direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Denekamp, Nordhornsestraat 55
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer exploiteert op de locatie Nordhornsestraat 55 in Denekamp een garagebedrijf. Voorheen hebben in de oude aanwezige bedrijfswoning, de ouders van aanvrager gewoond. Zij hebben hier tientallen jaren gewoond zonder enige binding te hebben met het bedrijf van initiatiefnemer. Initiatiefnemer woont elders naar tevredenheid en heeft geen belang bij de bedrijfswoning. Om deze reden heeft initiatiefnemer de wens om de bedrijfswoning af te splitsen van het garagebedrijf.

Voor het afsplitsen van bedrijfswoningen in de kernen is geen specifieke beleidslijn uitgewerkt. Het uitgangspunt is dat per geval maatwerk wordt geleverd waarbij geldt dat geen (nieuwe) beperkingen mogen ontstaan voor de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende bedrijven en andere functies.

In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de afsplitsing van de bedrijfswoning vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. Er ontstaan geen (nieuwe) beperkingen voor de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende bedrijven en andere functies. Gelet hierop en gelet op het feit dat de ruimtelijke uitstraling van de woning met bijbehorend perceel niet wijzigt, is het aanvaardbaar om de woning af te splitsen van het bedrijf.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Nordhornsestraat 55 te Denekamp. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie O, perceelsnummers 4348 en gedeeltelijk 4841. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Nordhornsestraat 55 te zien is. Het gebouw binnen het plangebied betreft een garagebedrijf met een bedrijfswoning. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: http://www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Nordhornsestraat 55 in Denekamp geldt het bestemmingsplan 'Denekamp Kern'. Het bestemmingplan 'Denekamp Kern' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 9 oktober 2012 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Denekamp Kern' (bron: http://www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' toegekend met een bouwvlak, diverse maatvoeringen en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met daaraan ondergeschikt wonen in de vorm van een bedrijfswoning.

Daarnaast kent het plangebied een dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn hierdoor mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de bedrijfswoning aan de Nordhornsestraat 55 regulier te bewonen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Denekamp, Nordhornsestraat 55' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Nordhornsestraat 55 in Denekamp sprake van een garagebedrijf met een bedrijfswoning. Het betreft een garagebedrijf waar voornamelijk auto’s gerepareerd worden, apk’s gedaan worden en onderhoud aan auto’s gepleegd wordt. Daarnaast worden auto’s na schade hersteld waarbij de daadwerkelijke herstelactiviteit uitbesteed wordt aan bedrijven voor bijvoorbeeld het plaat- en spuitwerk. Er is geen verkooppunt van brandstoffen aanwezig.

De huidige bedrijfswoning is gebouwd in 2017 en is qua ontwerp ingepast in de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. De huidige bouw betreft een herbouw van de in 2017 afgebrande bedrijfswoning. De vorige bedrijfswoning is altijd bewoond geweest door de ouders van de initiatiefnemer. Inmiddels zijn zij overleden en heeft initiatiefnemer niet het voornemen de bedrijfswoning te gaan bewonen.

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich woningen, een nutsvoorziening, een brandweer en het Rode Kruis. Het perceel aan de Nordhornsestraat 55 wordt ontsloten door een weg (Nordhornsestraat), bestaande uit twee rijstroken met een maximumsnelheid van 50 km/u. Op het erf aan de Nordhornsestraat 55 is voldoende parkeergelegenheid. Zie onderstaande figuur 2.1 voor een vooraanzicht van de gebouwen op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie vooraanzicht van Nordhornsestraat 55 (bron: Google Maps, Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie bestaat het plangebied uit een garagebedrijf en een reguliere woning. De huidige planologische situatie is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan, omdat de bestaande woning een bedrijfswoning betreft welke aan derden verhuurd wordt. Het bewonen van de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan voor de persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Het regulier bewonen van de bedrijfswoning is daarom niet toegestaan.

Zoals eerder beschreven woont de initiatiefnemer elders, waardoor de initiatiefnemer geen belang heeft bij de bedrijfswoning. Om die reden wil de initiatiefnemer graag de bedrijfswoning afsplitsen van het garagebedrijf. Voor het afsplitsen van bedrijfswoningen in de kernen is geen specifieke beleidslijn uitgewerkt. Het uitgangspunt is dat per geval maatwerk wordt geleverd waarbij geldt dat geen (nieuwe) beperkingen mogen ontstaan voor de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende bedrijven en andere functies.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de afsplitsing van de bedrijfswoning vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. Er ontstaan geen (nieuwe) beperkingen voor de (ontwikkelings)mogelijkheden van omliggende bedrijven en andere functies. Er is namelijk enkel sprake van de omzetting van een bedrijfswoning in een reguliere woonbestemming.

Om reguliere bewoning toe te staan, dient de woning planologisch te worden afgesplitst van het bedrijf en ter plaatse van de woning en de bijbehorende tuin te worden voorzien van een reguliere woonbestemming. In figuur 2.2 is de grens van de afsplitsing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Afsplitsing van de bedrijfswoning van het garagebedrijf (bron: http//www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Gelet op het feit dat:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er geen sprake is van het fysiek toevoegen van een woning;
  • er sprake is van een planologische wijziging die ten opzichte van de huidige toegestane functie geen gewijzigde milieueffecten op de omgeving met zich meebrengt;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0006.png" Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij zijn onder andere de volgende principes van belang:

  • Principe van concentratie (artikel 2.1.2);
  • Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3);
  • Principe van realisatie nieuwe woningen (artikel 2.2.2).

Toetsing van het initatief aan artikel 2.1.2 (Principe van concentratie) van de Omgevingsverordening Overijssel

Dit principe houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken en dat er gebouwd mag worden voor de bovenregionale behoefte. Voor de overige kernen geldt dat alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt in dit verband verstaan: bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen en toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur/voorzieningen.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt enkel de omzetting van een bedrijfswoning in een reguliere woonbestemming mogelijk gemaakt. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er voldaan wordt aan het principe van concentratie.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel

Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is een variant op de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking, ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving. Als gevolg van de ontwikkeling vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats en worden ook geen extra bouwmogelijkheden toegekend ten opzichte van de huidige planologische situatie. Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 (Principe van realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel

Dit principe houdt in dat er pas nieuwe woningen gebouwd mogen worden, indien de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Deze behoefte wordt in ieder geval aangetoond als realisatie van de nieuwe woningen past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt zoals eerder beschreven enkel de omzetting van een bedrijfswoning in een reguliere woonbestemming mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met het plus teken (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied bevindt zich in het perspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Hier geldt dat er altijd gebouwd mag worden voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gezien de aard van de ontwikkeling, waarbij één bedrijfswoning wordt voorzien van een reguliere woonbestemming, zijn er geen effecten op de gebiedskenmerken. Het betreft een functiewijziging van de bestaande woning op bestaande perceel. Fysiek gezien wordt de bestaande situatie gehandhaafd. Het is daarom, vanwege de ligging in het stedelijk gebied, enkel benodigd om in te gaan op de 'Stedelijke laag'.

De "Stedelijke laag"

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de "Stedelijke laag" aangeduid met de gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. In onderstaande figuur 3.3 is dat weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: De stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

Algemeen

De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan. Aangezien het plangebied zich in de kern van Denekamp bevindt, wordt enkel aan de deelvisie voor Denekamp getoetst.

Hoofdambitie

Hoofdambitie van structuurvisie is:

"Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  • 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch recreatieve sector;
  • 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.

Structuurvisiekaart

De structuurvisie Dinkelland gaat vergezeld met structuurvisiekaarten. Onder andere per kern is een structuurvisiekaart gemaakt, waarbij onderscheid is gemaakt tussen verzorgingskernen en woonkernen. Denekamp wordt aangemerkt als een verzorgingskern, maar op de structuurvisiekaart is de locatie van onderhavig geval als onderdeel van 'historische lintbebouwing'. Deze gebieden kenmerken zich van oudsher door een mix van functies waaronder de functie 'wonen'. Het omzetten van een bedrijfswoning in een reguliere woonbestemming past binnen deze gebieden. Voor het overige worden in de structuurvisie geen specifieke beleidsuitgangspunten genoemd die in dit kader relevant zijn.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Dinkelland

Vanwege de aard en omvang van het voornemen, is voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met de structuurvisie Dinkelland.

