direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noord Deurningen, herverkaveling Zuudplas
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 20 maart 2012 is het bestemmingsplan "Noord Deurningen, derde fase" vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan was het voornemen maximaal 17 vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen te realiseren. Een deel van deze woningen zijn inmiddels gebouwd.

De dorpsraad van Noord Deurningen heeft onlangs echter gevraagd om een gedeelte van Noord Deurningen derde fase te herverkavelen. Deze herverkaveling heeft tot doel om binnen de gemeente Dinkelland en de kern Noord-Deurningen belangrijke doelgroepen als senioren en starters beter te kunnen bedienen. In plaats van de vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen die op basis van het geldend bestemmingsplan ter plaatse zijn toegestaan, wordt met de herverkaveling de mogelijkheid geboden om twee rijtjes van drie woningen te realiseren.

Omdat de herverkaveling niet plaats kan vinden op basis van het geldend bestemmingsplan, dient het bestemmingsplan te worden aangepast. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend planologisch kader hiervoor. In dit plan wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden en dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Zuudplas aan de noordrand van de kern Noord Deuriningen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied (rode ster) in Noord Deurningen en de directe omgeving (rode kader) indicatief weergegeven. Voor de exacte ligging van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit plan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Noord Deurningen en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Noord Deurningen, herverkaveling Zuudplas" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.NDEBHERVZUUDPLAS-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Noord Deurningen, derde fase” en het “Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland”. Deze plannen zijn vastgesteld op respectievelijk 20 maart 2012 en 29 mei 2018. In afbeelding 1.2 is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingsplan waarbij het plangebied is aangegeven middels de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Noord Deurningen, derde fase" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Op basis van het bestemmingsplan “Noord Deurningen, derde fase” heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Wonen' met bijbehorend bouwvlak. Een strookje van het plangebied heeft de bestemming 'Groen'. Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen vrijstaand en twee aaneen worden gebouwd. De maximum bouw- en goothoogte bedraagt 10 respectievelijk 6 meter.

Het realiseren van rijwoningen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Dit plan voorziet in een aanpassing van de geldende bestemming en schept daarmee het gewenste juridisch-planologisch kader voor het realiseren van zes rijwoningen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het voorgenomen plan. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 4 en 5 ingegaan op respectievelijk het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van een gebied waarbinnen 60 woningen kunnen worden gebouwd. Met het bestemmingsplan Noord Deurningen derde fase is in 2012 weer voor een deel invulling gegeven aan de ontwikkeling van het woongebied met maximaal 17 vrijstaande of twee-onder-één-kappers. Deze woning zijn voor een deel gerealiseerd en voor een deel nog niet. Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie. Met het rode kader is onderhavig plangebied indicatief aangeduid. Zichtbaar is dat het plangebied nog onbebouwd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: luchtfoto: Provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Herverkaveling

Op 20 maart 2012 is het bestemmingsplan "Noord Deurningen, derde fase" vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan was het voornemen maximaal 17 vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen te realiseren. Een deel van deze woningen zijn inmiddels gebouwd.

De dorpsraad van Noord Deurningen heeft onlangs echter gevraagd om een gedeelte van Noord Deurningen derde fase te herverkavelen. Deze herverkaveling heeft tot doel om binnen de gemeente Dinkelland en de kern Noord-Deurningen belangrijke doelgroepen als senioren en starters beter te kunnen bedienen. In plaats van de vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen die op basis van het geldend bestemmingsplan ter plaatse zijn toegestaan, wordt met de herverkaveling de mogelijkheid geboden om twee rijtjes van drie woningen te realiseren. In afbeelding 3.1 en 3.2 is via een verkavelingstekening en 3D-visualisatie de beoogde bebouwingsituatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3.1 Verkavelingstekening rijwoningen Zuudplas (bron: Architom Architechten)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.2 3D-visualisatie rijwoningen Zuudplas (bron: Architom Architechten)  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van een ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Hierbij wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde aangehouden.

De gemeente Dinkelland heeft, mede op basis van de CROW uitgave, een eigen parkeerbeleid in de vorm van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018'. Parkeerkencijfers worden in deze beleidsnotitie “vertaald” naar parkeernormen. Daarvoor zijn in Dinkelland de volgende uitgangspunten vastgesteld:

  • Parkeernormen zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers uit publicatie 317 CROW. Dat geldt voor alle gebruiksfuncties voor het gehele grondgebied van Dinkelland.
  • Op Dinkelland is de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' van toepassing op basis van adresdichtheid.
  • Er wordt voor het gehele grondgebied in de gemeente Dinkelland een onderscheid gemaakt naar drie zones: “centrum”, “rest bebouwde kom” en “buitengebied”.
  • De normen zijn niet overal in de gemeente Dinkelland gelijk. Voor gebieden binnen de bebouwde kom is een onderscheid gemaakt tussen “centrum” en “rest bebouwde kom”.
3.2.2 Parkeerbehoefte

De voorgenomen herverkaveling gaat uit de realisatie van een zestal rijwoningen voor de doelgroep senioren of starters. Op basis van de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland geldt voor dit type woning in het gebiedstype 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning. Hiermee is er een parkeerbehoefte van in totaal 12 parkeerplaatsen.

In voorliggend geval krijgen drie hoekwoningen een parkeerplaats op eigen terrein (oprit). Verder worden er negen parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd, waarmee de parkeerbehoefte van 12 plaatsen wordt ingevuld. In afbeelding 3.1. is dit op de verkavelingstekening opgenomen.

3.2.3 Verkeersgeneratie

Omdat de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland niet ingaat op de verkeersgeneratie die samenhangt met ruimtelijke ontwikkelingen, is ten aanzien van de verkeersgeneratie gerekend met de kengetallen op basis van de CROW-publicatie. Voor een rijwoning geldt hierbij een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,4 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal.

In voorliggend geval genereren de zes rijwoningen een verkeersgeneratie van gemiddeld 44,4 voertuigbewegingen per weekdag etmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat op basis van het geldende bestemmingsplan reeds vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd kunnen worden in het plangebied. Voor een twee-onder-één-kapwoning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal. Binnen het plangebied kunnen reeds vier twee-onder-één-kapwoningen gebouwd worden met een gemiddelde verkeersgeneratie van 31,2 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De toename van verkeersgeneratie is daarmee per saldo heel klein.

De wegen in en rondom het plangebied kunnen deze verkeersgeneratie eenvoudig afwikkelen. Het autoverkeer zal via de Pastoor Misdorpstraat het dorp verlaten en via de Gravenveen richting Denekamp of Duitsland verder rijden. De Johanninksweg vormt de ontsluitingsweg richting Lattrop, Tilligte Denekamp of Duitsland.

3.2.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De wettekst van de (gewijzigde) ladder is als volgt:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Het begrip stedelijke ontwikkeling: (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) is niet gewijzigd. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3. van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij zes nieuwe woningen worden gerealiseerd. Tevens liggen er op dit moment reeds planologische mogelijkheden voor vrijstaande of twee-onder-één- kapwoningen. Gelet op de uitspraak van de ABRvS en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op dit plan. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Dit zijn Omgevingsvisie Overijssel en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' is in dit geval, omdat er reeds bouwmogelijkheden voor vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen aanwezig zijn uitsluitend artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader hierop ingegaan.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1 tot en met 4)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma van Dinkelland is in overeenstemming met de Regionale Woonprogrammering Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 4.3 en 4.4). De herverkaveling naar zes rijwoningen past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en de actuele kwalitatieve woningbehoefte. Voorliggend plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval ligt het plangebied volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken'.

