direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Gammelkerbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DEUBPGAMMELKERB-0401

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Overijssel

De opvolger van het Streekplan Overijssel 2000+, de omgevingsvisie Overijssel, is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “de goede functies op de goede plek op de goede manier ingepast in de omgeving”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, de essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)

Regio Noordoost Twente bestaat uit de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote variatie aan landschapstypen, bijzondere natuurwaarden en een gevarieerde bodemkundige opbouw en waterhuishouding, waarin ook de mens een belangrijke factor is geweest. Vlak bij elkaar komen kleinschalige houtwalgebieden, soortenrijke bossen, beekdalen, vochtige heidegebieden en open landbouwgebieden voor. Kenmerkend zijn de stuwwal van Oldenzaal en de stuwwal van Ootmarsum met relatief grote hoogteverschillen. Ten westen hiervan ligt het bekken van Hengelo met een aantal van oost naar west stomende beken die op de beide stuwwallen ontspringen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.

De bodemkundige opbouw varieert in grote lijnen van veld- en haarpodzolen en tertiaire kleigronden op de stuwwallen en in het oostelijk dekzandgebied, tot enkeerdgronden op de essen en kleiachtige (beekdal)gronden in de beekdalen.

De waterhuishouding wordt gekenmerkt door het grote aantal stroomgebieden dat in het gebied valt te onderscheiden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden.

In Noordoost Twente wordt gestreefd naar versterking en ontwikkeling van een samenhangend stelsel van grotere bos- en natuurgebieden met een halfnatuurlijk karakter. Dit houdt in dat de menselijke invloed bij zowel de inrichting als het beheer van deze gebieden groot is. In hoofdlijnen wordt in dit plan naar de ontwikkeling van de volgende typen natuur gestreefd:

  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden boven op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, halfnatuurlijke graslanden, heide, en halfnatuurlijke beekdalen.
  • Ontwikkeling van een aantal natte natuurgebieden in de kwelgebieden aan de voet van de stuwwal en in het bekken van Hengelo. Bij de begrenzing hiervan is een watersysteembenadering toegepast. Gestreefd wordt naar waterhuishoudkundig duurzaam te ontwikkelen gebieden. In deze gebieden wordt voor een deel een combinatie met de opvang van water (retentie) gerealiseerd.
  • Vergroting en hydrologisch herstel van natte heidegebieden.
  • Herstel van het natuurlijke karakter van beken.
  • Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijke Dinkel en Dinkeldal en de ontwikkeling van een aansluitend inundatiegebied in Ottershagen. Ook hier worden de natuurdoelen gecombineerd met de opvang van water.