direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noord Deurningen, Johanninksweg 1a t/m 1c
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Johanninksweg, in het zuidelijke deel van de kern Noord-Deurningen (gemeente Dinkelland) bevindt zich een braakliggend perceel. In 2013 heeft er ter plaatse van dit perceel een bestemmingsplanherziening plaatsgevonden op basis waarvan het perceel is voorzien van een woonbestemming met een bouwvlak waarbinnen drie woningen gerealiseerd mogen worden.

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse een vierde woning te realiseren. Door het realiseren van deze woning tussen de bestaande en toekomstige woonbebouwing wordt het bestaande lint versterkt en wordt de Johanninksweg op een passende stedenbouwkundige wijze afgerond.

Omdat het gewenste plan niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom aan de Johanninksweg, aan de zuidzijde van Noord-Deurningen Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Denekamp, sectie N, nummer 331. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Noord Deurningen, Johanninksweg 1a t/m 1c' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Noord-Deurningen, Johanninksweg”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 16 april 2013. Daarnaast ligt het plangebied ook binnen de begrenzing van het paraplubestemmingsplan “Kernen gemeente Dinkelland” (vastgesteld op 11 december 2018) en het facetbestemmingsplan “Parkeren Dinkelland” (vastgesteld op 29 mei 2018). In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is aangegeven middels de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan "Noord-Deurningen, Johanninksweg" (Bron: Gemeente Dinkelland)  
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen
1.4.2.1 Algemeen

Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan “Noord Deurningen, Johanninksweg” de bestemming 'Wonen'.

1.4.2.2 Bestemmingen en aanduidingen

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Daarnaast zijn deze gronden tevens bedoeld voor wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Het plangebied is grotendeels voorzien van een bouwvlak. Met een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is bepaald dat er binnen het bouwvlak maximaal drie woningen zijn toegestaan. Dit geldt ook voor de goot- en bouwhoogte van een woning.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bestemming, aangezien binnen het bouwvlak slechts drie woningen zijn toegestaan. Om het voornemen mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de historische ontwikkeling van het gebied en de ruimtelijk-functionele structuur van Noord-Deurningen. Daarna wordt ingegaan op de ligging en de huidige situatie in het plangebied.

2.1 Noord-Deurningen

Noord-Deurningen wordt al genoemd vanaf het begin van de 13e eeuw. Vanwege de beperkte bebouwingsverdichtheid kon er echter niet van een buurtschap worden gesproken. Pas rond 1850 is het buurtschap Noord-Deurningen ontstaan en is een voorbeeld van een essenzwerm nederzetting. Na 1934 kwam in de oostelijke heideontginningsgebied het dorp tot ontwikkeling, rond de in dat jaar in gebruik genomen Rooms-katholieke noodkerk. Zo werd het grootste deel van de nog resterende woeste gronden omgezet in cultuurgrond met name in grasland. Het oudste deel van de kern wordt gevormd door linten langs de kerk, de Johanninksweg vormt een van deze linten. Bebouwing aan deze linten neemt toe en vanaf 1976 groeien de linten naar elkaar. Langs deze linten komen expressionistische woningen uit de jaren '30 voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling Noord- Deurningen (Bron: www.watwaswaar.nl)  

Het dorpsgebied van het jonge ontginningslint van Noord-Deurningen is een verdichting van het bebouwingslint. Deze linten zijn langs de Johanninksweg en de Pastoor Knuifstraat in de nabijheid van de kerk ontstaan. Aan de Johanninksweg liggen enkele beeldbepalende woningen en een voormalige marechaussee kazerne. Achter de jonge ontginningslinten, de Johanninksweg en de Nordhornsestraat, ligt een woongebied met hoofdzakelijk vrijstaande bebouwing. Naast wonen komen enkele andere functies voor zoals detailhandel en maatschappelijke voorzieningen. De omgeving aan de noordkant van het dorp valt op door een enigszins op het Westland lijkend beeld met veel kassen, een groot tuincentrum en kwekerijen.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Johanninksweg, in de bebouwde kom van Noord-Deurningen. Het plangebied wordt omgeven door woonbebouwing aan de noordwestzijde en groen aan de oost- en zuidzijde. Aan de overzijde van de Johanninksweg zijn een kerk en school gelegen. Het plangebied ligt in de nabijheid van de Nordhornsestraat (N342), die Denekamp en Nordhorn met elkaar verbindt. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied ligt op de hoek van de Johanninksweg en de Nordhornsestraat (N342). Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en bestaat uit braakliggend terrein. In afbeelding 2.3 is een foto van het straatbeeld van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld huidige situatie vanaf de Nordhornsestraat (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens binnen het nu onbebouwde plangebied vier woningen te realiseren in plaats van de nu toegestane drie woningen. Hiermee wordt het bestaande bebouwingslint langs de Johanninksweg doorgetrokken tot aan bestaande woonpercelen en wordt er een passende afronding van de stedenbouwkundige opzet van omliggend gebied gerealiseerd. Hierna zal worden ingegaan op de stedenbouwkundige opzet en de aspecten verkeer en parkeren.

3.1.2 Bebouwing

Van belang bij de stedenbouwkundige opzet is dat het ontwerp passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren. De Johanninksweg kenmerkt zich door verschillende kapvormen en richtingen. Gekozen is voor een eenvoudige stedenbouwkundige opzet waarbij de verkaveling, massa en schaal van de toekomstige bebouwing aansluit bij de structuur van de omgeving.

Het plan voorzien in 4 woningen waarvan 1 vrijstaande woning, 1 dubbel woonhuis met 1 geschakelde woning. De nokrichting van de vrijstaande en geschakelde woning zal haaks op de weg zijn en het dubbel woonhuis heeft de nok evenwijdig aan de straat. De woningen krijgen 1,5 bouwlaag met kap conform met een maximale goothoogte van 4 meter en een nokhoogte van 8 meter. De bebouwing sluit aan bij de overige lintbebouwing aan de Johanninksweg. Het plan zal moeten voldoen aan de criteria genoemd in de welstandsnota gebied middenniveau aansluitend op de overige woningen aan de Johanninksweg.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.

De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie ´niet stedelijk´. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat als ´rest bebouwde kom´ gezien wordt.

3.2.2 Verkeer
3.2.2.1 Verkeersgeneratie

Gezien de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een verkeersgeneratie van 32,8 (8,2 x 4 woningen) verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Planologisch gezien worden er al drie woningen toegestaan en wordt er dus slechts één woning toegevoegd. De verkeersbewegingen nemen vanuit planologisch opzicht toe met 8,2 bewegingen. De woningen krijgen een eigen in- en uitrit welke worden ontsloten op de Johanninksweg.

Met betrekking tot de met deze ontwikkeling gemoeide verkeersgeneratie wordt gesteld dat de Johanninksweg het berekende aantal verkeersbewegingen eenvoudig kan afwikkelen. De Johanninksweg is gecategoriseerd op deels 50 km/uur weg en voor het overige 30 km/uur weg. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling brengt op piekmomenten een (beperkte) extra verkeersdruk met zich mee. Hierbij is geen sprake van zwaar verkeer, enkel personenauto’s. Voor de afwikkeling en doorstroming op de Johanninksweg levert de beperkte verkeerstoename geen problemen op. De afstand die het bestemmingsverkeer op de Johanninksweg aflegt is zeer beperkt. De Johanninksweg wordt vrijwel direct ontsloten op de N342 (Nordhornsestraat). De N342 heeft een dusdanig capaciteit dat het de huidige en toekomstige verkeersstroom kan verwerken.

Voorgaande houdt in dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen onevenredige verkeersdruk met zich meebrengt en het plan vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren oplevert.

3.2.2.2 Ontsluiting

De nieuwe woningen worden ontsloten op de Johanninksweg. De te realiseren aansluitingen van de nieuwe woonpercelen levert vanuit verkeerskundig oogpunt geen overwegende bezwaren op, gezien het feit dat er overzichtelijke ontsluitingen gecreëerd worden, sprake is van een lage maximum snelheid (30 km/uur) en een onevenredige toename aan verkeersbewegingen niet aan de orde is.

3.2.3 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie “Bouwen & parkeren 2018” van de gemeente Dinkelland. De volgende uitgangspunten worden hierbij gehanteerd.