“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten)

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

De locatie maakt reeds onderdeel uit van het woongebied Noord Deurningen, derde fase en beschikt over bouwmogelijkheden voor vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. In voorliggend geval wordt een herverkaveling doorgevoerd om te kunnen voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte aan betaalbare senioren- en starterswoningen. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. In voorliggend geval maakt het plangebied reeds onderdeel uit van het woongebied Noord Deurningen, derde fase en beschikt over bouwmogelijkheden voor vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Via dit bestemmingsplan worden uitsluitend de bouwmogelijkheden binnen het reeds aanwezig bouwvlak verruimd ten behoeve van het realiseren van rijwoningen. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt het niet noodzakelijk geacht nader op de gebiedskenmerken in te gaan.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionale Woningbouwprogramma uit 2017.

4.3.1 Regionaal woningbouwprogramma
4.3.1.1 Algemeen

In 2016 hebben gemeenten in Twente samen met de provincie woonafspraken gemaakt. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente. Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en Twente afspraken heeft vastgelegd. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.

4.3.1.2 Programmering gemeente Dinkelland 2017

De gemeente Dinkelland voorziet de komende 10 jaar voor circa 55% van de woningvraag met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is gebaseerd op prognoses van de afgelopen zes jaar en wordt weergegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.6 De woningvraag en het woningaanbod van de gemeente Dinkelland (2017 t/m 2026)’ (Bron: Stec Groep)  

Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het ‘Regionaal Woningbouwprogramma’

In voorliggend geval worden zes rijwoningen gerealiseerd. Deze woningen maken onderdeel uit van het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.4.1 en 4.4.2). Dit programma is in overeenstemming met het RWP Twente, waardoor het initiatief eveneens in overeenstemming is met het RWP Twente.

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling in overeenstemming is met het woonprogramma van de regio Twente.

4.4 Gemeentelijk beleid

Ook het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Omdat in voorliggend geval sprake is van een locatie die reeds bestemd is voor woningbouw en uitsluitend het type woningen wijzigt wordt uitsluitend ingegaan op het beleid ten aanzien van wonen.

4.4.1 Woonvisie 2016+
4.4.1.1 Algemeen

Op 21 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ 'een uitdaging om het mooier te maken' vastgesteld. Daarin wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Dinkelland tot eind 2020 geschetst met een doorkijk tot 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema's die spelen in het Dinkellandse een plek gekregen. Dit betreft de klassieke thema's beschikbaarheid en betaalbaarheid, waarbij laatstgenoemde actueler dan ooit is nu blijkt dat er steeds meer betalingsproblemen ontstaan, ondanks huurtoeslag. Andere thema's die een plek krijgen zijn de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam wonen.

4.4.1.2 Visie en ambitie

De visie bestaat uit een wensbeeld welke is uitgewerkt in drie ambities. Het wensbeeld is als volgt omschreven:

''Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt''.

Bovenstaande visie is uitgewerkt in drie ambities:

Vergroten van de kwaliteit:

  • In stand houden kwaliteit centrumgebieden / kernwinkelgebieden;
  • Verduurzamen van de bestaande woningvoorraad;
  • Toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad;
  • Gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving.

Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning:

  • Nieuwbouwprogramma afstemmen met de regiogemeenten;
  • Nieuwe plancapaciteit toetsen aan afwegingskader;
  • Flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen;
  • Nieuwbouwaccenten: sociale huur en voor middeninkomens.

Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit:

  • Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk;
  • Voortzetten starterslening om het gat tussen huur en koop te overbruggen;
  • Onderzoek naar de blijverslening;
  • In het huurprijsbeleid corporaties wordt de huurprijs beter afgestemd op het inkomen.

4.4.1.3 Noord Deurningen

In Noord Deurningen is de bouwproductie verdeelt over enkele projecten. Noord Deurningen, derde fase is er hier één van. Hier wordt per 1 januari 2016 op basis van de restcapaciteit van het op dat moment geldende bestemming uitgegaan van 13 woningen.

4.4.2 Uitvoeringsnota woningbouw 2018
4.4.2.1 Algemeen

In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouw-programmering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Dit kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen.

Met vaststelling van de 'Uitvoeringsnota woningbouw 2018' op 2 oktober 2018 heeft de gemeente Dinkelland de woningbouwprogrammering geactualiseerd.

