Plan: | Bestemmingsplan Denekamp, partiële herziening Brandlichterweg 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.DENBPBRANDLWEG9-0401 |
De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
met de daar bijbehorende:
Op de voor ' Wonen ' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 3.1 .
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de overschrijding ten hoogste 1,00 meter zal bedragen;
2. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw zal bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
3. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw zal bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
4. de bouwhoogte ten hoogste 4,00 meter zal bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de verdiepingsvloer van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,00 m zal bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2,00 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
6. maximaal 1 (hoek)erker per woning is toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 sub e t/m g geldt voor overkappingen en carports dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan minimaal 1 meter dient te bedragen.
In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 en lid 3.2.4 mag bij een hoekperceel één van de twee voorgevelrooilijnen worden overschreden met dien verstande dat:
1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
2. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3,00 meter achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
4. het bijbehorende bouwwerk tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
5. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
6. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd artikel 3.2.3 sub c en niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels;
2. de carport ten minste 1,00 meter achter één naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
4. de carport tenminste 2,00 meter uit het openbaar toegankelijk gebied wordt gebouwd, mits de voorgevelrooilijn van de aangrenzende percelen niet wordt overschreden;
5. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 meter bedraagt;
6. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, waaronder de carport ook valt, niet meer bedraagt dan de oppervlakte genoemd in artikel 3.2.3 sub c en dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
1. de bouwdiepte van het hoofdgebouw ten hoogste 15,00 m bedraagt;
2. de zijdelingse bouwvlak grenzen ten hoogste 3,00 m worden overschreden;
3. de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 25% bedraagt van het bestemmingsvlak, met een maximum van 150 m²;
4. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3,00 m bedraagt;
6. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8,00 m bedraagt;
7. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
1. het een vergroting betreft ten behoeve van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;
2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van tuin – erf afscheiding' is het gebruik en bouwen ten behoeve van deze bestemming alleen toegestaan, indien gelijktijdig de aangrenzende scheidingsmuur van de vrijstaande woning wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
2. er sprake blijft van één huishouden;
1. het een beroep betreft dat naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
2. het pand waarin het beroep wordt uitgeoefend tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant of de beoefenaar van het beroep, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroepsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
1. het bedrijf naar de aard, omvang en mate van milieuhinder (geen milieuvergunningsplichtige activiteiten) in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
2. het pand waarin het bedrijf wordt geëxploiteerd tevens kan worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de exploitant, danwel kan worden aangemerkt als het bij het hoofdverblijf behorende bijgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
3. het gebruik ondergeschikt is aan de woning, waarbij de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel met een maximum tot 50 m²;
4. het geen detailhandel (uitzondering productiegebonden detailhandel), en/of horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten betreft;
5. het woon- en leefklimaat en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (éénmeterkast);
6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning.
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het plan wijzigen in die zin dat het bouwvlak wordt vergroot of gewijzigd, met dien verstande dat: