Plan: | Denekamp, Hoek Grotestraat Ootmarsumsestraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.DENBPHKGRSTROOTMST-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de bouw van 21 appartementen in het centrum van het dorp Denekamp (gemeente Dinkelland). Op de locatie is in de huidige situatie leegstaande verouderde bebouwing aanwezig. Dit geeft een verpauperde indruk op een prominente locatie in Denekamp.
Initiatiefnemer is van plan om de locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw in de vorm van bebouwing met appartementen. De ontwikkeling bestaat uit sloop van diverse bestaande gebouwen, het transformeren van een bestaand monumentaal pand naar een appartementengebouw en de realisatie van twee nieuwe appartementgebouwen. Bestaande verhardingen worden hierbij gesaneerd.
De gewenste ontwikkeling is in strijd met de geldende bestemmingplannen "Denekamp" en "Denekamp, Vledderstraat - Brinkstraat" waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend planologisch kader voor de gewenste woningbouwontwikkeling. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het centrum van Denekamp, op de hoek van de Ootmarsumsestraat en de Grotestraat. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie O, nummers 1410, 1419, 1421, 1422 en 4924. De ligging van het plangebied in Denekamp en ten opzichte van de directe omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan 'Denekamp, Hoek Grotestraat Ootmarsumsestraat' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Denekamp" (vastgesteld op 9 oktober 2012) en "Denekamp, Vledderstraat- Brinkstraat" (vastgesteld op 9 oktober 2013). Verder geldt er plaats van het plangebied het "Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland" (vastgesteld op 5 juli 2021).
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende planologische regime opgenomen. Het plangebied is hierop indicatief met roze omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend planologisch (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van het geldende planologische regime gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Centrum' met een bouwvlak, 'Verkeer - Parkeerterrein', 'Verkeer' en 'Wonen' (klein deel zuidoosthoek). Verder geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tenslotte geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'
Centrum
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, kantoren, horecabedrijven categorie 1, horecabedrijven categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2'.
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak zal worden gebouwd. De op de verbeelding aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte worden in acht genomen.
Verkeer - Parkeerterrein
De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen en in- en uitritten.
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en (fiets)paden, en parkeervoorzieningen.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen. Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Vrijwaringszone - molenbiotoop
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen en buiten een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
Het realiseren van appartementen en de bijbehorende voorzieningen binnen het plangebied is niet mogelijk, aangezien hiervoor de gewenste de bouw- en gebruiksregels ontbreken in het geldende bestemmingsplan. De gronden zijn bestemd deels bestemd als 'Centrum'. Binnen deze bestemming is het uitsluitend toegestaan om te wonen op op de tweede en/of hogere bouwlaag. Daarnaast is de ontwikkeling beoogd ter plaatse van de bestemming 'Verkeer - Parkeerterrein'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om te wonen en om gebouwen te bouwen. Daarnaast wordt deels buiten de bestaande bouwvlakken gebouwd en past het bouwplan niet volledig binnen de geldende maatvoeringen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
Denekamp is één van de oudste kernen in Twente. Het dorp is ontstaan op een relatief hooggelegen plek, waar men buiten bereik was van het overstromingswater van de rivier de Dinkel. In de tijden voor Christus was Denekamp een Keltische nederzetting, totdat Germaanse stammen de streek gingen bevolken, vlak voor en na het begin van de jaartelling. De bewoners van het dorp waren van oudsher landbouwer. Rond 600 na Christus wordt het essenlandbouwsysteem geïntroduceerd waarbij van nature hogere gronden worden benut als akkerbouw en het grasland in de beekdalen als weidegrond voor het vee.
Met het organische materiaal uit de potstallen werden de akkers opgehoogd, waardoor in de loop der tijd een dik esdek ontstond. Rond de 8e eeuw wordt Denekamp genoemd als deel van het zogenoemde kerspel Ootmarsum. In een register van de kerkelijke tienden uit het jaar 1276 komt Denekamp (Demnichem) voor het eerst voor als een zelfstandige parochie.
Rond de 15e eeuw is Denekamp een betrekkelijk klein dorp met amper 100 huizen, verspreid langs een enkele dorpsstraat in de nabijheid van een kerk. Deze kerk, gewijd aan de heilige Nicolaas, is in de 13e eeuw gebouwd en vormt nu nog steeds het centrum van het dorp. Vooral in de laatste anderhalve eeuw hebben veel boerderijen in het dorp plaatsgemaakt voor woningbouw en andere stedelijke functies.
In afbeelding 2.1 is de bebouwingsstructuur van Denekamp in rond 1820 en 1960 weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Bebouwing en infrastructuur in Denekamp rond 1820 (links) en 1960 (rechts) (Bron: Gemeente Dinkelland/Provincie Overijssel) |
In de huidige ruimtelijke structuur van Denekamp is de ontstaansgeschiedenis als historisch esdorp nog enigszins herkenbaar in de historisch gegroeide radiale wegenstructuur, waarbij wegen uit de verschillende richtingen bijeenkomen in het centrum. Daarnaast zijn een aantal oudere gebouwen in het dorp zodanig waardevol dat ze zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument.
Het overgrote deel van de bebouwing in Denekamp heeft een woonfunctie. Na 1950 vindt een forse toename van de woonbebouwing in Denekamp plaats. De eerste uitbreidingen liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noordoostelijke richting gesitueerd. De naoorlogse uitbreidingen bestaan voornamelijk uit rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen. Aan de noordoostzijde van het dorp zijn in de jaren 90 van de vorige eeuw ook twee bedrijventerreinen gerealiseerd (Kloppendijk en Sombeekweg).
Vooral als gevolg van de voormalige verkeersfunctie van de wegen in het centrumgebied, komt in het centrum van Denekamp relatief weinig groen voor. Aan de randen van het centrumgebied komt wel veel groen voor, vooral in de vorm van grotere groenstroken. Het groen heeft zowel een recreatieve als een ecologische functie.
Vanuit het oogpunt van voorzieningen is Denekamp zeer compleet. Het aanbod aan voorzieningen is groot. Zo zijn er in het dorp talrijke winkels, waaronder een aantal supermarkten, horecavoorzieningen, scholen, sportvoorzieningen, huisartsen, het gemeentehuis en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer. Het centrumgebied vervult daarbij de meeste maatschappelijke, culturele en sociaal-economische functies. Zowel de bevolking van Denekamp zelf als de omliggende dorpen maken gebruik van deze voorzieningen.
Na de aanleg van de randweg in 2004 ontstond de mogelijkheid het centrumgebied van Denekamp autoluw te maken. Het centrum heeft sindsdien een grondige herstructurering ondergaan. In het centrumgebied en in het overige deel van het dorp is ook een aantal bedrijven gevestigd. De betreffende bedrijven zijn over het algemeen kleinschalig van omvang. Op een aantal plaatsen wordt de woonfunctie gecombineerd met een aan-huis-gebonden-beroep, met detailhandel of met een bedrijfsfunctie. In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn archiefbeelden van de voormalige situatie in het plangebied door de jaren heen weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2: Archieffoto's plangebied |
![]() |
Afbeelding 2.3: Archieffoto's plangebied 2009 (Bron: Google Streetview) |
Grofweg wordt de aanwezige bebouwing in het plangebied en de omgeving met de volgende karakteristieken gekenmerkt:
Zowel in stedenbouwkundige opzet als in architectuurstijl is er relatief gezien veel samenhang. Dit wordt versterkt door dorpsstraatjes met voetganger en parkeerzones zonder hoogteverschillen. Deze informele straatjes zorgen voor verbinding. Er is 'groen' in vorm van enkele solitaire bomen (lommerrijk) en later geplante kleine (lei) bomen. Dit alles bij elkaar vormt een mooi karakteristiek assembler.
