Plan: | Haarstraat 19 te Weerselo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.WEEBPHAARSTRAAT19-0401 |
Aanleiding van dit bestemmingsplan is een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan 'Weerselo Kern'. Bij de vaststelling van dat bestemmingsplan (28 mei 2013) werd aan de achterzijde van het perceel Haarstraat 19, door toekenning van de aanduiding 'sa-ab' (specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf), de mogelijkheid geboden om sleufsilo's te realiseren.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 september 2013, zaaknummer 201207314/1, het vaststellingsbesluit van bestemmingsplan Weerselo Kern, voor zover het betreft de functieaanduiding 'sa-ab', voor het perceel, niet zijnde het bouwvlak, vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de mogelijke gevolgen van de oprichting van kuilvoerplaten. Het daarbij in ieder geval om mogelijke geur-, stof- en geluidsoverlast en eventuele gevolgen voor het uitzicht. De onderliggende bestemmening agrarisch is in stand gelaten. Vanaf 18 september 2013 is de bouw van de sleufsilo's, vanwege het vervallen van de aanduiding, in strijd met het bestemmingsplan Weerselo Kern.
Het college van B&W heeft bij besluit van 30 juni 2011 een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (veranderingsvergunning) verleend. Deze vergunning heeft betrekking op het verwijderen van twee bestaande sleufsilo's en het realiseren van negen nieuwe sleufsilo's voor de opslag van veevoer. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en de Afdeling heeft op 8 mei 2013, zaaknummer 201108590/1/A4, dit beroep ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling inzake het bestemmingsplan Weerselo Kern, is middels onderhavig bestemmingsplan alsnog bezien welke gevolgen dit heeft voor de omgeving én of er daarbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Na een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen is onderhavig bestemmingsplan vastgesteld. Ten opzichte van het bestemmingsplan Weerselo Kern wordt middels onderhavig bestemmingplan de bouw en gebruik van sleufsilo's mogelijk gemaakt.
De locatie Haarstraat 19 ligt ten zuidoosten van het dorp Weerselo in het overgangsgebied naar het buitengebied. Weerselo is één van de drie verzorgingskernen binnen de gemeente Dinkelland en telt 3022 inwoners (1 januari 2012). De begrenzing van het plangebied is gebaseerd op de situering van de sleufsilo's bij de verleende omgevingsvergunning. Zie figuur 1.1 voor de ligging én de globale begrenzing van het plangebied. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing.
Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (bron: Atlas Overijssel, luchtfoto 2011)
De locatie Haarstraat 19 in Weerselo maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Weerselo Kern'. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 mei 2013. In dit plan is het agrarische perceel (aangeduid met een rood kruis) weergegeven als in figuur 1.2.
Figuur 1.2: Fragment verbeelding vastgesteld bestemmingsplan Weerselo Kern (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In dit plan was ter plaatse van het rode kruis de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' ('sa-ab'). Ingevolge artikel 3.2.4. van het vastgestelde plan mochten kuilvoerplaten uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch gebouw'.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 september 2013, inzake het beroep tegen bestemmingsplan Weerselo Kern, de functieaanduiding 'sa-ab' voor het perceel Haarstraat 19 te Weerselo vernietigd. Het bestemmingsplan Weerselo Kern is voor overige in stand gebleven en onherroepelijk geworden.
Doordat de betreffende aanduiding is vernietigd, heeft dit tot gevolg dat op de bewuste locaties geen sleufsilo's mogen worden aangelegd. Zoals aangegeven zijn de sleufsilo's echter opgenomen in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, waardoor er, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State, het wenselijk is om hiervoor een nieuw planologisch kader vast te stellen.
Figuur 1.3: Fragment verbeelding onherroepelijk bestemmingsplan Weerselo Kern (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan "Haarstraat 19 te Weerselo" is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.1774.WEEBPHAARSTRAAT19-0401 en bestaat uit de volgende stukken:
Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de erfinrichting en landschappellijke inpassing van het perceel Haarstraat 19 beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Ten slotte wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen in hoofdstuk 6.
De huidige situatie is gebaseerd op een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de activiteit milieu zoals deze is vergund op 12 juli 2011. De vergunning omvat de gehele inrichting en voorziet in enkele wijzigingen. Tegen die vergunning is beroep ingesteld. Naar aanleiding van dat beroep heeft de aanvrager zijn aanvraag op 5 december 2011 aangevuld met een akoestisch onderzoek. Ten gevolge van dat onderzoek is de omgevingsvergunning per brief van 9 februari 2012 voorzien van een extra voorschrift. In figuur 2.1 is de beoogde inrichting van het perceel Haarstraat 19 te Weerselo weergegeven.
Figuur 2.1: Grens van de inrichting Haarstraat 19 te Weerselo met weergave sleufsilo's
Een tweetal sleufsilo's aan de westkant van het agrarische perceel bij de Nijstadweg worden verwijderd, evenals enkele kleinere sleufsilo's direct grenzend aan de bebouwing op het erf. De verwijderde kuilvoerplaten worden vervangen door enkele nieuwe sleufsilo's aan de oostkant van het erf. Doordat de bebouwing in de lengte richting van het erf is gesitueerd (zie figuur 2.2) brengt o.a. de logistieke inrichting met zich mee dat de sleufsilo's achter op het terrein zijn geprojecteerd. De negen sleufsilo's zijn voor de opslag van maïs, kuilvoerbalen, bierborstel, perspulp, zaagsel en maïskolvensilage.
