direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weerselo, nabij Bisschopstraat 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Aan de Bisschopstraat nabij nummer 3 ligt een kavel grond die zich uitstekend leent voor bebouwing. De eigenaar, de heer G. Veldhof, heeft het gemeentebestuur om medewerking gevraagd op dat perceel een woning te mogen bouwen. Naar aanleiding van een principe-uitspraak van burgemeester en wethouders d.d. 13 maart 2013 (dossiernummer 2012-03193) is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld om de woningbouw mogelijk te maken. Hoe de nieuwe situatie er uit komt te zien is in hoofdstuk 3 beschreven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het bewuste perceel is gelegen aan de Bisschopstraat aan de rand van de kern Weerselo. In figuur 1.1 is de ligging van de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging in Weerselo (bron: Google maps)

De Bisschopstraat (de N343) ontsluit Weerselo in de richtingen van Oldenzaal/Deurningen en Almelo en Tubbergen. Weerselo is een van de kernen van de gemeente Dinkelland.

Begrenzing plangebied

Het perceel grond waarop een woning gebouwd kan worden, heeft een oppervlakte van ca 3.990 m². Het perceel wordt begrensd door het toegangspad naar Bisschopstraat 3, de Bisschopstraat en een naastgelegen perceel. De plangrens (paars onderbroken lijn) is in figuur 1.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0002.jpg"

Figuur 1.2: Plangrens (bron: gemeente Dinkelland)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Weerselo', door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld op 5 november 2013. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor: agrarisch gebruik en cultuurgrond. De bouw van een woning is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan omdat de bestemming 'Agrarisch' geen woningbouw toestaat. In figuur 1.3 is een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarin met een rode onderbroken lijn globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0003.jpg"

Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Weerselo' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging en de huidige kenmerken van de locatie.

In hoofdstuk 3 wordt de nieuwe situatie beschreven. Niet alleen de situering van de nieuwbouw wordt hierin belicht, maar ook de vorm van de nieuwbouw. Het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 worden alle van belang zijnde milieuthema's toegelicht.

In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording, de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Historie Weerselo

De naam Weerselo wordt al in het jaar 1150 genoemd. Het klooster met die naam had destijds duchtig te lijden onder de terreur van de heren van Saterslo (het huidige Saasveld). De kern Weerselo is in de eerste aanleg ontstaan ter hoogte van het buurtschap Het Stift, in de nabijheid van het klooster in het noordelijke deel van de marke Dulder. Deze marke was een schoolvoorbeeld van een essenzwermdorp. Nadat in het begin van de 19e eeuw op een kilometer ten zuidoosten van Het Stift een kleine rooms-katholieke kerk werd gebouwd, kwam daar een nieuwe nederzetting tot ontwikkeling: Nijstad genaamd. Sinds de vorming van de gemeente Weerselo in 1811 vallen het gehucht Nijstad en het beschermde dorpsgezicht Het Stift onder Weerselo, evenals de buurtschap Beekdorp. Doordat de groei van de oude nederzetting vervolgens stagneerde, heeft Het Stift tot op heden zijn oorspronkelijke karakter behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0004.jpg"

Figuur 2.1: Weerselo anno 1830-1850, 1905 en 1988 (bron: bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Weerselo)

Langs de verbindingsweg tussen de samenstellende delen van het dorp Weerselo ontstond lintbebouwing. Deze vorm van bebouwing was aanvankelijk ook kenmerkend in Nijstad, waar de eerste bewoning zich aan een viertal wegen rond de rooms-katholieke kerk concentreerde. Duidelijke kernvorming trad in Weerselo pas op na de Tweede Wereldoorlog. Vlakbij de rooms-katholieke kerk werd in 1955 het nieuwe gemeentehuis van Weerselo in gebruik genomen.

Landbouw en veeteelt zijn de voornaamste middelen van bestaan geweest in Weerselo. Met het groeien van de bevolking deden handwerklieden hun intrede in de gemeenschap. Het dorp werd uitgebreid met nieuwe woonkernen. Met de komst van de dorpskernen heeft ook de industrie zijn intrede gedaan.

2.2 Weerselo tegenwoordig

De kern Weerselo is gelegen in het zuidwestelijk deel van de gemeente. Het dorp ligt te midden van bossen, beken en weiden. In de directe omgeving van de kern zijn vele typische Twentse boerderijen gevestigd. Ten westen van Weerselo ligt de toeristische trekpleister Het Stift. Het Stift is een oud en beschermd dorpsgezicht, ontstaan in de 12e eeuw. Ten zuiden van de kern Weerselo is bedrijventerrein Echelpoel gelegen. Het betreft een gemengd bedrijventerrein bedoeld voor de huisvesting van plaatselijk verzorgende bedrijven. Ook bevinden zich hier enkele sportvelden. De eerste bebouwing in Weerselo ligt hoofdzakelijk rondom de kerk en langs de weglinten. De eerste uitbreidingen van de kern hebben plaatsgevonden aan de westzijde van de Legtenbergerstraat en ten noorden van de Gunnerstraat. Rond de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw is de kern verder uitgebreid in oostelijke richting. Van begin jaren '90 van de vorige eeuw vindt uitbreiding plaats in noordelijke richting in het nieuwe woongebied 'Het Reestman'. Weerselo kent een relatief goed voorzieningenniveau waar zowel de inwoners van Weerselo zelf als de omliggende dorpen en buurtschappen gebruik van maken. Voor een echt uitgebreid winkelaanbod is het dorp afhankelijk van omliggende kernen.

2.3 Het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bisschopstraat aan de zuidzijde van Weerselo. In figuur 2.2 is het plangebied (uitsnede van figuur 1.1) met paarse onderbroken lijnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0005.jpg"

Figuur 2.2: Plangrens op luchtfoto (bron: Google maps)

De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt voornamelijk bepaald door oorspronkelijke 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. Tussen 1850 en 1900 is het gebied systematisch ontgonnen. Woeste en moerassige heidegrond werd stukje bij beetje omgezet in landbouwgrond. Dit is goed te herkennen aan de rechtlijnige landschapsstructuur. Vanuit de ontginningsassen, dit zijn vaak de doorgaande wegen, is het gebied ontgonnen. Hierdoor is de rechte verkaveling ontstaan. Ter plaatse van het plangebied is de rechtlijnige ontginningsstructuur nog redelijk herkenbaar. De bestaande houtwallen en houtsingels zijn goed zichtbaar in figuur 2.2.