Functie   Parkeernorm   Aantal   Parkeerbehoefte  
Wonen vrijstaand   2,3   1   2,3  

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling 2,3 parkeerplaatsen, naar boven afgerond 3 parkeerplaatsen.
Per woning wordt voorzien in de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein. Er is in voorliggend initiatief voldoende ruimte voor een lange oprit waar de benodigde parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Het 'Noaberkracht Bouwen & Parkeren 2018' schrijft voor dat in voorliggend initiatef een oprit van minimaal 10 meter lengte benodigd is. De kavels aan de Johanninksweg hebben een lengte van circa 18 meter voor het realiseren van een oprit. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstanden voor parkeerplaatsen die de gemeente voorschrijft in het beleidsdocument 'Noaberkracht Bouwen & Parkeren 2018'.

Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR geraakt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen in ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen
niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i,
Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een planologische toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017
is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld, deze zijn beide in 2018 geactualiseerd.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle
initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied ligt binnen de kern Noord Deurningen en het betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van ‘Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik’. Met de ontwikkeling wordt een inbreidingslocatie ingevuld met in totaal vier vrijstaande woningen. Resumerend wordt dan ook gesteld dat de ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied wordt gerealiseerd waardoor van extra ruimtebeslag op de groene omgeving geen sprake is. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de
    behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw;
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien;
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken;
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming;
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer ervoor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van dit bestemmingsplan één extra woning toegestaan. Het toevoegen van een enkele woning in Noord-Deurningen past binnen het Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente) en de gemeentelijke woonvisie. Kortheidshalve wordt verweven naar paragraaf 4.3.1 en 4.4.2 waar het voornemen aan beide beleidsdocumenten getoetst wordt. Hier wordt gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied met de rode belijning is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

Het plangebied ligt momenteel nog binnen twee ontwikkelingsperspectieven. Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' is ruimte voor onder andere landelijk wonen. Met het toevoegen van een viertal woonkavels zal het bestaande lint aan de Johanninksweg worden afgerond. De voorgenomen ontwikkeling wordt gelet op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving (woongebied Noord Deurningen) als passende invulling beschouwd.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven richtinggevend zijn en zich niet verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Voor de overige lagen volgt hierna een uiteenzetting.

De 'Stedelijke laag'

Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangewezen als 'Woonwijken 1955 - nu'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven. Op de afbeelding is waarneembaar dat het plangebied niet is gelegen in de stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu' maar wel direct daarop aansluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Zoals ook in Hoofdstuk 3 is beschreven, zal de bebouwing aansluiten op de bestaande bebouwingstructuren langs de Johanninksweg. De nieuwe bebouwing gaat qua massa, ritmiek en schaal aansluiten bij de omliggende bebouwing. Voorliggend initiatief is gelet op het vorenstaande zowel functioneel als ruimtelijk passend binnen het bestaande bebouwingsbeeld. Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden die gelden voor de 'stedelijk laag'.

De 'Laag van beleving'

Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' is het plangebied aangewezen als 'Donkerte'. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Laag van de beleving' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een
lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

De gewenste ontwikkeling brengt geen onevenredige toename van lichthinder met zich mee, die leidt tot een onaanvaardbare situatie. Het plangebied is daarnaast gelegen in de kern van Noord Deurningen, waar het gebruik van licht inherent is. Het planologisch toestaan van één extra woning brengt geen onevenredige toename van licht met zich mee.

Het aspect 'donkerte' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionale Woningbouwprogramma.

4.3.1 Regionaal Woningbouwprogramma
4.3.1.1 Algemeen

Gemeenten in Twente hebben samen met de provincie woonafspraken gemaakt in 2016. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente.

Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en legt de afspraken in Twente vast. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.

4.3.1.2 Programmering gemeente Dinkelland 2017

In circa 55% van de woningvraag voorziet de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma.

Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is gebaseerd op prognoses van de afgelopen zes jaar en wordt weergegeven in afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.5: De woningvraag en het woningaanbod van de gemeente Dinkelland 2017 t/m 2026 (Bron: Stec Groep)

Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Regionaal Woningbouwprogramma'

In voorliggend geval wordt, ten opzichte van de huidige planologische situatie, één nieuwe woning gerealiseerd. Deze woning past binnen het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.4.2). Dit programma is in overeenstemming met het RWP Twente, waardoor het initiatief eveneens in overeenstemming is met het RWP Twente.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het programma van de regio.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Dinkelland
4.4.1.1 Inleiding

De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.