Het plangebied ligt op de hoek van de Grotestraat en de Ootmarsumsestraat. Het plangebied ligt zoals eerder genoemd in het centrum van Denekamp. Rondom het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk centrumfuncties. De directe omgeving kenmerkt zich dan ook hoofdzakelijk door winkels, dienstverlening en woonfuncties.
Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door respectievelijk de Ootmarsumsestraat en de Grotestraat. De zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door naastgelegen woon- en winkelpercelen.
Het plangebied zelf betreft in de bestaande situatie een leegstaande, verouderde bebouwing. Een deel van het plangebied is verhard met een parkeerplaats en een ontsluitingsweg ten behoeve van de oorspronkelijk beoogde inrichting in van plangebied.
In afbeeldingen 2.4 en 2.5 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeldfoto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is op de luchtfoto indicatief met rode lijn aangegeven in afbeelding 2.4.
![]() |
Afbeelding 2.4: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.5: Straatbeelden huidige situatie (Bron: Google Streetview) |
Het voornemen bestaat om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Concreet gaat het om de bouw van een appartementencomplex met 21 appartementen. Verder worden parkeerplaatsen, groen en een (openbare) doorgangsweg aangelegd.
De bouwlocatie hoort als geheel bij het centrumgebied van Denekamp. In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de historische context van het plangebied en de omgeving. Daarnaast is sprake van bebouwing die aansluit op de stedenbouwkundige structuur van het dorp. Het achtergebied van het gebouw krijgt een informeel karakter met geïntegreerde beplanting en groen. Dit versterkt de omgevingskwaliteit. Ten aanzien van de architectonische uitwerking is sprake van hiërarchie in de gevel (begane grond belangrijker maken dan de verdieping), waardoor de uitstraling van de bebouwing een dorps karakter behoudt.
Het oorspronkelijke voormalige monumentale pand in het plangebied blijft grotendeels behouden en wordt grondig hersteld. Bij de uitwerking van dit soort binnenstedelijke transformatie- en herbestemmingsopgaven is het van belang te kijken naar de historie van de locatie. Het moge duidelijk zijn dat de benadering van het pand van voormalige Hotel Veldman in dit geval bijzondere aandacht vraagt. De status van het huidige pand en de monumentale waardering door de Monumentenraad is in de planvorming betrokken. Dit proces is zorgvuldig met gemeente en Monumentenraad doorlopen. Vastgelegd is dat het huidige pand gedeeltelijk gesloopt zal gaan worden. Hierbij zullen de markante voorgevel en zijgevel behouden blijven. Vervolgens wordt het oorspronkelijke pand in originele staat teruggebouwd. Inclusief markante details die in de loop der jaren door diverse verbouwingen teniet gedaan zijn. Dit is van belang voor de identiteit van het centrum van Denekamp. Het ensemble van de bebouwing in de omgeving speelt in het dorp een belangrijke rol.
Verder wordt rekening gehouden met de verfijndheid van de bouwmassa’s, de schaal, de individualiteit, de gevelbouw en algemene architectonische uitwerking om goed aan te sluiten op de dorpse karakteristiek van Denekamp. De buitenruimtes worden hoofdzakelijk geïntegreerd in de bouwmassa. Het appartementengebouw wordt gebouwd conform de geldende welstandeisen. Het plan is reeds akkoord bevonden door zowel Q-team als de welstandscommissie van de gemeente Dinkelland.
Er wordt samenhang gecreëerd in de positionering, gevelcomposities, buiteninrichting, en afwisseling m.b.t. de architectonische invulling. Het linker appartementengebouw grijpt terug naar een historiserende bouwstijl refererend naar de jaren ‘20/’30. Deze keuze is gemaakt om geen 'concurrentiestrijd' aan te gaan met het monumentale pand op de zuidoosthoek. Immers een geheel eigentijds pand zal op deze positie te veel aandacht vragen. De hoek van dit gebouw (ter plaatse van het kruispunt) wordt voorzien van een hoekaccent (als bestaand). Het hoekaccent maakt, net als bij het afgebrande pand op dezelfde positie, de hoek minder hard, en zorgt voor extra detail.
Rechts van dit pand, dus aansluitend op de bestaande woonbebouwing aan de Ootmarsumsestraat, wordt een gebouw gerealiseerd met een moderne uitstraling waarbij abstract wordt omgegaan met de karakteristieke gevelcomposities. Dit geeft een eigen identiteit en karakter aan het gebouw en past binnen de benoemde dorpse karakteristieken.
De inrichting van de openbare ruimte aan de straatzijde, zal in lijn van het bestaande doorgezet worden. Dit zorgt voor 'verbinding' van alle elementen waardoor de kracht van het bestaande ensemble gehandhaafd blijft.
In afbeelding 3.1 is de beoogde inrichting van het plangebied weergegeven. In afbeelding 3.2 zijn impressies van de beoogde bebouwing weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2: Inrichting plangebied (Bron: Building Design) |
![]() |
Afbeelding 3.2: Impressie beoogde bebouwing plangebied (Bron: Building Design) |
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.
Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat op basis van de parkeernota als 'centrum' wordt gezien.
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie 'Bouwen & parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland. Het plan gaat uit van de realisatie van 21 appartementen. Alle appartementen worden kleiner dan 100 m2. De locatie van het plangebied op de hoek van de Grotestraat en de Ootmarsumsestraat in het centrum van Denekamp valt onder het gebiedstype 'centrum'. Het plangebied ligt binnen het parkeerregime. De blauwe zone is ter plaatse van kracht.
Verder is in het plangebied sprake van historische parkeeropgave van 18 parkeerplaatsen, voortkomend uit eerdere afspraken tussen de voormalige eigenaar van het plangebied en de gemeente Dinkelland.
Op basis van de in 3.2.2.1 genoemde beleidsnotitie geldt voor appartementen kleiner dan 100 m2 een parkeerbehoefte van 1,3 parkeerplaatsen (pp) per appartement. Het bezoekersaandeel binnen deze parkeerbehoefte bedraagt 0,3 pp per appartement. In de beleidsnotitie is opgenomen dat het bezoekersaandeel mag worden afgetrokken van de parkeernorm indien de locatie binnen een gebied van een parkeerregime ligt. Dat is hier het geval. Het plangebied ligt immers in een gebied waar een blauwe zone van kracht is. Dit betekent dat in dit geval een parkeernorm van 1 parkeerplek per appartement dient te worden gehanteerd. De totale parkeerbehoefte van de 21 appartementen bedraagt daarom 21 parkeerplaatsen. Samen met de 18 parkeerplaatsen uit de historische opgave bedraagt de totale parkeerbehoefte in het plangebied 39 parkeerplaatsen.
Het inrichtingsplan voorziet in de aanleg van 39 parkeerplaatsen. In afbeelding 3.3 is dit weergegeven. 21 parkeerplaatsen komen toe aan de bewoners van de appartementen en 18 parkeerplaatsen worden openbaar (conform de historische parkeeropgave).
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd wordt dat de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt ingevuld en dat er geen sprake van een toename van parkeerdruk in het centrum van Denekamp.