De Bisschopstraat is een belangrijke doorgaande verbinding. Aan deze weg is ook, schuin tegenover het plangebied, tankstation Hoogendijk gevestigd. Deze vormt geen belemmingering omdat op kleinere afstand van het tankstation al woningen zijn gesitueerd.

De belangrijkste functie binnen het plangebied is de agrarische functie. De agrarische functie ligt ingesloten tussen bestaande woningen (Bisschopstraat 1, 3, 5 en 7) en het bedrijventerrein Echelpoel. De Bisschopstraat zelf heeft de functie 'verkeer'.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoewel het perceel voldoende ruimte biedt voor de bouw van twee woningen, biedt de bouw van één woning de meest gewenste ruimtelijke kwaliteit. De woning is op het zuidelijke deel van het perceel gesitueerd. De afstand tot de Bisschopstraat en de ligging van de omliggende woningen zijn van belang geweest voor de uiteindelijke situering. Naast de akoestische situatie biedt het groen tussen de weg en de woning een geleidelijke overgang tussen buitengebied en het dorp Weerselo. De ontsluiting van de woning vindt rechtstreeks plaats op de Bisschopstraat.

In de directe omgeving van het perceel zijn houtwallen en houtsingels aanwezig (zie figuur 2.2). Deze blijven in de nieuwe situatie gehandhaafd en worden daar waar mogelijk versterkt. In overleg met de eigenaren van Bisschopstraat 3 kan onderzocht worden of de toegangsweg naar nummer 3 opgewaardeerd kan worden met bomen, waardoor de toegangsweg meer een laankarakter krijgt. Hoewel initiatiefnemer geen eigendom daarin heeft, is hij bereid tot nader overleg.

Op de percelen Bisschopstraat 5 en 7 zijn zeer recent nieuwe woningen gebouwd. Mede gelet op de aanwezige woningen (Bisschopstraat 1 en 3) en de situering in het overgangsgebied tussen het dorp Weerselo en het buitengebied zal de nieuwe woning in een landschappelijke stijl met een stedelijk tintje ontworpen worden. Voor deze locatie betekent dit een woning met één laag met kap.

In figuur 3.1 is een situatieschets weergegeven van de nieuwe situatie. In overleg met de gemeente Dinkelland is is er voor gekozen om de woning verder van de openbare weg te situeren, waardoor er een groene en open ruimte tussen de woning en de Bisschopstraat is, welke als waardevol wordt beschouwd en van belang wordt geacht voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0006.png"

Figuur 3.1: Situatieschets perceel grond nabij Bisschopstraat 3 te Weerselo (bron: Building Design Architectuur)

De nieuwe haag die in figuur 3.1 is weergegeven is in een beplantingsplan vastgelegd. Dit beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen, waardoor een goede landschappelijke inpassing gerealiseerd zal worden.

Ten aanzien van de stedenbouwkundige beeldkwaliteit wordt opgemerkt dat de hoofdvorm van de te bouwen woning eenvoudig van aard dient te zijn: een zadelkap en een lage goothoogte. Bij voorkeur geen toevoegingen in de vorm van aanbouwen, erkers, dakkapellen. Deze mogen in ieder geval niet ten koste gaan van de helderheid van de hoofdvorm. Natuurlijk kleur- en materiaalgebruik (donkere aardtinten, geen glanzende pan) wordt gewenst. De architectuurstijl moet passen bij de bestaande woning.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt een ontwikkeling in de vorm van de bouw van één woning in een bestaand lint langs de Bisschopstraat te Weerselo. Deze ontwikkeling tast de uitgangspunten van het rijksbeleid niet aan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0007.jpg"

Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009/2013 ontstaat het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' is vooral artikel 2.2.1 van de Omgevingverordening Overijssel van belang. Hierin wordt een verwijzing gemaakt naar de woonvisie, waarbij het volgende onder een woonvisie wordt verstaan:

'gemeentelijk beleidsdocument waarin staat hoe het woningbouwprogramma binnen de gemeente zal worden ingevuld en dat tot stand komt in onderlinge afstemming met buurgemeenten.'

Vervolgens wordt in artikel 2.2.2 aangegeven dat bestemmingsplannen en projectbesluiten mogen voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Hoewel in paragraaf 4.3.2 ingegaan wordt op de gemeentelijke woonvisie, kan hier al gesteld worden dat de nieuw te bouwen woning binnen deze visie past. Hierdoor wordt voldaan aan de provinciale omgevingsverordening.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. In figuur 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0008.jpg"

Figuur 4.2: Fragment perspectievenkaart Overijssel (bron: atlas van Overijssel.nl)

Het plangebied kent één ontwikkelingsperspectief, namelijk 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/ mixlandschap'.

Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/ mixlandschap

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/mixlandschap'. Gebieden met dit ontwikkelingsperspectief zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied ligt tevens binnen het 'Nationaal Landschap Noordoost Twente'. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de bouw van één woning in een bestaand lint aan de Bisschopstraat te Weerselo. Agrarische bedrijfsvoering is ter plaatse niet meer mogelijk. Met de invulling van deze inbreidingslocatie wordt het lint versterkt en wordt een lege plek opgevuld. De groene elementen in het gebied blijven gehandhaafd waardoor het oorspronkelijke cultuur landschap herkenbaar blijft. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente wordt met de bouw van de woning geen geweld aangedaan, aangezien hier sprake is van het opvullen van een lege plek aan de Bisschopstraat te Weerselo. De Bisschopstraat vormt een belangrijke verbindingsweg naar omliggende plaatsen. De extra woning binnen het bestaande lint, tast de waarden van het nationale landschap niet aan.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat het plangebied is gelegen in een overgangsgebied van stedelijk gebied naar buitengebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' meegenomen zijn, hoewel deze waarden vanwege het gebruik van de betreffende gronden in en rond het plangebied niet meer aanwezig zijn.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0009.jpg"

Figuur 4.3: Fragment gebiedskenmerkenkaart Overijssel (bron: atlas van Overijssel.nl)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

De woning wordt aan de hand van een stedenbouwkundige schets en een landschappelijk inpassingsplan ingepast in het landschap ter plaatse. Hierbij zal eventuele nieuwe aanplant bestaan uit streekeigen soorten. De huidige gebiedskenmerken zijn leidend geweest bij het opstellen van de stedenbouwkundige schets en de landschappelijke inpassing.

