direct naar inhoud van 3.2 Overige aspecten
Plan: Projectbesluit 't Pierik, 2e fase (Niehof)
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DENPBPIERIK2BRANDL-0401

3.2 Overige aspecten

3.2.1 Ecologie

De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet hebben beide tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Flora- en faunawet geldt dáár waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd wordt. Deze wet bestaat uit Nederlandse soortbeschermingswetten en de soortbeschermingscomponent uit de Europese Vogel -en Habitatrichtlijn. De gebiedsbescherming (op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet) geldt alleen in daartoe specifiek aangewezen gebieden.

Eerst dient gekeken te worden of het voorliggende plan ruimtelijk inpasbaar is volgens de in Nederland liggende vogel- en habitatrichtlijngebieden.

Het plangebied ligt circa 1,4 kilometer van Habitatrichtlijngebied 'Dinkelland'. Dit habitatrichtlijngebied kwalificeert zich voor diverse natuurtypen waaronder voedselarme wateren, vochtige heide en broekbos. Daarnaast kwalificeert het gebied zich voor de soorten Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad en Drijvende waterweegbree. Gezien de afstand tot de onderzoekslocaties en de aard van de ingrepen (onder andere geen verzuring of vermesting) worden geen directe of externe effecten verondersteld op de habitats en soorten waarvoor dit gebied is aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn.

Het plangebied ligt ruim 24 kilometer van Vogelrichtlijngebied 'Engbertsdijksvenen'. Kwalificerende soort voor dit gebied is Kraanvogel. Daarnaast zijn Toendrarietgans, Taigarietgans en Kleine zwaan relevant geweest voor de begrenzing van het vogelrichtlijngebied. Het omliggende (akkerbouw)gebied rond het Vogelrichtlijngebied wordt door Kraanvogel, Toendrarietgans, Taigarietgans en Kleine zwaan gebruikt als foerageergebied. Als een belangrijk foerageergebied voor deze vogelsoorten verdwijnt of wordt beïnvloed, kan er sprake zijn van een externe werking met significante effecten. Vanwege de grote afstand tot het vogelrichtlijngebied en het tamelijk besloten karakter van het plangebied, is het niet te verwachten dat de kwalificerende vogelsoorten uit het vogelrichtlijngebied 'Engbertsdijksvenen' het plangebied gebruiken als foerageergebied. Als gevolg van de woningbouwplannen zijn dan ook geen directe of externe effecten te veronderstellen op de waarden van het vogelrichtlijngebied.

Het plangebied ligt op ongeveer 10 kilometer van het Beschermd natuurmonument 'Snoeyinksbeek'. Beschermd natuurmonument 'Snoeyinksbeek' bestaat uit een bovenloop van een beekdal, dat is omgeven door broekbos. Gezien de grote afstand en de beperkte aard van de ingreep zijn geen effecten te verwachten, die de wezenlijke kenmerken van dit beschermde natuurmonument aantasten.

Een groot gebied ten westen van Denekamp, dat zich zowel aan de zuid- als de noordzijde uitstrekt tot aan de Duitse grens, valt onder de PEHS. De afstand van het plangebied tot dit gebied is ongeveer 1,5 kilometer. De dichtstbijzijnde PEHS bestaat uit bosgebied. Vanwege de ligging ten opzichte van de PEHS worden geen verstorende, versnipperende, vermestende, verdrogende of verzurende effecten verwacht op de ecologische waarden van de PEHS.

