direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Projectbesluit Denekamp, Brandlichterweg 46
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Aan de Brandlichterweg 46 in Denekamp is Tandartspraktijk Grijpsma gevestigd. De praktijk wenst het bestaande gebouw aan de voorzijde uit te breiden met twee nieuwe behandelruimtes. In totaal zijn er na deze uitbreiding vier behandelruimtes aanwezig. Na de uitbreiding van het gebouw is de voorgevel meer in lijn met de voorgevel van de naastgelegen woning aan de Brandlichterweg 44. De uitbreiding past niet binnen de geldende bestemming, omdat het bouwvlak wordt overschreden. Medewerking aan dit plan is mogelijk door met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, lid 1 onder a onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). De aanvraag moet daarvoor vergezeld gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe is voorliggende onderbouwing opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Brandlichterweg 46 in Denekamp. De Brandlichterweg is een doorlopende weg vanuit Denekamp naar het buitengebied. De locatie ligt in het oostelijke deel van Denekamp. Aan de oost-, west- en zuidzijde van het plangebied liggen woningen. In het noorden, aan de overzijde van de Brandlichterweg, liggen een weiland en een kinderdagverblijf. Zie figuur 1.1 voor de globale ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0001.jpg" Figuur 1.1: Globale ligging van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan "Denekamp kern" van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 oktober 2012.

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied, zoals figuur 1.2 laat zien, de bestemming "Maatschappelijk" gekregen met een bouwvlak om het bestaande hoofdgebouw. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast zijn ook bijbehorende bouwwerken, groen voorzieningen, speelvoorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Voor het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter en een maximale goothoogte van 3,5 meter. Een gebouw moet binnen het bouwvlak gebouwd worden.

De gewenste uitbreiding ligt voor de voorgevel van de huidige praktijk en buiten het bouwvlak. Dit is in strijd met de geldende bestemming. Om dit plan mogelijk te maken wordt met deze ruimtelijke onderbouwing van het vigerende bestemmingsplan afgeweken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0002.jpg" Figuur 1.2: verbeelding Bestemmingsplan Denekamp kern, met het plangebied rood omlijnd.

1.4 Bij het plan behorende stukken

"Projectbesluit Denekamp, Brandlichterweg 46" is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401 en bestaat uit de volgende stukken:

  • Ruimtelijke onderbouwing (inclusief bijlagen)
  • Verbeelding (besluitvlak)
  • Omgevingsvergunning (het besluit)

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding komen de volgende hoofdstukken aan bod. In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Ten slotte wordt een juridische toelichting gegeven op hetgeen met deze ruimtelijke onderbouwing wordt geregeld in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De Brandlichtweg 46 ligt in het oosten van Denekamp, op de grens tussen de eerste en de tweede fase van de nieuwe woonwijk 't Pierik. Op de historische kaart uit 1950 maakt het plangebied nog deel uit van het buitengebied. De Brandlichterweg is als zodanig al wel duidelijk herkenbaar op figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0003.jpg" Figuur 2.1: Historische kaart 1950, plangebied bij rode pijl (bron: Atlas Overijssel).

Het onderscheid tussen de eerste en tweede fase van woonwijk 't Pierik is goed waarneembaar op de figuren 2.2 en 2.3. op de eerste figuur is 't Pierik 1, ten westen van de tandartsenpraktijk al ontwikkeld. Dit geldt ook voor de praktijk zelf. Ten oosten van het plangebied bevinden zich echter nog weilanden en is nog een agrarisch bedrijfsperceel waarneembaar. In de noordoost hoek is al wel te zien dat men begonnen is met de verdere uitbreiding van de woonwijk. op figuur 2.3 is te zien dat ten oosten van het plangebied inmiddels ook woningen zijn gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0004.jpg"

Figuur 2.2: Het plangebied enkele jaren geleden, rood omlijnd (bron: Google Maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0005.jpg"

Figuur 2.3: Luchtfoto 2010, rood omlijnd (bron: Atlas Overijssel).