Recentelijk is de Hilbertsbeek ten noorden van het erf gedeeltelijk verlegd. Hierdoor was het onder meer mogelijk een efficiëntere erfinrichting aan de Haarstraat 19 te realiseren. Ten behoeve van de gewenste bebouwing en erfinrichting is er daarbij ook gekeken naar een goede landschappelijke inpassing van het erf. Deze inpassing is weergegeven in figuur 2.2 en is gebaseerd op een advies van de ervenconsulent van het Oversticht (zie 1). Het gaat om beekbegeleidende beplanting van streekeigen soorten, waardoor er een visuele buffer ontstaat tussen de bebouwing op het erf en de nabij gelegen woonpercelen.
Figuur 2.2: Erfbeplantingsplan Haarstraat 19 Weerselo (bron: Erwin Meinders bouwkundig buro)
In paragraaf 1.2 is reeds geconstateerd dat de Haarstraat 19 ligt in het overgangsgebied van de kern Weerselo naar het buitengebied, zie ook figuur 1.1. Ten noordwesten van het plangebied ligt de bebouwde kom van Weerselo op circa 65 meter van het plangebied. Aan de oost- en zuidzijde van het erf bevinden zich overwegend agrarische gronden met her- en der verspreid woonerven en nog een enkel agrarisch bedrijf. Het meest nabijgelegen woonerf is gelegen aan de Nijstadweg 2 in Weerselo op een afstand van 32 meter van het plangebied.
De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. Het vast te stellen bestemmingsplan maakt het mogelijk dat er op het noordoostelijke gedeelte van het perceel van Maatschap Knikhuis sleufsilo's worden gerealiseerd. Het zou mogelijk zijn om de sleufsilo's te situeren tussen de rundveestal en de Hilbertsbeek, maar daarmee komen de sleufsilo's dichter bij de bebouwde kom te liggen. Dit is gezien de vereiste afstand van 50 meter voor agrarische bedrijfsstoffen niet haalbaar. Voor de opslag van alleen mais kan wel worden voldaan aan de vereiste afstand van 25 meter voor kuilvoer, maar is het vanwege bedrijfseconomische redenen niet gewenst om ze daar te situeren. Het is vanuit bedrijfseconomische redenen het meest efficiënt dat alle sleufsilo's in één lijn liggen met de overige bedrijfsbebouwing. Voorts is van belang dat het agrarisch bedrijf van oudsher op die locatie is gevestigd en de uitbreiding ook in noordoostelijke richting heeft plaatsgevonden. Het is gezien de gezien de situering van de bedrijfsbebouwing dan ook het meest logisch dat de aanleg van sleufsilo's in noordoostelijke richting plaatsvindt. De sleufsilo's zouden ook in oostelijke richting op het perceel kunnen worden gesitueerd, maar dat is gezien de afmetingen van de voor mais bestemde sleufsilo's niet haalbaar. Verder zou dit ook vanuit bedrijfseconomische redenen niet gewenst zijn, omdat de sleufsilo's dan niet in lijn komen te liggen met de overige bedrijfsbebouwing op het perceel. Gezien de afstanden die gelden voor agrarische bedrijfsstoffen en kuilvoer, het feit dat er sprake is van agrarisch gebied, de bedrijfseconomische belangen van Maatschap Knikhuis en de afweging van voor- en nadelen van de alternatieven, is de in plan voorziene locatie de beste locatie voor sleufsilo's. Daarbij hebben wij tevens de belangen van de omwonenden in ogenschouw genomen. Het realiseren van het bouwplan levert geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de naaste omwonenden op. Temeer daar op de verbeelding expliciet is vastgelegd waar kuilvoer mag worden opgeslagen en waar bijvoermiddelen zijn toegestaan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012.
In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Ten aanzien van Oost-Nederland is het volgende in de SVIR beschreven. De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden (bijvoorbeeld de Natura 2000 gebieden de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en de Weerribben) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter-)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden (de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes). Tegelijkertijd is er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu nog niet voelbaar zijn, maar op termijn wel voelbaar zullen zijn (zogenaamde anticipeergebieden).
Kennis en innovatie zijn de stuwende krachten van de economie van dit gebied. In Oost-Nederland manifesteren zich voornamelijk de volgende drie economische concentraties: Food Valley in en rond Wageningen (topsector agrofood), Health Valley in en rond Nijmegen (topsector life sciences) en nanotechnologie in Twente (topsector high tech systemen en materialen).
De (internationale) achterlandverbindingen die door Oost-Nederland lopen zijn van internationaal belang voor het functioneren van de mainports en daarmee de topsector logistiek. Een burgerluchthaven Twente kan in regionaal ruimtelijk-economisch perspectief bijdragen aan de internationale bereikbaarheid van de Euregio.
Het onderhavige plan is niet van invloed op bovengenoemde nationale belangen, de kennis en innovatie en de achterlandverbindingen in Oost-Nederland. Geconcludeerd wordt dat er geen strijd is met het Rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Op 3 juli 2013 heeft de Provincie Overijssel de 'actualisatie Omgevingsvisie' vastgesteld. Deze actualisatie is gericht op de herijking van de EHS.