Ecogroen Advies heeft ecologisch onderzoek4 uitgevoerd voor het onderhavige plangebied. De consequenties van de bouw van de woningen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en het vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Het onderzoek is gebaseerd op diverse veldonderzoeken verspreid over 2005 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het plangebied voornamelijk een agrarische functie heeft. Karakteristiek zijn de aanwezige bosstroken en singels. Langs de bestaande woonwijk ligt een zanderige strook met voedselarme omstandigheden. In het plangebied is
Rode-Lijstsoort Dwergviltkruid aangetroffen. Daarnaast vormt het plangebied potentieel leefgebied voor de licht beschermde Brede wespenorchis. In het plangebied zijn bovendien diverse landzoogdieren aanwezig, die onder een laag beschermingsregime vallen. Voor deze soorten geldt automatisch vrijstelling. Net buiten het plangebied is een kolonie Gewone dwergvleermuizen aangetroffen. De bosstrook tussen de bestaande woonwijk en de rondweg vormt een belangrijke jachtroute voor deze Gewone dwergvleermuizen en de kolonie Laatvlieger, die naar verwachting elders in de bestaande woonwijk verblijft. De singels aan de oostzijde van het plangebied vormen ook jachtroutes voor de Gewone dwergvleermuis. Zowel Laatvlieger als Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Rosse vleermuis zijn ook foeragerend in het plangebied aangetroffen. Er zijn alleen algemeen voorkomende broedvogelsoorten in het terrein aanwezig, waaronder Scholekster en soorten van bossen en tuinen. Het plangebied fungeert mogelijk als beperkt overwinteringsgebied voor algemeen voorkomende amfibieënsoorten als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. Voor schade aan deze soorten, die onder een laag beschermingsregime vallen, geldt in voorliggende situatie automatisch vrijstelling. Er zijn geen beschermde reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten.

Om verstoring van broedvogels te voorkomen dient het kappen en rooien van bomen en struweel en grondverzet buiten de broedperiode van 15 maart tot 15 juli plaats te vinden. Om negatieve effecten op vleermuizen te voorkomen dient de geleidende bosstrook tussen de bestaande woonwijk ingepast te worden. Is dit niet (geheel) mogelijk dan dient voorafgaand aan de kap een alternatieve route te zijn gerealiseerd. Wanneer niet kan worden voorkomen dat er gedurende de vliegtijd van vleermuizen al dan niet tijdelijk sprake is van een situatie zonder geschikte vliegroute, dan dient een ontheffing te worden aangevraagd. Voor de in het plangebied voorkomende overige beschermde landzoogdieren en algemeen voorkomende amfibieën wordt als belangrijkste mitigerende maatregel fasering in tijd genoemd. Schade is - indien de planning van activiteiten dit toelaat - te minimaliseren door het bouwrijp maken van het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode augustus - februari, waarbij de maanden september en oktober de voorkeur hebben.

Uit dit onderzoek kan dan ook geconcludeerd worden dat de bouw van de geprojecteerde woningen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige habitatrichtlijngebieden, vogelrichtlijngebieden, Beschermde natuurmonumenten en de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

3.2.2 Water

Waterschap Regge en Dinkel is gevraagd om voor 't Pierik 2e fase een watertoets op inrichtingsniveau toe te passen. Bij de watertoets op inrichtingsniveau gaat het er om het plan zodanig in te richten dat eventuele nadelige effecten op het watersysteem zo goed mogelijk worden ondervangen.

Bij het realiseren van de eerste fase van 't Pierik is destijds bij de capaciteit van de aangelegde retentievijvers al rekening gehouden met het realiseren van de onderhavige tweede fase. Voor de eerste fase is een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd. Ook voor de tweede fase is hier destijds van uitgegaan. Echter de ideeën over de waterhuishouding in stedelijk gebied zijn de afgelopen decennia gewijzigd. Bij nieuwbouwlocaties wordt meer naar systemen toegegaan, waarbij zoveel mogelijk water in het gebied wordt vastgehouden en zo min mogelijk wordt vervuild. Voor de tweede fase ziet het waterschap dan ook mogelijkheden om hier invulling aan te geven. Zij stellen dan ook voor om bij de planvorming rekening te houden met de volgende waterhuishoudkundige aspecten:

  • 1. Hemelwater- en afvalwaterafvoer geschiedt conform het vigerend beleid van het waterschap Regge en Dinkel: schoon hemelwater wordt volledig gescheiden van afvalwater en bij voorkeur via een systeem van wadi's, eventueel in combinatie met de bestaande retentievijver, geïnfiltreerd dan wel afgevoerd. Omdat het bergend vermogen van de reeds aangelegde retentievijver voldoende groot is om ook water van het verharde oppervlak van de tweede fase op te kunnen vangen, weet het waterschap niet of dit tot de mogelijkheden behoort. Vaak zijn wadi's goed te combineren met de groenstructuur van een nieuwe wijk, zodat er efficiënt met de ruimte kan worden omgegaan. Bovendien is volgens de bodem- en grondwatertrappenkaart het gebied geschikt om het water van het verharde oppervlak ondergronds te infiltreren in de bodem. Dit zou dan bijvoorbeeld via een IT-riool kunnen. Het IT-riool is in feite een lekke rioolbuis waardoorheen het water naar de omringende bodem kan wegstromen. In dat geval wordt het regenwaterriool van het oorspronkelijke verbeterd gescheiden stelsel vervangen door een IT-riool. De overstort naar de bestaande retentievijver kan dan plaatsvinden via het regenwaterriool van het verbeterd gescheiden stelsel van de eerste fase.
  • 2. Geen afwenteling van het waterbezwaar. Het uitgangspunt hierbij is dat de afvoer uit het plangebied bij de maatgevende neerslaghoeveelheid (40 mm in 75 minuten) niet groter mag zijn dan de 2,4 l/s/hectare. Omdat de bestaande retentievijver ook gemaakt is voor de tweede fase vindt er geen afwenteling plaats. Wel is destijds bij het bepalen van de grootte van de retentievijver voor de tweede fase uitgegaan van een bruto oppervlak van 7 hectare en 126 woningen. Aangezien het voorliggende plangebied een omvang heeft van circa 13 hectare en circa 200 woningen, adviseert het waterschap om na te gaan of de bergingscapaciteit van de retentievijver nog voldoet aan de normering van het waterschap.
  • 3. Voorkomen grondwateroverlast en verdroging. Om te kunnen bouwen is een bepaalde ontwateringsdiepte nodig, die bereikt kan worden door drainage, ophoging of een combinatie van beide. Hierbij is het uitgangspunt dat ongewenste effecten op het grondwaterregiem voorkomen moeten worden. De verwachting is dat in het plangebied grondwaterneutraal kan worden gebouwd door een combinatie van de maatregelen infiltratie van hemelwater, lokaal ophogen en eventueel beperkte drainage.
  • 4. Behoud van de afvoerfunctie van de waterloop 32-0-2-6. Deze beduikerde waterloop heeft een belangrijke functie voor de afvoer van water vanuit het stedelijke gebied. Belangrijk voor het behoud van de afvoerfunctie is dat de beschermingszone van deze waterloop wordt gerespecteerd.

Naar aanleiding van het advies van het waterschap is besloten om een gescheiden stelsel met IT-riool aan te leggen. Op basis van het IT-stelsel zijn de bergingsvijvers in de eerste fase voldoende. Er komt een koppeling tussen het IT-riool en het regenwaterriool van het verbeterd stelsel. Er zijn dus geen extra bergingsvijvers nodig.

3.2.3 Archeologie

De archeologische verwachting is op grond van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) voor een groot deel van de locatie hoog en voor een klein deel laag. Deze hoge archeologische verwachtingswaarde wordt door uitgevoerd bureauonderzoek door het Oversticht bevestigd, omdat door de aanwezige enkeerdgronden, die als een beschermende deken over de eventueel aanwezige archeologische waarden liggen, de kans groot is dat eventueel aanwezige waarden bewaard gebleven zijn.

Archeologisch adviesbureau RAAP heeft in 2005 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek5 kan geconcludeerd worden dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Wel loopt er mogelijk aan de westkant een deel van een landweer, maar onduidelijk is of deze binnen of buiten het plangebied ligt. Daarnaast zijn landweren door middel van booronderzoek moeilijk aan te tonen. RAAP adviseert bij de grondwerkzaamheden de amateur-archeologen van de AWN in te schakelen. De provinciaal archeoloog van het Oversticht stemt in met de bovengenoemde conclusies en aanbevelingen.