![]() |
Afbeelding 3.3: Invulling parkeerbehoefte |
Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie ordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. In dit geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: bevolkingsdichtheid: niet stedelijk (gemeente Dinkelland, bron: CBS) en ligging in het gebiedstype 'centrum'. In deze fase van de planvorming is het nog niet concreet in welke prijscategorieën de appartementen worden geclassificeerd. Om een worst-case scenario na te bootsen wordt uitgegaan van 15 dure en 6 middeldure appartementen, overeenkomstig met de appartementgrootte in m2. Dit geeft het volgende beeld:
Functie | Verkeersgeneratie per woning | Aantal | Verkeersgeneratie |
Appartement, duur | 7,2 per woning | 6 | 43,2 |
Appartement, midden | 5,8 per woning | 15 | 87 |
Totaal | 130,2 |
De totale verkeersgeneratie als gevolg van de gewenste ontwikkeling bedraagt afgerond 131 verkeersbewegingen per weekdag.
Het plangebied wordt ontsloten op de Ootmarsumsestraat. In dit geval wordt een nieuwe doorgaande (éénrichtings- en openbare) weg aangelegd. De inrit bevindt zich aan de Grotestraat. De ontsluiting wordt op een verkeersveilige wijze ingericht. Het omliggende wegennetwerk is daarnaast van voldoende capaciteit om de relatief beperkte extra verkeersgeneratie op een veilige wijze af te wikkelen. Het plangebied wordt op een veilige en overzichtelijke wijze ontsloten.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
De zogenoemde laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).
Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het benodigde overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).
Het plan bestaat uit 21 appartementen. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953).
De locatie heeft een centrumbestemming en het gaat hier om een herontwikkeling van een locatie is het bestaand stedelijk gebied.
De 'Woonvisie 2021+' is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld. De woonvisie bevat het woonbeleid van de gemeente Dinkelland voor de komende jaren en is gebaseerd op cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Met het vaststellen van de woonvisie biedt de gemeenteraad een kwantitatief en kwalitatief kader voor woningbouwontwikkelingen in de gemeente Dinkelland.
Woningbouwbehoefte
Ten aanzien van de verwachte huishoudensgroei zijn er diverse prognosemodellen zoals Primos2020, de huishoudensprognose van het CBS en de ramingen van de RWP gebruikt. Daarnaast zijn op basis van actuele, lokale cijfers twee nieuwe scenario's doorgerekend (voor een nadere toelichting, zie bijlage III, van de woonvisie). Bevolkings- en huishoudensprognoses gebruiken verschillende demografische cijfers (aantal inwoners, leeftijden, geboortes en sterftecijfers) en bijvoorbeeld verhuisgegevens en cijfers over nieuwbouw als input. Deze gegevens zijn doorgetrokken naar de toekomst. Afhankelijk van de gegevens die in prognoses zijn doorgerekend (en zelfs de periode waarover wordt teruggekeken) komen er verschillende voorspellingen uit verschillende prognoses. Daarom is niet één model leidend voor het bepalen van de huishoudensontwikkeling. Voor de komende jaren wordt in de Woonvisie uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor de Woonvisie 2021+ is uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2021-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar is ook rekening gehouden met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.
Om de behoefte te monitoren is er een woningmarktmonitor opgesteld, waarbij bijgehouden wordt hoe de woningmarkt zich ontwikkeld.
Inbreiding krijgt prioriteit boven uitbreiding
In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Dit is ook zo vastgelegd in de Nota Inbreidingslocaties 2020.
In een aantal kernen zijn de mogelijkheden voor inbreiding te beperkt. Dat kan gaan omdat er behoefte aan meer woningen is dan dat er inbreidingsplekken beschikbaar zijn, maar ook omdat de gewenste woonmilieus niet op de inbreidingsplekken gerealiseerd kan worden.
Daarom zetten we ons er voor in dat het ook in de toekomst mogelijk blijft om -uiteraard zo zorgvuldig mogelijk- potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten indien dit voorziet in kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. De Regionale Woonagenda biedt ook die ruimte. De locatie van het plangebied wordt gezien als inbreidingslocatie en is passend bij deze nota.
Kwaliteitskader
De gemeente hanteert een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Ook demografische trends zoals bevolkings- en huishoudensgroei worden daarin meegenomen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern. Deze woningbehoefteprofielen zijn richtinggevend voor de toekomstige woningbouwopgave, maar zijn niet in beton gegoten. Plannen die hier enigszins van afwijken maar toch een goede onderbouwing kunnen geven van de wijze waarop zij voorzien in de lokale behoefte kunnen eveneens in aanmerking komen voor realisatie. Het kwaliteitskader is opgenomen als bijlage IV bij de woonvisie.
In deze paragraaf is de behoefte van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling opgenomen. Daarvoor is eerst het ruimtelijk verzorgingsgebied bepaald. Vervolgens is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in beeld gebracht. Dit is gedaan op gemeenteniveau.
Ruimtelijk verzorgingsgebied
Voor de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is het noodzakelijk om in te zoomen op de afbakening van het ruimtelijk verzorgingsgebied. Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling is primair lokaal, gemiddeld vond tussen 2018 en 2020 namelijk 61% van de verhuizingen in Dinkelland plaats door inwoners uit Dinkelland zelf. In afbeelding 4.1 is het een ander weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Intergemeentelijke verhuizingen Dinkelland (Bron: Gemeente Dinkelland) |
Kwantitatieve behoefte en adaptief programmeren
De Woonvisie 2021 maakt gebruik van verschillende prognoses en heeft voor de periode van de woonvisie gekozen voor de middellijn (tussen 225-800). De middellijn voorziet in een ontwikkeling van 515 woningen voor de komende 10 jaar. In de woonvisie is er voor gekozen deze behoefte de komende periode (tot 2025) in te vullen. Via 2-jaarlijkse monitoring wordt beoordeeld of er wel of niet bijgestuurd moet worden.
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma waarbij kwantitatieve behoefte verdeeld is over de grote en de kleine kernen. Dit houdt in dat ongeveer de helft van de woningbehoefte landt in de drie grotere kernen. In deze kernen woont twee-derde van de inwoners van Dinkelland en geldt de grootste woningbehoefte vanwege de nabijheid van voorzieningen.
Voor de grote kernen (Denekamp, Ootmarsum, Weerselo) is een programmering voorzien van 275 woningen, Daarnaast is er aanvullende ruimte van 70 woningen voor transformatie en knelpunten locaties opgenomen.
Op dit moment is er voor de grote kernen een harde plancapaciteit van 138 woningen aanwezig.
Voorliggend aantal van 21 woningen is niet opgenomen binnen de harde plancapaciteit. De capaciteit wordt als gevolg van dit bestemmingsplan vergroot.
Kwalitatieve behoefte
Ook in kwalitatieve zin voorziet het voorliggende plan in de concrete behoefte. In de Woonvisie is een kwaliteitskader opgenomen. In het kwaliteitskader is opgenomen:
Starters
In potentie beschikt de huidige voorraad over relatief veel goedkope woningen, maar deze komen maar beperkt beschikbaar en zijn de afgelopen jaren in prijs gestegen. De opgave is om het aanbod goedkope koop uit te breiden.
Gezinnen Doorstromer
Een groot deel van de voorraad bestaat uit ruimte grondgebonden koopwoningen. Kwantitatief is dit geen grote opgave, maar wel een kwalitatieve (renovatie/ vervanging) omdat een deel verouderd is.