Samenvattend ligt het plangebied dus aan een doorgaande weg richting het buitengebied. In de omgeving bevinden zich overwegend woningen, maar ook een kinderdagverblijf en een open groene ruimte aan de overzijde van de weg.

2.2 Beoogde situatie

In de nieuwe situatie wordt de praktijk uitgebreid met 2 behandelkamers, naar een totaal van vier behandelkamers. De tekeningen hiervoor zijn opgesteld door architectenbureau Architom. De uitbreiding vindt plaats voor de voorgevel van het bestaande pand, dus aan de naar de Brandlichtweg gekeerde gevel. De uitbreiding is ca. 5 meter diep en beslaat de volle breedte van het gebouw, zie figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0006.jpg" Figuur 2.4: Schets nieuwe voorgevel (bron: Architom).

Met de nieuwe voorgevelrooilijn wordt aansluiting gevonden bij de voorgevelrooilijn van de woning aan de Brandlichterweg 44. Daardoor maakt de tandartsenpraktijk stedenbouwkundig deel uit van de eerste fase van 't Pierik, waartoe het gebouw ook behoort.

Met de twee nieuwe behandelkamers zal er ook sprake zijn van een toename van de bestaande dienstverlening. Doordat er behandelkamers bijkomen geldt een hogere parkeernorm voor de tandartsenpraktijk. Er zijn na de uitbreiding in totaal 4 behandelruimtes aanwezig. Per ruimte geldt een parkeernorm van 1,5 tot 2 parkeerplaatsen. In totaal worden er 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan worden er 5 parkeerplaatsen voor de voorgevel van de praktijk gerealiseerd en 3 aan de achterkant. De parkeerplaatsen aan de achterkant worden via de oostzijde van de praktijk ontsloten (links vanaf de Brandlichterweg gezien). Er zijn daarmee voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Zie figuur 2.5 voor een schets van de situatie na uitbreiding van de praktijk en het aantal parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0007.jpg"

Figuur 2.4: Schets situatietekening na uitbreiding (bron: Architom).

Hoofdstuk 3 Beleidskader en wet en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012.
In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden.

Het onderhavige plangebied raakt geen rijksbelangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Zoals hiervoor al werd geconstateerd spelen in het plangebied geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In het ‘Omgevingsvisie Overijssel’ zijn de beleidskaders aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in Overijssel voor de komende jaren. Deze omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is in september 2009 in werking getreden. In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

Met de Omgevingsvisie stuurt de provincie op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Dit sturingsprincipe is vertaald naar een uitvoeringsmodel. Met dit model wordt bepaald of er aan een ontwikkeling behoefte is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0008.jpg"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).

1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Voorliggend plan bestaat uit een beperkte uitbreiding van een bestaande tandartsenpraktijk. De nieuwe behandelkamers zijn niet binnen de bestaande bebouwing inpasbaar en passen vanuit stedenbouwkundig perspectief binnen het bestaande straatbeeld. Daarmee wordt voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bovendien bevindt het plangebied zich niet in één van de reserveringsgebieden. Het plan is in lijn met de generieke beleidskeuzes.

2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:

  • dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus, breed spectrum woon-, werk- en mixmilieus; woonwijk.
  • nationaal landschap: Noordoost-Twente

Mede gezien de huidige situatie sluit het onderhavige plan aan bij deze ontwikkelingsperspectieven. Eerstgenoemde ontwikkelingsperspectief is het meest relevant en het onderhavige plan past daar goed binnen. Een tandartsenpraktijk is goed inpasbaar binnen een woonwijk en vormt geen belemmering voor andere functies. De praktijk vormt een toevoeging voor de veelzijdigheid van deze woonwijk en is gesitueerd aan een ontsluitingsweg, wat leidt tot een goede verkeersafwikkeling. Bovendien is de praktijk door de centrale ligging ook goed bereikbaar voor voetgangers en fietsers. Het plan heeft verder geen invloed op het functioneren van het nationaal landschap Noordoost-Twente.

