bestaat het voornemen om twee extra woningen toe te voegen aan de Legtenbergerstraat, binnen de eerste fase van de uitbreidingswijk 'Het Spikkert'. Deze twee woningen worden toegevoegd ter plaatse van een deel met een woonbestemming en een deel met een groenbestemming (zie gestippelde blauwe omlijning in figuur 1.2).

Als gevolg van de toevoeging kunnen hier twee vrijstaande woningen en een twee-onder-een-kapwoning worden (in totaal 4 woningen), in plaats van de in paragraaf 2.1.2 beschreven en beoogde 3 vrijstaande woningen (waarvan reeds 2 woningen zijn toegestaan).

Van belang bij de stedenbouwkundig opzet is dat het ontwerp van de woningen passend is in de omliggende omgeving en tevens aansluit op bestaande bebouwingsstructuren. Door oog te hebben voor deze aspecten ontstaat een stedenbouwkundig verantwoord beeld.

In geval van voorgenomen ontwikkeling wordt dan ook aangesloten op de regels van het geldende bestemmingsplan “Het Spikkert, eerste fase”. Zo zullen de goot- en bouwhoogte van de woningen, evenals de overige woningen binnen het plangebied, ten hoogste respectievelijk 6 en 11 meter bedragen. Daarnaast moeten deze woningen, evenals de overige woningen binnen het plangebied, eveneens vrijstaand of halfvrijstaand worden gebouwd. Tot slot vormt het beeldkwaliteitsplan (bijlage 1 bij deze toelichting), dat in 2013 is opgesteld ten behoeve van de reeds toegestane 17 woningen ter plaatse van Het Spikkert fase 1, ook de basis voor het ontwerp van de twee extra woningen.

2.2.2 Erve Reestman

Tevens is het voornemen om ter plaatse van het plandeel Erve Reestman een in het geldende bestemmingsplan (2013) per abuis wegbestemd bouwvlak op te nemen. Hierdoor wordt ter plaatse de realisatie van een in 2012 toegestane vrijstaande woning mogelijk.

Voor de maatvoering van de bebouwing wordt aangesloten op het plan voor Erve Reestman uit 2012, namelijk een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Hierdoor sluit de bebouwing passend aan bij de overige bebouwing op Erve Reestman. De locatie van het bouwvlak wordt ten opzichte van het verkregen bouwvlak in 2012 twee meter naar het oosten gesitueerd, waardoor sprake is van een passende afstand tot de naastgelegen woningen.

Het plandeel wordt, evenals in de bestaande situatie, in het oosten ontsloten op de Legtenbergerstraat.

2.2.3 Verkeer & parkeren
2.2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.

Voor het plangebied binnen de gemeente Dinkelland gelden de volgende uitgangspunten:

  • stedelijkheidsgraad: 'niet stedelijk';
  • zone: 'rest bebouwde kom'.
2.2.3.2 Verkeer

Op basis van bovenstaande uitgangspunten en de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW is de verkeersgeneratie die voorliggende ontwikkeling oplevert berekend.

Plandeel Het Spikkert

Binnen het Spikkert zijn zowel halfvrijstaande woningen als vrijstaande woningen mogelijk. Binnen voorliggend voornemen wordt uitgegaan van het toevoegen van twee vrijstaande woningen, aangezien deze de hoogste toename aan verkeersbewegingen met zich mee brengen (worst-case). Gemiddeld levert de ontwikkeling, de toevoeging van twee vrijstaande woningen, de volgende verkeersgeneratie op:

  • 2 vrijstaande woningen (koop): 2 x 8,2 verkeersbewegingen = 16,4 verkeersbewegingen.

De te realiseren woningen worden rechtstreeks ontsloten op de Legtenbergsestraat. Verwacht wordt dat deze straat in voldoende mate is ingericht om de berekende geringe toename eenvoudig en verkeersveilig te kunnen verwerken.

Plandeel Erve Reestman

Gemiddeld levert de ontwikkeling, de toevoeging van een vrijstaande woning, de volgende verkeersgeneratie op:

  • 1vrijstaande woning (koop): 1 x 8,2 verkeersbewegingen = 8,2 verkeersbewegingen.

De te realiseren woning wordt in het oosten ontsloten op de Legtenbergerstraat. Verwacht wordt dat deze straat in voldoende mate is ingericht om ook deze berekende zeer geringe toename eenvoudig en verkeersveilig te kunnen verwerken.

Conclusie

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmering op voor voorliggende ontwikkeling.

2.2.3.3 Parkeren

Op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 2.2.3.1 de parkeernormen van de gemeente Dinkelland is in het kader van voorliggende ontwikkeling het de parkeerbehoefte berekend.

Plandeel Het Spikkert

Binnen het Spikkert zijn zowel halfvrijstaande woningen als vrijstaande woningen mogelijk. Binnen voorliggend voornemen wordt uitgegaan van het toevoegen van twee vrijstaande woningen, aangezien dit de meeste parkeerbehoefte oplevert (worst-case). Gemiddeld levert de ontwikkeling, de toevoeging van twee vrijstaande woningen, de volgende verkeersgeneratie op:

  • 2 vrijstaande woningen (koop): 2 x 2,3 parkeerplaatsen = 4,6 parkeerplaatsen.

Dit zijn afgerond 5 parkeerplaatsen.

Binnen het Spikkert fase 1 en op eigen terrein kan worden voorzien in deze geringe toenemende parkeerbehoefte.

Plandeel Erve Reestman

Gemiddeld levert de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte op:

  • 1vrijstaande woning (koop): 1 x 2,3 parkeerplaatsen = 2,3 parkeerplaatsen.

Dit zijn afgerond 3 parkeerplaatsen.

Op eigen terrein kan worden voorzien in deze zeer geringe toenemende parkeerbehoefte.

Conclusie

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Vermeld wordt dat in artikel 11.1 van de regels ter waarborging bepalingen zijn opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.

2.2.3.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Toetsing aan de SVIR

De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.2.1 Algemeen

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor de toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang.

Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).

Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een fors lager aantal woningen dan waarop de uitspraak is gebaseerd, namelijk maximaal drie grondgebonden woningen.

Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase ‘generieke beleidskeuzes’ zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Als gevolg van het voornemen worden twee extra woningen toevoegd binnen het eerste deel van de wijk het Spikkert in Weerselo. Tevens wordt een per abuis wegbestemde woning opnieuw toegestaan. Het plan voorziet in de behoefte in Weerselo en de gemeente Dinkelland (zie paragraaf 3.4.2.4). Deze behoefte is bepaald aan de hand van de behoefte in de regio (zie paragraaf 3.3.1).

Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.2.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De woningbouwontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, namelijk binnen de eerste fase van de wijk het Spikkert en ter plaatse van de woonlocatie Erve Reestman. Het voornemen voldoet aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. Zoals hierna zal blijken uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de “Stedelijke laag” is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de invulling van het plangebied ten behoeve woningbouw vindt dan ook geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

  • Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
  • Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
  • Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
  • Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
  • Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek dat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen twee extra woningen toegevoegd en wordt een eerder toegestane woning weer opnieuw toegestaan. Planologisch gezien is daarmee sprak van drie extra woningen. Het voornemen past daarmee binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma en is tevens in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 3.4.2 en 3.3.1 in deze toelichting).

Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In voorliggend geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.

Op figuur 3.1 is te zien dat de ontwikkellocatie binnen het plandeel het Spikkert en het plandeel Erve Reestman (zie rode en blauwe gestippelde omlijning) zijn aangemerkt als 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 Het Ontwikkelingsperspectief (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4.2.1 Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

3.2.4.2.2 Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"

Ter plaatse van dit perspectief mag altijd gebouwd worden voor de lokale behoefte, mits dit is onderbouwd en regionaal is afgestemd. In voorliggend geval is lokaal behoefte aan de te realiseren woningen (zie paragraaf 3.4.2). Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de vitaliteit en aantrekkelijkheid en wordt tevens de diversiteit aan milieus versterkt.

Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gezien de aard van de ontwikkeling, waarbij woningen worden toegevoegd ter plaatse van reguliere woonbestemmingen en een groenbestemming die op basis van het geldende bestemmingsplan kan worden gewijzigd naar een reguliere woonbestemming, zijn geen effecten op de gebiedskenmerken. Het is daarom, vanwege de ligging in het stedelijk gebied, enkel benodigd om in te gaan op de 'Stedelijke laag'.

De "Stedelijke laag"

De ontwikkellocaties (rode en blauwe gestippelde omlijning) zijn op de gebiedskenmerkenkaart van de "Stedelijke laag" aangeduid met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Woonwijken 1955 - nu'. In figuur 3.2 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0007.png"

Figuur 3.2 De Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

'Informele trage netwerk'

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Voorliggend voornemen voorziet in de toevoeging van woningen binnen bestaande woonwijken met een homogeen bebouwingskarakter. Het ontwerp van de woningen ter plaatse van het Spikkert zal aansluiten bij het beeldkwaliteitplan voor deze wijk, waardoor de ontwikkeling past binnen het karakter van de wijk (zie bijlage 1 bij deze toelichting voor dit beeldkwaliteitsplan). De ontwikkeling ter plaatse van Erve Reestman zal voor wat betreft de maatvoering aansluiten op de overige bebouwing op Erve Reestmaan, waardoor eveneens sprake is van een ontwikkeling passend bij het karakter in de omgeving. De ontwikkeling tast daarnaast de maaswijdte van het padennetwerk niet aan, aangezien de ontwikkeling hoofdzakelijk plaatsvindt ter plaatse van 'bestaande' woonbestemmingen.

Geconcludeerd wordt dat de 'Stedelijke laag' zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Regionaal beleid

Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionaal Woningbouwprogramma uit 2017.

3.3.1 Regionaal Woningbouwprogramma
3.3.1.1 Algemeen

Gemeenten in Twente hebben samen met de provincie woonafspraken gemaakt in 2016. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente.

Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en legt de afspraken in Twente vast. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.

3.3.1.2 Programmering gemeente Dinkelland 2017

In circa 55% van de woningvraag voorziet de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma.

Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is gebaseerd op prognoses van de afgelopen zes jaar. Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het Regionaal Woningbouwprogramma

In voorliggend geval worden planologisch gezien drie extra woningen gerealiseerd. Deze woningen passen binnen de netto woningvraag in de gemeente Dinkelland, waardoor het voornemen in overeenstemming is met het RWP Twente.

Geconcludeerd wordt dat de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met het programma van de regio.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Hieronder worden de meest relevante beleidsstukken voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling behandeld.

3.4.1 Structuurvisie Dinkelland
3.4.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Dinkelland is op 10 september 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. De structuurvisie bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Feitelijk betreft de structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.