Senioren
Deze doelgroep neemt sterk toe er is behoefte aantal levensloopgeschikte woningen (zowel geschikt voor starter als senior) er is zowel vraag naar betaalbare koop als middeldure huur.
Onderbouwing Programma
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 21 appartementen op een locatie die is aangemerkt als een thematisch sleutelgebied (centrum Denekamp). Door de herontwikkeling van de locatie wordt een kwalitatieve verbeterslag gemaakt op de woningmarkt. Met de appartementen wordt voorzien in een aanbod dat past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwbehoefte. De woningen zijn immers geschikt voor een verscheidenheid aan doelgroepen, waaronder senioren en starters, en dragen hiermee tevens bij aan de doorstroming op de woningmarkt.
Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1 en 4.4.2 waar wordt getoetst aan het regionale en het gemeentelijke woonbeleid. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan aantoonbaar past binnen het woonbeleid.
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de woonvisie en de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor dit plan.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een ontwikkeling op een bebouwde locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is reeds bestemd voor stedelijke functies. Er is daarmee geen sprake van bouwen of verharden in de groene omgeving als bedoeld in artikel 2.1.3 van de verordening. De gewenste ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
In paragraaf 4.1.2 is al ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van woningbouw in de regio Twente, de gemeente Dinkelland en het dorp Denekamp. In paragraaf 4.4 vindt een verdere toetsing plaats aan de gemeentelijke visie op wonen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan de actuele kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied met de rode cirkel is weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt voorzien in de realisatie appartementengebouwen. Dit draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van Denekamp. Geconcludeerd wordt dat de in het plangebied geldende ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied geldt dat er ten aanzien van de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch-cultuurlandschap geen specifieke eigenschappen meer aanwezig zijn in het plangebied. Daarnaast is er vanuit de laag van de beleving geen sprake van specifieke kenmerken waar voorliggend plan een negatieve invloed op zou kunnen hebben. De historische infrastructuur zoals die is opgenomen in de laag van beleving wordt niet negatief beïnvloed. Deze lagen kunnen voor wat betreft de toetsing dan ook buiten beschouwing blijven. Ten aanzien van de 'stedelijke laag' wordt opgemerkt dat hier wel relevante eigenschappen gelden.
De 'Stedelijke laag'
Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijk laag' aangeduid met zowel het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu' als het gebiedstype 'Bebouwingsschil 1900-1955'. In afbeelding 4.3 is het plangebied met de rode contour weergegeven in een uitsnede van de Stedelijke laag.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede Stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
“Historische centra, binnensteden en landstadjes”
De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Veel historische centra, binnensteden en landstadjes herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt.
Als ontwikkelingen plaats vinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dragen deze bij aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.
“Bebouwingsschil 1900 – 1955”
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken.
Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. Als herstructurering etc. plaats vindt in de tuindorpen en fabriekswijken, dan voegt de vernieuwde/nieuwe bebouwing zich in de structuur van de bebouwde massa en groenstructuur, gericht op behoud van eenheid en eenduidigheid, met oog voor details. Verder wordt gestuurd op hergebruik/reanimatie van cultureel erfgoed.
Toetsing van het initiatief aan de 'stedelijke laag'.
Het plangebied wordt herontwikkeld waarbij qua bebouwing en inrichting een relatie wordt gelegd met de directe omgeving. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met het laten terugkeren van bestaande historische elementen in de woongebouwen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten, WoON Twente en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Op basis van deze samenwerking zijn ook met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in Twente regionaal afspraken gemaakt. Voor de periode 2021-2025 hebben deze afspraken vorm gekregen middels de op 17 maart 2021 vastgestelde 'Regionale Woonagenda Twente'.
In deze woonagenda wordt geschetst wat de komende jaren de prioriteiten zijn op Twentse woningmarkt en hoe de Twentse gemeenten hieraan gaan werken. De woonagenda is het kompas van gemeenten en provincie in relatie tot de woningmarkt.
De opgaven waar de partijen voor staan zijn groot. De druk op de woningmarkt en de woningtekorten zijn hoog. Steeds meer huishoudens hebben moeite de gewenste woning te kopen of huren in Twente. Alle partijen voelen de urgentie daar wat aan te doen. Er zullen de komende jaren veel nieuwe woningen bijgebouwd moeten worden, maar er moeten ook manieren worden gevonden om de dynamiek en slaagkansen te vergroten. De druk op de woningmarkt is echter niet de enige uitdaging, ook de investeringsopgave in bestaande wijken en transformatielocaties, de verduurzaming van de woningvoorraad en de huisvesting van bijzondere doelgroepen vragen aandacht. Tot slot, maar niet in de laatste plaats, kan wonen niet los gezien worden van regionale opgaven zoals verstedelijking, de vitaliteit van de dorpen en steden en de transitie van het platteland. Wonen vormt in deze grote opgaven immers een belangrijke sleutelfunctie.
Voor de provincie Overijssel geldt dat sprake is van een forse woningbouwambitie. In de periode tot 2030 moeten 60.000 woningen worden bijgebouwd. Hierdoor is er sprake van een flinke versnellingsopgave. De ambitie om 60.000 woningen toe te voegen is provincie breed en gericht op het snel oplossen van de woningnood in grote delen van de provincie en in verschillende segmenten. De ambitie is opgebouwd uit drie elementen:
Op basis van deze drie elementen vult de regio Twente circa 1/3 deel van de ambitie om 60.000 woningen in Overijssel toe te voegen, de regio West Overijssel circa 2/3 deel. De druk op West-Overijssel is immers groter door een toenemende trek vanuit de Randstad en andere landsdelen en voornamelijk de aantrekkingskracht van de regio Zwolle (en in mindere mate ook Deventer).
Concreet betekent het dat de regio Twente ambieert om tot 2030 in totaal circa 20.000 tot 22.000 woningen toe te voegen.
Op basis van de prognoses van de huishoudensgroei tussen 2020 en 2030 en de benodigde ruimere programmering is een behoefte van ruim 15.000 woningen te verwachten tot 2030. Dit aantal wordt gedefinieerd als de lokale behoefte.
Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/-opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie-opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030.
De noodzakelijk acties bestaan hiermee uit:
De onderstaande tabel geeft per gemeente de netto harde en zachte plancapaciteit weer per 1-1-2020. Daarnaast is de woningbouwopgave tot 2030 weergegeven (afbeelding 4.4).
![]() |
Afbeelding 4.4: Woningbouwopgave regio Twente (Bron: Regionale Woonagenda Twente) |
Het bovenstaande aantal van 14.130 vormt een voorstelling van het mogelijke aanbod op basis van de harde en zachte plannen per 1-1-2020. De uiteindelijke vraag en behoefte van 15.782 dient echter ingevuld te worden op basis van de wens om te sturen op kwaliteit. Het aantal van 5.000-7.000 betreft de extra ambitie/opgave, waarbij ook hier het samen sturen op kwaliteit leidend is. De juiste woning op de juiste plek, inspelend op de kwalitatieve woningbehoefte en een goede bijdrage leverend aan de leefbaarheid en kwaliteit van wijken/buurten in de steden, de dorpen en het platteland.