De 'laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. De locatie Bisschopstraat nabij 3 te Weerselo ligt in het jonge heide en broekontginningslandschap (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0010.jpg"

Figuur 4.4: Fragment gebiedskenmerkenkaart Overijssel (bron: atlas van Overijssel.nl)

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. In de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen.

Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.

De ontwikkelingen in het 'jonge heide- en broekontginningslandschap' zijn:

  • schaalvergroting van de bebouwing op agrarische erven;
  • transformatie landbouwerven tot burgererven en de introductie van het 'hobby'-vrijetijds/woonlandschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken);
  • werklandschappen veranderen langzaam in vrijetijds- en consumptielandschappen;
  • door de broze samenhang en de geringe eigen kwaliteit van dit landschapstype valt het landschap uiteen in afzonderlijke onderdelen en/of verschuift het accent in de beleving van de open ruimte naar de (bedrijfs)kavel.


Bij de landschappelijke inpassing van de woning binnen het plangebied is rekening gehouden met de bestaande landschappelijke kwaliteiten van de omliggende gronden. Zoals hiervoor aangegeven is, wordt niet alleen rekening gehouden met het landschap maar ook met de situering van de andere woningen en de ligging ten opzichte van de Bisschopstraat. Mede gelet op de specifieke ligging in het lint, kan gesteld worden dat de in dit plan beschreven ontwikkeling geen nadelige effecten aan de specifieke kenmerken van deze laag met zich mee brengt.

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

De 'lust- en leisurelaag'

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.

De locatie zelf heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' de aanduiding 'donkerte'.

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Ten aanzien van het aspect donkerte is in voorliggend geval van belang dat de woning in de directe omgeving van bestaande woningen wordt gebouwd. Niet alleen aan de zijde van de te bouwen woning maar ook aan de overzijde van het plangebied bevinden zich lichtbronnen in de vorm van woningbouw en tankstation. De nieuw te bouwen woning levert weliswaar extra verlichting op ten opzichte van de huidige situatie, maar tast - mede gelet op de specifieke ligging in het lint tussen bestaande woningen - het kenmerk 'donkerte' niet onevenredig aan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.2.4 Reconstructieplan Salland-Twente

De provincie Overijssel heeft in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. In dit reconstructieplan is een indeling gemaakt in drie deelgebieden, te weten Salland, Zuidwest-Twente en Noordoost-Twente. Dit plan is grotendeels opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente. Voor het deelgebied is in het reconstructieplan een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Aangegeven wordt dat de oplossing van de ruimtelijke, milieutechnische, economische en sociale opgaven voor Noordoost-Twente in hoofdlijn ligt in:

  • het ruimtelijk scheiden van een aantal functies, die elkaars ontwikkeling frustreren, én;
  • het meervoudig grondgebruik in gebieden met een stapeling van functies

De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden. De locatie Bisschopstraat bij nummer 3 te Weerselo ligt binnen het verwevingsgebied.

Volgens de Reconstructiewet is een verwevingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

In de directe omgeving van het plangebied liggen, zoals eerder is aangegeven, meerdere woningen. Er bevinden zich geen agrarische bedrijven die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse. De te bouwen woning vormt dan ook geen belemmering voor agrarische bedrijven.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het reconstructieplan Salland-Twente.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.

De hoofdambitie van Structuurvisie is:

'Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie'.

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  • 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch/recreatieve sector;
  • 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.

Ten aanzien van de dorpen binnen Dinkelland onderscheidt de gemeente verzorgingskernen en woonkernen. De grote gemeenschapsvoorzieningen worden geconcentreerd in de verzorgingskernen. In de woonkernen wordt het accent gelegd op conservering en het waarborgen van kleinschalige, bij het karakter en de omvang van de kernen passende voorzieningen.

Weerselo behoort bij de verzorgingskernen. De kern Weerselo heeft ongeveer 3.000 inwoners. Weerselo heeft een centrum- en verzorgingsfunctie voor Rossum, Deurningen en Saasveld. Weerselo is gelegen te midden van bossen, beken en weiden. In de directe omgeving van de kern zijn vele typische Twentse boerderijen gevestigd. Ten westen van Weerselo ligt de toeristische trekpleister 't Stift. Het Stift is een oud en beschermd dorpsgezicht, ontstaan in de 12e eeuw. Ten zuiden van de kern Weerselo is bedrijventerrein Echelpoel I en II gelegen. Het betreft een gemengd bedrijventerrein bedoeld voor de opvang van plaatselijke verzorgende bedrijven. De vestiging van bedrijven in de zwaardere milieucategorieën is uitgesloten (categorie I tot en met III toegestaan). Het terrein heeft een omvang van (I) 4,5 hectare en (II) 3,3 hectare.

Voor Weerselo is een visie beschreven die uit de volgende hoofdlijnen bestaat:

  • De kern Weerselo is aangeduid als verzorgingskern. Voor Weerselo zal enige groei van draagvlak/inwonertal moeten worden gerealiseerd zodat het dienst kan blijven doen als verzorgingskern. Voor de komende jaren wil de gemeente in het plan Het Spikkert bouwen via een uniek concept: 'riant wonen in het groen'. Een kwalitatief hoogwaardig woonconcept met een combinatie van natuur en woonruimte. We streven er naar om ook met name speciale doelgroepen zoals jongeren te bedienen. Dit moet leiden tot een evenwichtige opbouw van de bevolking voor Dinkelland en borging van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau;
  • Ontwikkelen recreatieve verbinding van 't Stift met dorpskern Weerselo;
  • Realisatie rondweg noordoostzijde van de kern;
  • Uitbreiding bedrijventerrein Echelpoel. De ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt in overleg met Provincie en Waterschap gedaan;
  • Versterken dorpshart, door concentratie winkelfuncties in het centrum;
  • Beleefbaar en zichtbaar maken van de Weerselerbeek. Hiervoor ontwikkelt de gemeente samen met het Waterschap Regge en Dinkel een visie;
  • Benadrukken en versterken radialen naar het dorpshart ten behoeve van het ontwikkelen van de hoofdstructuur;
  • Uitbreiding groenstructuur (opgaand groen, zuidkant);
  • Reconstructiegebieden binnen de kern;
  • Reconstructie Bisschopstraat;
  • Uitbreiding woonbebouwing: naast het Spikkert zijn enkele locaties als mogelijkheid aangeduid, nader onderzoek noodzakelijk.