Een van de opgaven voor de Omgevingvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio's, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.
De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt.
In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denken ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.
Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Het beoogde plan wordt uitgevoerd conform de eisen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de 'Omgevingsvisie Overijssel'. In paragraaf 3.2.3 is dit verder uitgewerkt aan de hand van het sturingsprincipe.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de SER-ladder gehanteerd. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving spreken we over het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten:
De ruimte waarbinnen de nieuwe sleufsilo's mogelijk zijn, grenst direct aan het agrarische bouwvlak. Bovendien dient deze ruimt ter vervanging van een tweetal 60 meter lange kuilvoerplaten welke nu aan de westzijde van het erf liggen. Door de nieuwe sleufsilo's kuilvoerplaten direct grenzend aan de achterzijde van de huiskavel te situeren ontstaat er een logische en efficïente erfinrichting die beter in het landschap kan worden ingepast. Geconcludeerd wordt dat er bij dit plan sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan past binnen de generieke beleidskaders.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. Voor het perceel Haarstraat 19 te Weerselo geldt het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren' (zie figuur 3.1). De rode ster duidt de locatie van de sleufsilo's aan.
Figuur 3.1: Ontwikkelingspersectieven (bron: provincie Overijssel)
Niet alleen over het onderhavige plangebied, maar over heel Twente ligt ook het ontwikkelingsperspectief 'Nationaal landschap: Noord-Oost Twente'.
Nationale landschappen moeten zich sociaal-economisch voldoende kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noord-Oost Twente zijn:
Het landschapstype van het plangebied is jonge heide en broekontginningslandschap. De hoofdkenmerken zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex.
In het mixlandschap is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavige plan past daar goed binnen: landbouw en landschapsontwikkeling is één van de genoemde functies.
De ligging van het perceel Haarstraat 19, omringd door woningbouw en wegen, brengt met zich mee dat er niet veel mogelijkheden zijn om de hoofdkenmerken te versterken. Het groene karakter binnen het gebied dat ligt tussen de Haarstraat, Rosenssteeg en de Nijstadweg blijft gehandhaafd. De nieuwe sleufsilo's zijn noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering. Twee sleufsilo's worden verwijderd, waardoor het evenwicht in groen in stand blijft.
Gebiedskenmerken
Op basis van de gebiedskenmerken gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken.
De gebiedskenmerken voor het voorliggende plan zijn:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
1. Natuurlijke laag
De natuurlijke laag (figuur 3.2) wordt gekenmerkt als dekzandvlakte en ruggen. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Figuur 3.2: Natuurlijke laag: dekzandvlakte (bron: provincie Overijssel)
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. De verplaatsing van de Hilbertsbeek heeft al voor nieuwe beplanting in het gebied gezorgd. De sleufsilo's zijn achter die beplanting (rode ster in figuur 3.2) gesitueerd.
2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. De locatie Haarstraat 19 ligt in het jonge heide en broekontginningslandschap, zie figuur 3.3.
Figuur 3.3: Laag van het agrarisch cultuurlandschap: jonge heide en broekontginningslandschap (bron: Atlas van Overijssel)
Met het verwijderen van twee sleufsilo's en het aanleggen van nieuwe sleufsilo's op de locatie van de rode ster worden de specifieke kenmerken van het agrarische cultuurlandschap niet onevenredig aangetast, aangezien deze ook al door de aanwezigheid van de bestaande bebouwing is beïnvloedt.
3. Lust- en Lesiurelaag
De lust - en leisurelaag wordt gekenmerkt door donkerte. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, tenminste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden.
Het perceel Haarstraat 19 ligt aan de rand van het dorp Weerselo. Voorliggend bestemmingsplan brengt met de mogelijkheid tot de aanleg van de sleufsilo's geen verandering met zich mee in de hoeveelheid licht die nu al aanwezig is als gevolg van de aanwezige bebouwing. Het plan doet geen afbreuk aan de ambitie tot 'donkerte'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Als deeluitwerking van de Rcw hebben Provinciale Staten op 15 september 2004 het reconstructieplan 'Salland-Twente' (hierna: reconstructieplan) vastgesteld, dat op 13 december 2006, 14 november 2007 en 1 september 2009 is gewijzigd. Het reconstructieplan kent geen rechtstreekse doorwerking van beleid. Om de doorwerking van dit beleid te waarborgen in gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen heeft de provincie hiervoor o.a. regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Artikel 2.9.2 van de Omgevingsverordening betreft een regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro.
De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente. Voor het deelgebied is in het reconstructieplan een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Aangegeven wordt dat de oplossing van de ruimtelijke, milieutechnische, economische en sociale opgaven voor Noordoost-Twente in hoofdlijn ligt in:
De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden. De locatie Haarstraat 19 te Weerselo ligt binnen het verwevingsgebied.
Volgens de Reconstructiewet is een verwevingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
De aanleg van sleufsilo's behoren bij het aanwezige agrarisch bedrijf en passen binnen een verwevingsgebied. Bovendien wordt met de landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaltiteit in het gebied verbeterd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het reconstructieplan Salland-Twente.