3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:

  • natuurlijke laag: dekzandvlaktes
  • agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap
  • lust- en leisurelaag: donkerte
  • stedelijke laag: woonwijken 1955 - nu.

De natuurlijke-, agrarische- en lust- en leisurelaag zijn niet meer herkenbaar in het plangebied aanwezig. De stedelijke laag (woonwijk) is wel als dusdanig herkenbaar. Zoals eerder aangegeven wordt met de uitbreiding van de tandartsenpraktijk aansluiting gevonden bij de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woning. Dit plan sluit daarmee aan op het ter plaatse aanwezige gebiedskenmerk, woonwijken 1955 - nu.

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende afwijking van het bestemmingsplan past binnen de beleisdskaders uit de Omgevingsvisie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

De Omgevingsverordening bevat ten opzichte van de Omgevingsvisie geen nieuw beleid. Geconstateerd wordt dat dit plan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 (ontwerp) Structuurvisie gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het ontwerp bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Het ontwerp heeft vanaf woensdag 2 januari 2013 ter inzage gelegen.

In de structuurvisie wordt Denekamp omschreven als verzorgingskern. De afgelopen jaren heeft Denekamp zich hoofdzakelijk uitgebreid in noordoostelijke richting. Het plangebied ligt ook in dit deel van het dorp. Voor Denekamp geldt de volgende visie op hoofdlijnen:

  • Woningbouw uitbreiding vindt plaats binnen de schil van de nieuwe randweg. De gebieden binnen de schil zijn aangewezen als zoekgebied voor uitbreiding woonbebouwing;
  • Extensieve woningbouw is voorzien in het gebied rondom de voormalige vuilstort bij ’t Diepengoor. De vuilstort zelf is in beeld als groenvoorziening;
  • Afronding van de wijk Pierik;
  • Zandkuil locatie voor twee landschappelijk ingepaste woningen;
  • Afronding herinrichting centrum;
  • Uitbreiding bedrijventerrein Sombeek IV. Essentieel voor inpassing van de uitbreiding van het bedrijventerrein is een goede presentatie aan de noordelijke entree van Denekamp;
  • Herstructurering bedrijventerrein Kloppendijk / Sombeek. De inrichting en presentatie van het bedrijventerrein vormt een groot aandachtspunt;
  • Mogelijke herbestemming sportterrein voormalige sportclub Denekamp tot woonlocatie.

De gemeente wenst de komende jaren de wijk 't Pierik af te ronden. Er bestaan geen specifieke gemeentelijke kaders voor dit plan of deze locatie die gelegen is binnen een woonwijk. Wel kan in algemene zin worden gezegd dat de tandartsenpraktijk bijdraagt aan het voorzieningenaanbod binnen de woonwijk. Een beperkte uitbreiding van de praktijk, in lijn met het bestaande bebouwingsbeeld aan de Brandlichterweg kan worden gezien als een positieve ruimtelijke ontwikkeling. Dit plan is niet in strijd met de gemeentelijke (ontwerp) structuurvisie.

3.3.2 Welstand

De gemeente Dinkelland heeft voor de beeldkwaliteit in de gemeente een welstandsnota vastgesteld. Deze bevat de basisvoorwaarden voor beeldkwaliteit, waaraan omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen getoetst zullen worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld een dorpskern, een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Zie onderstaande figuur voor het type gebied waarbinnen het plangebied valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0009.jpg"

Figuur 3.2: welstandstypologiekaart (bron: gemeente Dinkelland).

Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Individuele Bouw' (W2). Binnen dergelijke gebieden geldt een BASIS-niveau van welstand. 'Vanwege het diffuse beeld en het individuele karakter van de ontwerpen, kan een set met basiscriteria volstaan'.

