direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijzigingsplan Knik 8 Denekamp
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DENWPKNIK8DENEKAMP-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Knik 8 Denekamp' met identificatienummer NL.IMRO.1774.DENWPKNIK8DENEKAMP-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan 'Denekamp Kern'

het bestemmingsplan met identificatatienummer NL.IMRO.1774.DENBPDENEKAMPKERN-0402 van de gemeente Dinkelland, zoals dat is vastgesteld op 9 oktober 2012.

1.4 verbeelding

de verbeelding van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Knik 8 Denekamp', bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.1774.DENWPKNIK8DENEKAMP-VG01.

Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het bestemmingsplan 'Denekamp Kern' onverkort van toepassing.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan 'Denekamp Kern' blijft onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij woningen en woonhuizen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voorzover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend één woning worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a mag ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" één woonhuis worden gebouwd;
  • c. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat ondergrondse gebouwen uitsluitend zijn toegestaan in één bouwlaag.
  • e. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft. Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”;
  • f. de (op de verbeelding (plankaart)) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen worden;
  • g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal tenminste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand tot de perceelgrens minder is, in welk geval die afstand aangehouden dient te worden;
  • h. in afwijking van het gestelde onder g dient de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens" ten minste 5,00 m bedragen;
  • i. een hoofdgebouw wordt vrijstaand, dan wel twee hoofdgebouwen aaneen gebouwd, tenzij

de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden" in welk geval het ter plaatse van de aanduiding genoemde aantal hoofdgebouwen ten hoogste aaneengebouwd zal worden;

de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens" in welk geval ter plaatse van de aanduiding een hoofdgebouw vrijstaand dient te worden gebouwd;

het bouwvlak/ voorgevelrooilijn mag door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen worden overschreden, met dien verstande dat:

de overschrijding ten hoogste 1,00 meter zal bedragen;

de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw zal bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;

indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw zal bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;

de bouwhoogte ten hoogste 4,00 meter zal bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de verdiepingsvloer van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,00 m zal bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2,00 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;

maximaal 1 (hoek)erker per woning.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. deze niet mogen worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak (waarbinnen het hoofdbouw moet worden gebouwd) mag, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50 bedraagt:
    • 1. maximaal 85 m2 bedragen;
    • 2. en bij percelen groter dan 400 m2 maximaal 100 m2 bedragen;
    • 3. tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijk oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen met een maximum van 350 m2,
    • 4. in afwijking van het gestelde onder c mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw meer
  • d. bedragen dan 50% van het perceel, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 20 m2;
  • e. in afwijking van het gestelde onder c en d zal de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding "opslag" worden vermeerderd met ten hoogste 200 m2;
  • f. in afwijking van het gestelde onder c en d zal de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak" genoemde aantal m2 bedragen
  • g. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant vande eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
  • h. de nokhoogte minimaal 1 meter lager dan de nok van het hoofdgebouw;
  • i. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden genomen;
  • j. in afwijking van het gestelde onder j de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens".

3.2.4 Overkappingen en Carports

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 sub g t/m k geldt voor overkappingen en carports dat:

  • a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter dient te bedragen, in geval het bebouwingsvlak op de verbeelding (plankaart) is voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afstand tot de perceelgrens".

3.2.5 Hoekpercelen

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 en lid 3.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:

  • a. Een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel (s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, mits;
    • 1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
    • 2. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
    • 3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
    • 4. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
    • 5. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
    • 6. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 21.2.3 sub c en niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
  • b. Een carport voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
    • 1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
    • 2. de carport ten minste 1,00 meter achter één naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
    • 3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
    • 4. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
    • 5. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
    • 6. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd in artikel 21.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen, waarbij ten hoogste 1 vlaggenmast per hoofdgebouw is toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

3.2.7 Parkeren

Met betrekking tot parkeren en laden/lossen de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein.
  • b. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter in geval van haaks en gestoken parkeren en 2,00 meter bij 5,50 meter bij langs parkeren bedragen;
    • 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedragen.
  • c. Indien het gebruik van een terrein of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • d. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7. sub a en c:
    • 1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 21.2.2 sub c in die zin dat een vrijstaand hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. de bouwdiepte van het hoofdgebouw ten hoogste 15,00 m bedraagt;
    • 2. de zijdelingse bouwvlakgrenzen ten hoogste 3,00 m worden overschreden;
    • 3. de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 25% bedraagt van het bestemmingsvlak, met een maximum van 150 m²;
    • 4. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
    • 5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
    • 6. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
    • 7. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 21.2.2 sub g in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelgrenzen wordt verkleind tot 0 meter, deze bepaling mag niet worden toegepast:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding " specifieke bouwaanduiding - afstand tot perceelgrens"
    • 2. bij vrijstaande woningen;
  • c. het bepaalde in lid 21.2.2 sub h in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen wordt verkleind tot 3 meter;
  • d. het bepaalde in lid 21.2.3 sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot met ten hoogste 100 m², mits:
    • 1. het een vergroting betreft ten behoeve van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt.
  • e. het bepaalde in lid 21.2.5 sub a onder 4 en sub b onder 4 in die zin dat de afstand tot het openbaar gebied wordt verkleind tot 0 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huisverbonden beroep of een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van mantelzorg;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • e. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan twee huishoudens.

Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.5 sub a in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
    • 2. er sprake blijft van één huishouden;
  • b. het bepaalde in lid 3.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
    • 1. het een beroep betreft dat naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
    • 2. het pand waarin het beroep wordt uitgeoefend tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant of de beoefenaar van het beroep, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroepsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
    • 4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
    • 5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  • c. het bepaalde in lid 21.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
    • 1. het bedrijf naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
    • 2. het pand waarin het bedrijf wordt geëxploiteerd tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroeps-/ bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
    • 4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
    • 5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  • d. het bepaalde in lid 21.5 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking in de vorm van bed-and-breakfast, mits:
    • 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    • 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
    • 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    • 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    • 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    • 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. het bouwvlak wordt vergroot of gewijzigd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van het bestemmingsvlak bedraagt met een maximum van 150 m² per perceel;
    • 2. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
    • 3. het bestaande hoofdgebouw binnen het te vergroten of te wijzigen bouwvlak blijft liggen;
    • 4. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
    • 5. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
    • 6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    • 7. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels behorende bij het bestemmingsplan 'Denekamp Kern' blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht behorende bij het bestemmingsplan 'Denekamp Kern' blijft onverkort van toepassing.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan: Wijzigingsplan Knik 8 Denekamp van de gemeente Dinkelland.