Plan: | Denekamp, Brandlichterweg 44 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.DENBPBRANDLW44-0401 |
Ter plaatse van de achtertuin van de Brandlichterweg 44 te Denekamp bestaat een voornemen tot het realiseren van een woning. Het perceel van de Brandlichterweg 44 zal hiervoor kadastraal worden afgesplitst.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan moeten worden herzien. De bestemmingsplanherziening zal betrekking hebben op het realiseren van een nieuw bouwblok, zodat de bouw van de woning mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de straat Het Bosman in de bebouwde kom van Denekamp, zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan ´Denekamp kern´ en heeft hier de bestemming ´Wonen´. Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak aanwezig waardoor de bouw van een nieuwe woning niet mogelijk is. Het bestemmingsplan 'Denekamp kern' is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 19 september 2011 en is 13 oktober 2011 onherroepelijk geworden.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omcirkeld)
Het bestemmingsplan "Denekamp, Brandlichterweg 44" bestaat uit de volgende stukken:
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek (bijgevoegd in de bijlagen) dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 en 7 ten slotte wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Denekamp is ontstaan als esdorp dat deel uitmaakt van het omliggende oude hoevenlandschap. De kenmerkende eigenschappen van het esdorp zijn echter door wijzigingen en toegevoegde bebouwing niet meer duidelijk te herkennen. Wel is nog het kenmerk aanwezig van de rondlopende straten. Vanuit het hart van het dorp waaieren de verschillende wegen in allerlei richtingen uit (waaronder de Brandlichterweg). Het hart van het dorp bestaat uit het centrumgebied. Na 1950 vindt er rondom het centrum een forse toename in woningbouw plaats. De eerste uitbreidingen liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noord- noordoostelijke richting gesitueerd. Het plangebied ligt voor de grens van de meest recente uitbreidingsgebied ´t Pierik.
Het plangebied betreft een perceel op het achterterrein van de Brandlichterweg 44. Het plangebied wordt ontsloten aan de straat Het Bosman dat een lokale ontsluitingsweg betreft en aansluit op de Brandlichterweg waarover het doorgaande verkeer plaatsvindt. De Brandlichterweg en Het Bosman vormen de structurende elementen voor plangebied en naastgelegen bebouwing (bestaand uit 4 woningen en een Tandartsenpraktijk).
De gebouwen in de directe omgeving van het plangebied zijn met de voorgevel naar de dichtbijzijnde autoweg gericht. De verkaveling van deze gebouwen tussen de Brandlichterweg en Het Bosman is minder planmatig van opzet dan omliggende bebouwing, waar sprake is van gelijkmatig verkavelde woningen op een strakke voorgevelrooilijn evenwijdig met de ontsluitingsweg.
Het perceel aan de Brandlichterweg 44 heeft met 900 m2 een groot kaveloppervlak in vergelijking met de woning die erop staat en de overige woningbouwkavels, met een gemiddeld oppervlak van circa 400 m2. Het plangebied kan volgens de nota inbreidingslocaties worden getypeerd als een inbreiding, omdat de locatie aan alle zijden is omgeven door stedelijk gebied. Door de kavel van de Brandlichterweg 44 te splitsen wordt aansluiting gezocht bij de gelijkmatige en planmatige stedenbouwkundige opzet van de woonwijk waar het plangebied in ligt. De herontwikkeling van het plangebied kan worden gezien als een opvulling van de bestaande stedenbouwkundige structuur.
Omdat het perceel van de Brandlichterweg 44 feitelijk geplitst wordt, waardoor een nieuwe indeling van het kaveloppervlak onstaat is de bestaande woning Brandlichterweg 44 ook meegenomen in deze bestemmmingsplanherziening.
Afbeelding kavelomvang in vergelijking met omliggende percelen
Afbeelding huidige situatie plangebied
Het plangebied bevindt zich op afstand van het centrum, waardoor de omgeving van het plangebied overwegend uit woonfuncties bestaat afgewisseld met een enkele maatschappelijke functies. Het plangebied maakt deel uit van de naoorlogse uitbreiding dat voornamelijk bestaat uit rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen. Direct grenzend aan het plangebied ligt de meest recente uitbreidingswijk 't Pierik.
afbeelding plangebied en omliggende functies (geel zijn woon en bruin maatschappelijke functies)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening van Nederland is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitvoering van dit rijksbeleid wordt gewaarborgd in de AMvB Ruimte, waarin met juridisch bindende regels de nationale belangen uit de SVIR zijn vastgelegd, die moeten doorwerken in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin de ambitie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van Nederland in 2040 zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimte vragende functies. Het Rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, "Decentraal wat kan, centraal wat moet".
Een belangrijk element in de visie vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de mainports Schiphol en Rotterdam.