Opgave 2021-2025
Tot 2025 ligt de focus op het realiseren van de bestaande harde plancapaciteit. Dit zijn de woningbouwprojecten waarmee de gewenste versnelling ingevuld kan worden. Belangrijke kanttekening daarbij is wel dat de harde plancapaciteit getoetst wordt op basis van het kwalitatief afwegingskader. Uitgangspunt is een woning voor iedereen: ruim baan voor de lokale behoefte, inbreiding, herstructurering en transformatie. Dit wil onder andere zeggen dat bij inbreidingsplannen waarbij binnen vijf jaar kan worden gestart met de realisatie geen kwantitatieve kaders gelden.
Daarnaast moet de opgave voor de periode vanaf 2025 voorbereid worden. In deze periode moeten zachte plannen hard worden gemaakt en moet ook al een deel van deze nieuwe toegevoegde harde plancapaciteit worden gerealiseerd om de totale woningbouwopgave tot 2030 te halen. Daarvoor is de realisatie van 2.000 woningen per jaar noodzakelijk. Daarnaast moet worden gezocht naar extra bouwlocaties zodat ook in de periode tot 2030 de gewenste snelheid in woningbouwproductie gehaald kan worden.
Opgave tot 2030
Zoals blijkt uit de tabel in afbeelding 4.3 is de bestaande harde plancapaciteit circa 8.300 woningen. Voor het realiseren van de woningbouwambitie van circa 20.000 - 22.000 woningen tot 2030 is een uitbreiding van de harde plancapaciteit met minimaal 11.700 woningen nodig. Deze uitbreiding is voor een deel in te vullen door de bestaande zachte plancapaciteit (circa 5.800 woningen) om te zetten in harde plancapaciteit (mits passend binnen de kwalitatieve kaders). Aanvullend daarop moet 'ruimte' gemaakt worden voor nog eens zo'n 6.000 woningen.
Algemeen
Twente is en blijft een regio van de menselijke maat. Het is belangrijk dat er voor iedere woningzoekende een passende, betaalbare en niet in de laatste plaats kwalitatief goede woning is. Vertrekpunt van de regionale Woonagenda is het lokaal én regionaal blijven bieden van de woningen waar huidige en toekomstige inwoners behoefte aan hebben.
Dat betekent dat gemeenten door nieuwbouw, transformatie en herstructurering woningen toevoegen die goed aansluiten op de bestaande en toekomstige vraag. Dat vraagt om een toekomstgericht kwalitatief programma op lokaal en regionaal niveau, alsmede om het inlopen van woningtekorten en de realisatie van voldoende woningen voor de groeiende behoefte. Maar ook vraagt het om maatregelen en strategieën om de bestaande woningvoorraad toegankelijker te maken, onder andere door de doorstroming binnen de woningvoorraad te bevorderen.
De Regionale Woonagenda Twente bevat met name ten aanzien van de kwantitatieve behoefte informatie waar gemeenten bij de uit te voeren laddertoets gebruik van kunnen maken. Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte wordt in 2021 een kwalitatieve monitor opgezet aan de hand waarvan de gemeenten in de relevante woningmarktregio invulling kunnen geven aan het kwalitatieve aspect van de verantwoordingsplicht.
Wel onderscheidt de woonagenda drie verschillende ruimtelijke strategieën. Deze geven richting aan de ontwikkeling en geven aan waar in een gebied het accent op ligt, maar dienen niet als dwingend kader. De strategieën kenmerken vooral de verschillen tussen de steden, dorpen en het buitengebied. Er kunnen zich meerdere ruimtelijke woonstrategieën binnen een stad, dorp of gemeente bevinden.
Dinkelland
Voor de gemeente Dinkelland geldt de woonstrategie 'buiten wonen'. Buiten wonen in het landelijk gebied en kleine kernen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn woonmilieus die worden gekoesterd en kwaliteiten die zoveel mogelijk worden behouden. Maar er zijn ook kansen om wonen als vliegwiel in te zetten om de vitaliteit van de dorpen en linten te versterken en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven kracht bij te zetten. De regio ziet kans om bijvoorbeeld bij vrijkomende agrarische bebouwing om nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. Ook ziet de regio kansen om in de kernen met centrum dorpse woonmilieus woningen en milieus toe te voegen om daarmee de vitaliteit en de economie van de kernen kracht bij te zetten.
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van de realisatie van 21 appartementen op een locatie die is aangemerkt als een thematisch sleutelgebied (centrum Denekamp). Door de herontwikkeling van de locatie wordt een kwalitatieve verbeterslag gemaakt. Met de appartementen wordt voorzien in een aanbod dat past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwbehoefte. De woningen zijn immers geschikt voor een verscheidenheid aan doelgroepen, waaronder senioren en starters, en dragen hiermee tevens bij aan de doorstroming op de woningmarkt. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2 waar wordt getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan aantoonbaar past binnen de (regionale) kwalitatieve woningbouwbehoefte.
De gemeente Dinkelland beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Dinkelland gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!
MijnOmgevingsvisie gaat in op:
Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:
In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema 'Aantrekkelijk wonen' van belang.
In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de bijbehorende Waardenkaart weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode ster. Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Kernen met woon- en centrumfunctie'.
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede waardenkaart (Bron: Gemeente Dinkelland) |
Aantrekkelijk wonen
De gemeente wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.
Vanuit de gemeente bestaat de wens om binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.
Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de gemeentelijke woonvisie kijken de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij wordt de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog gehouden.
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de realisatie van 21 appartementen binnen de grenzen van het dorp Denekamp. Deze ontwikkeling sluit aan op de gemeente vraag, aangezien er verschillende typen woningen worden gebouwd en daarom geschikt zijn voor een breed scala aan huishoudens. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.
Op 5 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.
De komende jaren gaat de gemeente voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Dinkelland gegroeid met ongeveer +470.
Voor de komende jaren gaan de gemeente uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor deze woonvisie gaan de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houden we ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.
De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat.
![]() |
In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Bouwen op dergelijke plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.
De huidige woningvoorraad bestaat voor een groot deel uit ruime, grondgebonden koopwoningen. Voor de meeste inwoners van Dinkelland is dit ook het ideaalbeeld. Ook starters op de woningmarkt hebben een voorkeur om direct te starten in een ruime grondgebonden koopwoning. Voor een deel van de starters is dit ook haalbaar.Voor alleenstaande starters en starters met een beperkt inkomen zijn de mogelijkheden voor een koopwoning beperkt. Zij kunnen wellicht in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, maar veel starters blijven doorzoeken naar een koopwoning. De koopcultuur is diepgeworteld in onze gemeente. Toch is het van belang om starters met beperkte mogelijkheden te wijzen op de mogelijkheden binnen de sociale huur.
De gemeente voegt de komende jaren meer goedkope koopwoningen toe voor starters met een kleine portemonnee. Bovenal geldt dat er niet één uniforme woonwens van starters is. Daarom zet de gemeente primair in op het bouwen van meer betaalbare woningen voor starters met beperkte mogelijkheden, maar daarnaast de gemeente voor een deel ook in op de bouw van middeldure koopwoningen.
Een tweede belangrijke doelgroep zijn de senioren op de woningmarkt. Het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder neemt de komende jaren verder toe. Op dit moment vormt de groep 1+2 persoonshuishoudens van 65 jaar en ouder 31% van het totaal aantal huishoudens in Dinkelland. In 2030 is dat gestegen naar 37%.
Het voordeel van nieuwbouw voor senioren is dat er ook meer doorstroming op de woningmarkt komt. Als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruime woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen. Daarom heeft de gemeente als ambitie om een groot deel van de nieuwbouw de komende jaren levensloopbestendig te realiseren.
