Type plan: projectbesluit
Naam van het plan: Ootmarsum, Tennisbanen TCO
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.OOTPBTENNISBAAN-0401

3.10 Licht

 
 
Sportcomplexen vallen onder de werking van de Wet milieubeheer. Alle sportcomplexen vallen op dit moment onder het activiteitenbesluit milieubeheer. Dit besluit vervangt de vergunningplicht van deze bedrijven. Het besluit stelt voorschriften aan de verlichting: lichten uit na 23.00 en indien er geen sportactiviteit is, geen lichtinstraling in woningen. Verder biedt het besluit de gemeente de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften op te leggen aan de verlichting (het doen van onderzoek en het treffen van maatregelen).
De voorschriften van het besluit en de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften op te leggen richten zich met name op de bescherming van de mens. De mogelijkheden om aanvullende eisen voor bescherming van ecologische waardevolle gebieden op te nemen blijkt niet uit de toelichting van het besluit, maar wordt evenmin uitgesloten.
Voor de vergunningplichtige bedrijven geldt wel de ruimere bevoegdheid van de Wet milieubeheer, zodat ecologisch waardevolle gebieden extra kunnen worden beschermd v.w.b. lichthinder.
Voorts geldt vanaf 1 april 2002 de Flora en Faunawet in het kader waarvan eventueel ook nog regels gesteld kunnen worden bij het plaatsen van lichtmasten.
Als er voor verlichting gekozen wordt dan zijn er verschillende technische maatregelen te treffen om lichthinder en bijkomende overlast te voorkomen. Deze moeten in het eisenpakket worden meegenomen.
 
Lichtsterkte
Om s’ avonds met kunstlicht sportactiviteiten te kunnen verrichten zijn hoge verlichtingsniveaus nodig.
Alleen het sportveld heeft licht nodig; verstrooiing en uitstraling dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Voor de verlichting van sportvelden worden meestal schijnwerpers toegepast met een asymmetrische lichtoptiek. De schijnwerpers zijn voorzien van een vlakke ruit. Lichthinder en strooilicht wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de instelling van de schijnwerper. Goed afschermende armaturen verspreiden weinig of geen licht naar buiten en de uitstraling is gering. Hierdoor wordt de lichthinder voor natuur en mens beperkt.
 
Om aan de norm voor de verlichtingssterkte te kunnen voldoen, moeten in ieder geval de verlichtingsarmaturen voorzien zijn van anti-verblindingskappen en afschermlouvres aan de onder-achterkant en de onder-zijkant (buitenzijde) van de mast. De verlichting moet dus zoveel mogelijk van boven naar beneden gericht worden; de minste hinder wordt veroorzaakt als de vlakke ruit van de schijnwerper horizontaal geplaatst is ten opzichte van het te verlichten terrein. Men kijkt dus niet direct in de spiegel en de lamp. Omhoog en opzij schijnend licht is geheel en al te vermijden.
Het lampvermogen dient aan het doel aangepast te zijn; het vermogen zo laag als mogelijk is. Lichtmasten en armaturen moeten zo dicht mogelijk staan bij het object dat verlicht moet worden. Hoe verder van het object, hoe meer vermogen er nodig is om het te verlichten. Ook aan het type lamp zijn eisen te stellen: bepaalde lampsoorten zijn nadeliger dan andere.
De lichtsterkte (l), gemeten aan de verlichtingsbron, wordt gemeten in “candela” (cd).
Bovengenoemde maatregelen om de lichthinder te beperken hebben uiteraard consequenties voor het verlichtingsplan. In het algemeen zijn er dan meer masten nodig om het sportveld goed te verlichten.
De uitstraling van de armaturen wordt immers beperkt; het aantal te plaatsen masten is een afgeleide van de masthoogte. Het voordeel hiervan is: minder lichthinder doordat naar verwachting volstaan kan worden met lagere lampvermogens. Een nadeel vormen de hogere investeringskosten.
 
De ruimtelijke scheiding van 50m. (op grond van de VNG brochure) helpt de overlast door licht- en geluidhinder voor omwonenden tegen te gaan. Ook ter vermindering van schade en hinder aan de natuur is ruimtelijke scheiding een goede zaak.
 
