Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noord-Deurningen, 3e fase
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.NDEBPNOORDDEURNING-0401

3.2.1 Omgevingsvisie

In het ‘Omgevingsvisie Overijssel’ zijn de beleidskaders aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in Overijssel voor de komende jaren. Deze omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is in september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.
Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De wens van de provincie is om in Overijssel een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Daarbij moet rekening worden gehouden met zaken als een afnemende groei van de bevolking, veranderingen in woonwensen en economische veranderingen. Maar ook een blijvende toename van mobiliteit, de druk op natuur en klimaatverandering. De hoofdambitie van de provincie is dan ook: een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities:
  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's;
  • dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik waarbij ervan uitgegaan wordt dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
  • een balans behouden tussen gebruik en bescherming van ondergrond.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2006
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
  1. generieke beleidskeuzes;
  2. ontwikkelperspectieven; 
  3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
 
Generieke beleidskeuzes.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. “SER-ladder" gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
 
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
 
Gebiedskenmerken.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag “hoe" een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
 
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
 
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, het realiseren van maximaal 17 nieuwe woningen in Noord-Deurningen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
 
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" wordt opgemerkt dat binnen Noord-Deurningen geen echte zogenaamde inbreidingslocaties aanwezig zijn. Aan de buitenkant van Noord- Deurningen vindt al nieuwbouw plaats (er is hier sprake van de 3e fase). Met het onderhavige plan wordt naadloos op die nieuwbouw aangesloten. 
Nu binnen de contour van het dorp geen mogelijkheden zijn om extra woningen te bouwen, is uitgeweken naar een gebied net buiten het dorp, maar direct aansluitend bij de bestaande woningen. Van het totaal van 60 woningen, worden in dit plan maximaal 17 woningen toegelaten.
Gelet op de omvang van het plangebied wordt er geen onaanvaardbare inbreuk gemaakt op het gebied. Het project heeft een geringe invloed op de omgeving, maar is aanvaardbaar. In hoofdstuk 4 wordt daar nader op de ruimtelijke aanvaardbaarheid ingegaan.
 
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, veelzijdige gebruiksruimte' en 'Nationaal landschap Noordoost Twente'. Op het nationaal landschap wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan. 
De gebieden met de aanduiding 'buitengebied, veelzijde gebruiksruimte' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Door aan te sluiten bij de bestaande nieuwbouw, leveren de negen extra woningen geen onevenredige druk op het gebied. Met het aanbrengen van een groene begrenzing worden de woningen landschappelijk gescheiden van het landelijk gebied.
 
Gebiedskenmerken 
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie, weliswaar direct grenst aan stedelijk gebied, gelegen is in landelijk gebied. Bij het raadplegen van de specifieke lagen blijkt dat de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag enkele kenmerken geven aan het gebied waarbinnen het plangebied is gelegen.
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
De gronden zijn voorheen agrarisch gebruikt en voor die functie ook geheel gecultiveerd. De specifieke kenmerken zijn niet meer aanwezig. De nieuwe woningen brengen geen veranderingen in die kenmerken.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide en broekontginningslandschap'. Hierbij gaat het om met name heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Met de ontwikkeling van de 1e en 2e fase is een begin gemaakt aan een uitbreiding van Noord-Deurningen. De specifieke kenmerken van de jonge heide en broekontginningslandschap zijn niet meer aanwezig. De 3e fase brengt in de feitelijke situatie geen wezenlijke veranderingen in de kenmerken van het gebied.  
De lust- en leisurelaag geven aan het dorp Noord-Deurningen en het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht.  
De nieuwe woningen leveren, gelet op de aansluiting bij de bestaande woningen en de nabijheid van Tuincentrum Oosterik, geen onevenredige effecten ten aanzien van dit kenmerk.
 
Wonen
Als aanvulling op de woonmilieus in de steden en dorpen is er ruimte voor ontwikkeling van aanvullende woonmilieus in het buitengebied onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Het plangebied maakt onderdeel uit van een grotere geheel, waarover overeenstemming is bereikt met de provincie Overijssel. De in dit plan opgenomen mogelijkheid om maximaal 17 woningen te bouwen past binnen de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente Dinkelland en de provincie Overijssel.  
 
Conclusie ten aanzien van het provinciale beleid:
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.2 Reconstructieplan Salland-Twente

De provincie Overijssel heeft in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. In dit reconstructieplan is een indeling gemaakt in drie deelgebieden, te weten Salland, Zuidwest-Twente en Noordoost-Twente. Dit plan is grotendeels opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente. Voor dit deelgebied is in het reconstructieplan een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Aangegeven wordt dat de oplossing van de ruimtelijke, milieutechnische, economische en sociale opgaven voor Noordoost-Twente in hoofdlijn ligt in:
  • het ruimtelijk scheiden van een aantal functies, die elkaars ontwikkeling frustreren, én;
  • het meervoudig grondgebruik in gebieden met een stapeling van functies.
De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden.
De ontwikkelingslocatie ligt geheel binnen stedelijk gebied.
 
In de directe omgeving bevinden zich geen agrarische bedrijven.
De beoogde ontwikkeling brengt daarom geen belemmeringen voor ten aanzien van agrarische bedrijvigheid met zich mee.