Het rijk heeft voor de RHS een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Hier is het beleid gericht op het waarborgen en zo mogelijk vergroten van de basiskwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt bij de provincies.
Noordoost Twente, waar het plangebied onderdeel van is, maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur vanwege de ligging in het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal unieke landschappelijke kwaliteiten en in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is "behoud door ontwikkeling". Ruimtelijke ontwikkelingen zijn dus mogelijk, mits de kern kwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt ('ja, mits'- regime).
In de AMvB Ruimte is dit "ja, mits'-principe ook juridisch vastgelegd. Daarbij zijn de kern kwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost Twente concreet benoemd:
Onderhavige ruimtelijke ontwikkeling heeft vanwege de relatief kleinschalige aard en omvang geen gevolgen voor de nationale belangen binnen het Nationaal landschap Noordoost Twente. Conform het motto decentraal wat kan, zal de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied binnen het nationale landschap Noordoost Twente wordt neergelegd bij decentrale overheden. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid van Overijssel is vastgelegd in een integraal document namelijk de Omgevingsvisie Overijssel. Om het provinciaal beleid juridisch te borgen heeft de provincie Overijssel de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In deze paragraaf is het initiatief getoetst aan beide documenten.
Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 en op 3 juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld.
De hoofd ambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Met onderhavig plan wordt voldaan aan het beleid tot zuinig ruimte gebruik, zoals dit door de provincie met de SER-ladder wordt nagestreefd. Er wordt voldaan aan de criteria die in de gemeentelijke nota inbreidingslocaties worden gesteld.
In de kaarten behorende bij de generieke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als Nationaal Landschap Noord Oost Twente en uitsluitingsgebied voor windmolens vanwege de ligging in het nationaal landschap. Het realiseren van een woning heeft geen negatieve invloed op het nationaal landschap, vanwege de ligging binnen het stedelijk gebied van Denekamp. Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn verder geen vermeldenswaardige aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:
De ontwikkeling vindt plaats ter plaatse van een inbreidingslocatie in de bebouwde kom van Denekamp. Er is sprake van een woonwijk, waar overwegend woningen aanwezig zijn. Het opvullen van de inbreidingslocatie met een woning is niet in strijd met het ontwikkelingsperspectief dat de omgevingsvisie voorstaat.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de stedelijke laag. Kenmerken van het oude hoevenlandschap zijn binnen het stedelijk gebied nauwelijks aanwezig. Het landschapskenmerk is nu bebouwd gebied (woonwijk, bedrijventerrein, enz.), waarop de voorgenomen invulling aansluit.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid.
Omgevingsverordening Overijssel
In de Omgevingsverordening heeft de provincie regels ter bescherming van het provinciaal belang vastgelegd. De genoemde beleidsonderwerpen uit de Omgevingsvisie is in de Omgevingsverordening vastgelegd in voor gemeenten bindende regels.
Voor onderhavige ontwikkeling zijn de regels voor het aspect Wonen, van de Omgevingsverordening van toepassing.
Wonen
Voor het aspect wonen is in de Omgevingsverordening in artikel 2.2.2 bepaald dat de ontwikkeling in lijn moet zijn met de gemeentelijke woonvisie en afstemming met de buurtgemeenten en de provincie moet hebben plaatsgevonden.
Onder het kopje gemeentelijk beleid heeft een toets plaatsgevonden aan de woonvisie van gemeente Dinkelland. De woonvisie is goedgekeurd door de provincie en is afgestemd met de buurtgemeenten. Op deze wijze is aangetoond dat aan de regels voor het aspect wonen uit de Omgevingsverordening is voldaan. Uit de behandeling van de provinciale Omgevingsvisie is verder gebleken dat het initiatief niet in strijd is met het provinciaal beleid. Hiermee is het initiatief niet strijdig met de regels uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Structuurvisie Dinkelland
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is 10 september 2013 vastgesteld. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
De visie op hoofdlijnen voor de kern Denekamp is als volgt:
Met het initiatief wordt een inbreidingslocatie opgevuld met een woning. De locatie is gelegen binnen de schil van de randweg en daarmee aangewezen als zoekgebied voor uitbreiding van woonbebouwing. Het betreft een ontwikkeling binnen de bebouwde kom (stedelijk gebied) en is gezien de ligging in een woonwijk geen gebiedsvreemde functie. De ontwikkeling is in lijn met de visie die de gemeente met de kern Denekamp voor ogen staat.
Nota inbreidingslocaties
Op 29 maart 2011 is de Beleidsnota Inbreidingslocaties vastgesteld. Het doel van deze nota is het hebben van een instrument om aanvragen voor bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren, zodat een eenduidige beoordeling wordt gegeven ter vergroting van de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.