3.4.1.2 Hoofdambitie

Hoofdambitie van Structuurvisie is:

"Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  • 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch recreatieve sector;
  • 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
3.4.1.3 Visie op hoofdlijnen voor Weerselo

De visie op hoofdlijnen voor de kern Weerselo is als volgt:

  • De kern Weerselo is aangeduid als verzorgingskern. Voor Weerselo zal enige groei van draagvlak/inwonertal moeten worden gerealiseerd zodat het dienst kan blijven doen als verzorgingskern. Voor de komende jaren wil de gemeente in het plan Het Spikkert bouwen via een uniek concept: “riant wonen in het groen”. Een kwalitatief hoogwaardig woonconcept met een combinatie van natuur en woonruimte. Hierbij is het streven om speciale doelgroepen, zoals jongeren, te bedienen. Hierdoor ontstaat een evenwichtige opbouw van de bevolking en worden de leefbaarheid en het voorzieningenniveau geborgd.
  • Ontwikkelen recreatieve verbinding van ‘t Stift met dorpskern Weerselo;
  • Realisatie rondweg noordoostzijde van de kern;
  • Uitbreiding bedrijventerrein Echelpoel. De ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt in overleg met Provincie en Waterschap gedaan;
  • Versterken dorpshart, door concentratie winkelfuncties in het centrum;
  • Beleefbaar en zichtbaar maken van de Weerselerbeek. Hiervoor ontwikkelt de gemeente samen met het Waterschap Regge en Dinkel een visie;
  • Benadrukken en versterken radialen naar het dorpshart ten behoeve van het ontwikkelen van de hoofdstructuur;
  • Uitbreiding groenstructuur (opgaand groen, zuidkant);
  • Reconstructiegebieden binnen de kern;
  • Reconstructie Bisschopstraat;
  • Uitbreiding woonbebouwing: naast het Spikkert zijn enkele locaties als mogelijkheid aangeduid, nader onderzoek is noodzakelijk.
3.4.1.4 Visie op hoofdlijnen 'Wonen'

Gelet op de demografische cijfers en het (provinciaal, regionaal en gemeentelijk) woonbeleid zijn de speerpunten voor de gemeente Dinkelland gericht op:

  • Bevorderen van de verzorgingskernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo:
    • 1. Concentratie van voorzieningen en woningen voor ouderen.
    • 2. De komende jaren bouwen voor de groei van de woningbehoefte in Weerselo zelf en voor starters en huishoudens die anders de gemeente Dinkelland zouden verlaten. Door het realiseren van aantrekkelijke woningen in een ruime en groene omgeving is spontane vestiging uit andere kernen niet ondenkbaar. Ook de groei van werkgelegenheid in Weerselo kan leiden tot een extra woningvraag in deze kern. De ontwikkelingen in Weerselo worden de komende jaren nauwlettend gevolgd en indien nodig wordt het beleid bijgesteld.
  • Evenwichtige opbouw van de bevolking:
    • 1. Ten behoeve van een evenwichtige opbouw van de bevolking van Dinkelland zet de gemeente zich met name in voor speciale doelgroepen (jongeren, minder draagkrachtigen en ouderen);
    • 2. de voorkeur gaat in eerste instantie naar inbreiding en herstructurering voordat er uitbreiding plaats vindt. Dit is deels vastgelegd in het woningbouwprogramma, waarin is opgenomen dat 40% van het maximaal aantal te bouwen woningen wordt gebouwd op inbreidingslocaties;
    • 3. De gemeente Dinkelland streeft er naar dat per 1 januari 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm van een woonservicegebied woont, zodat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.
  • De gemeente Dinkelland kent een hoge prioriteit toe aan duurzaamheid en energiebesparing.
3.4.1.5 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dinkelland

Met de woningen die binnen voorliggend voornemen worden gerealiseerd worden zoals gewenst en noodzakelijk is extra woningen gerealiseerd. Hierbij wordt voor een deel voorzien in de lokale woonbehoefte. Dit heeft een positieve invloed op de vitaliteit van de woonkern en verzorgingskern Weerselo en de vitaliteit van de gemeente Dinkelland, hetgeen bijdraagt aan de hoofdambitie van de gemeente.

Met de realisatie van de extra woningen op zeer geschikte 'inbreidingslocaties', zoals in het kwalitatief hoogwaardige woonconcept het Spikkert en op het 'woonerf' Erve Reestman, kunnen speciale doelgroepen zoals jongeren bediend worden. Hierdoor blijven starters en andere huishoudens woonachtig in de gemeente en is binnen de kern sprake van een evenwichtige bevolkingsopbouw. Daarnaast draagt dit bij aan het borgen van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau.

Tot slot voldoen de te realiseren woningen aan de meest recente duurzaamheidseisen, waardoor tevens rekening wordt gehouden met duurzaamheid en energiebesparing.

Voorliggend voornemen voldoet dan ook aan de structuurvisie van de gemeente Dinkelland.

3.4.2 Woonvisie Dinkelland 2016+
3.4.2.1 Algemeen

Op 11 juli 2016 is door de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ ‘Een uitdaging om het mooier te maken’ vastgesteld. Deze visie schetst een visie op het wonen in de gemeente tot 2020, met een doorkijk tot 2025. De visie is de basis voor strategische afwegingen en stelt de vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland versterkt kan worden voorop.

Tevens staan een aantal thema’s centraal, te weten: beschikbaarheid, betaalbaarheid, extramuralisering en duurzaam wonen. De gemeente neemt hierbij een faciliterende positie in en geeft richting, waarna zij partijen uitnodigt om met concrete plannen te komen.

De woonvisie is in hoofdlijnen overeenkomstig met Het Regionaal Woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3.1) en is dan ook regionaal afgestemd.

3.4.2.2 Visie en ambitie

De ambitie van de gemeente voor 2025 luidt als volgt:

Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt.