3.3.2 Gemeentelijk woonbeleid
3.3.2.1 Algemeen

Op 11 juli 2016 is door de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ ‘Een uitdaging om het mooier te maken’ vastgesteld. Deze visie schetst een visie op het wonen in de gemeente tot 2020, met een doorkijk tot 2025. De visie is de basis voor strategische afwegingen en stelt de vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland versterkt kan worden voorop.

Tevens staan een aantal thema’s centraal, te weten: beschikbaarheid, betaalbaarheid, extramuralisering en duurzaam wonen. De gemeente neemt hierbij een faciliterende positie in en geeft richting, waarna zij partijen uitnodigt om met concrete plannen te komen.

3.3.2.2 Visie en ambitie

De ambitie van de gemeente Dinkelland voor 2025 luidt als volgt:

Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt.

De visie is vertaald in drie ambities:

  • kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
  • beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.
  • betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.

Voor de periode 2015-2024 is de woningbehoefte voor Denekamp 178 tot 268 woningen, met daarbij nog een nader te bepalen aantal die zullen voortkomen uit woningbouwinitiatieven die de komende periode worden ontwikkeld en ingediend. De gemeente Dinkelland geeft onder meer mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe/extra plancapaciteit indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het invulling geven aan beleidsdoelen uit de Woonvisie en het benutten van inbreidingslocaties (transformatie en herstructurering).

Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+.

3.3.2.3 Uitvoeringsnota

In de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouw-programmering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Het kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Dit kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen.

Met de vaststelling van de 'Uitvoeringsnota woningbouw 2018' op 11 oktober 2018 heeft de gemeente Dinkelland de woningbouwprogrammering geactualiseerd.

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen invloed op de woningbouwprogrammering, omdat er in feite geen nieuwe woning wordt toegevoegd.

Gezien het bovenstaande kan dan ook worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie Dinkelland 2016+ en de Uitvoeringsnota woningbouw 2018. 

3.3.2.4 Programmeringsnotitie

In de "Programmeringsnotitie Kwalitatieve Woningbouw Dinkelland 2019-2028" is de concretisering van de kwalitatieve opgave per kern voor de korte en de middellange termijn uitgewerkt. Deze is tot stand gekomen in overleg met een vertegenwoordiging van de kernraad van de betreffende kern. Daarbij is niet alleen gesproken over de behoeftes maar ook over locaties.

Het voorliggende plan voorziet niet in een nieuwe woning, enkel wordt een bestaande en door derden bewoonde bedrijfswoning bestemd als reguliere woning. De programmeringsnotitie laat zich niet specifiek uit over dergelijke gevallen.

Conclusie

Het initiatief om een bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woning voorziet niet in een fysieke toevoeging van een woning. Het voornemen heeft geen invloed op de woningbouwprogrammering. In paragraaf 3.2.2 is reeds vermeld dat het voornemen voldoet aan het principe voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets/Conclusie

Er wordt middels dit bestemmingsplan het gebruik van een bedrijfswoning als reguliere woonbestemming mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt het voornemen in het kader van het Besluit m.e.r. niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Er is namelijk slechts sprake van een funtiewijziging binnen bestaand bebouwd gebied, waarbij de functiewijziging eveneens niet gepaard gaat met een uitbreiding van het bebouwde oppervlakte.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0009.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets/Conclusie

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

1. Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Het wijzigen van de bedrijfswoning naar een reguliere woning brengt dan ook geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee.

2. Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of een nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woonbestemming. Hoewel de functie 'wonen' niet wijzigt, geniet een reguliere woning over het algemeen een hoger beschermingsniveau dan een bedrijfswoning. In deze situatie is dit ook op deze wijze beoordeeld.