In deze beleidsnota staan beleidsregels geformuleerd met betrekking tot woningbouw op inbreidingslocaties. Middels een toetsingskader in de vorm van een stroomschema wordt aangegeven welke stappen doorlopen moeten worden bij de beoordeling van een verzoek om inbreiding. Naast aandacht voor verschillende omgevingsaspecten zoals bodem, milieu, geluid et cetera geeft de gemeente hierin ook richtlijnen voor stedenbouwkundige aspecten zoals bouwstrookdieptes, voorgevelrooilijnen en afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
Ter vervulling van stap 1,2, 4, 5 en 6 wordt verwezen naar deze toelichting. Voor stap 3 zijn de volgende beleidsrichtlijnen opgenomen:
"De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. De aanvraag dient aan te sluiten op de type woningen en de structuur in de omgeving.
Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. Als een inbreidingslocatie een opvulling van de straatwand betreft zal deze vaak op logische wijze binnen het bestaande weefsel passen. Een uitzondering hierop kan zijn de aantasting van bestaande waardevolle structuren en elementen in de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een open gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Hierbij moet het vanzelfsprekend zijn dat er een duidelijke verbetering van de locatie te verwachten is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving. In het geval er in de karakteristiek of in de straatwand min of meer regelmatig, vergelijkbare open plekken voorkomen is het van belang dat de inbreiding aansluit bij het geheel.
Om tot een stedenbouwkundig plan te komen, dient voor onderhavig voornemen aansluiting te worden gezocht op de omgeving. Het plangebied betreft geen waardevolle open ruimte of open plek die van betekenis is voor de stedenbouwkundige structuur. Opvulling van de locatie ligt daarom in de rede en is in het kader van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik wenselijk.
De stedenbouwkundige structuur van de omgeving bestaat uit vrijstaande woningen met gelijkmatige woonkavels, waarbij de woningen gesitueerd zijn achter een strakke voorgevelrooilijn. Hierop aansluitend zal de nieuwe woning achter dezelfde voorgevelrooilijn van de naastliggende woning aan Het Bosman 1 worden gerealiseerd. De kavel van de Brandlichterweg zal worden gesplitst zodat deze in omvang beter aansluit bij de kavel grootte in de omgeving. Het plan voldoet aan de stedenbouwkundige richtlijnen en gedachte goed van de nota inbreidingslocaties.
Afbeelding nieuwe bouwmogelijkheden plangebied
Woonvisie 2011+
Op 20 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de 'Woonvisie 2011+' vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven.
Belangrijke dragers voor deze woonvisie zijn:
In deze visie zijn diverse prestatie afspraken met de provincie Overijssel gemaakt. Enkele van belang zijnde afspraken volgen hierna.
Woningbouwprogramma
De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met ca 280 woningen. Hieraan zijn door de provincie de volgende voorwaarden verbonden:
In 2012 heeft er een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden. Aan de hand van deze evaluatie is besloten dat het beleid ongewijzigd wordt voortgezet tot 2020.
De lokale woon behoefte voor Denekamp wordt geraamd op ongeveer 110 woningen voor de periode 2010-2014. Het merendeel van de woningen zal door middel van een uitbreiding gerealiseerd worden. Ongeveer 35 woningen worden via inbreiding gerealiseerd.
De bouw van de nieuwe woning op het perceel tussen Het Bosman 1 en de Brandlichterweg 44 te Denekamp betreft een inbreidingslocatie en past volledig binnen het aantal te bouwen woningen tot 2014. Het initiatief past binnen het woningbouwprogramma en geen negatieve gevolgen voor de volkshuisvestelijke belangen binnen de gemeente.
Welstand
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Dinkelland (mei 2004). De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied en de ambitie van de gemeente, kan het kader meer of minder streng zijn.
De Welstandsnota onderscheid drie niveaus van welstandstoezicht:
Voor het merendeel van de bestaande woongebieden in Denekamp geldt een basisniveau van welstand. Hierbij worden gebouwen en bouwwerken niet op detailniveau beoordeeld. Voor het historische dorpscentrum geldt een plusniveau van welstand. Het welstandsbeleid is hier gericht op het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit van het dorpse eslint en het bewaren van de eenvoud in hoofdbouwvormen en kleurgebruik. Van gebieden met een bijzonder niveau van welstand is in Denekamp geen sprake.
Het plangebied ligt binnen een 'planmatig ontworpen woongebied' - 'Individuele woningbouw (W2)´, zie onderstaande afbeelding (plangebied aangeduid met rodepijl).