Deze ambitie is onderverdeeld in 3 ambities, namelijk:

  • 1. Een kwaliteitsslag maken, met daarin onder andere:
    • a. In stand houden kwaliteit centrumgebieden / kernwinkelgebieden
    • b. Verduurzamen van de bestaande woningvoorraad
    • c. Toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad
    • d. Gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
  • 2. Beschikbaarheid in de vorm van: voor iedere doelgroep een woning, met daarin onder andere;
    • a. Nieuwbouwprogramma afstemmen met de regiogemeenten
    • b. Nieuwe plancapaciteit toetsen aan afwegingskader
    • c. Flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen
    • d. Nieuwbouwaccenten: sociale huur en voor middeninkomens
  • 3. Betaalbaarheid in de vorm van: een passende prijs met bijbehorende kwaliteit, met daarin onder andere:
    • a. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk
    • b. Voortzetten starterslening om het gat tussen huur en koop te overbruggen
    • c. Onderzoek naar de blijverslening
    • d. In het huurprijsbeleid corporaties wordt de huurprijs beter afgestemd op het inkomen
3.4.2.3 Afwegingskader nieuwe plancapaciteit

De gemeente kan meewerken aan het realiseren van nieuwe plancapaciteit als voldaan wordt aan het volgende afwegingskader:

  • 1. ontwikkelingen moeten invulling geven aan de gemeentelijke beleidsdoelen, zoals beschreven in deze woonvisie (onder meer versterking wonen in centrumgebieden, etc.). Met name moet worden ingezet op het realiseren van levensloopbestendige woningen en starterswoningen.
  • 2. ontwikkelingen die betrekking hebben op de benutting van kleinschalige locaties voor herstructurering of transformatie krijgen, op basis van de 'Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016', prioriteit. Voor dergelijke plannen gelden de volgende eisen:
    • a. Er is ruimte voor nieuwe plancapaciteit.
    • b. Het plan heeft een woningdifferentiatie waarvan door onderzoek door de ontwikkelaar is aangetoond dat het voorziet in de actuele, kwalitatieve woningbehoefte.
    • c. Het plan past binnen het actuele kwaliteitskader zoals opgenomen in de tweejaarlijkse Uitvoeringsnota woningbouw (zie paragraaf 3.4.2.4).
  • 3. ontwikkelingen op een lege plek zijn in uitzonderingssituaties mogelijk, mits voldaan wordt aan de voorwaarden. Voor andere, nieuwe plancapaciteit gelden onder andere de volgende eisen:
    • a. Er is ruimte voor nieuwe plancapaciteit.
    • b. Het plan voldoet aan het afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het hanteren van deze ladder is noodzakelijk om aan de verantwoordingsplicht bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen te voldoen.
    • c. Het plan heeft een woningdifferentiatie waarvan door onderzoek door de ontwikkelaar is aangetoond dat het voorziet in de actuele, kwalitatieve woningbehoefte.
    • d. Het plan past binnen het actuele kwaliteitskader zoals opgenomen in de tweejaarlijkse. Uitvoeringsnota woningbouw.
  • 4. Plannen die in het gemeentelijke woningbouwprogramma passen, moeten binnen een periode van drie jaar (nadat positief principebesluit is verzonden) in procedure worden gebracht. Als dat achterwege blijft, vervalt de (contingents)reservering.
3.4.2.4 Uitvoeringsnota woningbouw 2018

Van het RWP (zie paragraaf 3.3.1) is afgeleid dat voor de periode 2018 tot en met 2027 behoefte is aan 300 woningen in de verzorgingskernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo. Tevens zijn 80 woningen in de gemeente Dinkelland behouden als “Vrije ruimte” voor onvoorziene waardevolle initiatieven.

Naar verwachting wordt de kwantitatieve groei van veel kernen na 2027 minder. Er moeten bewuste keuzes worden gemaakt over welke woningtypen je toestaat en op welke (structuurversterkende) plekken. Voor het nieuwe afwegingskader zijn met name de volgende ontwikkelingen en uitgangspunten van belang:

  • tot 2027 is er nog sprake van een huishoudenstoename;
  • op de korte termijn is er een tekort aan starterswoningen maar op termijn is de opgave beperkt;
  • zet in op nieuwbouwconcepten die zowel voor starters als senioren geschikt zijn, zodat deze toekomstbestendig zijn;
  • de grootste opgave ligt bij ouderen en vernieuwing van de bestaande voorraad via renovatie, vervanging of verdunning.
3.4.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Dinkelland 2016+

Binnen het voornemen wordt, passend bij de ambitie van de gemeente, bijgedragen aan een gevarieerd woningaanbod. Dit aanbod zorgt voor passende en aantrekkelijke woningen voor verschillende doelgroepen in de kern Weerselo en de gemeente Dinkelland, hetgeen bijdraagt aan de lokale leefbaarheid. In onderstaande tekst wordt het voornemen getoetst aan het afwegingskader voor nieuwe plancapaciteit.

Toetsing afwegingskader nieuwe plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.2.3)