Hoogte
Hoe hoger de masten zijn, des te minder zijn ervan nodig. Ook is de zijdelingse lichtuitstraling dan des te geringer; dus des te minder hinder gaat ervan uit. Andersom geldt dat hoe lager de masten zijn, des te meer zijn er nodig en des te breder uitstralingsgebied (en meer lichthinder) ze genereren.
Bij de juiste combinatie van hoogte mast, type armatuur, toegepaste lichtbron en afscherming kan zowel een mast van 9 m als een mast van 16 m een juiste oplossing zijn. In het algemeen geldt dat deze laatste (met de juiste armatuur) meer comfort biedt voor spelers dan een mast van 9 m hoog. Ook geeft een hogere mast een betere richtmogelijkheid van bovenaf, met minder zijwaartse verstrooiing.
De visuele invloed op de omgeving is over het algemeen tegengesteld: ook overdag is een hogere mast van verder af zichtbaar dan een lage. Dit kan vooral in de EHS-gebieden (bijv. in open terrein tussen bosgebieden) storend zijn. In dat geval is het goed om uit te gaan van de gemiddelde boomhoogte ter plaatse. Een afschermende randbeplanting moet daarop zo mogelijk afgestemd worden.
 
Verlichtingsduur
Ter voorkoming of vermindering van hinder voor met name nachtdieren dient in of bij de EHS+ gebieden de verlichtingsduur beperkt te worden tot een zo kort mogelijke periode in avond en nacht. Als er niet gesport wordt mag er geen licht  branden. Het (verplicht) toepassen van bewegingsschakelaars (en eventueel verzegelde automatische schakelaars) moet daarom overwogen worden. Na 23.00 uur mag er in ieder geval geen licht meer branden.
 
Landschappelijke inpassing; vormgevingsaspecten
Een flink uitgegroeide, dichte beplanting rond het sportcomplex kan de lichtoverlast aanzienlijk beperken. Om ook in de winter een maximaal effect te hebben zijn wintergroene bomen en struiken (meestal coniferen) te prefereren. Als dat om landschappelijke redenen niet aanvaardbaar is kan voort bladverliezende bomen gekozen worden. Snel groeiende soorten komen uiteraard het beste aan het doel tegemoet; evt. weer omgeven met een andere beplanting.
Het tot wasdom komen van de meeste bomen en struiken duurt lang; daarom zou het goed zijn om - al vooruitlopend op verlichtingsplannen - een beplanting aan te brengen. Ook een grondwal om het complex heen kan helpen, alleen al omdat de aanplant dan sneller de gewenste hoogte bereikt.
Verder kan op andere manieren verstrooiing van licht worden tegengegaan. Soms worden zeilen of dichtgeweven netten aan de hekwerken rond sportvelden opgehangen. Hoewel dit uit esthetisch oogpunt niet de voorkeur heeft, kan het in bijzondere gevallen zeer effectief en daarom acceptabel zijn.
 
Lichthinder in relatie tot het plan
Hoewel een deel van de groensingel opgeofferde moet worden, blijft de buitenste rij van de bomen gehandhaafd. Deze bomen hebben een gemiddelde hoogte van circa 10 tot 15 meter. Het bestuur van de tennisvereniging kiest voor verlichtingsmasten van 15 meter, waardoor de lichthinder door de aanwezig bomen al positief beïnvloedt wordt.
Daarnaast wordt het tennispark omgeven door nieuwe groene voorzieningen. Aan de zijde van de Alleeweg is de nieuwe groenstrook circa 3 m breed. Met de aanleg van deze groenstrook wordt naast de inpassing van het park ook lichthinder en geluidoverlast tegengegaan.
 
Voor wat betreft de verlichtingsduur zal de vereniging moeten voldoen aan de eisen van Activiteitenbesluit. Dit betekent dat er na 23.00 geen verlichting van de lichtmasten meer is.
 
Mede gelet op de afstand, meer dan 100 m, vanaf de nabij gelegen woningen levert de verlichting bij het complex geen onaanvaardbare hinder.