4.4.1.2 Hoofdambitie

Hoofdambitie van Structuurvisie is:

“Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie”.

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  • 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
  • 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
4.4.1.3 Visie op hoofdlijnen Noord Deurningen

De visie op hoofdlijnen voor de kern Noord Deurningen is als volgt:

  • Borgen woonfunctie en basisvoorzieningen voor eigen gemeenschap (kern en buurtschappen);
  • als toekomstige woningbouwlocatie is het gebied tussen de Gravenveen en het Baveldspad aangewezen (aansluitend op het huidige uitbreidingsplan)'
  • tussen deze nieuwbouwlocatie en de Gravenveen als afronding dorpsrand een parkachtige inrichting met dorpsommetje en als groene buffer t.o.v. het tuincentrum;
  • de plaatselijke supermarkt wordt mogelijk verplaatst;
  • ontwikkelingen (grensovergang Rammelbeek met Duitsland).
4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dinkelland

Het voornemen sluit aan op het feit van het borgen van woonfuncties voor de gemeenschap van Noord-Deurningen. Door de ontwikkeling wordt binnen de kern Noord Deurningen bijdragen aan het voorzien in voldoende woningen voor de lokale woningbehoefte. Het voornemen draagt daarmee bij aan de leefbaarheid in de kern en behoud van basisvoorzieningen. Tot slot voorziet het initiatief in een stedenbouwkundige afronding van het bebouwingslint aan de Johanninksweg.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Dinkelland'.

4.4.2 Woonvisie Dinkelland 2016+
4.4.2.1 Algemeen

Op 21 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ 'een uitdaging om het mooier te maken' vastgesteld. Daarin wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Dinkelland tot eind 2020 geschetst met een doorkijk tot 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema's die spelen in het Dinkellandse een plek gekregen. Dit betreft de klassieke thema's beschikbaarheid en betaalbaarheid, waarbij laatstgenoemde actueler dan ooit is nu blijkt dat er steeds meer betalingsproblemen ontstaan, ondanks huurtoeslag. Andere thema's die een plek krijgen zijn de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam wonen.

4.4.2.2 Visie en ambitie

De visie bestaat uit een wensbeeld welke is uitgewerkt in drie ambities. Het wensbeeld is als volgt omschreven:

"Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt"

Bovenstaande visie is uitgewerkt in drie ambities:

Vergroten van de kwaliteit:

  • In stand houden kwaliteit centrumgebieden / kernwinkelgebieden;
  • Verduurzamen van de bestaande woningvoorraad;
  • Toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad;
  • Gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving.

Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning:

  • Nieuwbouwprogramma afstemmen met de regiogemeenten;
  • Nieuwe plancapaciteit toetsen aan afwegingskader;
  • Flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen;
  • Nieuwbouwaccenten: sociale huur en voor middeninkomens.

Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit:

  • Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk;
  • Voortzetten starterslening om het gat tussen huur en koop te overbruggen;
  • Onderzoek naar de blijverslening;
  • In het huurprijsbeleid corporaties wordt de huurprijs beter afgestemd op het inkomen.
4.4.2.3 Programmering van de nieuwbouw: kwantitatief

In de 'Woonvisie Dinkelland 2016+' is per kern de beschikbare plancapaciteit en de woningbehoefte tussen 2015 en 2024 (exclusief sloop) uiteengezet. Voor de verzorgingskern Noord-Deurningen is sprake van een beschikbare plancapaciteit van 21 woningen.

4.4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Dinkelland 2016+

Voor de kern Noord-Deurningen wordt gestreefd naar een nieuwbouwaantal van 16-24 woningen tot 2024. Het planologisch toestaan van één extra woning past binnen de gemeentelijke woningbouwprogramma. Het initiatief levert een bescheiden bijdrage aan de realisatie van voldoende woningen binnen de kern Noord-Deurningen.

4.4.3 Beleidsnota inbreidingslocaties
4.4.3.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland heeft op 26 januari 2016 de 'Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016' vastgesteld. Aanleiding van de herziening van de beleidsnota vormen wijziging van de ruimtelijke regelgeving (Besluit ruimtelijke ordening), een toenemende leegstand en de demografische ontwikkeling. De herziening schetst daarvoor het actuele beleidskader en biedt een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lokale regelgeving te harmoniseren.

De beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Voor uitleg van het begrip 'kleinschalig' wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening).

Vastgesteld beleid schept kaders en geeft meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden De doelstelling van deze nota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.

4.4.3.2 Kader

Planologie

Het bestaande beleid waar ontwikkelingen aan getoetst worden, betreft onder meer:

  • Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte: toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro);
  • Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel: woonafspraken
  • Gemeente:
    • 1. Structuurvisie Dinkelland (ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen per keren en locaties)
    • 2. Woonvisie 2016+: woningbouwprogramma totaal en per kern en doelgroepen
    • 3. Beleidsnota Inbreidingslocaties

Stedenbouwkundige aspecten

De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. Afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan en de locatie kan het college besluiten de gemeentelijke kwaliteitsgroep in te schakelen voor de stedenbouwkundige toets.

Aansluiting op de omgeving

Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving.

De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.

Herstructurering of transformatie

Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop van een bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen. Het bebouwen van lege plekken valt niet onder transformatie en herstructurering.

Behandeling en prioritering locaties

Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

Primair komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:

  • 1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;
  • 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;
  • 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;
  • 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.
4.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Beleidsnota inbreidingslocaties'

Het voornemen gaat uit van het realiseren van een viertal woningen op een inbreidingslocatie in de kern Noord-Deurningen, waarvan drie woningen reeds planologisch zijn toegestaan. De woningen zullen zorgen voor een stedenbouwkundige afronding van de Johanninksweg van deze zijde van de kern, hetgeen een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee brengt. In deze toelichting is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de planologische, beleidsmatige en stedenbouwkundige voorwaarden. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Beleidsnota inbreidingslocaties'.

4.4.4 Nota omgevingskwaliteit
4.4.4.1 Algemeen

De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben op 22 december 2015 de gezamenlijke welstandsnota 'Nota Omgevingskwaliteit' vastgesteld. De gemeenten hebben de keus gemaakt om de bemoeienis zoveel mogelijk te beperken en daarom alleen te sturen op omgevingskwaliteit waar dit nodig en voor iedereen uitlegbaar is. Ruimtelijke kwaliteit en deregulering hebben in het proces bij het opstellen van de nota centraal gestaan. Behalve deregulering staat ook maatwerk centraal in het welstandsbeleid. De beeldkwaliteit van karakteristieke en kenmerkende plekken dient te worden geborgd. Het grondgebied van de gemeenten is opgedeeld in deelgebieden, om per deelgebied tot een passend welstandsbeleid te komen is gewerkt via de thema's waardering, ambitie en beleid.

Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  • basis omgeving;
  • midden omgeving;
  • bijzonder omgeving.

Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, die allen een andere impact hebben op de omgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • Kleine bouwwerken (binnen en buiten het bestemmingsplan);
  • Reguliere bouwwerken (binnen het bestemmingsplan);
  • Reguliere bouwwerken (buiten het bestemmingsplan, m.u.v. kleine bouwwerken);
  • Bijzondere bouwwerken.

In afbeelding 4.6. staat de toetsingsmethodiek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.6: Werkwijze welstandsbeoordeling (Bron: gemeenten Dinkelland en Tubbergen)  
4.4.4.2 Welstandsniveau

Het plangebied ligt in de kern Noord Deurningen, in een gebied dat in het welstandsbeleid is aangemerkt als 'ontsluitingswegen'. In onderstaande afbeelding 4.7is de ligging van het plangebied aangegeven met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.7: Welstandsniveau (Bron: gemeenten Dinkelland en Tubbergen)  

In voorliggend geval gaat het om de netto toevoeging van 1 woning. Dit wordt aangemerkt als kleine bouwwerken (bouwwerken binnen + buiten het bestemmingsplan). Aangezien het plangebied in een kern en in gebiedstype 'midden omgeving' ligt wordt het initiatief ambtelijk getoetst.

4.4.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Nota omgevingskwaliteit'

Voorliggend plan is passend qua opzet en sluit aan op de bebouwingskenmerken van bestaande bebouwing in de omgeving. In deze fase zijn de bouwtekeningen nog niet uitgewerkt. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal een definitief welstandsadvies worden uitgebracht.