  • 1. Binnen het voornemen wordt invulling geven aan de gemeentelijke beleidsdoelen, zoals beschreven in de woonvisie. Zo wordt ingezet op het realiseren van toekomstbestendige en duurzame woningen die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen, eveneens passend binnen het nieuwbouwprogramma dat is afgestemd binnen de regio (zie ook paragraaf 3.3.1 - Regionaal Woningbouwprogramma). De twee woningen die worden toegevoegd aan het Spikkert zullen daarnaast zowel vrijstaand als halfvrijstaand gerealiseerd kunnen worden, waardoor sprake is van flexibele woningdifferentiatie binnen voorliggend bestemmingsplan en de ontwikkeling eveneens geschikt is voor middeninkomens. Voor de woning die wordt toegestaan op Erve Reestman is dit niet het mogelijk, aangezien hier geldt dat enkel de oorspronkelijk toegestane mogelijkheden worden hersteld (één woning).
  • 2. Binnen het voornemen is hoofdzakelijk sprake van een inbreidingslocatie (bestaande woonbestemmingen en locatie die op basis van het geldende bestemmingsplan kan worden gewijzigd in een woonbestemming). Daarnaast is nog voldoende ruimte voor nieuwe plancapaciteit, zoals gebleken in paragraaf 3.3.1 (Regionaal Woningbouwprogramma) en paragraaf 3.4.2.4 (Uitvoeringsnota woningbouw 2018). Dit is onder andere het gevolg van het feit dat wordt verwacht dat nog tot 2027 sprake zal zijn van een huishoudenstoename. Op basis van het voornemen zijn ter plaatse van het plandeel het Spikkert, zoals reeds vermeld, zowel een twee-onder-een-kapwoning als twee vrijstaande woningen mogelijk. Hierdoor is sprake van woningdifferentiatie. Met het voornemen kan worden voorzien in de lokale behoefte. Op basis van paragraaf 3.4.2.4 (Uitvoeringsnota woningbouw 2018) kan tevens worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen het actuele kwaliteitskader, zoals opgenomen in de tweejaarlijkse Uitvoeringsnota woningbouw. Het plan voldoet daarnaast eveneeens aan het afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals gebleken in paragraaf 3.1.2.2 (Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking).
  • 3. Onder punten 1 en 2 is gebleken dat het voornemen voldoet aan het afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking, (voor zover mogelijk) sprake is van een woningdifferentiatie die voorziet in de actuele kwalitatieve woningbehoefte en past binnen het actuele kwaliteitskader zoals opgenomen in de tweejaarlijkse uitvoeringsnota woningbouw.
  • 4. Voorliggend voornemen wordt binnen een periode van drie jaar (nadat positief principebesluit is verzonden) in procedure gebracht.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.3 Beleidsnota inbreidingslocaties
3.4.3.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland heeft op 26 januari 2016 de 'Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016' vastgesteld. Aanleiding van de herziening van de beleidsnota vormen wijziging van de ruimtelijke regelgeving (Besluit ruimtelijke ordening), een toenemende leegstand en de demografische ontwikkeling. De herziening schetst daarvoor het actuele beleidskader en biedt een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lokale regelgeving te harmoniseren.

De beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening). Voorliggend plan is niet ladderplichtig en valt daarmee onder de definitie van "kleinschalig".

Vastgesteld beleid schept kaders en geeft meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden. De doelstelling van deze nota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4.3.2 Kader

Planologie

Het bestaande beleid waar ontwikkelingen aan getoetst worden, betreft onder meer:

  • Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte: toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro);
  • Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel: woonafspraken
  • Gemeente:
    • 1. Structuurvisie Dinkelland (ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen per keren en locaties)
    • 2. Woonvisie 2016+: woningbouwprogramma totaal en per kern en doelgroepen
    • 3. Beleidsnota Inbreidingslocaties

Stedenbouwkundige aspecten

De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. Afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan en de locatie kan het college besluiten de gemeentelijke kwaliteitsgroep in te schakelen voor de stedenbouwkundige toets.

Aansluiting op de omgeving

Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.

Herstructurering of transformatie

Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop van een bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen. Het bebouwen van lege plekken valt niet onder transformatie en herstructurering.

Behandeling en prioritering locaties

Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Primair komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:

  • 1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;
  • 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;
  • 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;
  • 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.
3.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016

De ontwikkeling geschiedt in het kader van de lokale behoefte en is in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.2.5). Het voornemen vindt grotendeels plaats binnen bestaande woonbestemmingen, ter plaatse van bestaande wijken. Binnen het voornemen wordt bijgedragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid., waardoor sprake is van situatie 4 in de nota.

De nieuwe bebouwing zal qua volume, massa, vormgeving en situering aansluiten bij de omliggende woonbebouwing en past binnen het bestaande woonkarakter van de omgeving. Qua ontwerp worden de te realiseren woningen in het Spikkert, net als de overige woningen in de wijk, aangesloten op het beeldkwaliteitsplan van de wijk (zie bijlage 1 bij deze toelichting). De te realiseren woning op Erve Reestman wordt qua maatvoering zoveel mogelijk aangesloten op de andere woningen ter plaatse (de twee-onder-een-kapwoning die eveneens onderdeel was van het voornemen dat in 2012 is toegestaan).

Tot slot wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten geen sprake is van belemmeringen, hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar het volgende hoofdstuk.

Geconstateerd wordt dat het voornemen volledig past binnen het planologisch beleid met betrekking tot inbreidingslocaties.

3.4.4 Nota omgevingskwaliteit
3.4.4.1 Algemeen

De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben op 22 december 2015 de gezamenlijke welstandsnota 'Nota Omgevingskwaliteit' vastgesteld. De gemeenten hebben de keus gemaakt om de bemoeienis zoveel mogelijk te beperken en daarom alleen te sturen op omgevingskwaliteit waar dit nodig en voor iedereen uitlegbaar is. Ruimtelijke kwaliteit en deregulering hebben in het proces bij het opstellen van de nota centraal gestaan. Behalve deregulering staat ook maatwerk centraal in het welstandsbeleid. De beeldkwaliteit van karakteristieke en kenmerkende plekken dient te worden geborgd. Het grondgebied van de gemeenten is opgedeeld in deelgebieden, om per deelgebied tot een passend welstandsbeleid te komen is gewerkt via de thema's waardering, ambitie en beleid.

Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • basis omgeving;
  • midden omgeving;
  • bijzonder omgeving.

Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, die allen een andere impact hebben op de omgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • Kleine bouwwerken (binnen en buiten het bestemmingsplan);
  • Reguliere bouwwerken (binnen het bestemmingsplan);
  • Reguliere bouwwerken (buiten het bestemmingsplan, m.u.v. kleine bouwwerken);
  • Bijzondere bouwwerken.
3.4.4.2 Welstandsniveau projectgebied

Het plangebied is gelegen aansluitend op een gebied dat in het welstandsbeleid dat is aangemerkt als ‘(historische) invalsweg’ en een ‘midden omgeving'. In voorliggend geval gaat het om de bouw van drie woningen, welke worden aangemerkt als reguliere bouwwerken (bouwwerken buiten het bestemmingsplan). Aangezien het plangebied aansluitend gelegen is op de midden omgeving kan het van belang zijn dat het initiatief getoetst wordt door het Q-team (kwaliteitsteam).