Deze uitgangspunten zijn in beeld vastgelegd, waarvan een fragment (met globaal de ligging van het plangebied omcirkeld) in figuur 4.5 is weergegeven. De nieuw te bouwen woning is binnen een strook gesitueerd die voor woningbouw bedoeld is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0011.jpg"

Figuur 4.5: Fragment Structuurvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)

4.3.2 Woonvisie 2011+

In het voorgaande is aangegeven dat binnen het plangebied één woning wordt gebouwd. Dit aantal past binnen de op 20 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde 'Woonvisie 2011+' met betrekking tot wonen.

Belangrijke dragers voor deze woonvisie zijn ook:

  • 1. de in 2010 met de provincie gemaakte prestatieafspraken, waarin wordt aangesloten bij de provinciale omgevingsvisie;
  • 2. het in 2011 uitgevoerde woonwensenonderzoek;
  • 3. de in 2011 vastgestelde beleidsvisie Woonservicegebieden.

Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven. In deze visie zijn diverse prestatieafspraken met de provincie Overijssel gemaakt. Omdat overeenstemming is bereikt over de woningbouw in Weerselo wordt hieronder volstaan met het benoemen van de afspraken:

Woningbouwprogramma

De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met ca 280 woningen. Hieraan zijn door de provincie de volgende voorwaarden verbonden:

  • 1. de nieuwbouw is bestemd voor ingezetenen of economisch gebondenen en
  • 2. er vertrekken meer inwoners uit de gemeente dan er zich vestigen in de gemeente.

Met tussentijdse evaluaties zal bezien worden of de dan gegeven raming van de woningbehoeftevraag en de gemeentelijke woonvisie bijgesteld dienen te worden op basis van de actuele woningbehoefteprognoses. Als daartoe aanleiding bestaat zal neerwaarts, dan wel opwaarts tussentijds bijstelling plaatsvinden. De gemeente Dinkelland richt zich in haar woonvisie en structuurvisie op het behoud en de ontwikkeling van een toereikend voorzieningenniveau en een passend aanbod van woonmilieus voor haar inwoners.

Ruimtelijke kwaliteit

Provincie en gemeente streven naar een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit. De focus wordt daarbij gelegd op:

  • a. cultureel erfgoed;
  • b. stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen;
  • c. overgang stad en platteland.

Duurzaamheid en Woonkwaliteit

De gemeente en provincie kennen een hoge prioriteit toe aan duurzaamheid en energiebesparing. Daarom is de volgende verbetering in de bestaande woningvoorraad afgesproken:

  • 1. met de corporaties worden afspraken gemaakt over renovatie van de woningvoorraad en de verbetering van de energieprestatie;
  • 2. de gemeente onderzoekt de mogelijkheden voor energiebesparingsmaatregelen in de particuliere woningvoorraad middels een subsidie- en/of leningsregeling voor energiemaatregelen;
  • 3. de instandhouding van een lokaal energieloket dat inwoners kunnen benaderen voor de advisering over energie- of duurzaamheidsmaatregelen op of aan hun huis.

Wonen, zorg en Welzijn

De gemeente Dinkelland heeft (na overleg met de kernraden, zorgaanbieders en de betrokken woningcorporaties) een beleidsvisie op het thema wonen en zorg vastgesteld. Deze beleidsvisie is sinds 1 april 2011 beschikbaar en hieraan is een uitvoeringsplan gekoppeld.

De gemeente Dinkelland streeft er naar dat per 1 januari 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm van een woonservicegebied woont, zodat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Een woonservicegebied biedt algemene voorzieningen en of aanpasbare woningen of woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden (bijvoorbeeld levensloopbestendige en 0-tredenwoningen).

Bestaande afspraken over de huisvesting van bijzondere doelgroepen, zoals statushouders dak- en thuislozen en woonwagenbewoners worden ongewijzigd voortgezet. Daarnaast draagt de gemeente zorg voor voldoende woningen/woonruimte voor jongeren die uitstromen uit de residentiële jeugdzorg.

Gemeentelijk beleid

Concentratie in verzorgingskernen

In het collegeprogramma 2010-2014 'Samen kiezen voor kwaliteit' is een aantal doelstellingen opgenomen op het gebied van wonen, zorg en leefomgeving. Belangrijk is dat de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo als verzorgingskern zijn aangewezen. In deze kernen willen de gemeente Dinkelland onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren.

Levensloop bestendig bouwen

Het is uit een oogpunt van duurzaamheid en vitaliteit belangrijk dat mensen ook op oudere leeftijd 'gewoon' thuis kunnen blijven. Hierom is in het collegeprogramma 2010-2014 onder het programmaveld 'Wonen' als doelstelling opgenomen dat er bij nieuw te bouwen woningen standaard aandacht moet worden besteed aan levensloopbestendig bouwen.

Grondbeleid

Het grondbeleid van Dinkelland dat in 2005 is vastgesteld, is destijds opgesteld op basis van economische groeiverwachtingen. Onderkend is dat een dergelijk beleid met de huidige inzichten niet houdbaar is. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een nieuwe Nota grondbeleid vastgesteld, waarin rekening wordt gehouden met een krimpscenario op langere termijn.  

Conform de Omgevingsvisie en de gemaakte prestatieafspraken wordt ook in de Nota grondbeleid 2011 bevestigd dat Dinkelland alleen mag bouwen voor lokale behoefte. Gekozen wordt voor afronding van reeds voorgenomen of bestaande exploitatiegebieden.

In 2011 is door de gemeente een woonwensenonderzoek gestart. In dit onderzoek is onder meer gevraagd naar de woonbeleving van de inwoners van Dinkelland en de behoefte naar nieuwe woningen. Uit het onderzoek is gebleken dat de inwoners van Dinkelland zeer tevreden zijn met hun woonomgeving. Verder is duidelijk geworden dat er een voorkeur bestaat naar vrijstaande en ruime koopwoningen (45%). Ook is geconstateerd dat er een toenemende krapte aan seniorenwoningen is.

Deze concrete gegevens hebben invloed op de woonvisie. Met de verkregen gegevens zal meer toegespitst kunnen worden op de plaatselijke situatie en behoefte. Niet alleen in de grote dorpen, maar ook in de kleinere dorpen.

Voor Weerselo zijn de volgende uitkomsten van belang: de inwoners van Weerselo hebben aangegeven vooral behoefte te hebben aan koopwoningen. De twee-onder-een-kappers zijn favoriet. Gezien de krimp waar de gemeente mee te maken krijgt, wordt ook rekening gehouden met seniorenwoningen. In het uitgiftebeleid zal dit nader beschreven worden.

