Plan: | Weerselo, Echelpoelweg 9 - 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.WEEBPECHELPOELWG11-0401 |
Op 5 november 2013 is het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Weerselo' vastgesteld. Het bedrijfsperceel van Bekke Recycling (Echelpoelweg 9-11) ligt binnen de plangrens van dat bestemmingsplan. Bij die herziening is ten onrechte een strook grond, welke eigendom is van Bekke Recycling en legaal in gebruik is als bedrijventerrein, bestemd als 'Groen'. Er is wel een groenwal aan die zijde, maar deze ligt buiten de grondeigendommen van Bekke Recycling. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het volledige bedrijfsperceel alsnog voorzien van een passende bestemming.
Het plangebied bestaat uit het bedrijfsperceel aan de Echelpoelweg 9 en 11 in Weerselo. De locatie ligt op ca. 500 meter ten zuidoosten van de kern van Weerselo op bedrijventerrein Echelpoel. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie P, perceelsnummers 1528, 1536, 1822 en 1841. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied rood omlijnd weergeven. De exacte begrenzing van het plangebied staat op de verbeelding weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied Echelpoelweg 9-11, Weerselo
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Weerselo' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 5 november 2013 gewijzigd vastgesteld.
Aan het plangebied zijn daarin de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Groen' toegekend (zie afbeelding 1.2). Aan het perceel is daarnaast de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' toegekend. Tot slot ligt er binnen het perceel een bouwvlak waarbinnen een maximale bouwhoogte van 8 meter geldt.
Het deel van het bedrijfsperceel dat is voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' is daarmee bestemd voor bedrijven genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', waarbij uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.2 is toegestaan.
Het deel van het bedrijfsperceel dat is voorzien van de bestemming 'Groen' is in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Het uitbreiden van het bedrijfspand aan de Echelpoelweg 11 en het gebruik van deze gronden voor bedrijfsdoeleinden past niet binnen deze bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Afbeelding 1.2: Uitsnede 'Bedrijventerrein Weerselo', plangebied rood omlijnd.
Het wijzigingsplan 'Weerselo, Echelpoelweg 9 - 11' bestaat naast de onderhavige toelichting mede uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. De regels bevatten de gebruiks- en bouwvoorschriften die zijn gekoppeld aan de bestemmingen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
Het wijzigingsplan wordt in de volgende hoofdstukken toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
Zoals hiervoor is aangegeven ligt het perceel Echelpoelweg 9-11 op het bedrijventerrein Echelpoel. Het is een bedrijfsperceel waarop het bedrijf Bekke Recycling is gevestigd. Er staan twee bedrijfspanden (nrs. 9 en 11). Ook zijn er op het bedrijfsperceel enkele containers aanwezig welke gezamenlijk een asbestcementwasstraat vormen. Daarnaast is er sprake van enige buitenopslag. Zoals bij de inleiding reeds is aangegeven ligt aan de achterzijde van het bedrijfsperceel, en buiten de grondeigendommen van Bekke Recycling een groenwal. In een figuur 2.1 is een uitsnede van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Echelpoel II' weergegeven. Daarop is te zien dat het plangebied, bestaande uit het gehele perceel van Bekke Recycling, in het eerdere plan al was bestemd als 'Bedrijventerrein, categorie B'. In het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Weerselo' is deze bestemming voor de achterste strook ten onrechte gewijzigd in 'Groen'.
Afbeelding 2.1: Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Echelpoel II' (vastgesteld 20-7-1999)
Bekke Recycling is voornemens om het bedrijfspand (nr. 11) aan de achterzijde uit te breiden. Na realisatie van deze uitbreiding blijft er een strook van 2,5 - 3 meter breed tussen de bedrijfshal en de groenstrook. Deze hal zal op korte termijn gebouwd worden. De bedrijfshal moet worden gebouwd binnen het bouwvlak. Tevens kan in het bouwvlak een permanente voorziening worden gebouwd voor de sanering van asbesthoudende materialen. Gezien de strengere wetgeving voor het werken met asbest, worden hogere eisen gesteld aan voorzieningen waarbinnen met asbest gewerkt wordt. In de komende periode zal er een nieuw gebouw worden gerealiseerd binnen het bouwvlak ter vervanging van de reeds bestaande voorziening.