4.4.2.2 Woningbouwprogrammering kernen

Het is onmiskenbaar voor de leefbaarheid van de kernen van belang dat er in alle kernen woningen kunnen worden gebouwd. Van de programmogelijkheid volgens het Regionaal Woningbouwprogramma (RWP) Twente 2017 t/m 2026 van maximaal 690 woningen en inclusief vervanging door sloop maximaal 910 woningen zijn er ongeveer100 gerealiseerd in 2017. Afgerond resteert er dan nog een aantal van 800 woningen. Daarvan moet nog in mindering worden gebracht de actuele harde plancapaciteit (onherroepelijke plannen, d.w.z. met een directe bouwtitel) per 1 januari 2018. Die harde capaciteit bedraagt 200 woningen. Resteert er nog een mogelijkheid voor extra toevoeging van 600 woningen.

In het Coalitieakkoord 2018-2022 is ervoor gekozen om de voormalige methode van het toekennen van woningen per kern, die gebaseerd is op het inwoneraantal, los te laten. Veel meer dan sturen op aantallen per kern is gebleken dat het van belang is snel te kunnen inspelen op de actualiteit.

De gemeente Dinkelland heeft ervoor gekozen het aantal van 600 woningen als volgt te verdelen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0008.png"  
4.4.2.3 Noord Deurningen

In de uitvoeringsnota woningbouw 2018 wordt specifiek op de woningmarktsituatie van starters en senioren ingegaan en het volgende aangeven:

Starters

  • Jongeren tot 23 jaar zijn in Dinkelland nauwelijks actief op de woningmarkt. Zij wonen nog bij hun ouders of wonen op kamers in de gemeente waar zij hun studie volgen. De vraag naar goedkope huurwoningen tot de kwaliteitskortingsgrens (€403) is nagenoeg niet aanwezig;
  • Voor starters die een huurwoning zoeken geldt een wachttijd van gemiddeld minder dan 2 jaar en dat geldt ook voor de kleine kernen. Echter, starters schrijven zich lang niet altijd in bij Mijande Wonen;
  • Starters die een koopwoning wensen, zoeken in de prijsklasse tot maximaal € 250.000, waarvan een kwart in het goedkope segment tot € 175.000. Voor zover men zelf wil bouwen, mag de kavel maximaal 400 m2 groot zijn;
  • De leeftijdsgroep van de jeugd die zoekt naar een koopwoning ligt tussen de 25 en 30 jaar;
  • Het variëren met kaveloppervlaktes/kaveldieptes kan bij nieuwbouw van belang zijn voor de verkoopbaarheid.

Senioren

Maatschappelijke trends en beleidswijzigingen in het sociaal domein zorgen voor een afbouw van het intramurale zorgaanbod en verdergaande extramuralisering. Mensen blijven langer zelfstandig wonen. Een deel van de senioren met zwaardere beperkingen zal behoefte hebben aan een specifiek beschermde woonvorm. In relatie tot de toenemende vergrijzing zal de aanpasbehoefte van de woningvoorraad toenemen. De volgende maatregelen zijn of worden ingezet:

  • deelname aan de bewustwordingscampagne “Lang zult u wonen” om mensen er op te attenderen tijdig maatregelen te nemen alvorens er beperkingen worden ondervonden in de woonsituatie;
  • invoering van de zogeheten “Blijverslening” van de SVN (Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten). Hiermee kan de gemeente een financieel instrument inzetten om eigenaren-bewoners te faciliteren bij het levensloopbestendig maken van hun woning.
  • In of nabij het centrum van het bestaand bebouwd gebied in de kernen de mogelijkheden benutten voor realisatie van seniorenwoningen/levensloopbestendige woningen;
  • Voor de doelgroep ouderen er voor zorgen dat Mijande Wonen met name in de verzorgingskernen bereikbaar is middels spreekuren en/of aanwezig bij georganiseerd ouderencontact.