Binnen het plangebied wordt één woning ten behoeve van een ingezetene van Weerselo gebouwd. Bovendien ligt de locatie binnen een zone waar inbreiding is toegestaan (zie paragraaf 4.3.3).

4.3.3 Nota inbreidingslocaties

Op 29 maart 2011 is de 'Beleidsnota Inbreidingslocaties' door het gemeentebestuur van Dinkelland vastgesteld.

De belangrijkste aanleiding voor het opstellen van beleid op inbreidsingslcoaties was het ontbreken van beleid op basis waarvan beoordelingen konden worden gebaseerd om al dan niet mee te werken aan de bouw van woningen. Het woningbouwprogramma, waarin is vastgelegd hoeveel woningen in de gemeente mogen worden gebouwd gedurende een bepaalde periode vormt daarbij een belangrijk onderdeel.

Van het maximaal aantal te bouwen woningen dient 40% binnenstedelijk gerealiseerd te worden. De gemeente probeert dit aantal zo efficiënt mogelijk te plannen, daarom is het van belang dat aanvragen voor bouwen op inbreidingslocaties goed beoordeeld en beargumenteerd kunnen worden. Het bouwen van een enkele woning gaat namelijk altijd ten koste van het totaal aantal woningen zoals vastgelegd in het woningbouwprogramma.

De doelstelling van de nota is als volgt geformuleerd: 'het komen tot een beleidsinstrument om aanvragen voor bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren, zodat een eenduidige beoordeling wordt gegeven ter vergroting van de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.'

Of een ontwikkeling past binnen de beleidsnota wordt beoordeeld aan de hand van de volgende stappen:

  • 1. Planologische toetsing
  • 2. Toetsing aan beleid
  • 3. Stedenbouwkundige toetsing
  • 4. Toetsing aan milieuhygiënische aspecten
  • 5. Toetsing aan waarden
  • 6. Toetsing aan programmatische mobiliteitsaspecten

Ad 1. Planologische toetsing

Bij brief van 13 maart 2013 heeft het gemeentebestuur aangegeven dat zij in beginsel bereid is medewerking te verlenen aan de bouw van een woning aan de Bisschopstraat bij nummer 3. Hoewel deze bouw in strijd is met het geldende bestemmingsplan, is geoordeeld dat er planologisch geen bezwaren behoeven te bestaan tegen de bouw van een woning.

Ad 2. Toetsing aan beleid

In het voorgaande is al beschreven dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het rijks- en provinciaal beleid. In deze paragraaf (4.3) is ingegaan op het gemeentelijk beleid. Zowel uit de voorgaande subparagrafen als in de navolgende subparagrafen blijkt dat voldaan wordt aan de verschillende beleidsaspecten.

Ad 3. Stedenbouwkundige toetsing

Het principeverzoek van 3 oktober 2012 is voorbesproken in de Kwaliteitsgroep. Met inachtneming van die opmerkingen is een stedenbouwkundige inrichtingschets en een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke akkoord zijn bevonden.

Ad 4. Toetsing aan milieuhygiënische aspecten

In hoofdstuk 5 is ingegaan op diverse aspecten waaronder bodem, bedrijven en milieuzonering, geluid, water, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Uit verschillende onderzoek is gebleken dat er geen belemmeringen bestaan voor de te bouwen woning. Ook aan deze stap wordt derhalve voldaan.

Ad 5. Toetsing aan waarden

In paragraaf 4.3.5 is het gemeentelijk archeologiebeleid belicht. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen archeologische/cultuurhistorische belemmeringen bestaan. Uit het flora- en fauna onderzoek (beschreven in subparagraaf 5.10) kan afgeleid worden dat ter plaatse geen beschermde waarden verloren gaan.

Ad 6. Toetsing aan programmatische mobiliteitsaspecten

Op aangeven van het gemeentebestuur wordt direct ontsloten op de Bisschopstraat. De aansluiting op de Bisschopstraat bevindt zich binnen de bebouwde kom ter hoogte van de chicane, waardoor er al rustig gereden wordt. Mede gelet op het feit dat er sprake is van een goed zicht op de weg, kan de ontsluiting op een veilige manier plaatsvinden.

Uit het vorenstaande volgt dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de 'Beleidsnota inbreidingslocaties'.

4.3.4 Welstandsnota

In de welstandsnota van de gemeente Dinkelland is het plangebied gelegen in het gebied dat is aangeduid als 'Jonge ontginningsdorpen'.

Dit type landschap is ontstaan door ontginning van de uitgestrekte heidevelden op de arme, deels natte zandgronden. Men treft dit type aan in delen van Dinkelland. Het zijn jonge cultuurlandschappen die na opkomst van de kunstmest in snel tempo zijn ontgonnen. Kenmerkend zijn de rationele verkaveling en de situering van bebouwing en groenstructuren langs de rechte wegen.

Weerselo is een jong ontginningsdorp ontstaan vanuit De Aanleg, St. Remigiusstraat, Burg. Scholtensplein, Bisschopstraat en Legtenbergerstraat. Op de typologiekaart zijn de verschillende typen Jonge ontginningslinten met de codering (H4) aangegeven (zie figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0012.jpg"

Figuur 4.6: Fragment typologiekaart Welstandsnota gemeente Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)

In de jonge ontginningslinten met een mix van seriële en individuele bouw hanteert de gemeente een BASIS niveau van welstand. Vanwege het diffuse beeld en het individuele karakter van de ontwerpen, kan een set met basiscriteria volstaan.

De nieuw te bouwen woning zal moeten voldoen aan de eisen van het BASIS niveau.

4.3.5 Archeologie

De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld dat op 27 mei 2008 is vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstellingen zijn hierna weergegeven.

  • 1. vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2500 m² waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  • 2. idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5000 m² in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  • 3. algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  • 4. algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven.
  • 5. aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.  

Op de verwachtingswaardenkaart, waarvan een fragment hierna is weergeven (figuur 4.7), heeft het plangebied de aanduiding 'beekdalen en overige laagten'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0013.jpg" Figuur 4.6: Fragment archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland 

Binnen de aanduiding 'beekdalen en laagten' is de verwachting laag voor archeologische resten uit alle perioden. Het gaat hierbij om hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.  

Aan de hiervoor beschreven verwachtingen zijn de volgende beleidsadviezen gehangen: 

Beekdalen en overige laagten

Voor bodemingrepen dieper dan 40 cm geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.  