Voor het overige vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats op het perceel. Er komt geen extra verharding op het terrein. De groenwal aan de achterzijde van het bedrijfsperceel blijft onaangetast. Met voorliggend bestemmingsplan wordt daarmee de bestemming wederom in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie en de eigendomsverhoudingen. Het bouwvlak is daarbij zodanig vormgegeven dat de gewenste uitbreiding, de bestaande bebouwing (nrs. 9 en 11) en containers (asbestcementwasstraat) binnen het bouwvlak liggen.
Afbeelding 2.2: Luchtfoto 2011, plangebied rood omlijnd (bron: Atlas Overijssel)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Toets
Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter. Het plangebied is echter gesitueerd op het bestaande bedrijventerrein, Echelpoel. Dit plan doet dan ook geen afbreuk aan de grote mate van kleinschaligheid en het groene karakter die kenmerkend zijn voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
Bij voorliggend plan wordt een bestaand bedrijfsperceel voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' en een bijpassend bouwvlak waarbinnen de uitbreiding van een bedrijfshal mogelijk is. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor het overige zijn er in het kader van de "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven. Voorliggend plan is in lijn met de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Toets
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus; bedrijventerrein' (zie ook figuur 3.2).
In het ontwikkelingsperspectief 'bedrijventerrein' is sprake van werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting is functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch. Bij voorliggend plan is sprake van een gemengd bedrijventerrein. Voorliggend bestemmingsplan kent een passende bestemming toe aan een bestaand bedrijfsperceel en maakt de uitbreiding van een bedrijfspand aan de achterzijde van het perceel mogelijk. Dit past uitstekend binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De Echelpoelweg 9-11 is op de gebiedskenmerkenkaart bij de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. Inmiddels is ter plaatse van het plangebied het bedrijventerrein Echelpoel ontwikkeld. Hierdoor is de 'natuurlijke laag' slechts beperkt herkenbaar. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een bestaand bedrijfsperceel met bebouwing. Voorliggend plan heeft geen invloed op het aanwezige reliëf. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. Ook hiervoor geldt dat de laag van het agrarisch cultuurlandschap in het plangebied slechts beperkt herkenbaar is, doordat het een bestaand en bebouwd bedrijfsperceel is. Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot negatieve gevolgen voor het het jonge heide- en broekontginningslandschap.
De 'stedelijke laag'
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangemerkt als 'Bedrijventerrein 1955-nu'. De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen dezebij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen. Met voorliggend plan wordt het bestaande bedrijfsperceel postitief bestemd. Hierdoor wordt het voor het ter plaatse gevestigde bedrijf mogelijk haar activiteiten te blijven uitvoeren. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden aan de achterzijde uit te breiden, zodat het bedrijf ter plaatse verder kan groeien. Dit alles draagt op positieve wijze bij aan de vitaliteit van het bedrijventerrein.
De 'lust- en leisurelaag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' de aanduiding 'donkerte'. Bij voorliggend plan is er reeds sprake van lichtuitstoot door de bedrijvigheid op bedrijventerrein Echelpoel. Voorliggend plan en een beperkte uitbreiding van het bedrijfspand aan de Echelpoelstraat 11 in Weerselo leiden niet tot een significante toename aan lichtuitstoot. Daarom wordt geconcludeerd dat dit plan geen afbreuk doet aan de 'lust- en leisurelaag'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
Op de structuurvisiekaart ligt de Echelpoelweg 9-11 in het deelgebied voor de verzorgingskern 'Weerselo'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:
De gemeente heeft in de visie op bedrijventerreinen daarbij aan dat het huidige aanbod aan bedrijvigheid (niet agrarisch) voldoet aan de vraag. Uitgangspunt is stilstand ten aanzien van uitbreiding in de kleine kernen (de woonkernen). Nadruk wordt gelegd op herstructurering en hergebruik van bestaande bedrijfspanden. Concentratie van bedrijvigheid zal in Denekamp en Weerselo liggen, de verzorgingskernen.