3.4.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Nota omgevingskwaliteit

Het voornemen betreft de toevoeging van een tweetal extra woningen binnen de eerste fase van het Spikkert en het wederom toestaan van een eerder toegestane woning op Erve Reestman. Voor de wijk het Spikkert is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Het ontwerp van de te realiseren woningen in deze wijk wordt aangesloten op dit plan, waardoor toetsing door het Q-team niet noodzakelijk wordt geacht. Het concrete bouwplan van de woning op Erve Reestman zal, wanneer deze gereed, is worden getoetst.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de Nota omgevingskwaliteit van de gemeente

3.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke kaders.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid (Wet geluidhinder)

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Industrielawaai en railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

Railverkeerslawaai wordt in voorliggend geval eveneens buiten beschouwing gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorlijn zich op ruime afstand van het plangebied bevindt.

4.1.2.2 Wegverkeerslawaai

Plandeel Het Spikkert

In het kader van wegverkeerslawaai is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek verricht ter plaatse van één van de twee extra woningen. De andere woning is, in verband met de wijzigingsbevoegdheid, bij de vastelling van het geldende bestemmingsplan reeds onderzocht en hiervoor is tevens reeds een hogere waarde verkregen. Akoestisch onderzoek ten behoeve van deze woning is dan ook niet noodzakelijk (zie voor dit onderzoek bijlage 2 bij deze toelichting).

De resultaten van het onderzoek dat in het kader van voorliggend bestemmingsplan is uitgevoerd worden hierna kort beschreven, in bijlage 3 bij deze toelichting is het gehele onderzoek opgenomen.

Onderzoek 2019

Artikel 74.1 van de Wgh bepaalt dat wegen een wettelijke geluidszone hebben. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg in stedelijk of in buitenstedelijk gebied is gelegen.

Op basis van artikel 74.2 van de Wgh gelden de in tabel 1 opgenomen zones niet voor:

  • Wegen die als woonerf zijn aangeduid;
  • Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De te onderzoeken woning bevindt zich in de geluidzone van de Legtenbergerstraat (2 rijstroken), waardoor deze weg van belang is in het akoestisch onderzoek. Daarnaast is de Eertmansweg, ondanks dat hiervoor vanwege de maximumsnelheid geen geluidzone voor geldt, eveneens meegenomen in het rekenmodel in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.

Voor de woning geldt een voorkeurswaarde van 48 dB, als gevolg van wegverkeerslawaai. Bij het vaststellen van een hogere waarde geldt een maximum van 63 dB, vanwege de ligging in stedelijk gebied. De locatie is op basis van het gemeentelijk beleid aangewezen als 'Woongebied', met de ambitiewaarde 'redelijk rustig' (43 dB) en bovengrenswaarde 'onrustig' (53 dB). Voor de Legtenbergerstraat geldt een snelheidsregime van 50 km/u en voor de Eertmansweg geldt een snelheidsregime van 30 km/u, waardoor voor deze wegen een vermindering van 5 dB aan de orde is.

Op basis van de onderzoeksresultaten (gebaseerd op het jaar 2030) wordt geconcludeerd dat:

  • als gevolg van de Eertmansweg op beide relevante gevels ruimschoots aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh, de ambitiewaarde van 43 dB van de gemeente en de bovengrenswaarde van 53 dB wordt voldaan. Hiermee wordt tevens aan de hoogst mogelijke waarde van 63 dB uit de Wgh voldaan;
  • als gevolg van de Legtenbergerstraat ter plaatse van de voorgevel niet aan de voorkeurswaarde van de Wgh, de ambitiewaarde van de gemeente en de bovengrenswaarde van de gemeente wordt voldaan, deze worden met respectievelijk 6 dB, 11 dB en 1 dB overschreden. Ter plaatse van de zijgevel wordt als gevolg van deze weg aan de voorkeurswaarde van de Wgh en de bovengrenswaarde van de gemeente voldaan, maar wordt de ambitiewaarde van de gemeente met 3 dB overschreden. Ter plaatse van beide gevels wordt als gevolg van deze weg voldaan aan de hoogst mogelijke waarde van 63 dB uit de Wgh.

Om de geluidbelasting te reduceren kan gebruik worden gemaakt van bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen. De maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten echter bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

De woning beschikt over minimaal drie verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde en de binnenwaarde bedraagt 33 dB. De woning beschikt aan de achterzijde over een geluidluwe buitenruimte. Nadat het definitieve ontwerp gereed is kunnen de noodzakelijke geluidwerende maatregelen worden vastgesteld.

Conclusie

Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van 54 dB worden aangevraagd met betrekking tot de Legtenbergerstraat.

Voor de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Plandeel Erve Reestman

In het kader van het voornemen uit 2012 is voor het aspect wegverkeerslawaai door Buijvoets Bouw- en geluidadvisering in 2011 een akoestisch onderzoek verricht (zie bijlage 4).

Onderzoek 2011

De woning ligt in “stedelijk stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Legtenbergerstraat. De voorkeurswaarde bedraagt 48 dB. Er kan een hogere waarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB, vanwege de ligging in stedelijk gebied. Ter plaatse geldt de ambitiewaarde 'redelijk rustig' (43 dB) en de bovengrenswaarde 'onrustig' (53 dB).

Voor de Legtenbergerstraat geldt een snelheidsregime van 50 km/u, waardoor de berekende waarde op grond van artikel 110g van de Wgh mag worden verminderd met 5 dB.

Op basis van de onderzoeksresultaten (gebaseerd op het jaar 2021) is gebleken dat de geluidsbelasting op de woning 50 dB bedraagt, inclusief aftrek. De ambitiewaarde van 43 dB wordt daarmee overschreden, de bovengrenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden (evenals de hoogst mogelijke waarde van 63 dB uit de Wgh).