De Structuurvisie Dinkelland is vastgesteld op 10 september 2013. Zij richt zich op het versterken van de sociaal-economische kracht van Noordoost-Twente. Ingespeeld wordt op de effecten van de demografische en economische ontwikkelingen, waaronder de leefbaarheid van de kernen en het behouden en versterken van de waardevolle landschappelijke en natuurlijke waarden.
De structuurvisie wijst op de steeds groter wordende ruimtelijke druk op het buitengebied. Kenmerkend voor het buitengebied is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die voornamelijk drijft op het agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als in het buitengebied is gevestigd een belangrijke rol speelt.
De aanleg van de sleufsilo's op de gewenste locatie draagt bij aan een goede bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf. De bestaande bebouwing staat een volledige herinrichting van het erf in de weg en is bovendien niet logisch. Doordat de beek is verlegd is het mogelijk geweest de locatie van de sleufsilo's landschappelijk in te passen. Hierdoor staat enerzijds de agrarische bedrijfsvoering niet ter discussie en is anderzijds invulling gegeven aan een verbetering van de landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de structuurvisie Dinkelland.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. Het hoofddoel van het landschapsontwikkelingsplan is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar.
Het is de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:
Het LOP wil in de eerste plaats de mogelijkheden laten zien. Het zegt niet wat niet mag of wat direct moet, want het LOP heeft immers geen juridische status. Het LOP heeft hierdoor geen beperkende werking op de bestaande functies in het gebied, zoals landbouw, recreatie, wonen en werken.
De landschappelijke eenheden zijn opgebouwd uit verschillende deelgebieden met ieder hun eigen karakteristieken en gewenste ontwikkeling. De verschillen in gewenste ontwikkeling en het onderscheid in deelgebieden komen voort uit de verschillen tussen landschapstypen.
Het plangebied is gelegen in het Bekken van Hengelo, deelgebied Saasveld-Weerselo (zie figuur 3.4)
Figuur 3.4: Het bekken van Hengelo (bron: LOP gemeente Dinkelland)
Binnen het deelgebied Saasveld-Weerselo is het toekomstbeeld een agrarisch cultuurlandschap. Het open karakter, de bolling en steilranden van de essen en kampen is als één geheel behouden en versterkt. De essen en kampen kennen een agrarisch gebruik. Op de overgang van de open essen en kampen op de hogere delen naar de lagere delen, ligt een compositie van landschapselementen (zoals houtwallen, singels en geriefhoutbosjes) en verspreide erven.
Binnen de kleinschalige randen van de essen en kampen is ruimte voor kleinschalige bescheiden ontwikkelingen van onder andere de woonfunctie, de dag- en verblijfsrecreatieve functie. Gestreefd wordt naar eigentijdse compacte erf-ensembles die voorbouwen op de identiteit van het Twentse erf en die met elkaar verweven zijn door een netwerk van routes en beplantingen.
Met de aanleg van sleufsilo's wordt het streefbeeld niet wezenlijk verstoord. Het agrarische bedrijf is ter plaatse al lange tijd aanwezig, waardoor de agrarische activiteiten al van invloed waren op het deelgebied. De aanleg van de sleufsilo's brengt daar geen verandering in. Het beoogde plan past binnen de kaders die gesteld zijn in het LOP. De verlegde beek en de inrichting daarvan dragen bij aan de landschappelijke inpassing van de sleufsilo's . Voorliggend plan past daarmee binnen het beleid uit het LOP.
In 2008 is de nota Geluidsbeleid vastgesteld.
Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden:
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Het gebied waar de sleufsilo's zijn geprojecteerd, is aangemerkt als 'woonwijk' (zie figuur 3.6).
Figuur 3.6: Fragment kaart gemeentelijk geluidbeleid (bron: gemeente Dinkelland)
Voor een woonwijk geldt de ambitie 'redelijk rustig' (weg- en railverkeer) en 'rustig' (bedrijven). De bovengrens voor beide thema's is 'onrustig'. Voor wegen met een verkeersfunctie (gebiedontsluitingsweg of een ETW A (erftoegangsweg) geldt de bovengrens 'zeer onrustig'. De Haarstraat kan in dit specifieke geval, mede gelet op het feit dat er meerdere agrarische erven op de Haarstraat ontsluiten, als een erftoegangsweg worden aangemerkt. In subparagraaf 4.1.3 wordt stilgestaan bij een verricht akoestisch onderzoek.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieuaspecten bij het plan zijn betrokken. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Bovendien is het bestemmingplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieu (milieuzonering, geluid, bodem, luchtkwaliteit en stof), water, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, externe veiligheid en verkeer en parkeren.
De agrarische bedrijfsvoering kan plaatsvinden met in achtname van de omgeving en de in de omgeving gevoelige objecten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk om binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – bijvoermiddel' en 'specifieke vorm van agrarisch-kuilvoer' (hierna: 'sa-bij' respectievelijk 'sa-kui') sleufsilo's te realiseren. In deze specifieke situatie gaat het met betrekking tot zonering dan ook om de effecten van het gebruik van deze sleufsilo's op de omgeving.
De VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering geeft indicatieve afstanden om aan te houden tussen een gevoelig object en een (veehouderij)bedrijf. Vanwege het feit dat door het vast te stellen bestemmingsplan sleufsilo's worden mogelijk gemaakt is aangesloten bij lijst 2 van de VNG-brochure waar voor het aspect geur voor wat betreft kuilvoer een afstand is opgenomen. Voor het aspect geur is een afstand van 50 meter opgenomen en voor het aspect stof is een afstand van 10 meter opgenomen.
In artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit zijn specifieke regels gesteld ten aanzien van de opslag van agrarische bedrijfsstoffen (Maatschap Knikhuis is een type B inrichting, zodat hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is (artikel 3 jo. artikel 2.1 Activiteitenbesluit)). Het betreffende gebied is aan te merken als bebouwde kom, zodat voor agrarische bedrijfsstoffen een afstand van 50 meter geldt tot een geurgevoelig object. Ten aanzien van de opslag van kuilvoer is bepaald dat deze plaatsvindt op een afstand van tenminste 25 meter tot een geurgevoelig object. Verder is bepaald dat als de afstand van het opgeslagen kuilvoer tot een geurgevoelig object minder dan 50 meter bedraagt, het opgeslagen kuilvoer afgedekt moet zijn, behoudens de periode dat veevoeder aan de veevoederopslag wordt toegevoegd of onttrokken.
Het dichtstbijzijnde geurgevoelige object is de woning aan op het perceel Nijstadweg 2 te Weerselo. De afstand tussen deze woning tot aan het dichtstbijzijnde punt waar het kuilvoer kan worden opgeslagen bedraagt ongeveer 32 meter, zodat is voldaan aan de afstand van 25 meter en derhalve de voorwaarde geldt dat het opgeslagen kuilvoer afgedekt moet zijn. Maatschap Knikhuis dient aan de regels van het Activiteitenbesluit te voldoen. Op de plankaart en in de planregels zijn de aanduidingen 'sa-bij' en 'sa-kui' opgenomen, waarbij wordt aangesloten bij de omgevingsvergunning milieu van 30 juni 2011, zodat duidelijk is dat waar de opslag van mais, kuilvoerbalen, bierborstel, perspulp en zaagsel plaatsvindt en gegarandeerd is dat voor de opslag van agrarische bedrijfsstoffen en kuilvoer wordt voldaan aan in het Activiteitenbesluit genoemde afstanden hiervoor.
Met betrekking tot het aspect stof kan geconcludeerd worden dat aan de indicatieve afstand van de VNG-Brochure van 10 m voldaan. De sleufsilo's liggen namelijk op 32 m of meer van het stofgevoelige object. Ten aanzien van het aspect geur van de sleufsilo's waar kuilvoer wordt opgeslagen, wordt gesteld dat deze op een afstand van 32 m van het geurgevoelige object liggen. Deze afstand is ruimer dan de minimum afstand van 25 m die in het Activiteitenbesluit wordt genoemd voor kuilvoer. Uit het Activiteitenbesluit volgt dat dat het kuilvoer moet zijn afgedekt. Gelet op de landelijke omgeving waarin geurgevoelige objecten en agrarische bedrijven zijn gelegen en gelet op inrichting van het agrarische bedrijfsperceel, de afstand van de sleufsilo's en de verplichte afdekking van het kuilvoer, is een kleinere afstand dan 50 m in deze situatie vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op perceel aan de Nijstadweg 2 te Weerselo.
In het kader van de vergunningverlening voor de activiteit milieu is in oktober 2011 door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek betreft de gehele inrichting inclusief (het gebruik van) de nieuwe sleufsilo's. Dit onderzoek is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld.
De conclusie van het onderzoek luidt dat er zowel gedurende de dagperiode als de avond/nachtperiode aan de normen bij woninggevels wordt voldaan. In de rapportage is wel aangegeven dat tijdens het inkuilen (2 dagen per jaar, circa 8 uur) een normoverschrijding plaatsvindt. De bovengrens van 55 dB(A) uit het gemeentelijke geluidsbeleid wordt daarbij niet overschreden. Het inkuilen van maïs behoort niet tot de representatieve bedrijfssituatie, maar geldt als een incidentele bedrijfssituatie. Deze incidentele bedrijfssituatie is inherent aan de agrarische bedrijfsvoering en kan niet worden voorkomen.
De resultaten van het akoestische onderzoek gaven geen aanleiding om de omgevings- vergunning voor de activiteit milieu te weigeren. De geluidsbelasting vanuit de inrichting, waaronder ook de sleufsilo's, voldoet aan de normen. Incidenteel (2 dagen per jaar) is er bij het inkuilen sprake van een normoverschrijding. Deze activiteiten vinden echter plaats gedurende de dag periode en blijven onder de bovengrens van 55 dB(A). Het gaat daarmee om incidentele bedrijfssituaties, inherent aan het bedrijf, en welke apart vergunbaar zijn. Geconcludeerd wordt dat er, ondanks de genoemde incidentele normoverschrijding, wel sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat voor de omliggende woningen. Voor het aspect 'geluid' is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoewel het onderzoek gedateerd lijkt, zijn de gegevens nog steeds actueel. In de bedrijfsvoering zijn namelijk geen wijzigingen opgetreden ten opzichte van de vergunde situatie. Omdat ook in de inhoud van de vergunning geen wijzigingen zijn opgetreden die van invloed zijn op de akoestische situatie en de planologische situatie daar bij aansluit, bestaat er geen aanleiding een nieuw akoestisch onderzoek te laten verrichten. Enkele tekstuele onjuistheden in de rapportage zijn op 10 maart 2014 hersteld. Deze rapportage is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 3).