Het ontwerp voor de nieuwbouw dient te voldoen aan de relevante criteria uit de
welstandsnota. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de tandartsenpraktijk.

3.3.3 Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft in 2008 de gebiedsgericht geluidsbeleid opgesteld. De nota biedt een beleidskader voor de beoordeling van het aspect geluid bij ontwikkelingen. Het doel van de gemeentelijke nota is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. Daarbij worden een zevental gebieden onderscheiden, waarvoor specifieke ambitiewaarden en bovengrenzen zijn vastgesteld.

De Brandlichterweg 46 ligt in het gebiedstype 'woongebied'. Dit gebied wordt gekenmerkt door hoofdzakelijk woningen. Daarnaast zijn er echter ook voorzieningen mogelijk als scholen, kerken en zoals bij dit plan een tandartsenpraktijk. Voor dit gebiedstype geldt voor geluid een ambitiewaarde van 'redelijk rustig' voor weg- en railverkeer (43-48 dB) en 'rustig' voor bedrijvigheid (40-45 dB).

Bij dit plan gaat het om een uitbreiding van een bestaande tandarstenpraktijk, waarbij de afstand tot de naastgelegen woningen gelijk blijft. Verdere toetsing van het aspect geluid vindt plaats in paragraaf 4.1.2.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Als onderdeel van een goede ruimtelijke onderbouwing moet bezien worden op welke de diverse relevante omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieu (milieuzonering, geluid, bodem en luchtkwaliteit), water, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, externe veiligheid en verkeer en parkeren.

4.1 Milieu

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Een tandartsenpraktijk kan conform de VNG-uitgave worden geschaard onder 'artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI-2008: 8621). Deze bedrijfscategorie kent voor de milieuaspecten 'geur' en 'stof' een richtafstand van 0 meter. Voor het aspect 'geluid' geldt een richtafstand van 10 meter. Dit is tegelijkertijd de grootste richtafstand voor het bedrijf.

De afstand tussen de bestaande praktijk en de gevel van de meest nabijgelegen woning is 8 meter. Met de uitbreiding van de tandartsenpraktijk blijft deze afstand gelijk. Naar verwachting leidt de uitbreiding van de praktijk aan de voorzijde niet tot een toename in hinder voor de naastgelegen woning, doordat de bestaande afstand gehandhaafd blijft.

4.1.2 Geluid

De tandartsenpraktijk is geen geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Vanuit het Gebiedsgericht geluisdbeleid van de gemeente Dinkelland (2008) bezien ligt de locatie in het gebiedstype 'woongebied'. Dit gebied wordt gekenmerkd door hoofdzakelijk woningen. Daarnaast zijn er echter ook voorzieningen mogelijk als scholen, kerken en zoals bij dit plan een tandartsenpraktijk. Voor dit gebiedstype geldt voor geluid een ambitiewaarde van 'redelijk rustig' voor weg- en railverkeer (43-48 dB) en 'rustig' voor bedrijvigheid (40-45 dB). Bij dit plan gaat het om een beperkte uitbreiding van de bestaande praktijk. De afstand van de praktijk tot de naastgelegen woningen blijft daarbij gelijk. Daarom wordt aangenomen dat dit plan niet leidt tot een overschreiding van de ambitiewaarde voor geluid en dit aspect dan ook geen belemmeringen oplevert voor dit plan.