In figuur 4.2 is een tabel opgenomen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt:

  • welke functies voorkomen in de directe nabijheid van het plangebied;
  • tot welke milieucategorie deze functies worden gerekend;
  • welke afstand aangehouden dient te worden tussen het bestemmingsvlak van deze functies en een milieugevoelige functie zoals bijvoorbeeld 'wonen', ook wel grootste richtafstand genoemd;
  • wat de daadwerkelijke afstand is van het bestemmingsvlak van deze functies tot de woning in het plangebied.

Gelet op het feit dat de af te splitsen woning zich in de directe nabijheid bevindt van het garagebedrijf, de Nordhornsestraat een relatief druk bereden straat is en de omgeving zich niet uitsluitend kenmerkt door woningen (aan de overzijde van de weg bevinden zich de brandweerkazerne, kantoren en een gasontvangststation), kan redelijkerwijs worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de adviesafstand met één afstandsstap verlaagd kan worden, dit m.u.v. de adviesafstand voor het aspect gevaar. Dit uitgangspunt is dan ook doorgevoerd in de onderstaande tabel. Zie figuur 4.2 voor de exacte afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0010.png" Figuur 4.2: Richtafstanden omringende functies (bron: VNG Uitgave 'Milieuzonering lijst')

Enkel ten opzichte van het garagebedrijf en het gasontvangststation wordt niet voldaan aan de geadviseerde richtafstanden. Ten opzichte van andere milieuhinderlijke functies in de omgeving wordt voldaan aan de adviesafstanden.

Voor wat betreft het gasontvangststation is de grootste richtafstand ingegeven door het aspect gevaar. Daarnaast geldt voor het aspect geluid een adviesafstand van 30 meter op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied', aan deze afstand wordt voldaan. Ten aanzien van het aspect gevaar wordt opgemerkt dat het niet relevant is of het een bedrijfswoning betreft of een reguliere woning, in beide gevallen is de functie immers 'wonen'. Aangezien de personendichtheid door voorliggend bestemmingsplan niet toeneemt, is van extra veiligheidsrisico's geen sprake met de vaststelling van dit bestemmingsplan. Nader onderzoek ten behoeve hiervan is dan ook niet noodzakelijk.

De afstand van de bedrijfswoning, die op dit moment onderdeel uitmaakt van het garagebedrijf, tot het garagebedrijf voldoet niet aan de adviesafstand van 10 meter. Deze adviesafstand geldt, rekening houdend met het omgevingstype 'gemengd gebied', voor de aspecten geluid en gevaar. De richtafstand voor het aspect gevaar is met name ingegeven van de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, daar is in het voorliggende geval geen sprake van zo blijkt uit de milieumelding van het bedrijf. Aangezien hier geen sprake van is, kan gemotiveerd worden afgeweken van deze adviesafstand.

Voor wat betreft de adviesafstand voor het aspect geluid geldt dat niet kan worden voldaan aan de adviesafstand van 10 meter. Afwijken van deze richtafstand is uitsluitend gemotiveerd mogelijk. Deze motivatie is neergelegd in Bijlage 1 opgenomen akoestisch onderzoek. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage. De conclusie van dit onderzoek wordt hierna beschreven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage.

4.2.1 Akoestisch onderzoek

Alvorens wordt ingegaan op de conclusie wordt opgemerkt dat het akoestisch onderzoek zich specifiek richt op de huidige functie. Om deze reden is middels dit bestemmingsplan de huidige functie, het garagebedrijf, ook als zodanig bestemd.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Onder de gestelde representatieve bedrijfssituatie kan aan de ambitiewaarde (45 dBA etmaalwaarde) in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden voldaan. De geluidbelasting wordt hoofdzakelijk bepaald door het manoeuvreren/laden/lossen van een vrachtwagen op het achterterrein. De uitstraling via de deuropening is niet relevant bij de geplande woning omdat de deuropening zich in de van de woning afgekeerde westgevel bevindt. Ook alle voertuigbewegingen vinden op voldoende afstand van de geplande woning plaats en bovendien afgeschermd door de garage waardoor de geluidbijdrage bij de geplande woning zeer gering is. De woning vormt geen beperking voor het garagebedrijf omdat ruimschoots aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan en bij de geplande woning is met de voorwaarden sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Maximale geluidniveaus

Bij de geplande woning kan met de voorwaarden worden voldaan aan de grenswaarden.