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om aan de achterzijde van het perceel Haarstraat 19 in Weerselo sleufsilo's te realiseren. Deze sleufsilo's zullen onderdeel zijn van de veehouderij aan Haarstraat 19 in Weerselo. De geurhinder, afkomstig uit veehouderijen, moet worden beoordeeld volgens het toetsingskader in de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). Het gaat daarbij echter om de afstand van emissiepunten bij agrarische bedrijfsgebouwen en niet om sleufsilo's.
Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu van 30 juni 2011 is daarom voor het onderdeel sleufsilo's aansluiting gezocht bij bepalingen uit het Besluit Landbouw Milieubeheer (inmiddels het Activiteitenbesluit). Zoals in § 4.1.1 is aangegeven zijn in artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit zijn specifieke regels gesteld ten aanzien van de opslag van agrarische bedrijfsstoffen (Maatschap Knikhuis is een type B inrichting, zodat hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is (artikel 3 jo. artikel 2.1 Activiteitenbesluit)). Voor agrarische bedrijfsstoffen geldt voor onderhavig plangebied een afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object en voor het opslaan van kuilvoer is bepaald dat deze plaatsvindt op ten minste 25 meter afstand van een geurgevoelig object. Indien de afstand van het opslagen kuilvoer tot een geurgevoelig object minder dan 50 meter bedraagt, is het opslagen kuilvoer afgedekt, met uitzondering van de periode dat veevoeder aan de veevoederopslag wordt toegevoegd of onttrokken. Dergelijke bepalingen zijn opgenomen om onaanvaardbare hinder voor gevoelige objecten te voorkomen.
Zoals in § 4.1.1 is overwogen wordt aan deze voorwaarden bij voorliggend bestemmingsplan voldaan. Voor de omliggende woningen aan de rand van de bebouwde kom, of in het buitengebied wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming. De gronden in het plangebied zijn geruime tijd in gebruik geweest voor agrarisch gebruik. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een verontreiniging. Binnen het plangebied worden naast het agrarische gebruik enkel sleufsilo's mogelijk gemaakt, er komen geen kwetsbare functies (zoals wonen). Uit de informatie van eht bodeminformatiesysteem en het tankenbestand (ondergrondse tanks) is gebleken dat de locatie aan de Haarstraat 19 te Weerselo onverdacht is. De bodemkwaliteit wordt van voldoende kwaliteit geacht voor het gebruik van de gronden ten behoeve van deze sleufsilo's. De bescherming van de bodemkwaliteit bij de voorgenomen activiteiten worden zonodig middels voorschriften afgedwongen middels sectorale regelgeving (i.c. het Activiteitenbesluit) en de verleende omgevingsvergunning. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk voor de aanleg van de sleufsilo's.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
In figuur 4.1 is de uitvoer van de rekentool te zien. Daarbij is uitgegaan van 1 extra voertuigbeweging per dag voor het laden/lossen van voer met de tractor. Daarbij is in acht genomen dat er voorheen al voertuigbewegingen mogelijk waren voor het bewerken van de agrarische gronden.
Figuur 4.1: Rekentool NIBM (bron: Kenniscentrum Infomil)
Binnen het plangebied zijn geen gevoelige objecten gelegen. Uit de rekentool blijkt dat voorliggend bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving en op de luchtkwaliteit in het algemeen. Voor omliggende woningen treedt er geen verslechtering van het woon- en leefklimaat op voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dat er voor dit aspect sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In voorgaande paragraaf is bezien wat de gevolgen zijn van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Daarbij is specifiek gekeken naar de gevolgen van extra verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit (fijnstof). Gezien de uitspraak van de Raad van State (d.d. 18 september 2013) wordt hier echter ook specifiek gekeken naar mogelijke overlast door stof ten gevolge van de sleufsilo's.
Zoals ook eerder bij milieuzonering en bij geurhinder is geconstateerd is in het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaald dat het opslaan van kuilvoer plaatsvindt op ten minste 25 meter afstand van een geurgevoelig object. Indien de afstand van het opslagen kuilvoer tot een geurgevoelig object minder dan 50 meter bedraagt, is het opslagen kuilvoer afgedekt, met uitzondering van de periode dat veevoeder aan de veevoederopslag wordt toegevoegd of onttrokken. Bij voorliggend plan wordt aan deze voorschriften uit het Activiteitenbesluit voldaan.
In dezelfde VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering is aangegeven dat voor het aspect stof een indicatieve afstand van 10 m geldt. Nu de sleufsilo's op 32 m vanaf het stofgevoelige object zijn gesitueerd wordt aan de afstand van 10 m voldaan.