In verband met de toevoeging van parkeerplaatsen is om de geluidsbelasting op de omliggende woningen te bepalen door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hierin wordt geconcludeerd dat met de uitbreiding van de parkeerplaats in de dagperiode in alle rekenpunten ruimschoots aan de ambitiewaarde van het geluidbeleid kan worden voldaan. Zelfs bij een dubbele intensiteit wordt nog ruim aan de ambitiewaarde voldaan. Omdat aan de ambitiewaarde (LArLT) en grenswaarden voor piekgeluid (LAmax) wordt voldaan is met de wijziging van nieuwe parkeerplaatsen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Daarbij moet bekeken worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. De gronden waarop de uitbreiding van de tandartsenpraktijk plaatsvindt werden voorheen gebruikt als parkeerplaats. Met dit plan wordt het mogelijk om hier behandelkamers te realiseren. Omdat er gedurende lange perioden van de dag straks mensen zullen verblijven moet bekeken worden of de bodemkwaliteit daartoe geschikt is.

Voor dit plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Terra Agribusiness, 12 augustus 2013). Dit onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting. Het terrein is beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er 4 boringen verricht, waarvan één tot 2 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Op basis van de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat:

  • a. in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens en;
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium [Ba].

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

In de Algemene van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

De mogelijkheden die het onderhavige plan biedt zijn niet van meetbare invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving en op de luchtkwaliteit in het algemeen. Ook doen zich geen ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden.

4.2 Water

4.2.1 Beleidskader

Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Water is een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid waterschap Regge en Dinkel (Waterbeheerplan Regge en Dinkel)
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
4.2.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel op 22 juli 2013 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 3). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is met minder dan 100 m² beperkt en ruimschoots minder dan 1.500m2. Afvoer van hemelwater en afvalwater vindt gescheiden plaats. Voor de afvoer van afvalwater wordt er aangesloten op de bestaande riolering.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. Wel ligt het plangebied aan de oostzijde binnen een keurzone van het waterschap (waterloop 32-0-2-6). Er worden geen negatieve effecten verwacht, omdat er in de huidige situatie reeds sprake is van een verhard oppervlakte ter plaatse van de uitbreiding van de tandartsenpraktijk. Wel heeft het waterschap in het kader van het vooroverleg (e-mail 4-10-2013) aangegeven dat er voor werkzaamheden (bebouwing) binnen deze keurzone een watervergunning, ter goedkeuring aan het waterschap, moet worden aangevraagd.

De procedure in het kader van de watertoets is hiermee goed doorlopen.

4.3 Flora en fauna

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied in ontwerp is Dinkelland, een beekdal en enkele heideterreinen. Dit gebied begint op circa 2 kilometer afstand van het plangebied. Van enige invloed op deze gebieden kan de voorgenomen beperkte ingreep niet zijn, zodat zelfs de externe werking van de Natuurbeschermingswet 1998 niet van toepassing is. Het plangebied is eveneens niet gelegen binnen of nabij de doelbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Ook hierop is geen sprake van enige invloed.

De gronden waarop de uitbreiding van de praktijk plaatsvindt zijn momenteel bestraat en worden dagelijks gebruikt als parkeerplaats. Het is niet aannemelijk dat op deze parkeerplaatsen beschermde flora- en/of fauna soorten aanwezig zijn. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel wordt hier nogmaals gewezen op de algemene zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en faunawet:

  • 1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
  • 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan zich bovengronds en ondergronds (archeologie) bevinden. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Daarin is het plangebied geomorfologisch aangewezen als "dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek", zie figuur 4.1. Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden, die een hoge archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden, is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m2, zoals onderhavig plangebied, geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Het uit te breiden oppervlak bedraagt maximaal 100 m2. Archeologisch onderzoek wordt in dit geval niet nodig geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0010.jpg" Figuur 4.1: Uitsnede archeologische verwachtingskaart

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat het dichtstbijgelegen cultuurhistorisch waardevolle bovengrondse erfgoed op ongeveer 500 meter afstand ligt. Het plangebied en de omgeving zelf bestaan uit een vrij recent ontwikkelde woonwijk. Het te realiseren plan heeft geen negatieve invloed op cultuurhistorische waarden in Denekamp.

4.5 Externe veiligheid

In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het besluit verplicht gemeenten en provincies om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met de veiligheidsnorm rekening te houden.