4.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één extra grondgebonden woning. Woningen worden in de Wgh aangemerkt als geluidgevoelige objecten.

5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Door BJZ.nu is is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels, afkomstig van het wegverkeer op de N342. In Bijlage 1 van deze toelichting is het akoestisch onderzoek opgenomen. Hierna worden de onderzoeksresultaten kort behandeld en wordt ingegaan op de geluidsbelasting op de vierde woning.

De gewenste woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van onder andere de N342/Nordhornsestraat en het 50 km/uur deel van de Johanninksweg. Het 30 km/uur deel van de Johanninksweg is eveneens meegenomen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Ter plaatse van de vier nieuwe woningen bedraagt de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai, als gevolg van de Johanninksweg maximaal 46 dB (incl. aftrek) (voorgevels woningen 2, 3 en 4). Hiermee wordt ter plaatse van alle vier de woningen voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Ter plaatse van de voor- en oostelijke zijgevel van woning 1 bedraagt de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai, als gevolg van de N342/Nordhornsestraat maximaal 53 dB (incl. aftrek). Ter plaatse van de voorgevels van woningen 2 en 3 bedraagt de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai, als gevolg van de N342/Nordhornsestraat respectievelijk maximaal 50 en 49 dB (incl. aftrek). Ter plaatse van woning 4 en de overige gevels van de woningen bedraagt de geluidsbelasting maximaal 48 dB, waarmee aan de voorkeurswaarde wordt voldaan.

Een hogere waarde voor het aspect wegverkeerslawaai is in voorliggend geval noodzakelijk, aangezien de voorkeurswaarde ter plaatse van woningen 1, 2 en 3 wordt overschreden als gevolg van de geluidsbelasting afkomstig van de N342/Nordhornsestraat. Afwijken van de voorkeurswaarde is alleen mogelijk wanneer bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard, een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd kan worden en wordt voldaan aan de gemeentelijke voorwaarden voor het toekennen van een hogere waarde.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Met gevelwering van maximaal 25 dB kan in alle gevallen worden voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB op basis van het Bouwbesluit. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van Standaard HR++ beglazing. Daarnaast wordt er voldaan aan de gemeentelijke voorwaarden voor het toekennen van een hogere waarde.

Er moet voor woningen 1, 2 en 3 dan ook een hogere waarde LDEN van maximaal 53 dB worden aangevraagd in verband met de geluidsbelasting afkomstig van de N342/Nordhornsestraat.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de te realiseren woningen voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wgh, aanwezig. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek industrielawaai is daarom niet noodzakelijk. Wat betreft de invloed van individuele bedrijvigheid op het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (bedrijven en milieuzonering).

5.1.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt,mits een hogere waarde wordt verleend, geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Algemeen

In voorliggend geval is door Kruse B.V. in het plangebied een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies van dit onderzoek worden in de volgende paragraaf behandeld. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

5.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Verkennend bodemonderzoek:

De onderzoekslocatie is beschouwd als niet verdacht voor chemische componenten en de bovengrond is beschouwd als verdacht voor asbest. In totaal zijn er 8 inspectiegaten gegraven. Gat 1 is doorgezet tot 2.50 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn zand. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (puin, asfalt, metaal en glas). In de bovengrond van inspectiegat 2 is visueel asbestverdacht materiaal aangetroffen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 0.92 meter min maaiveld.

Nader asbestonderzoek

Het gewogen asbestgehalte in inspectiegat 2 gaf aanleiding voor een nader asbestbodemonde-zoek. In totaal zijn er 11 inspectiegaten gegraven tot een diepte van circa 0.5 meter. De gaten zijn doorgeboord tot de ongeroerde bodem (circa 1.0 meter). In de bovengrond van inspectiegat 11 en 14 zijn visueel asbestverdachte materialen aangetroffen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is (zeer) licht verontreinigd met minerale olie, PCB en PAK;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met koper en zink en matig verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyses

Verkennend bodemonderzoek

  • Inspectiegat 2 (FF - Gat 2 en MM - Gat 2) bevat asbest; het gewogen asbestgehalte overschrijdt de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • Inspectiegaten 1, 5, 7 en 8 (MM FF - A) bevatten geen asbest;
  • Inspectiegaten 3, 4 en 6 (MM FF - B) bevatten geen asbest.