Door het afdekken van de sleufsilo's wordt de hinder ten gevolge van het kuilvoer tot een minimum beperkt. Door deze afdekking worden eventuele negatieve gevolgen, zoals het verwaaien van stof, tot een minimum beperkt. Enige uitzondering hierop zijn de twee dagen dat gedurende de dag het inkuilen plaatsvindt. Geconcludeerd wordt dat voor de omliggende woningen, mede gelet op de indicatieve afstand van 10 m, voor het aspect stof voor alle sleufsilo's in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het kader van de watertoets is overleg gevoerd met het waterschap. Op 3 maart 2014 is daartoe de digitale watertoets ingevuld via www.dewatertoets.nl (zie Bijlage 2). Hieruit volgt de normale procedure, waarin beschreven moet worden wat de invloed van deze ontwikkeling is op de waterhuishouding. Het waterschap geeft n.a.v. de watertoets aan dat voor alle inbreidingen en uitbreidingen in principe onderstaande beleidsregels gelden:
Algemeen
Afvalwater
Hemelwater
Grondwater
Oppervlaktewater
Met voorliggend bestemmingsplan worden de sleufsilo's ten oosten van de Haarstraat 19 in Weerselo positief bestemd. Ten behoeve van de erfinrichting van het agrarische bedrijf is in een eerder stadium in overleg met het waterschap (Regge en Dinkel destijds) de Hilbertsbeek verplaatst. Binnen het plangebied is geen sprake van afvalwater. Hemelwater wordt gescheiden afgevoerd door infiltratie op het erf of in de directe omgeving aansluitend op het erf. Voorliggend plan heeft geen nadelige gevolgen voor zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve aspecten van de waterhuishouding in het plangebied of in de directe omgeving.
Met het waterschap is in het verleden al overleg gevoerd, over onder meer de verlegging van de Hilbertsbeek.
Daarmee is er voor het aspect 'water' sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Bij een bestemmingsplan dienen de gevolgen van de toegekende bestemming(en) met betrekking tot mogelijk aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden (Natura 2000), de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en beschermde soorten. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). Via de website www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 is bezien of het besluitgebied is gesitueerd nabij een Natura2000-gebied, of de Ecologische hoofdstructuur (EHS).
De Haarstraat 19 in Weerselo is gelegen op circa 500 meter ten noorden van het meest nabij gelegen Natura-2000 gebied Lemselermaten. Zie hiervoor ook figuur 4.2, waar het plangebied met een rode ster is aangegeven ten opzichte van het rood gearceerde Natura-2000 gebied. Het voorliggende plan bestaat uit het positief bestemmen van sleufsilo's. Het gaat om een bestaand bedrijf, waarbij slechts sprake is van een aangepaste erfinrichting m.b.t. de sleufsilo's. Van enige invloed op het Natura2000-gebied kan de voorgenomen beperkte ingreep niet zijn, zodat zelfs de externe werking van de Natuurbeschermingswet 1998 niet van toepassing is.
Figuur 4.2: Ligging t.o.v. Natura-2000 gebieden (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Op circa 400 meter ten zuiden van het erf liggen gronden die zijn aangewezen als onderdeel van de EHS (zie figuur 4.3). Ook hier geldt door de beperkte ingreep, wijziging van de situering van sleufsilo's bij een bestaand agrarisch erf, dat van significant negatieve effecten op de EHS geen sprake zal zijn. Bovendien liggen tussen de EHS en het plangebied verschillende agrarische- bedrijfs- en woonpercelen die een mogelijke buffer vormen tussen de EHS en het plangebied. Daarom wordt geconcludeerd dat het plan geen afbreuk doet aan de waarden van de EHS.
Figuur 4.3: Ligging t.o.v. EHS (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel, direct grenzend aan het erf. De gronden zijn reeds bestemd voor agrarische doeleinden en worden al geruime tijd intensief gebruikt voor agrarische doeleinden. Een dergelijk intensief gebruik leidt doorgaans niet tot een geschikt vestigingsklimaat voor beschermde soorten. Met voorliggend plan wordt het mogelijk op de agrarische gronden ook sleufsilo' te realiseren. Verwacht wordt dan ook dat dit plan niet leidt tot nadelige effecten op beschermde soorten. Wel wordt hier nogmaals gewezen op de algemene zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en faunawet:
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Daarin is in artikel 3.1.6 onder 4 bepaald dat de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met deze procesvereiste wordt getracht deze waarden eerder in het proces van ruimtelijke ordening in te brengen. Met cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld dat op 27 mei 2008 is vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstelling zijn hierna weergegeven.
Op de verwachtingswaardenkaart, waarvan een fragment hieronder in een figuur is weergeven, heeft het plangebied de aanduiding 'dekzandhoogten en –ruggen met een plaggendek'. De verwachting voor deze gebieden is hoog voor resten uit alle perioden. Archeologische resten zijn afgedekt door een plaggendek > 50 cm en zijn daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd. Het bijbehorende beleidsadvies is als volgt geformuleerd: "archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Met voorliggend plan wordt de realisatie van sleufsilo's mogelijk gemaakt. Bij de realisatie van de sleufsilo's vinden geen bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 2500 m² plaats. Een verkennend archeologisch onderzoek kan daarmee, conform beleid, achterwege blijven. Eventueel aanwezige archeologische waarden blijven in de grond bewaard.