4.4.3 Programmeringsnotitie kwalitatieve woningbouw Dinkelland 2019-2028
4.4.3.1 Algemeen

In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouwprogrammering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag.

Feitelijk gaat het om een kwaliteitshandvest op basis waarvan de gemeente per kern:

  • 1. De toegevoegde kwalitatieve waarde van woningbouwinitiatieven die vanuit de private en particuliere sector op de gemeente afkomen kan toetsen;
  • 2. Uitspraken kan doen over welke woonvormen wij aan de markt kunnen toevoegen, waarbij wij kunnen motiveren dat die toevoegingen op de (middel)lange termijn bijdragen aan een gedifferentieerd woonaanbod in de betreffende kern, aansluitend op de behoefte.

Aan bureau Stec is opdracht gegeven om een adviesrapport uit te brengen waarbij wordt ingegaan op de hiervoor genoemde opgave. Op 11 januari 2018 heeft de gemeente Dinkelland samen met de Stec voor de kernraden en de werkgroepen Wonen onder de vlag van “Mijn Dinkelland 2030” een algemene informatieavond gehouden over kwalitatieve woningbouwprogrammering. Daarna is er tijdens inloopsessies in februari 2018 met deze partijen dieper op het onderwerp ingegaan. De bevindingen tijdens die sessies zijn opgetekend in de zogeheten kernenfoto’s in het Stec-rapport (juni 2018) dat deel uitmaakt van de op 2 oktober 2018 door ons college vastgestelde Uitvoeringsnota Woningbouw 2018. Onderaan iedere kernenfoto staat een afweging voor het toevoegen van woningtypen. Dit kan in de basis gezien worden als een “stoplicht”, waarbij er per kern verschillende kwalitatieve afwegingen zijn. De gegevens dienen als basis voor de gesprekken met initiatiefnemers over de afweging van toekomstige woninghouwplannen. In de Uitvoeringsnota woningbouw is aangetekend dat de prognoses op kernniveau vooral indicatief zijn en de onzekerheidsmarge daarbij relatief groot is.

Voor de leefbaarheid van de kernen is het van belang dat er in alle kernen woningen kunnen worden gebouwd. In het Coalitieakkoord 2018-2022 is het toekennen van woningen per kern die gebaseerd is op het inwoneraantal losgelaten. Er wordt actief gestuurd op inbreiding, waarbij de mogelijkheid bestaat dat strategische grondposities worden ingenomen indien inbreidingsmogelijkheden niet of onvoldoende aanwezig zijn. Voor de programmering werken we met prioriteiten die worden gevoed door:

  • 1. de harde plancapaciteit voor uitgeefbare grond
  • 2. transformatie en herstructurering van locaties
  • 3. de prioriteiten die vanuit de kerngesprekken naar voren zijn gebracht
  • 4. de heersende grondpositie van de gemeente
4.4.3.2 Noord Deurningen

Starterswoningen, rijen, kleinschalig, kleine percelen. Voor jeugd (20-25), met name eenpersoonshuishoudens, is er geen aanbod in Noord Deurningen. Starterswoningen tot € 170.000 zijn zeer gewenst, kleinschalige woningen van een bouwlaag met kap. Gevoelsmatig niet primair behoefte aan huurwoningen, althans geen vraag naar huur bij Kernraad bekend.

Locaties:

  • Locatie Zuidplas: hoge prioriteit maatwerk voor starters (met in enkele woningen ook slaapkamer beneden: geschikt voor senioren).
  • Locatie Slipbaan: in toekomst mogelijk geschikt te maken als locatie voor seniorenhuisvesting.

Gemeentelijke reactie:

Wij zijn bereid om voor de bedoelde locatie aan de Zuidplas te komen tot een herverkaveling ten behoeve van een aantal kleinere woningen voor met name starters. De locatie Slipbaan is in particuliere handen. Bezien wordt of en onder welke voorwaarden (o.a. bodemgesteldheid en geluidbelasting vanwege de Nordhornsestraat) er een bouwmogelijkheid kan komen en gezien de locatie dan met name voor de doelgroepsenioren.