Daarnaast is de gemeente voorstander van gevarieerde nieuwbouwlocaties, met een mix van woningtypen en prijsklassen.
Voor de periode 2020-2030 is de woningbehoefte voor Denekamp, Ootmarsum en Weerselo vastgelegd op 275 woningen (100% behoefte). Tevens is er een vrije ruimte voor 70 woningen binnen de gemeente Dinkelland voor transformatie en knelpunten initiatieven. Met voorliggend plan worden 21 (levensloopbestendige) koopappartementen gerealiseerd die passend zijn voor zowel starters als senioren.
De appartementen zullen qua grootte variëren van ca. 65 m2 tot ca. 90 m2. Door deze variatie in het programma wordt de spreiding in betaalbaarheid gewaarborgd en is er aanbod in diverse prijsklassen. Hierbij geldt de inspanning om de 5 kleinste appartementen aan te bieden in de prijscategorie ‘goedkope woningen’ welke een bovengrens heeft van € 275.000 v.o.n. De overige 16 appartementen worden aangeboden in de prijscategorie ‘midden segment’ welke een bandbreedte heeft van €275.000 tot €440.000,- v.o.n. Genoemde verkoopprijzen zijn op basis van de woonvisie 2022 (prijspeil juni 2022). De 21 appartementen worden verdeeld over drie woonvolumes. (6-6-9). De appartementen worden verkocht aan individuele kopers en niet aan professionele beleggingsinstellingen.
Van belang is ook dat het om een bouwplan gaat op een zogeheten inbreidingslocatie, die goed ontsloten is en op loopafstand van de centrumvoorzieningen en bushalte. Met het realiseren van de woningen wordt daarnaast invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen.
De gemeente geeft onder meer mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe/extra plancapaciteit indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het invulling geven aan beleidsdoelen uit de Woonvisie en het benutten van inbreidingslocaties (zie 4.4.3).
Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.
Bij de gemeente Dinkelland werd en wordt er regelmatig een aanvraag ingediend voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Daarbij gaat het dan veelal om kleinschalige grondgebonden woningbouw zonder functiemenging binnen de grenzen van de bebouwde kom. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen is voor het eerst in 2011 door de gemeenteraad een beleidskader vastgesteld in de vorm van een “Beleidsnota Inbreidingslocaties”. Nadien is het beleid aangepast in de versie “Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2020”.
Het doel van deze nota is het bieden van een kader voor de beoordeling van woningen binnen de kernen op inbreidingslocaties. Om dergelijke verzoeken omtrent inbreiding te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om duidelijk vast te leggen welke uitgangspunten daarvoor gelden en onder welke voorwaarden inbreiding mogelijk is.
Het beleid is van toepassing op:
Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, zodat toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aanbeeld bepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen. Onder structuurversterkende plekken verstaat de gemeente Dinkelland plekken die:
Locaties met een beeldbepalende groen- of bosbestemming zijn uitgesloten.
Daarnaast heeft de gemeente Dinkelland de volgende overige stedenbouwkundige voorwaarden geformuleerd:
In 4.1.2 is reeds aangetoond dat het initiatief in past binnen kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Verder is het initiatief in 4.2 getoetst aan provinciale beleidskader. Aangetoond is dat wordt voldaan aan de provinciale kaders. In 4.4.2 is het plan getoetst aan de meest recente woonvisie van de gemeente.
De appartementen worden gebouwd op een locatie binnen het bestaand bebouwd gebied, die reeds beschikbaar is voor centrumfuncties. De locatie is goed bereikbaar voor het verkeer. Er wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit, leefbaareid en vitaliteit van de kern. Het onderhavig plan geeft daarmee invulling aan de doelstellingen van de nota inbreidingslocaties. Het plangebied wordt namelijk herontwikkeld waarbij qua bebouwing en inrichting een relatie wordt gelegd met de historie van het plangebied en de directe omgeving (zie 3.1.2). Daarbij wordt tevens rekening gehouden met het laten terugkeren van bestaande historischee elementen in de woongebouwen. Ook wordt voorkomen dat de ruimtelijke kwaliteit verder afneemt, aangezien een prominente (verpauperde) locatie binnen het dorp Denekamp wordt herontwikkeld met een duurzame vervolgfunctie. In deze toelichting is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de planologische, beleidsmatige en stedenbouwkundige voorwaarden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bovendien bijgedragen aan het realiseren van het woonbeleid (zie hiervoor ook 4.4.2).
De bebouwing sluit aan op de bestaande stedenbouwkundige structuur, de kavels grenzen aan de openbare weg en er is sprake van samenhang met de omgeving. De woonmilieus worden tot slot niet onevenredig aangetast (zie 5.5).
Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Nota inbreidingslocaties 2020'.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Beluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De beoogde woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).
Het plan betreft de bouw van appartementen. Het enige effect dat het plan op de omgeving heeft is de verkeersaantrekkende werking. Per saldo is er echter geen groei in het aantal verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen van de 21 appartementen komen overeen met de huidige verkeersbewegingen van de openbare parkeerplaats, de te slopen (boven)woningen en winkels.
Het enige verschil met de huidige situatie is dat er meer verkeer achter, ten zuidwesten, de toekomstige appartementen langs gaat dan in de huidige situatie. Er worden daar 6 openbare parkeerplaatsen en 21 parkeerplaatsen voor de toekomstige bewoners gerealiseerd op het achterterrein. Dit gebied ligt een woonerf en er wordt eenrichtingsverkeer ingesteld. De verkeersintensiteit achter de appartementen langs zal ca. 94 mvt/etmaal bedragen. Op basis van deze lage verkeersintensiteit en de lage rijsnelheid gaat dit geen relevante geluidbelastingen opleveren.
Het is ook geen commerciële parkeervoorziening (dus geen bedrijfsmatige activiteit). Voor 30 km/u wegen en voor het geluid van bedrijven geeft het gemeentelijk geluidbeleid ambitie- en grenswaarden.
Er is geen nader onderzoek nodig naar de geluidbelasting als gevolg van de realisatie van het appartementengebouw.
In voorliggend geval is het aspect railverkeerslawaai niet van belang, aangezien er geen spoorweg in de directe omgeving aanwezig is.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Het plangebied ligt in het 'stedelijk gebied' van Denekamp. De toekomstige appartementen ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van 30 km-wegen. Wegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur hebben geen wettelijke zone, maar dienen conform opgave van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen wel beoordeeld te worden ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening. Het gaat om de Grotestraat-Ootmarsumsestraat.
Door Geluid Plus Adviseurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai ter plaatse van de ontwikkeling van appartementen gelegen. Daarnaast zijn er berekeningen uitgevoerd naar de geluidwering ter plaatse van appartementen waar de geluidbelastingen hoger is dan 53 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Doel van het onderzoek is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het aangeven van de geluidbelasting op de gevels van de toekomstige appartementen. De geluidbelastingen worden vergeleken met de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresulaten. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.
Onderzoekresultaten
De volgende conclusies kunnen worden gegeven:
Ter plaatse van de nieuwe appartementen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Wet geluidhinder, en daarmee het aspect 'geluid', vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het plangebied is in december 2021 door Kruse Milieu een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN5740, NEN5707 en NTA5755. In de volgende subparagraaf wordt op de belangrijkste uitkomsten ingegaan. De volledige rapportage is als Bijlage 2 opgenomen.