Het betreffende perceel grenst niet aan een terrein met waardevolle archeologische resten en ligt niet binnen een plangebied met meerdere verwachtingszones. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

4.3.6 Externe veiligheid

Op 24 april 2014 is de beleidnota 'Externe veiligheidsbeleid, Een Veilig Noaberschap' door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Deze beleidsnota is sinds 28-4-2014 in werking.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's er in Dinkelland aanwezig zijn. Daarnaast maakt het beleid duidelijk hoe met deze en toekomstige risico's om moet worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen.

In de gemeente Dinkelland zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

  • Een chemisch bedrijf die de BEVI drempelwaarde van 10.000 kg gevaarlijke stoffen in opslag overstijgt.
  • Een (synthetisch) lederverwerkend bedrijf die de BEVI drempelwaarde van 10.000 kg gevaarlijke stoffen in opslag overstijgt.
  • 4 LPG tankstations in Denekamp
  • 1 LPG tankstation in Rossum
  • 3 LPG tankstations in Weerselo, waarvan 1 onder het bevoegd gezag van de provincie.
  • 1 LPG tankstation in Deurningen
  • 2 LPG tankstations gelegen aan de Rijksweg A1 (eveneens Deurningen)
  • 1 voedselverwerkend bedrijf met een ammoniakkoelinstallatie >200 kg inhoud.
  • 1 opslagbunker voor de opslag van springstof (NAM, t.b.v. seismologie)
  • 1 chlooropslag voor het zwembad de Kuiperberg te Ootmarsum
  • Hogedrukaardgasleidingen van N.V. Nederlandse Gasunie ( 7 tracé's)
  • 1 kerosineleiding (defensie)

Gestreefd wordt naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Hierbij worden de wettelijke verplichtingen nageleefd. Het college van B&W heeft als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid bij concrete vergunningaanvragen. Hierbij wordt getoetst aan de keuzes ten aanzien van externe veiligheid die in dit document door de gemeenteraad zijn geformuleerd. Die keuzes bestaan deels uit algemene uitgangspunten en deels uit gebiedsgerichte ambities.

Gebiedsgerichte ambities

Op basis van de beschrijving en ligging van de risicobronnen, bedrijventerreinen, woongebieden, etc. is, vanuit het perspectief van externe veiligheid, een indeling gemaakt in gebieden waarvoor het wenselijk is om een verschillend ambitieniveau na te streven. Gelet op de ligging van het plangebied, wordt hier stilgestaan bij het woongebied en het bedrijventerrein. Woongebieden zijn hierbij gebieden met als voornaamste bestemming wonen. Bedrijventerrein zijn daarentegen gebieden met als voornaamste bestemming bedrijvigheid (werken).

1. Woongebied

  • In woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen toegelaten.
  • Kwetsbare objecten mogen (ook in nieuwe situaties) niet binnen de PR 10-6 contour van een risicobron liggen (wettelijk eis). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de PR 10-6 contour van een risicobron liggen.
  • Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan.
  • Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan, mits:

Invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.

  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als grenswaarde beschouwd.

2. Bedrijventerreinen

  • Binnen een PR 10-6 contour zijn nieuwe beperkt kwetsbare objecten eventueel toegestaan, mits goed wordt gemotiveerd dat dit vanuit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.
  • In nieuwe situaties dienen de PR 10-6 contouren binnen de inrichtingsgrenzen van risicovolle inrichtingen te blijven. Daarbij zijn uitzonderingen onder voorwaarden mogelijk.
  • Het invloedsgebied van een risicobron dat geldt voor het bepalen van het groepsrisico mag niet over woongebieden vallen.
  • Een toename van het groepsrisico wordt onder voorwaarden geaccepteerd.
  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als richtwaarde beschouwd.

Op basis van het risicoprofiel en de gewenste (ruimtelijke) ontwikkelingen van de gemeente Dinkelland zijn algemene uitgangspunten op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Het gaat daarbij om de volgende uitgangspunten:

  • 1. De gemeente legt de focus op veiligheid, rust en recreatie, en is terughoudend ten aanzien van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid.
  • 2. Voor de toepassing van dit EV-beleid onderscheidt de gemeente Dinkelland drie gebiedstypen: woongebieden, bedrijventerreinen en het buitengebied.
  • 3. In woongebieden wil gemeente Dinkelland dat het bijzonder veilig is. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen toegelaten.
  • 4. Op bedrijventerreinen en in het landelijke gebied accepteert de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met een geringe risicobelasting op de omgeving onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Waar zich EV-knelpunten voor (kunnen) doen, besteedt de gemeente veel aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.
  • 6. Bij het beoordelen van risicosituaties worden aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken. Hierbij wordt zorgvuldig rekening gehouden met het advies van de regionale brandweer in het kader van de verantwoordingplicht groepsrisico.

Als de bovenstaande algemene uitgangspunten voor externe veiligheid van de gemeente Dinkelland op de gebiedstypen woongebied en bedrijventerrein worden toegepast, volgen daaruit de onderstaande ambities per gebied voor het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de effectbenadering; ook wordt stilgestaan bij risicocommunicatie.

WOONGEBIEDEN

Ambitie plaatsgebonden risico

  • Kwetsbare objecten mogen in nieuwe situaties niet binnen de 10-6 contour van een bedrijf, transportas(weg spoor en water)of buisleiding liggen (wettelijk voorgeschreven).
  • Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de 10-6 contour van een bedrijf, transportas of buisleiding liggen.
  • Geen nieuwe risicobronnen in woongebieden.

Ambitie groepsrisico

  • Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan.
  • Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:
    • 1. invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.
    • 2. er actief gecommuniceerd wordt met de personen welke aan het risico worden blootgesteld over de te ondernemen acties bij een calamiteit.
  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als grenswaarde beschouwd. Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.

BEDRIJVENTERREINEN

Ambitie plaatsgebonden risico

  • Binnen een bestaande PR 10-6 contour wil de gemeente de mogelijkheid houden om af te wijken van de richtwaarde van het plaatsgebonden risico en nieuwe beperkt kwetsbare objecten gemotiveerd toe te staan. De gemeente wil de schaarse ruimte graag zo optimaal mogelijk benutten. De afwijking van de richtwaarde zal gemotiveerd worden door in te gaan op:
    • 1. het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan het risico;
    • 2. het ontbreken van geschikte alternatieve locaties voor het risico en;
    • 3. de mate van zelfredzaamheid van de blootgestelde personen
  • In nieuwe situaties dienen de 10-6 contouren binnen de inrichtingsgrenzen van risicovolle inrichtingen te blijven. Uitzondering op deze regel betreft situaties waarin de PR 10-6 contour door het stimuleren van bronmaatregelen gereduceerd is en daarna uitsluitend een gebied inneemt buiten de inrichtingsgrens waarbinnen nu en in de toekomst geen (beperkt) kwetsbare objecten gevestigd zullen worden.