Nader asbestonderzoek

  • Inspectiegat 11 bevat asbest (FF - Gat 11 en MVM - Gat 11); het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventiewaarde;
  • De ondergrond van inspectiegaten 11 en 14 bevat geen asbest (MM FF - OG);
  • De bovengrond van inspectiegaten 12, 13 en 15 t/m 21 bevat geen asbest (MM FF - 12+15, MM FF - 18+20, MM FF - Gat 13+19 en MM FF - Gat 16+17+21).

In de bovengrond (BG I) en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II) en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Gesteld wordt dat het matig verhoogde bariumgehalte in het grondwater is toe te schrijven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde, daarom is besloten af te zien van een nader onderzoek.

Op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie zijn in de bovengrond plaatselijk asbesthoudende fragmenten aangetroffen (vlakke plaat). Uit het nader asbestonderzoek blijkt dat de gewogen asbestgehalten lager zijn dan de interventiewaarde. Aangezien er geen sprake is van een verontreiniging met asbest, is er geen saneringsnoodzaak.

Geadviseerd wordt om bij graafwerkzaamheden op het terrein alert te zijn op mogelijke asbesthoudende fragmenten (vlakke plaat) in de puinhoudende bovengrond en op de aanwezigheid van mogelijke “asbestnesten”.

5.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan vormt.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De blauwe belijning geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0013.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen alsmede inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

LPG-tankstation

Op afbeelding 5.1 is weergegeven dat er een LPG-tankstation in de nabijheid van het plangebied ligt. Het betreft Tankstation AVIA, welke op circa 763 meter van het plangebied ligt. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour van 40 meter en een groepsrisico van 150 meter. Het plangebied ligt buiten deze risicocontouren, waardoor een nadere verantwoording van het plaatsgebonden- en/of groepsrisico niet benodigd is.

5.4.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied met lintbebouwing, in de nabijheid van een drukke weg (N342) met een spreiding van meerdere functies zoals maatschappelijk (school en een kerk) en wonen, zodat gesteld kan worden dat er sprake is van een omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is, gezien de menging van functies en de nabijheid van N342, aan te merken als een 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één woning in het bestaande bebouwingslint langs de Johanninksweg. Woningen worden aangemerkt als milieugevoelige functies.

Ten noorden van het plangebied bevinden zich een school en een kerk. Deze functies worden op grond van de VNG-uitgave aangemerkt als:

  • 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs', milieucategorie 2, waarvoor in gemengd gebied als grootste richtafstand 10 meter voor het aspect geluid geldt;
  • 'Kerkgebouwen e.d.', milieucategorie 2, waarvoor in gemengd gebied als grootste richtafstand 10 meter voor het aspect geluid geldt.

De afstand tussen het bouwvlak en de dichtstbijzijnde woning en de school en kerk bedragen respectievelijk 30 en 20 meter. Geconcludeerd wordt dat hiermee ruimschoots wordt voldaan aan de minimaal aan te houden richtafstanden.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Dinkelland' bevindt zich op een afstand van circa 2.8 kilometer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0014.png"  
Afbeelding 5.2: Natura 2000-gebied 'Dinkelland' ten opzichte van het plangebied (Bron: Ministerie van landbouw, natuur en voedselkwaliteit)  

Gezien de afstand tot Natura 2000 en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat van directe negatieve effecten (geluid, licht etc.) niet aan de orde zijn.

Stikstofdepositie op natuurgebieden

Ondanks de ruime onderlinge afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden dient het effect van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in ogenschouw te worden. Hierbij dient gekeken te worden naar de stikstofdepositie in de aanlegfase (bouwverkeer) en in de gebruiksfase (verkeersgeneratie woningen).

Het is hierbij van belang om op te merken dat het gaat om de bouw van vier nieuwe woningen op een braakliggend terrein. Gedurende de aanlegfase van de nieuw te realiseren woningen zal het aantal verkeersbewegingen zo veel als mogelijk worden beperkt door gebruik te maken van doordachte rijschema's en effectief beladen transporten. Verder zal er waar mogelijk gewerkt worden met elektrische voorzieningen, dit als vervanging van de met diesel aangedreven voorzieningen. De eventuele stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase betreft echter een tijdelijke depositie en kan gezien de ruime afstand tot Natura-2000 en de omvang van de ontwikkeling als verwaarloosbaar worden beschouwd.