Conclusie

Gelet op de conclusie van het akoestisch onderzoek zijn er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen ten aanzien van het bestemmen van de bedrijfswoning als regulier woning. Ter plaatse van de woning valt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets/Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een planologisch wijziging, waarbij de bestemming van het object Nordhornsestraat 55 wordt gewijzigd van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Ruimtelijke ingrepen c.q. bodemingrepen vinden niet plaats. Gezien het vorenstaande is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wege 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een planologisch wijziging, waarbij de bestemming van het object Nordhornsestraat 55 wordt gewijzigd van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Omdat het feitelijk gebruik niet zal wijzigen, is er geen sprake van extra verkeersbewegingen. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.5 Archeologie en Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets en conclusie

De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Het rapport is opgesteld door RAAP en geeft voor het grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 4.3 is een fragment van de archeologische verwachtingswaardenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0011.png"

Figuur 4.3: fragment archeologische verwachtingskaart plangebied indicatief omlijnd (Bron: Atlas Gemeente Dinkelland)

Zoals in figuur 4.3 is weergeven, ligt het plangebied zowel in dekzandwelvingen en-vlakten als in beekdalen en overige laagten. Bij dekzandwelvingen en- vlakten geldt dat er archeologisch onderzoek noodzakelijk is, wanneer het plangebied groter is dan 5000 m² en er bodemingrepen plaatsvinden die dieper dan 40 cm zijn. Bij beekdalen en overige laagten geldt dat er vrijstelling is voor archeoglogisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm behalve voor gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

Aangezien er geen bodemingrepen plaats zullen vinden, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor voorliggend plan.

4.5.2 Cultuurhistorie

Toets en conclusie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen sprake is van Rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten. Daarnaast blijkt uit de waardenkaart dat er in het plangebied ook geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn waarvoor een planologische regeling gewenst is.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets/Conclusie

Wegverkeerslawaai

Een woning is een geluidsgevoelige object in de zin van artikel 74 van de Wet geluidhinder. De locatie, Nordhornsestraat 55 ligt in binnenstedelijk gebied aan de Nordhornsestraat, een weg bestaande uit twee rijkstroken. Hierbij geldt een geluidszone die aan weerszijde een breedte heeft van 250 meter. De gevel van de bestaande woning bevindt zich op een afstand van circa 27 meter uit de wegas van de Nordhornsestraat. Omdat het omzetten van de bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft op basis van artikel 76 lid 3 Wet geluidhinder de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Wegverkeerslawaai vormt hierdoor geen belemmering.

Spoorweglawaai/industrielawaai

Spoorweglawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtsbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Derhalve wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In 4.2 Milieuzonering werd nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid. Hier is door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets/Conclusie


afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPNORDHORNSTR55-VG01_0012.png" Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit het figuur hierboven blijkt dat er op een afstand van circa 525 meter van het plangebied zich een autobedrijf met een LPG reservoir bevindt. Ook is er een buisleiding van de Gasunie aanwezig rondom het plangebied. Deze buisleiding is een aardgastransportleiding (N-531-12). Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 168 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. De dichtsbijzijnde afstand tussen het plangebied en de buisleiding is circa 20 meter.

LPG installatie

Het plangebied ligt zoals in figuur 4.2 is weergeven niet in de risicocontour van de LPG installatie, waardoor de installatie geen gevaar vormt voor het plangebied. Daarnaast ligt het plangebied ook ruimschoots buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 meter.