4.4.4 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk woonbeleid/- programma

In voorliggend geval is door de Dorpsraad van Noord Deurningen het verzoek ingediend om een gedeelte van Noord Deurningen, derde fase te herverkavelen te behoeve van rijwoningen voor starters en senioren. Op deze wijze kunnen deze doelgroepen worden bediend in Noord Deurningen. De bouwmogelijkheden voor vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen blijven eveneensbestaan. Op deze wijze kan beter tegemoet worden gekomen aan de actuele woningbouwbehoefte in Noord Deurningen.

Gezien het bovenstaande kan dan ook worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie Dinkelland 2016+, de Uitvoeringsnota woningbouw 2018 en de Programmeringsnotitie kwalitatieve woningbouw Dinkelland 2019-2028.

4.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage en water.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan voorziet in de herverkaveling van een bestaande bouwlocatie voor vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen. Op dit moment zijn er nog geen woningen gerealiseerd, er worden dan ook zes nieuwe geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Hieronder wordt nader ingegaan op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0009.png"
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor :

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).


30 km uur wegen
Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het geluidbeleid geeft dat ook aan. Deze belangenafweging moet worden gemaakt bij het wijzigen van een bestemmingsplan. De geluidbelasting wordt aan het geluidbeleid getoetst als een weg met een geluidszone.

De directe omgevings van het plangebied betreft woonerf met een snelheidsregiem van 30 km/uur. De locatie ligt wel binnen de wettelijke geluidszone van de Gravenveen. Voor het op dit moment geldende bestemmingsplan Noord Deurningen, derde fase is op 2 oktober 2009 door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering een berekening geluidbelasting en geluidwerende voorzieningen uitgevoerd naar onder andere de Gravenveen. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in het rapport van 3 februari 2011 (werknummer 09.148). Hieronder worden de conclusies van het onderzoek beschreven en doorvertaald naar de huidige situatie.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in 'stedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, van de Gravenveen en de Johanninksweg. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurt volgens de Wet geluidhinder per weg. De 48 dB geluidcontour op een waarneemhoogte van 7,5 m ligt op 11 m (Gravenveen) en 18 m (Johanninksweg). Op basis van de volgende afbeelding kan geconcludeerd worden dat het plangebied ruim buiten de 48 dB contour is gelegen. Anno 2020 is de situatie niet wezenlijk veranderd, de verkeersintensiteiten zijn waarschijnlijk iets toegenomen, maar leiden er niet toe dat de 48 dB contour over het plangebied ligt. Verder wordt opgemerkt dat de reeds gerealiseerde woningen rondom het plangebied een enigszins bufferende werking hebben.

Binnen het plangebied Zuudplas geldt een 30 km/uur regime. Zoals hierboven aangegeven hebben dergelijk wegen geen wettelijke geluidzone, maar dienen ze wel beoordeeld te worden indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat de wegen een geluidbelasting veroorzaken die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). In voorliggend geval gaat het uitsluitend om wegen ter ontsluiting van de woonpercelen, het betreffen geen drukke doorgaande wegen in bijvoorbeeld een dorpskern. Gelet hierop is nader onderzoek naar de geluidsbelasting van deze wegen niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0010.png"  
Afbeelding 5.1 Kaart akoestisch onderzoek 2 oktober 2009 met 48 dB contour (Bron: Buijvoets bouw- en geluidsadvisering)  

5.1.2.2 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.3 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval zijn de gronden reeds voor het overgrote deel bestemd voor wonen. Aan de westkant wordt de woonbestemming met 0,5 meter uitgebreid om de gewenste herverkaveling met zes rijwoningen mogelijk te maken. In november 2009 is voor Noord Deurningen, derde fase door Kruse Milieu reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 09036316). Hieronder worden conclusie behandeld, omdat binnen het plangebied in de tussenliggende periode geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden zijn de onderzoeksresultaten nog steeds actueel.