Ambitie groepsrisico

  • Het invloedsgebied van een risicobron dat geldt voor het bepalen van het groepsrisico mag niet over woongebieden vallen.
  • Een toename van het groepsrisico wordt geaccepteerd, mits:
    • 1. invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.
  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in nieuwe situaties als richtwaarde beschouwd. Slechts een geringe overschrijding kan incidenteel en gemotiveerd op basis van zwaarwegende argumenten geaccepteerd worden.

Ten aanzien van het plangebied kan gemeld worden dat, mede gelet op de bestaande, rond het plangebied gelegen, woningen, geen risico's als hier beschreven aanwezig zijn. De veiligheidszones bij tankstation Hoogendijk reiken niet tot aan het plangebied. De zones blijven aan de noordoostzijde van de Bisschopstraat. Een nadere uitsplitsing in inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijk stoffen vindt plaats in subparagraaf 5.6.

4.3.7 Geluid

In 2008 is de nota Geluidsbeleid vastgesteld.

Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.

De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden:

  • natuur;
  • extensiveringsgebied;
  • buitengebied;
  • woongebied;
  • centrum;
  • gemengd gebied;
  • bedrijventerrein.

Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied.

Het plangebied waar de nieuwe woning is geprojecteerd wordt aangemerkt als 'bedrijventerrein'. Voor een bedrijventerrein geldt de ambitie 'onrustig' (weg- en railverkeer) en 'onrustig' (bedrijven). De bovengrens voor beide thema's is 'zeer onrustig', respectievelijk 'lawaaiig'. Voor wegen met een verkeersfunctie (gebiedsontsluitingsweg) geldt de bovengrens 'zeer onrustig'. De Bisschopstraat kan als een gebiedsontsluitingsweg worden aangemerkt.

In subparagraaf 5.4 wordt stilgestaan bij een verricht akoestisch onderzoek.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft onder meer de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.

5.2 Vormvrij m.e.r.-beroordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Onderzoek

Binnen het plangebied wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. In lijst D van het Besluit millieueffectrapportage is onder nummer 11.2 aangegeven dat bij:

  • een stedelijke ontwikkelingen met een oppervlakte van 100 hectare of meer
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woning omvat of,
  • een bedrijfsvloeroppevlakte van 200.000 m² of meer

een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. In het kader van de voorbereiding van dit wijzigingsplan is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De onderzoekslocatie ligt op ruime afstand (meer dan 500 m) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lemselermaten'. Door die afstand en de invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Ook kan vastgesteld worden dat het voorliggende plan niet voorziet in één van de genoemde ontwikkelingen, waardoor geconcludeerd kan worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreeren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hiervoor is al aangegeven dat schuin tegenover het plangebied Tankstation Hoogendijk ligt. Op kortere afstand zijn al bestaande woningen gesitueerd, waardoor de nieuw te bouwen woning geen invloed heeft op de bedrijfsactiviteiten en/of bedrijfsontwikkeling. De afstand tot de LPG-punten is voldoende ruim. Ten westen en ten zuidwesten van het plangebied ligt bedrijventerrein Echelpoel. Op dat terrein zijn evenwel geen zware bedrijven toegestaan (de hoogste categorie is 3.2). Bovendien liggen ook ten opzichte van dit bedrijventerrein woningen op kortere afstand, waardoor de nieuw te bouwen woning geen belemmering vormt voor bedrijven op het bedrijventerrein. De nieuwe woonbestemming ligt op circa 70 m van gronden met de categorie 3.2. De te bouwen woning zelf ligt nog verder van het bedrijventerrein af.

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele woningen die al van invloed zijn op de bedrijven in de omgeving (Tankstation Hoogendijk en bedrijventerrein Echelpoel). De afstand van de bestaande woningen ten opzichte van die bedrijfsgronden is kleiner dan de afstand van de nieuw te bouwen woning ten opzichte van de betreffende bedrijven. De nieuw te bouwen woning vormt derhalve geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven. De bedrijven in de omgeving brengen, gelet op het vorenstaande, evenmin een onaanvaardbaar leefklimaat voor de te bouwen woning met zich mee.

5.4 Geluid

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.

Deze zone geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De locatie ligt in 'stedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszones, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Bisschopstraat. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB.

De nieuw te bouwen woning ligt op circa 30 m van de as van de Bisschopstraat. De Bisschopstraat kent een groot aantal verkeersbewegingen. Het is hierom dat door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek is verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 23 juni 2014 (werknummer 14.004) en is als bijlage 1 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld.

Uit het onderzoek kan afgeleid worden dat voor de woning een hogere grenswaarde vastgesteld moet worden. In het voorliggende plan gaat het om een hogere grenswaarde van 56 dB(A). Hoewel de verwachting is dat de rondweg om Weerselo een positief effect zal hebben op de geluidbelasting van de woning aan de Bisschopsstraat, is die rondweg nog niet gerealiseerd, waardoor deze op dit moment buiten beschouwing dient te blijven.

Conclusie

Voor de geplande woning dient een hogere grenswaarde van 56 dB(A) vastgesteld te worden. De vaststelling hiervan vindt gelijktijd met de vaststelling van het bestemmingsplan plaats. Mede met het oog op de aanleg van een nieuwe rondweg om Weerselo, zal het geluidklimaat te zijner tijd sterk verbeteren.

5.5 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Aangezien de woonfunctie een gevoelige functie is, is door Kruse Milieu onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem. Onderzocht is of in de bodem gezondheidsbedreigende risicico's aanwezig zijn.