Het gehele terrein (boven- en ondergrond) is beschouwd als verdacht voor chemische componenten De bovengrond is tevens verdacht voor asbest. In totaal zijn er 24 boringen verricht en zijn er 20 inspectiegaten gegraven. Er zijn 6 boringen afgewerkt met peilbuizen (PB A1, B1, B6, C1, D1 en D4). Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn tot matig grof zwak siltig zand met plaatselijk veen- en leem houdende lagen. Op een groot deel van het terrein zijn in de bovengrond sporen baksteen, puin en/of kolengruis aangetroffen. Ten noorden van Grotestraat 19-21 is in de ondergrond zintuiglijk olie waargenomen. Het freatische grondwater is in de peilbuizen aangetroffen op gemiddeld 1.55 meter min maaiveld.
In de geroerde bovengrond (zeer) lichte verontreinigingen met zware metalen (met name kwik en lood) en PAK aangetoond. De ongeroerde ondergrond is niet verontreinigd. In het grondwater zijn plaatselijk zeer licht verhoogde gehalten aan barium aangetoond.
Ter plekke van boring D4 is de zintuiglijk met olie verontreinigde bodemlaag analytisch sterk verontreinigd met olie. Naar aanleiding van het sterk verhoogde gehalte is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. De verontreiniging in de grond is in voldoende mate afgeperkt en wordt geschat op 20 m2 x 0.50 meter = circa 10 m3, waarvan naar verwachting circa 5 m3 grond sterk verontreinigd is.
Het grondwater ter plekke van de verontreiniging is matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met ethylbenzeen, xylenen en naftaleen. De oorzaak van de verontreiniging is niet bekend en hierdoor is ook niet bekend wanneer de verontreiniging is ontstaan. De sanering van de sterke verontreiniging is noodzakelijk omdat er waarschijnlijk ter plekke van de verontreiniging gebouwd zal worden.
Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. Tevens mag de verontreinigde grond niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (gemeente Dinkelland). Voorafgaande aan de sanering dient saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.
Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de verontreiniging met minerale olie, geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met een blauwe omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart ter plaatse van het plangebied (Bron:Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
In de nabijheid van het plangebied (noordzijde) ligt een gasleiding van de Gasunie en een tankstation. Hierna wordt op deze risicobron ingegaan.
Gasleiding
Ten noorden van het plangebied ligt een aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie B.V. Het betreft een leiding met een maximale werkdruk 40 bar en een uitwendige diameter van 168 mm. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 70 meter. Het plangebied ligt op ten minste 620 meter afstand van deze aardgasleidingen en valt daarmee buiten het groepsrisico-aandachtsgebied. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.
LPG-tankstation Oldenzaalsestraat 52
Ten zuiden van plangebied bevindt zich aan de Oldenzaalsestraat 52 een tankstation waar verkoop van lpg plaats vindt. Vanwege de verkoop van lpg valt het tankstation onder de werkingssfeer van het Bevi.
De PR-contour van deze inrichting bedraagt 25 meter. De afstand tot de grens van het invloedsgebied waarvoor een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand van deze inrichting en daarmee buiten het invloedsgebied. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking op externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als centrumgebied met functiemenging. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is, vanwege de ligging in het centrum van Denekamp, aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van 21 appartementen.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In dit geval zijn de appartementen aan te merken als milieugevoelige objecten.
Het plangebied ligt in het centrum van Denekamp. In de nabij het plangebied zijn op basis van het geldende planologisch regime verschillende milieubelastende functies toegestaan. Het gaat om de bestemmingsvlakken 'Centrum', 'Kantoor', 'Detailhandel', en 'Bedrijf'.
Ten noorden en ten oosten van het plangebied bevinden zich, onder andere direct aangrenzend, centrumbestemmingen (diverse adressen in het centrumgebied van Denekamp). Op basis van het geldende planologisch regime zijn ter plaatse van deze bestemmingen onder andere horeca en detailhandel toegestaan. Dergelijke toegestane functies binnen deze bestemmingen worden in de VNG-uitgave aangemerkt als maximaal milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand geldt van 0 meter voor het omgevingstype gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt dan ook voldaan.
Ten westen van het plangebied bevinden zich, onder andere direct aangrenzend, kantoorbestemmingen (Ootmarsumsestraat 5 t/m 9 en Ootmarsumsestraat 4 A). Op basis van het geldende planologisch regime zijn ter plaatse van deze bestemming kantoren toegestaan. Dergelijke toegestane functies worden in de VNG-uitgave aangemerkt als maximaal milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand geldt van 0 meter voor het omgevingstype gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt dan ook voldaan.
Verder liggen ten noordwesten en zuidoosten verschillende maatschappelijke, detailhandel- en bedrijfsbestemmingen (respectievelijk Ootmarsumsestraat 4, Burgemeester Hoogklimmerstraat 34 en 36). Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van deze bestemming bedrijvigheid toegestaan die in de VNG-uitgave maximaal wordt aangemerkt als milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter (aspect geluid) voor het omgevingstype gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt in alle gevallen voldaan ook voldaan. De minimale afstand tot enige hiervoor genoemde bestemmingen bedraagt in dit geval minimaal 32 meter.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Dinkelland' ligt op circa 1,9 kilometer afstand van het plangebied. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening opgenomen in Bijlage 3 blijkt dat voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op circa 460 meter afstand. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden
In dit geval is ter plaatse van het plangebied is er door de Natuurbank Overijssel een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd. De volledige onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor
beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en
bezetten vleermuizen er een verblijfplaats.
Er nestelen vogels in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, maar mogelijk
nestelen er ook vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is en waarvan de nestplaats alleen beschadigd mag worden, mits daar een ontheffing voor verleend is. Om te voorkomen dat bezette
vogelnesten verstoord of vernield worden, dient de beplanting gerooid te worden en dient de bebouwing
gesloopt te worden buiten de voortplantingsperiode. Om de functie van de bebouwing voor huismussen en
gierzwaluwen vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een
ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen
stellen dient aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dit onderzoek
dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober).
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en
amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een
grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Met uitzonder van de steenmarter, dient geldt
voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied
bezetten, een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en
voortplantingsplaatsen'. Deze vrijstelling geldt echter niet voor steenmarters. Om de functie van het
plangebied voor steenmarters vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
Gelet op de resultaten van de quickscan natuurwaardenonderzoek (zie 5.6.2.2 en Bijlage 4) is dit geval een aanvullend onderzoek. In verband met de voorgenomen sloop van de bebouwing hebben onderzoekers van Natuurbank Overijssel, de bebouwing in het onderzoeksgebied onderzoek op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen, steenmarters en op nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen. Hierna wordt nader ingegaan op de wettelijke consequenties en de conclusie. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
In de periode april-september 2021 is bebouwing in het plangebied te Denekamp onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en steenmarters en nestplaatsen van huismussen gierzwaluwen. De onderzoeken zijn uitgevoerd volgens de daarvoor geldende protocollen en zijn volledig en onder gunstige weersomstandigheden uitgevoerd.