Situatie 2019

Binnen voorliggend voornemen wordt de realisatie van de in 2012 toegestane woning, waarvan het bouwvlak in 2013 per abuis is wegbestemd, wederom toegestaan.

Op basis van de onderzoeksresultaten uit 2011 (rekenjaar 2021) wordt een hogere waarde van 50 dB noodzakelijk geacht. Binnen voorliggend voornemen wordt de locatie van de te realiseren woning, ten opzichte van de oorspronkelijke ontwikkellocatie, 2 meter meer richting het oosten gerealiseerd. Hierdoor is sprake van een passende afstand tot de omliggende woningen. De woning komt als gevolg hiervan dichterbij de Legtenbergerstraat te liggen.

In het rekenmodel van het reeds beschreven onderzoek ten behoeve van het Spikkert (rekenjaar 2030, zie bijlage 3) is tevens de locatie van de gewenste woning op Erve Reestman opgenomen. Hieruit blijkt dat ter plaatse van deze locatie sprake is van een geluidbelasting van maximaal 52 dB.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse niet aan de voorkeurswaarde van de Wgh en de ambitiewaarde van de gemeente wordt voldaan, deze worden met respectievelijk 4 dB en 9 dB overschreden. Ter plaatse wordt echter wel voldaan aan de bovengrenswaarde van 53 dB en hoogst mogelijke waarde van 63 dB uit de Wgh.

Conclusie

Geconcludeerd is dat de maatregelen die voor de woning getroffen dienen te worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen, overwegende bezwaren ontmoeten van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De ontheffingsgrond is:

  • door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen.

De woning heeft aan de achterzijde tenminste één geluidluwe gevel, een voorwaarde uit het geluidbeleid. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.

Er kan dan ook een hogere waarde LDEN van 52 dB worden aangevraagd met betrekking tot de Legtenbergerstraat.

Voor de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

4.2.2 Situatie plangebied

Plandeel het Spikkert

Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van de ontwikkellocatie een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5 bij deze toelichting. In onderstaande tekst worden het onderzoek en de resultaten hiervan kort beschreven.

Resultaten bodemonderzoek

Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming). Het bovengrondmengmonster MM1 (boring 1 t/m 8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde. Het ondergrondmengmonster MM2 (boring 1 en 2) bevat eveneens geen van de onderzochte stoffen verhoogdten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (> 0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. De gemeten waarden overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex waarde (> 0.5) niet en geven daardoor geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese. De vooraf gestelde hypothese “onverdacht” moet formeel verworpen worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Plandeel Erve Reestman

Geomox-Lexmond B.V. heeft op Erve Reestman in 2010 een bodemonderzoek verricht, onder meer in het kader van de in 2012 toegestane woning waarvan het bouwvlak in 2013 per abuis is wegbestemd (zie hiervoor bijlage 6). Deze woning wordt binnen voorliggend voornemen wederom toegestaan.

Resultaten bodemonderzoek

Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de bovengrond op de locatie licht verontreinigd is met PAK en minerale olie. Opgemerkt werd dat op het noordoostelijk deel van de locatie in het verleden grond is opgebracht, wat heeft geleid tot een heterogene verontreinigingsituatie met PAK in de bovengrond. De verontreiniging is aangetroffen in gehalten die de achtergrondwaarde overschrijden. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. De hypothese van het verkennend bodemonderzoek (onverdacht terrein) moet echter worden verworpen op basis van de lichte verontreinigingen in de grond. De verzamelde gegevens werden echter voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem.

Conclusie

Geconcludeerd is destijds dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering zou vormen bij de voorgenomen nieuwbouw. Het terrein werd vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik, namelijk wonen.

Sinds het toestaan van de woningen op Erve Reestman in 2012 beschikt de locatie voor de gewenste woning over een woonbestemming. De gronden zijn in de tussentijd niet aangetast, waardoor kan worden gesteld dat de locatie nog steeds geschikt wordt geacht voor het woongebruik.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.


In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode en blauwe ster) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede van de risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)

Het plangebied bevindt zich op minimaal 485 meter afstand van een garagebedrijf met een LPG-station (zie rode omlijning in de figuur). Ten aanzien van het LPG-station is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk indien de afstand tot het plangebied 150 meter of minder bedraagt. Het LPG-stations is echter op ruim voldoende afstand van het plangebied gelegen en vormt dan ook geen belemmering.

Uit de inventarisatie aan de hand van de risicokaart blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Gelet op de locatie kan het gebied worden aangemerkt als ‘rustige woonwijk’. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de nabije omgeving van het plangebied komen uitsluitend woonfuncties voor. De functie 'wonen' betreft, zoals reeds vermeld, geen milieubelastende functie voor de omgeving.

Op basis hiervan kan gesteld worden dat de nieuwe woningen geen hinder ondervinden van bestaande (woon)functies in de omgeving.

4.5.4 Conclusie milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lemselermaten' ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer van het plangebied. Ondanks deze afstand zijn door BJZ.nu in het kader van de realisatie en het toekomstig gebruik van de drie extra woningen Aerius-berekeningen (2019) uitgevoerd. Het bijbehorende onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichtin, in onderstaande tekst zijn de resultaten kort beschreven.

Resultaten Aerius 2019

Voor het project zijn twee AERIUS-berekeningen uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project. Deze bestaan uit een berekening voor de aanlegfase en een berekening voor de gebruiksfase. Hierna worden de uitgangspunten per fase toegelicht en wordt tot slot een conclusie getrokken.