Onderzoeksresultaten

In het grondwater zijn enkele verontreinigingen met zware metalen aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen zijn mogelijk te wijten aan natuurlijk verhoogde achtergrond waarden. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen waargenomen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem. Verzuring in landbouwgebieden kan de oorzaak zijn voor verhoogde bariumgehalten in het grondwater.

In overleg met de gemeente is besloten om geen nader onderzoek uit te voeren. De boven- en ondergrond is niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Het plan betreft een herverkaveling van een bestaande woningbouwlocatie. Het plan is zes rijwoningen te realiseren. In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project en bijbehorende verkeersgeneratie (zie ook paragraaf 3.2.3) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven waarbij het plangebied is aangegeven met de oranje ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0011.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Tankstation Avia Denekamp (Nordhornsestraat 226)

Op de kaartuitsnede is ten noordoosten van het plangebied wel een risicobron waarneembaar. Het gaat hier om tankstation Avia Denekamp dat ook LPG verkoopt en beschikt over een LPG vulpunt, reservoir en afleverinstallatie. Het invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico nader verantwoord moet worden ligt op 150 meter van het tankstation. De werkelijke afstand tot het plangebied is ruim 510 meter.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in de woonwijk Noord Deurningen, derde fase, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.NDEBPHERVZUUDPLAS-VG01_0012.png"  
5.5.3 Situatie plangebied

5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelings- mogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Ten noorden van de kern Noord-Deurningen zijn meerdere milieubelastende functies gelegen zoals de klootschietbaan, begraafplaats en tuincentrum Oosterik. Deze functies hebben op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”, een grootste richtafstand van respectievelijk 10 meter (begraafplaats) of 30 meter (klootschietbaan en tuincentrum) voor mogelijke geluidshinder. De werkelijke afstand van het plangebied tot de dichtsbijzijnde functie, de klootschietbaan, bedraagt circa 85 meter.

Vanwege de ruime afstand tussen de woningen en de milieubelastende functies (85 meter) wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen verwacht. De bestemming 'Wonen' komt met dit bestemmingsplan niet bij omliggende bedrijfsfunctie te liggen. Omgekeerd worden omliggende bedrijven daarom niet belemmerd in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden omdat in alle gevallen dichter bijgelegen milieugevoelige functies maatgevend zijn.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde natura 2000-gebied ligt op 2,7 kilometer. Omdat het plangebied reeds is bestemd voor vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen en op basis van de omvang van het bouwvlak ruimte is voor minimaal vier twee-onder-één-kappers is er netto sprake van een toevoeging van twee woningen. Gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde natura 2000-gebied en de aard van voorliggende ontwikkeling wordt dan ook gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

5.6.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op ruime afstand op circa 2,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van deze ontwikkeling en de onderlinge afstand wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.6.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval zijn de gronden binnen het plangebied braakliggende bouwrijpe gronden die ieder moment kunnen worden uitgegeven. De gronden liggen tevens binnen een woongebied en worden periodiek beheerd in de vorm van grasmaaien. De ecologische waarde van de gronden is daarom zeer laag . Een nader onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.

5.6.3 Conclusie

Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan Noord Deurningen, derde fase is in juni 2010 door Raap Archeologisch Adviesbureau B.V. is op de bouwlocatie archeologisch vooronderzoek gedaan naar eventuele archeologische resten. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport met projectcode DIDD en bestandsnaam NO3492_DIDD.doc. De conclusies van dat onderzoek zijn hierna beschreven.

Onderzoeksresultaten

Tijdens het archeologisch vooronderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor archeologische resten in plangebied Noord Deurningen. De geologische ondergrond in het plangebied wordt gevormd door dekzand en beekafzettingen. De bodemopbouw is volledig verstoord. Het aantreffen van fragmenten baksteenpuin en een fragment aardewerk in geroerde grond, vormen geen aanleiding om de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied te vermoeden.