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw vastgesteld. Tijdens alle bezoeken werden 1-2 foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen in en rond het plangebied en 29 mei werd een langs vliegende laatvlieger opgemerkt. Deze vleermuizen vertoonden geen verbondenheid met het plangebied. Er is geen verblijfplaats van de steenmarter in de bebouwing vastgesteld. Er zijn geen nestplaatsen van huismussen in het gebouw vastgesteld. Tijdens alle bezoeken werden overvliegende gierzwaluwen vastgesteld, maar er zijn geen nestplaatsen van gierzwaluwen in het gebouw vastgesteld. Er zijn tijdens het veldwerk geen aanwijzingen gevonden dat beschermde diersoorten een rust- of voortplantingsplaats bezetten in het onderzoeksgebied.
Uit het onderzoek is niet gebleken dat huismussen of steenmarters er een verblijfplaats bezetten of dat huismussen of gierzwaluwen er in nestelen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Dinkelland heeft archeologische beleid voor het grondgebied in Denekamp doorvertaald in dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Denekamp". Zoals in 1.4.2 reeds aan bod gekomen kennen de gronden binnen het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Voor gronden met deze dubbelbestemmingen geldt dat archeologisch onderzoek is vereist bij bodemverstoringen groter dan 100 m2.
Met de nieuwbouw in het plangebied wordt deze grens met de bouwwerkzaamheden overschreden. In dit geval is door Laagland Archeologie ter plekke van het plangebied een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven, voor de volledige onderzoekrapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Er is sprake van een (subrecent) geroerd bodemprofiel tot circa 70 cm. Hieronder zijn geen intacte B- of BC-horizonten aangetroffen. Er is wel een oude ophogingslaag aangetroffen. Deze is gemiddeld 25 cm dik en sluit scherp aan op de C-horizont. De ophogingslaag stamt waarschijnlijk uit de Late Middeleeuwen of vroege-midden Nieuwe Tijd. De subrecent geroerde laag hangt waarschijnlijk samen met de bouw van het voormalige hotelrestaurant rond 1928 en de latere bouw en sloop van de toenmalige panden in de periode tussen 1832 tot circa 1994. In deze laag kunnen nog resten van (subrecente) funderingen en uitbraaksleuven worden verwacht. Vanuit archeologisch perspectief zijn deze weinig relevant. In de daaronderliggende ophooglaag en natuurlijke ondergrond kunnen nog resten van oudere grondsporen en muurwerken/funderingen worden verwacht (periode Vroege Middeleeuwen tot en met Nieuwe Tijd. Deze zijn archeologisch relevant en kunnen helpen de kennis omtrent de historie van Denekamp aan te scherpen. Het verwachtingsmodel voor de periode Vroege Middeleeuwen – Nieuwe Tijd blijft daarmee gehandhaafd. Resten van oudere perioden in de C-horizont kunnen niet uitgesloten worden, maar dit betreft dan resten van diepere sporen. Het oorspronkelijke prehistorische woonniveau is verdwenen.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek wordt de kans dat het plangebied archeologische sporen bevat aannemelijk geacht. Resten van een oude ophogingslaag zijn door het hele plangebied aangetroffen. Deze ophogingslaag dateert waarschijnlijk uit de Late Middeleeuwen of jonger. De kans op sporen en vondsten uit deze periode is daarom waarschijnlijk. Indien de geplande bodemverstorende werkzaamheden (waaronder ook de aanleg van nieuwe kabels en leidingen zijn begrepen) ter hoogte van de geplande nieuwbouw dieper reiken dan 55 cm -mv25 worden eventuele resten bedreigd en is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk om de kennis die in deze resten ligt besloten veilig te stellen.
Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P).
Dit advies is overgenomen door de gemeente Dinkelland .
De aanwezige archeologische situatie in het plangebied is voldoende in beeld gebracht. De geldende archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. In deze dubbelbestemming zit een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen worden te zijner tijd de noodzakelijke vervolgstappen gezet.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Wel kent een gebouw in het plangebied historische waarden. Het oorspronkelijke monumentale pand in het plangebied blijft behouden en wordt hersteld. Dit is van belang voor de identiteit van Denekamp. Het ensemble van de bebouwing in de omgeving speelt in het dorp een belangrijke rol. Volledigheidshalve wordt ook verwezen naar Hoofdstuk 2 waar nader wordt ingegaan op de historische context van het plangebied en de omgeving. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve invloed op monumenten in de omgeving. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
De aspecten 'cultuurhistorie' & 'archeologie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Dinkelland' ligt op circa 1,9 kilometer afstand van het plangebied. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening opgenomen in Bijlage 3 blijkt dat voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 21 appartementen. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.
In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 7 bijgevoegd. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet nodig. De Omgevingsdienst Twente namens de Burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland besloten dat, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het miloeu, geen milieueffectrapport hoeft worden opgesteld. Het Besluit vormvrije m.e.r.- beoordeling is als Bijlage 8 toegevoegd aan deze toelichting.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht door middel van de digitale watertoets. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de normale procedure doorlopen dient te worden. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 9 bij de toelichting. In het kader van de normale procedure wordt contact met Waterschap Vechtstromen opgenomen. De adviezen van het waterschap worden in de planvorming betrokken.
Hierna wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten.
Afvalwater
Het afvalwater wordt via het rioolsysteem aangesloten op de bestaande riolering. Het planvoornemen brengt een toename qua hoeveelheden afvalwater met zich mee. Deze toename kan echter goed worden opgevangen door het bestaande rioleringssysteem.
Hemelwater
Het hemelwater wordt waar mogelijk opgevangen en geïnfiltreerd in het plangebied middels infiltratiekratten. Vanuit de infiltratiekratten wordt een overloop aangelegd op het gemeentelijke regenwaterriool, om te voorkomen dat bij extreme regenbuien wateroverlast ontstaat.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig en het voornemen voorziet niet in de aanleg van nieuw en afwatering op oppervlaktewater.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bepaalde ondergeschikte bouwonderdelen de bouw c.q. bestemmingsgrenzen met 1,00 meter mag overschrijden.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden aanduidingsregels met betrekking tot de molenbiotoop beschreven.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan te wijzigen door de archeologische dubbelbestemming te verwijderen.
In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Ter plaatse van de ontsluitingsweg en de openbare parkeerplaatsen in het plangebied is de bestemming Verkeer (Artikel 3) opgenomen. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen, paden, groen en parkeervoorzieningen.
Binnen het plangebied zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen (Artikel 4) opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde woningen en daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
Binnen de bestemmingsvlakken zijn bouwvlakken opgenomen met een maatvoering voor de goot- en bouwhoogte (respectievelijk 8 en 12 meter) en het maximaal aantal woningen dat binnen het bouwvlak mag worden gebouwd. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. Bergingen zijn toegestaan binnen de woonbestemming, met dien verstande dat er plaatse van de aanduiding 'berging' uitsluitend bergingen met een platte afdekking en een goothoogte van 3 meter mogen worden gebouwd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie voorgelegd.
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan is aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg. De resultaten hiervan zijn in Hoofdstuk 6 verwerkt.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
De initatiefnemer heeft de bewoners van de aangrenzende (woon)percelen in meerdere sessies bijgepraat en geïnformeerd over de plannen.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 16 september 2022 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode is een zienswijze ingediend, maar deze is na overleg met gemeente ingetrokken. In verband daarmee is een ambtshalve wijziging doorgevoerd. Het aantal parkeerplaatsen in het plangebied is verhoogd, waardoor de historische parkeeropgave van 18 parkeerplaatsen volledig in het plangebied kan worden opgelost. Hiervoor zijn aanpassingen gedaan aan paragraaf 3.2.2.2 en is de verbeelding daarmee in overeenstemming gebracht.