De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 7 februari 2014 (Projectcode: 14000810). Het volledige onderzoek is als bijlage 2 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna wordt kort op het onderzoek ingegaan en wordt de uitkomst van het onderzoek beschreven. Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 13 boringen verricht, waarvan één tot 2.8 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 0.79 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond BG I en BG II zijn niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

In het grondwater is een zeer lichte verontreiniging aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt bestaan tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen geen bezwaren, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0014.jpg"

Figuur 5.1: Fragment risicokaart Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 500 m van het plangebied, dat het plangebied (paars omlijnd):

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In paragraaf 5.3 is stilgestaan bij Tankstation Hoogendijk, eveneens aan de Bisschopstraat, schuin tegenover het plangebied. Daarbij is geconstateerd dat andere woningen op kortere afstand van dat tankstation liggen en dat de LPG-punten op enige afstand van het plangebied liggen. Dit tankstation levert daarom evenmin in het kader van de externe veiligheid geen belemmeringen op.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.7 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Het aantal verkeersbewegingen zal door de ontwikkeling nauwelijks toenemen. Gelet echter op het feit dat de Bisschopstraat een doorgaande verbinding is tussen omliggende dorpen zal de toename van enkele verkeersbewegingen per dag de luchtkwaliteit niet noemenswaardig verslechteren.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

Conclusie

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

5.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Op 30 januari 2014 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de standaard waterparagraaf van toepassing is. Dit betekent dat het plan geen grote invloed heeft op de waterhuishouding en dat rekening gehouden met worden met de uitgangspunten van de standaardwaterparagraaf.

5.9 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

In subparagraaf 4.3.5 is al ingegaan op het gemeentelijk beleid met betrekking tot archeologie. Daarbij is ook naar voren gekomen dat het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft en dat een onderzoek niet nodig is.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen archeologische relicten te verwachten. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.10 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ).

Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet. Wel ligt op ruime afstand (> 500 m) het Natura 2000-gebied 'Lemselermaten'.

Gezien de ruime afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied is gelegen op circa 130 m afstand van natuur (water) dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHONABIJ3-0401_0015.jpg"

Figuur 5.2; Fragment kaart EHS en ONW provincie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

Gezien de onderlinge afstand, aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Om in beeld te brengen of het voorliggende plan gevolgen heeft voor de flora en fauna is door Natuurbank Overijssel onderzoek verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 4 februari 2014 (projectnummer 387, versie 1.0). Deze rapportage is als bijlage 4 aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Hierna wordt volstaan met de conclusie van het onderzoek.

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. Het onderzoeksgebied ligt niet in beschermd natuurgebied of de EHS. Ten oosten van het onderzoeksgebied liggen gronden die tot Natura 2000-gebied en EHS behoren. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de duurzame instandhouding van het natuurgebied of de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Een nader onderzoek naar de flora en fauna is niet nodig. De ruimtelijke ontwikkeling brengt geen nadelige gevolgen voor de flora en fauna met zich mee.

5.11 Verkeer en parkeren

De voorgenomen bouw van een woning brengt geen verandering in de verkeersstructuur ter plaatse. De ontsluiting van de nieuwe woningbouwkavel vindt rechtstreeks plaats op de Bisschopstraat. Op basis van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren' is de norm 2,3 parkeerplaats per vrijstaande woning. Omdat afronding naar boven plaatsvindt, dient op het eigen terrein ruimte aanwezig te zijn voor drie parkeerplaatsen. Ter plaatse is voldoende ruimte aanwezig om aan deze norm te kunnen voldoen.

De ontsluiting op de Bisschopstraat, de N343, is een provinciale weg, waardoor voldaan zal moeten worden aan de provinciale Regeling uitwegen. Hiervoor dient een melding bij de provincie te worden gedaan.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Algemeen

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft met name de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor is het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

De SVBP Voor alle ontwerpbestemmingsplannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is derhalve opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld. In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel is onder andere een lid opgenomen ten aanzien van bestaande en afwijkende maatvoering. Daarnaast is in de algemene bouwregels bepaald dat bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene procedureregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de procedureregels beschreven ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

  • Overige regels (Artikel 10)

Dit artikel beschrijft de aanvullende werking van het gemeentelijke archeologiebeleid. Hiermee wordt het aspect 'archeologie' aanvullend juridisch-planologisch geregeld.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Tuin (artikel 3)

De bestemming tuin wordt in het voorliggende bestemmingsplan gehanteerd voor dat gedeelte dat voor de woning Bisschopstraat 3 ligt. Hiervoor is gekozen om deze gronden te vrijwaren van (erf)bebouwing. Om het onbebouwde karakter van tuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Wonen (artikel 4)

Functie 

De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn voornamelijk bestemd voor woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen met de daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bebouwingsmogelijkheden 

De bouwregels maken onderscheid in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor de te bouwen woning is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Diverse maatvoeringen ten aanzien van oppervlakten, goot- en bouwhoogte, dakhelling etcetera is vastgelegd in de regels. Via diverse afwijkingsmogelijkheden kent het plan flexibiliteit.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In dit bestemmingsplan worden geen directe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de gemeente voor exploitatiekosten zullen stellen die op derden te verhalen zouden zijn door middel van een exploitatieplan. Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad, zal door de gemeenteraad tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplannen worden vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Vooroverleg is niet noodzakelijk wanneer sprake is van plan of een projectbesluit voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen. Het voorliggende bestemmingsplan laat een woning toe binnen het stedelijke gebied van Weerselo. De bouw van deze woning past binnen de Woonvisie 2011+ van de gemeente. Over deze visie is instemming bereikt met de provincie, waardoor vooroverleg niet noodzakelijk is.

Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat

Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie

Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Waterschap Vechtstromen

Op 30 januari 2014 is een digitale watertoets uitgevoerd (code 20140130-63-8365). De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechtstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2.1 Zienswijzen

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan en wordt direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 september 2014 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen voor een ieder. Gedurende deze termijn zijn vier zienswijzen ingediend.

Deze zienswijzen hebben geleid tot nader overleg en de volgende aanpassingen van het bestemmingsplan:

  • de aanduiding 'ontsluiting' is in de regels opgenomen en op de verbeelding vastgelegd. Hiermee is aangegeven dat de ontsluiting van het perceel op de Bisschopstraat niet op een andere plek mogelijk is;
  • de haag die op het beplantingsplan is weergegeven mag niet hoger worden dan 1 m. Dit is op de betreffende tekening (Bijlage 2 bij de regels) vastgelegd. De realisatie en instandhouding van de nieuwe situatie is door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd;
  • de maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw zijn vastgelegd op 3,5 m en 9 m;
  • in het bestemmingsplan is de bestemming tuin opgenomen.

Deze aanpassingen (zie ook de nota van wijzigingen, Bijlage 5) hebben geleid tot de intrekking van de zienswijzen, waardoor de raad het bestemmingsplan gewijzigd kan vaststellen.