Het Bevi maakt onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico houdt in dat op een plaats buiten de inrichting, een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon ongeval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De richtwaarde van het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6, wat betekent dat de kans dat iemand buiten de inrichting overlijdt ten gevolge van een ongeval in die inrichting niet hoger mag zijn dan 1 op de miljoen.

Naast het plaatsgebonden risico speelt ook het groepsrisico een rol in het externe veiligheidsbeleid. Het groepsrisico is de kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Om een eerste indruk te krijgen van de aanwezigheid van risicovolle objecten in en nabij het plangebied, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd, zie figuur 4.2 hieronder. Daaruit blijkt dat in een straal van 500 meter rondom de tandartsenpraktijk zich geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, waarmee er vanuit het aspect 'externe veiligheid' geen belemmeringen zijn voor deze afwijking van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENPBBRANDLWG46-0401_0011.jpg" Figuur 4.2: uitsnede risicokaart

4.6 Verkeer & parkeren

Door een centrale ligging tussen 't Pierik fase I en II kent het plangebied een goede bereikbaarheid, voor zowel auto's, fietsers als voetgangers. Ook is er met de inrit aan de Brandlichterweg sprake van een goede ontsluiting voor wegverkeer. Zoals in paragraaf 2.2 reeds is beschreven geldt een parkeernorm van 1,5 tot 2 parkeerplaatsen per behandelkamer in de tandartsenpraktijk. De tandartsenpraktijk kent na de uitbreiding 4 behandelkamers. In totaal worden daarom 8 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat bij deze afwijking van het bestemmingsplan het maatschappelijk belang voldoende is meegenomen in de afweging.

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Bij brief van 9 december 2011 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat gemeentelijke ruimtelijke plannen niet meer vooraf worden beoordeeld op de nationale belangen zoals voor werelderfgoedgebieden, ecologische hoofdstructuur, milieu en de ladder voor duurzame verstedelijking. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich in deze gevallen op het toezicht achteraf. Zoals reeds eerder werd geconstateerd zijn de rijksbelangen niet relevant voor dit plan.

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 3: plannen/projectbesluiten voor lokale educatieve, sociale en/of medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve en welzijnsvoorzieningen alsmede overige maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen. Hierdoor is nader vooroverleg met de provincie niet nodig.

Op 22 juli 2013 is een digitale watertoets uitgevoerd. Daaruit bleek dat er sprake is van de normale procedure omdat de uitbreiding een keurgebied van het waterschap raakt. Daartoe is in het kader van het vooroverleg contact opgenomen met het waterschap Regge en Dinkel. In haar reactie van 4 oktober 2010 laat het waterschap weten dat er voor de gewenste werkzaamheden (bebouwing) binnen de keurzone, een watervergunning moet worden aangevraagd. Ook moet worden aangegeven op welke wijze hemelwater en afvalwater worden afgevoerd. Voor het overige kan het waterschap instemmen met de waterparagraaf. De genoemde opmerkingen zijn verwerkt. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage zal liggen, waarbij informatie kan worden ingewonnen. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken aan burgemeester en wethouders omtrent hun voornemen om medewerking te verlenen aan het onderhavige bestemmingsplan.

Het ontwerpbesluit heeft met ingang van 17 januari 2014 voor zes weken ter inzage gelegen. Een kennisgeving hiervan is geplaatst in de Staatscourant en Dinkelland Visie van 16 januari 2014. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingingsbesluit . Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt geen exploitatieplan vastgesteld en ook geen exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland, daar er in dit plan geen sprake is van door de gemeente verhaalbare kosten. Het is een ontwikkeling die geheel voor rekening en risico van de aanvrager is. Ambtelijke kosten worden door middel van de legesverordening verhaald. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten, zodat eventuele planschadekosten verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer. Het sluiten van een planschadeovereenkomst is conform artikel 6.4a Wro.