Met voorliggend plan wordt een bestaand bedrijfsperceel positief bestemd. Daarnaast wordt een beperkte ontwikkelingsruimte geboden, zodat het bedrijfspand aan de achterzijde kan worden uitgebreid. Daarmee is er sprake van lokaal maatwerk zodat een bestaand bedrijfsperceel optimaal benut kan worden. Dit is in lijn met de structuurvisie. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie, landschapswaarden, flora- en fauna en verkeer en vervoer. In het navolgende wordt per omgevingsaspect aangegeven wat de situatie is en of door het plan de situatie verandert.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Toets
Met voorliggend plan worden in het plangebied bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 100 meter tot een rustige woonwijk en 50 meter tot gemengd gebied. De directe omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit bedrijven, agrarische gronden en enkele woningen. Daarmee is er sprake van een gemengd gebied. Voor onderhavig plangebied kan daarom worden uitgegaan van een grootste richtafstand van 50 meter. Binnen deze afstand van het plangebied liggen geen milieugevoelige bestemmingen. Voor zover bekend is er overigens ook geen sprake van hinder. Vanuit het aspect ´milieuzonering´ zijn er daarmee geen belemmeringen voor dit plan.
Het besluit bodemkwaliteit streeft naar een duurzaam bodembeheer. Om deze duurzaamheid te waarborgen dient er een balans te zijn tussen de bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Bij een bestemmingsplan dient daarom bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit geschikt is voor het gewenste gebruik. In het onderhavige plan wordt een bestaand bedrijfsperceel weer geheel voorzien van een passende bestemming. Er is sprake van bestaand bebouwd gebied. Een bodemonderzoek wordt daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig geacht.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Een functie zoals 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een bestaand bedrijfsperceel voorzien van een passende bestemming. Het bedrijf is geen geluidsgevoelige bestemming, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek kan derhalve achterwege worden gelaten.
Industrielawaai
Er kan bij bedrijfsmatige activiteiten ook sprake zijn van geluidhinder. In het kader van het aspect 'milieuzonering' is reeds gekeken naar de grootste richtafstanden de toegestane bedrijvigheid. Daaruit is gebleken dat het bedrijf op voldoende afstand is gelegen van gevoelige bestemmingen. Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect 'geluid' sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan zullen extra verkeersbewegingen ontstaan. Er is sprake van een bestaand bedrijfsperceel op een bedrijventerrein. Het plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Overijssel
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 700 meter van het plangebied dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Toets
Op 11 september 2014 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 1. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. Het plan betreft alleen het positief bestemmen van een bestaand bedrijfsperceel (functieverandering van bestaande bebouwing) en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen'. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied een tweetal vondsten gedaan (nrs. 51, 52). In figuur 4.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.2: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Voor gebieden met deze aanduiding geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten liggen vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden luidt "archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Toets
Bij voorliggend plan is sprake van een bestaand en bebouwd bedrijfsperceel. De gewenste uitbreiding aan de achterzijde van het bedrijfspand is ruimschoots kleiner dan 2500 m². De grond wordt daardoor slechts beperkt geroerd. Derhalve geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur (bron: Provincie Overijssel, 2014). De meest nabijgelegen EHS bevindt zich op ca. 350 meter ten oosten van het plangebied. met voorliggend bestemmingsplan wordt een bestaand bedrijfsperceel positief bestemd. Gezien de beperkte invloedsfeer en afstand heeft dit plan geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lemselermaten, ligt ca. 700 meter ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is door de beperkte omvang lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het plangebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Het plangebied is een bestaand bedrijfsperceel dat reeds is ingericht voor bedrijfsdoeleinden (gebouwen, erfverharding, opslag). Op de locatie vinden geen sloop van gebouwen en/of het rooien van beplanting plaats waardoor eventuele verblijfplaatsen van beschermde soorten niet worden verstoord. Voorliggend plan heeft geen nadelige invloed op het soortenrijkdom van flora en fauna en er worden ook geen leefgebieden verstoord door het plan. Aanvullend onderzoek kan derhalve achterwege blijven.