Aanlegfase

Binnen de aanlegfase is in voorliggend geval sprake van de volgende activiteiten (bronnen) die bijdragen aan de emissie van stikstof:

  • 1. Verkeersgeneratie bouwverkeer:

De realisatie van het voornemen heeft een tijdelijke toename van vervoersbewegingen tot gevolg, namelijk door de komst van het personeel (bouwvakkers en aannemers) en de aan- en afvoer van bouwmateriaal en bouwafval. Dit heeft tijdelijke stikstofuitstoot tot gevolg.

In voorliggend geval betreft het een emissie NOx van 9,1 kg/jaar.

  • 2. Bouw van woningen:

Voor de bouw van de woningen is tijdens de bouwperiode eveneens een aantal dagen sprake van werktuigen die worden gebruikt binnen het projectgebied. Dergelijke werktuigen stoten op deze dagen eveneens stikstof uit.

In voorliggend geval betreft het met een emissie NOx van 2,3 kg/jaar.

Gebruiksfase

Doordat woningen gasloos worden gebouwd, is ten aanzien van het gebruik van de woningen zelf geen sprake van stikstofemissies en deposities op Natura 2000-gebieden. De woningen zijn dan ook neutraal (zonder emissies) gemodelleerd in de AERIUS-berekening.

Wel brengen de te realiseren woningen een bepaald aantal verkeersbewegingen met zich mee (zie ook paragraaf 2.2.3 van deze toelichting). Dit heeft stikstofuitstoot tot gevolg.

In de aerius-berekening is uitgegaan van het maximale aantal verkeersbewegingen (worst-case), dit komt neer op afgerond 26 verkeersbewegingen per weekdag.

In voorliggend geval brengt dit een emissie NOx van 2,7 kg/jaar met zich mee

Conclusie

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat, ondanks dat beide fasen stinkstofuitstoot tot gevolg hebben, in beide fasen geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als bestaande natuur van het NNN zijn op een afstand van circa 1,2 kilometer van het plangebied gelegen.

Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.6.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Voorliggend voornemen betreft de toevoeging van woningen ter plaatse van onbebouwde (woon)gronden. De gronden ter plaatse hebben een lage ecologische waarde, als gevolg van het intensieve onderhoud.

Nadelige gevolgen voor (leefgebieden van) bijzondere en/of beschermde flora & fauna zijn op basis van bovenstaande niet te verwachten. Het uitvoeren van nader onderzoek blijft in voorliggend geval dan ook achterwege.

4.6.4 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart weergegeven (zie blauwe rode en blauwe ster).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPSPIKKERT1HER-VG01_0009.png"

Figuur 4.4 Ligging van het plangebied t.o.v. de archeologische verwachtingskaart (Bron: gemeente Dinkelland)

De ontwikkellocatie op het Spikkert is op basis van de kaart aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten'. Hier geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm, tenzij sprake is van meerdere verwachtingszones of het terrein grenst aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

Het plandeel Erve Reestman ligt op basis van de kaart binnen het gebied 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

Daarnaast bevindt het gehele plangebied zich binnen een locatie die is aangemerkt als 'bufferzone rond een erf' (rode cirkel in figuur 4.4). Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk in gebieden groter dan 2.500 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

Ter plaatse van de locaties waar binnen voorliggend voornemen ontwikkelingen plaatsvinden is geen sprake van meerdere verwachtingszones en de locatie grenst niet aan een terrein met waardevolle resten. Daarnaast is deze locatie kleiner dan 2.500 m². Ten behoeve van het voornemen is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Overijssel, in en rondom het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 woningen of meer) wordt vergeleken met de omvang van voorliggende ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure' (zie bijlage 8 en 9 bij deze toelichting). De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van de opgenomen bouw- en gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden het bouwvlak mag worden vergroot of gewijzigd.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In deze bepaling zijn regels omtrent ondergeschikte bouwdelen opgenomen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel is het mogelijk om een bestemming te wijzigen.

In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

De regels uit voorliggend bestemmingsplan zijn waar mogelijk overgenomen uit het moederplan 'Het Spikkert, eerste fase' dat is vastgesteld op 5 november 2013 en het moederplan 'Weerselo Kern' dat is vastgesteld op 28 mei 2013.

Groen (Artikel 3)

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn, overeenkomstig het moederplan, bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden een aantal maatvoeringsregels.

Ten opzichte van het moederplan is binnen voorliggend bestemmingsplan een aanduiding ten behoeve van waterberging verwijderd, aangezien deze gronden zijn gewijzigd in een woonbestemming.

Verkeer (Artikel 4)

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn, overeenkomstig het moederplan, bestemd voor onder andere wegen, straten en paden en parkeervoorzieningen. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden een aantal maatvoeringsregels.

Wonen (Artikel 5)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn, overeenkomstig de moederplannen, bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt onder andere de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en speelvoorzieningen.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden voor beide locaties een aantal regels, onder meer met betrekking tot de situering en de maatvoering van de woning. Ook is het aantal wooneenheden dat ter plaatse is toegestaan opgenomen.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden daarnaast eveneens een aantal regels voor onder andere de situering en de maatvoering.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het kostenverhaal van de leges is geregeld in de legesverordening, daarnaast is een exploitatieovereenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geenvooroverleg is vereist. Voor plannen in bestaand stedelijk gebied/bestaand bebouwd gebied welke voorzien in woningbouw met minder dan 7 woningen is, op basis van lid A onder 1 van de vooroverleglijst ruimtelijke plannen, geen vooroverleg vereist indien deze plannen in lijn zijn met de tussen gemeente en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.

Het voorliggende plan is in overeenstemming met de geldende afspraken tussen gemeente en provincie. Daarom hoeft het plan in het kader van vooroverleg niet voor worden gelegd aan de provincie Overijssel.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Naar aanleiding van de digitale watertoets heeft het waterschap Vechtstromen een positief wateradvies afgegeven. Het voeren van vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt gelet op de kleinschalige impact geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 november 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.