Op basis van de resultaten van het verrichtte onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Het resultaat van het onderzoek is in 2010 beoordeeld door de regio-archeoloog. De regio-archeoloog kon zich vinden in de conclusies en adviseerde het gemeente bestuur geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Het betreft een nieuwbouwwijk.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

    • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
    • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
    • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie plangebied

In dit geval worden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan netto twee woningen toegevoegd. Hiermee is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In dit geval is sprake van een herverkaveling van een bestaande woningbouwlocatie voor vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. De herverkaveling voorziet in de bouw van maximaal 6 rijwoningen in twee blokken van drie woningen. De aard en omvang van dit project is beperkt en de omvang van de bouwlocatie wordt in vergelijking met de huidige situatie slecht minimaal vergroot. Daarnaast wordt het project gerealiseerd in een omgeving die zich reeds kenmerkt door (nog te realiseren) woonbebouwing. Gelet op de aard en omvang van de dit plan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

5.8.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, omdat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

5.9 Water

5.9.1 Vigerend beleid
5.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.9.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.9.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.9.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.9.2 Waterparagraaf
5.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2.2 Watertoetsproces

Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure moet worden doorlopen. Concreet houdt dit in dat het waterschap vroegtijdig geinformeerd wil worden over de wijze waarop het bestemmingsplan verder wordt voorbereid. Het conceptbestemmingsplan wordt daarom in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies naar het waterschap Vechtstromen gestuurd. Het watertoetsresultaat is bijgevoegd in bijlage

De woningen zullen voor wat betreft de riolering aangesloten worden op de bestaande voorzieningen. Dit betekent dat het vuile water via de bestaande voorziening wordt afgevoerd en het hemelwater wordt opgevangen op een zogenaamd IT-stelsel (Infiltratie Transportriool). Deze infiltratievoorziening geeft het regenwater geleidelijk af aan de omliggende grond. Naast het infiltreren heeft de voorziening ook een bergende functie om bij hevige regenval het toestromende regenwater tijdelijk op te kunnen vangen. Het IT-stelsel stort over op watergang 31-0-0-1 in eigendom en beheer bij het waterschap Vechtstromen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt bij het maken van de keuzes voor het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels door aan te geven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
6.2.2.1 Begrippen

In artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor het plangebied voor deze bestemmingen is gekozen.

6.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (artikel 4): Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels (artikel 5): Hier wordt geregeld dat bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
  • Algemene gebruiksregels (artikel 6): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Tevens is in dit artikel het bestaande gebruik geregeld.
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 7): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (artikel 8): in deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden om nadere eisen te stellen. Ook zijn hier regels omtrent parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Wonen (artikel 3)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep (onder voorwaarden). Verder zijn de gronden bestemd voor mantelzorg, bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat er binnen het aangegeven bouwvlak maximaal 6 woonhuizen mogen worden gebouwd. Deze woonhuizen mogen vrijstaand, twee aaneen danwel aaneengebouwd in een rij van maximaal drie woningen gebouwd. Gelet op de aanwezige ruimte binnen het plangebied zal het aantal vrijstaande of twee aaneen gebouwde woningen binnen het plangebied minder dan 6 bedragen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De ontwikkeling en het economisch risico liggen bij de gemeente als opdrachtgever. Met de voorgenomen herverkaveling wordt ingespeeld op de actuele woningbehoefte in de kern Noord-Deurningen.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een zogenoemde 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld.

Voor plannen in bestaande stedelijk gebied is in deze lijst onder A, lid 1 opgenomen:

1. Woningbouwplannen

Plannen/projectbesluiten voor woningbouw met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken.

Het voorliggende plan gaat uit van het herverkavelen van een bestaande bouwlocatie voor vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen. Ter plaatse mogen na vaststelling van dit bestemmingsplan maximaal 6 rijwoningen worden gebouwd. Gelet op het vorenstaande wordt het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Voor het plan is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure moet worden doorlopen. Het conceptbestemmingsplan wordt daarom in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies naar het waterschap Vechtstromen gestuurd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Noord Deurningen,herverkaveling Zuudplas' heeft van 14 februari tot en met 26 maart 2020 ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.