Buisleiding

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gedefinieerd als “het risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding”. Plaatsen met een gelijk PR worden op een kaart door middel van een PR contour weergegeven. Binnen de PR 10-6 contour bedraagt de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen maximaal één op de één miljoen per jaar. De grenswaarde voor kwetsbare objecten is 10-6 per jaar en de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten is 10-6 per jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico is in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gedefinieerd als “de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding”. Voor het groepsrisico geldt geen grens- of richtwaarde, maar een oriëntatiewaarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Voor leiding N-531-12 van Gasunie Transport Services B.V. is op 4 januari 2019 door Arcadis een kwalitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Uit dat onderzoek is gebleken dat leiding N-531-12 geen PR 10 -6 contour heeft. Het plaatsgebonden risico op een afstand van 4 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, is niet hoger dan 10 -6 per jaar. Aangezien in voorliggend bestemmingsplan gaat om de omzetting van een bedrijfswoning in een reguliere woning, is er geen sprake van een toename in personendichtheid.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid (Waterschap Vechtstromen)

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 27 juli 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Zie hiervoor Bijlage 2. Uit de watertoets blijkt dat er met dit voornemen geen waterschapsbelang wordt geraakt. Voor de standaard waterparagraaf is de korte procedure doorlopen. Voor de uitgangspuntennotitie is de normale procedure doorlopen.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets/Conclusie

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1 km afstand van het plangebied (Dinkeldal boven- en middenloop).

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 2,3 km afstand (Dinkelland). Een ander Natura 2000-gebied ligt op circa 4,5 km afstand (Achter de voort, Agelerbroek & Voltherbroek).

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de omzetting van een bedrijfswoning in een reguliere woning mogelijk gemaakt. De feitelijke functie wijzigt niet, het betreft enkel een planologische wijziging die geen significant negatieve effecten heeft op bovengenoemde Natura 2000-gebieden.

Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Voorliggend initiatief betreft enkel de bestemmingswijziging van bestaande bebouwing. Er wordt geen bebouwing gesloopt en er wordt geen groen verwijderd. Nadelige gevolgen voor (leefgebieden van) bijzondere en/of beschermde flora & fauna zijn derhalve niet te verwachten. Het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden kan in voorliggend geval achterwege blijven.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Nordhornsestraat 55 wordt ontsloten via de Nordhornsestraat, een weg in binnenstedelijk gebied bestaande uit 2 rijstroken met een maximumsnelheid van 50 km/u. Er zal geen toename plaatsvinden als gevolg van de functiewijziging, omdat de feiteljke functie 'Wonen' niet zal worden gewijzigd.

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

4.10.2 Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Artikel 4 Wonen

Om de bedrijfswoning af te splitsen van het garagebedrijf, is de bestemming 'Wonen' opgenomen ter plaatse van de bedrijfswoning. De bestaande bouwvlakken met bijbehorende maatvoeringen zijn overgenomen. Omdat de woning afgesplitst is van het garagebedrijf, is de functieaanduiding 'bedrijfswoning' ter plaatse van het bouwvlak komen te vervallen.

Artikel 3 Bedrijf

De gronden met de bijbehorende bedrijfsgebouwen van het garagebedrijf zullen als 'bedrijf' bestemd worden. Op de gronden behorende bij het garagebedrijf is uitsluitend een garagebedrijf toegestaan.

Dubbelbestemming

Artikel 5 Leiding - Gas

De partiële herziening 'Denekamp, verleggen gasleiding Kloppendijk-Nordhornsestraat' valt gedeeltelijk binnen de grenzen van onderhavig bestemmingsplan en is derhalve overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. De ontwikkeling waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet wordt niet specifiek genoemd in de uitzonderingslijst. Het plan is enigszins vergelijkbaar met het bepaalde in categorie A, onder 1. In deze categorie is bepaald dat voor woningbouwplannen met minder dan 7 woningen die in lijn zijn met de gemaakte woonafspraken geen vooroverleg nodig is. Dit plan voorziet niet in een extra woning maar uitsluitend in het planologisch omzetten van een bestaande bedrijfswoning in een reguliere woning. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in categorie A, onder 1, is vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk. Wel zal de provincie in kennis gesteld worden van dit bestemmingsplan.

Waterschap Vechtstromen
Op 27 juli 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 december 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. De zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De wijzigingen zijn opgenomen in de zienswijze nota van de gemeente Dinkelland.