Ongeacht welke activiteiten ondernomen worden, dient de hierna vermelde algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
In artikel 2 lid 1 van de Flora- en faunawet is de zorgplicht beschreven. Hieruit volgt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Door de ontwikkeling van dit plan neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe, er is immers sprake van een bestaand bedrijfsperceel. De bestaande infrastructuur voor bedrijventerrein Echelpoel is hierop berekend en hoeft daarvoor niet gewijzigd te worden. Het perceel biedt bovendien voldoende mogelijkheden om te parkeren, waardoor er op eigen terrein geparkeerd kan worden. Voor de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd. Daarbij is het van belang dat bestemmingsplannen goed leesbaar zijn voor zowel de gemeente als voor burgers. Dit is extra belangrijk omdat bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. De in het bestemmingsplan opgenomen regels sluiten aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP 2012) welke per 1 juli 2013 verplicht zijn gesteld. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen en aanduidingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012 De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel analoog als digitaal.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Weerselo". voor de locatie Echelpoelweg 9 - 11 geldt ten in dat bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein'. Deze bestemming is daarom ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Onderstaande tekst is daarom ook uit het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Weerselo" afkomstig.
Functie
De voor ‘Bedrijventerrein’ bestemde gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de bij de regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten. De toegestane milieucategorieën zijn vastgelegd op de verbeelding. Detailhandel in volumineuze goederen is uitsluitend toegestaan overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering. Ook is productiegebonden detailhandel toegestaan. Wonen in de vorm van een bedrijfswoning is vastgelegd middels de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ook is de zendmast middels een aanduiding specifiek vastgelegd op de verbeelding. Verder zijn de tot ‘Bedrijventerrein’ bestemde gronden bedoeld voor openbare nutsvoorzieningen, niet-zelfstandige kantoren, groenvoorzieningen, evenementen, water en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen.
Bebouwingsmogelijkheden
De bouwregels bepalen dat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd. De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt tenminste 3 m, tenzij de bestaande afstand tot de perceelgrens minder is, in welk geval die afstand aangehouden dient te worden. De bouwregels maken onderscheid in bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor wat betreft bedrijfsgebouwen geldt dat het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel niet meer bedraagt dan 80%. De goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is vastgelegd op de verbeelding. De maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 750 m3. Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd) mag maximaal 85 m2 bedragen, mits het bebouwingspercentagevan het bouwperceel maximaal 50% bedraagt. Goot- en bouwhoogte, alsmede dakhelling zijn gelimiteerd. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 1 meter bedraagt. De hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen. De bouwhoogte van een zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend- ontvangstinstallatie' zal ten hoogste 38 meter bedragen. Middels enkele opgenomen afwijkingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan een zekere flexibiliteit.
In het Besluit ruimtelijke ordening staat opgenomen dat de toelichting op een bestemmingsplan inzichten biedt over de uitvoerbaarheid van het plan. Het gaat daarbij om de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. In de volgende paragrafen wordt op deze onderwerpen ingegaan.
Bij voorliggend plan wordt een strook grond van een bedrijfsperceel alsnog voorzien van een passende bestemming. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. Het is aan het ter plaatse gevestigde bedrijf om het perceel voor eigen rekening en risico in te richten en gebruiken.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het onderhavige plan valt binnen de in de lijst genoemde categorieën, waardoor geen vooroverleg nodig is.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke belangen wordt uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Waterschap Regge en Dinkel
Op 11 september 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd. De conclusie van die digitale toets is dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Het waterschap Regge en Dinkel heeft geen bezwaren tegen deze ontwikkeling. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 januari 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijze binnengekomen.