Voor de stikstofdepositie dient ook te worden gekeken naar de gebruiksfase. Voor de gebruiksfase van de woningen zal nagenoeg geen sprake zijn van stikstofdepositie aangezien de woningen gasloos worden gebouwd.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 2.2 kilometer van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (bijvoorbeeld areaalvermindering).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0015.png"  
Afbeelding 5.2: Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied (Bron: Ministerie van landbouw, natuur en voedselkwaliteit)  
5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied betreft deels een braakliggend terrein en deels verharding ten behoeve van parkeerplaatsen. De huidige inrichting en het beheer (intensief beheer zoals maaien)maken het plangebied tot een ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Er is geen sprake van bestaande bebouwing welke mogelijk functioneel leefgebied zou kunnen vormen van bijvoorbeeld vleermuizen. Gezien de aard en omvang van het initiatief worden geen beschermde soorten verstoord, beschadigd of gedood. Verder wordt er geen beschermd functioneel leefgebied aangetast. Het is om voorgenoemde redenen niet te verwachten dat de ontwikkeling negatieve effecten zou kunnen hebben op flora- en fauna die de wet beoogd te beschermen. Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplichtbepaling.

5.6.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Bureau RAAP heeft voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan de archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in afbeelding 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPJOHANNINK1A1C-VG01_0016.png"  
Afbeelding 5.4: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Dinkelland (Bron: gemeente Dinkelland)  

Uit de gemeente archeologische verwachtingskaart blijk dat het plangebied in een gebied is gelegen met een middelmatige- archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de verstoring groter is dan 5000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

De oppervlakte van de nieuw te bouwen woningen blijft ruim onder de 5000 m2. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerende beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de korte procedure kan worden gevolgd. Dit betekent dat in de toelichting van het bestemmingsplan de standaard waterparagraaf dient te worden opgenomen. De standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de wateraspecten.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Op de voorgenoemde wijze worden belangrijke negatieve milieugevolgen op de waterhuishouding in de omgeving van het plangebied voorkomen.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bebouwingshoogte, etc.);
  • Nadere eisen: met het oog op het voorkomen van onevenredig aantasting van bepaalde aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ondergeschikte punten;
  • Specifieke gebruiksregels: omschrijving van wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt gerekend;
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bepaalde ondergeschikte bouwonderdelen de bouw c.q. bestemmingsgrenzen met 1,00 meter mag overschrijden.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.1 Wonen

Functie

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Daarnaast zijn deze gronden tevens bedoeld voor wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.

Bouwmogelijkheden

Als hoofdgebouwen zijn uitsluitend woonhuizen toegestaan waarbij is bepaald dat het hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden opgericht. De goot- en bouwhoogte van een woning zijn vastgelegd op de verbeelding middels een aanduiding. Dit geldt ook voor het maximum aantal wooneenheden. De dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 18° en maximaal 60°. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden bebouwingsbepalingen die betrekking hebben op de oppervlakte (maximaal 85 m²), de situering en de hoogte. Voor wat betreft de situering zijn, ter bescherming van het straatbeeld, de bebouwingsbepalingen erop gericht bebouwing aan de voorzijde van de woning te voorkomen. In verband met de bescherming van belangen van buren (privacy, lichttoetreding) gelden ook bij het oprichten van bijbehorende bouwwerken achter de (voorgevel van) woningen eisen ten aanzien van oppervlakte, hoogte en situering. Binnen de woonbestemming wordt met een afwijking ruimte geboden voor een aan huis verbonden beroep, dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan gedacht worden aan klassieke 'vrije' beroepen (arts, advocaat, notaris) maar ook aan beroepen als makelaar of accountant of bedrijfsmatige activiteiten als een kapper of een schoonheidsspecialist. Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten. De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

In de 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' is bepaald voor plannen met minder dan 7 woningen geen vooroverleg noodzakelijk is. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet in het realiseren van één woning. Gelet hierop is het niet nodig dat het plan in het kader van vooroverleg aan de provincie voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een korte procedure. Het plan wordt dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.