Figuur 4.4: Archeologische verwachtings- en advieskaart (gemeente Dinkelland)
Het plangebied ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel is bezien of er in- of direct grenzend aan het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Daaruit blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in het plangebied bekend zijn. Voor het aspect 'cultuurhistorie' wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het besluit verplicht gemeenten en provincies om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met de veiligheidsnorm rekening te houden.
Het Bevi maakt onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico houdt in dat op een plaats buiten de inrichting, een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De richtwaarde van het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6, wat betekent dat de kans dat iemand buiten de inrichting overlijdt ten gevolge van een ongeval in die inrichting niet hoger mag zijn dan 1 op de miljoen jaar. Dit kan grafisch worden weergegeven door een risicocontour. Binnen de vastgestelde contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden, zoals woningen. Naast het plaatsgebonden risico speelt ook het groepsrisico een rol in het externe veiligheidsbeleid. Het groepsrisico is de kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico wordt het groepsrisico niet vastgelegd als richtwaarde, maar als oriëntatiewaarde. In het Bevi zijn enkele oriëntatiewaarden opgenomen. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd van deze waarden afwijken. In de gemeentelijke nota Externe veiligheidsbeleid, 2007, wordt invulling gegeven aan deze wettelijke verplichtingen.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is de uitvoering van het Bevi geregeld. In het Revi is opgenomen welke afstanden in acht genomen moeten worden met betrekking tot Bevi inrichtingen. De afstanden komen overeen met de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Verder moet rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van buisleidingen, zoals bijvoorbeeld hoge druk en transportleidingen voor aardgas en transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het invloedsgebied van de risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico als de oriënterende waarde wordt overschreden en als het groepsrisico toeneemt. Om een eerste indruk te krijgen van de aanwezigheid van risicovolle objecten in en nabij het plangebied, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd, zie de afbeelding hieronder.
Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart, met het plangebied bij de rode ster (Risicokaart Overijssel)
Uit de risicokaart blijken er geen nabijgelegen risicobronnen zijn. De meest nabijgelegen risicobron is Tankstation Hoogendijk VOF op circa 300 meter afstand van het plangebied. Het plangebied valt ruimschoots buiten die risicocontouren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarnaast zelf niet in de ontwikkeling van risicobronnen, zodat de situatie voor de omgeving voor het aspect externe veiligheid ongewijzigd blijft. Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen belemmering oplevert voor dit plan.
Met de gewijzigde erfinrichting ontstaat voor het agrarische bedrijf een betere logistiek op het erf. De sleufsilo's worden in het verlengde van de bedrijfsgebouwen gesitueerd en worden ook ontsloten via het bestaande erf. Parkeren vindt ook plaats op het bestaande erf. Voorliggend bestemmingsplan leidt dan ook niet tot negatieve effecten voor de verkeerskundige en/of parkeersituatie.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat in het bestemmingsplan het maatschappelijk belang voldoende is meegenomen in de afweging.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het onderhavige plan valt binnen de in de lijst genoemde categorie B3, waardoor geen vooroverleg nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 3 maart 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd. De conclusie van die digitale toets is dat er sprake is van een normale procedure. Met het waterschap is in het verleden al overleg gevoerd, over onder meer de verlegging van de Hilbertsbeek.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage zal liggen, waarbij informatie kan worden ingewonnen. Tijdens deze periode kan een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken.
Van de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen is gebruik gemaakt. Er is één zienswijze ingediend. Een samenvatting van de zienswijze, de reactie daarop en de naar aanleiding van de zienswijze doorgevoerde wijzigingen in het plan zijn beschreven in bijlage 4 ( Reactienota zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. Bij voorliggend plan is er geen sprake van verhaalbare kosten zodat de gemeenteraad, conform artikel 6.2.1a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
De verbeelding is gebaseerd op de omgevingsvergunning d.d. 12 juli 2011 en de bijbehorende tekeningen/erfinrichting. De verbeelding richt zich daarbij specifiek op de locatie van de sleufsilo's. De gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'.
Voor de regels bij het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het onherroepelijke bestemmingsplan 'Weerselo Kern' (NL.IMRO.1774.WEEBPWEERSELOKERN-0403). Naast de beegripsbepalingen (artikel 1), de wijze van meten (artikel 2) en de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangsregels en slotregel in hoofdstuk 4 zijn in het plan twee bestemmingen opgenomen.
Agrarisch (artikel 3)
Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De gronden zijn daarmee in de eerste plaats bestemd voor het agrarische gebruik en de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Omdat er geen sprake is van een bouwvlak, mogen er binnen het plangebied geen gebouwen (bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken) worden gebouwd. Er mogen wel bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' zijn sleufsilo's toegestaan.
Groen (artikel 4)
De bestemming 'Groen' is opgenomen om de landschappelijke inpassing van de sleufsilo's te borgen. Op de verbeelding is een zone met een diepte van 3 m bestemd voor 'Groen'. In de regels is bepaald dat deze gronden, gelet op de functie die daaraan toegekend wordt, alleen ingericht mogen worden met groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Speelvoorzieningen, verhardingen etc. zijn niet mogelijk.
Door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt ook de instandhouding van het nieuwe groen gewaarborgd.