Er wordt hier gekozen voor een BASIS niveau van welstand. Bij het basis niveau van welstand wordt de toets door welstandstoezicht beperkt tot die aspecten die te maken hebben met de situering van het bouwwerk (rooilijn, zijdelingse afstand, oriëntatie), de hoofdvormen van het bouwwerk (bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm en kaprichting), de schaal en geleding van het gebouw, het overwegende materiaalgebruik en de gebruikte kleurtoon. De toets is vooral gericht op het gebouw als geheel in relatie tot zijn omgeving. Het welstandstoezicht is in deze gebieden beperkt tot het handhaven van de basiskwaliteiten. Het bouwplan zal aan deze criteria moeten voldoen. De Welstandscommissie zal tezijnertijd beoordelen of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.
Bij een bestemmingsplanherziening dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Dit gebeurt aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740.
Er is door Lycens Milieu & Ruimte een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd op de locatie waar de nieuwe woonbestemming zal worden gerealiseerd. Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw en bestemmingsplanwijziging op de locatie en heeft tot doel het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit.
Uit het verkennend bodemonderzoek komt naar voren dat in de bovengrond licht verhoogde concentraties aan zink, cadmium, lood in de ondergrond en een licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater is aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. De gevraagde woning is aan te merken als geluidsgevoelige functie, zoals bedoeld in de Wgh. In het kader van wegverkeers-, industrie-, spoorweg- en vliegverkeerslawaai zijn daarom wettelijke normen van toepassing.
Voor onderhavig initiatief is enkel het aspect wegverkeerslawaai relevant. Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat er met de herontwikkeling van het plangebied sprake is van een goed woon en leefklimaat is het initiatief getoetst aan de Wgh.
Wegverkeerslawaai
Het plan ligt aan Het Bosman en de Brandlichterweg dat beide 30 km/uur wegen betreffen. In de Wgh kennen 30 km/uur wegen geen geluidszone en ook geen onderzoeksverplichting. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Aangezien er voor beide wegen geen geluidsonvriendelijke verharding (zoals klinkers) aanwezig is en er maximaal 30 km gereden mag worden, is akoestisch onderzoek voor deze weg niet noodzakelijk.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In de Algemene van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Het plan betreft het realiseren van 1 woning, waarmee het project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Wanneer een bestemmingsplan wordt herzien of wordt afgeweken van bestemmingsplanregels dient volgens de Wro aangetoond te worden dat met het initiatief voldaan kan worden aan een zogenaamde goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt onder andere het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. Functiescheiding en milieuzonering zijn hierbij leidende begrippen.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren functies en activiteiten een belemmering betekent of van invloed zijn op wonen in of in de omgeving van het plangebied.
In de VNG-brochure worden richtafstanden (grootste aan te houden afstanden) aanbevolen tussen activiteiten en wonen, deze richtafstanden worden gerelateerd aan het omgevingstype waarbinnen het plan valt. Er wordt onderscheid gemaakt in het omgevingstypen 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk en 'rustig buitengebied'. De VNG-brochure geeft de grootste aan te houden afstand tot aan een rustige woonwijk, een correctie naar een kortere afstand is acceptabel wanneer er een gebied geldt met een groter referentieniveau, zoals een gemengd gebied.
Met betrekking tot het plangebied geldt het omgevingstype rustige woonwijk:
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar mogelijke milieuhinder die gepaard gaan met de realisatie van een woning in het plangebied. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Ad 1
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Wonen wordt niet aangemerkt als milieubelastende functie voor de omgeving, derhalve brengt het initiatief geen belemmeringen met zich mee met betrekking tot het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Ad 2
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Woningen worden aangemerkt als een milieugevoelige functie. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich:
Afbeelding bedrijven en milieuzonering, met plangebied geel omkaderd
Het perceel waar de Tandartsenpraktijk is gelegen, is bestemd als 'Maatschappelijk'. Een tandarts heeft op basis van de VNG-uitgave een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid, zie de tabel. De hindergevende bedrijfsactiviteiten vinden bij dergelijke bedrijven enkel plaats binnen de gebouwen. De afstand tussen het gebouw van de praktijk en de geplande woning bedraagt meer dan 10 meter, waardoor voldaan wordt aan de gestelde richtafstand van de VNG brochure.
Geconcludeerd wordt dat een duurzaam woon- en leefklimaat op de desbetreffende locatie mogelijk is en dat omliggende bedrijven door de ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Overigens bevinden er zich in het plangebied geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding: risicokaart Overijssel met plangebied omcirkeld
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving voor externe veiligheid.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Regge en Dinkel is door de gemeente Dinkelland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde "korte procedure" is toegepast. Het Waterschap heeft voor het plan een standaard paragraaf van toepassing verklaard. Deze is hieronder weergegeven.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewater-kwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebied-beheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder
bevestigd met ja):
ja
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwater-stand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
Intrekgebied grondwaterwinning
Het plan ligt in een intrekgebied voor de winning van grondstof voor de drinkwaterbereiding. De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor de bescherming van het winnen van grondstof voor de drink-waterbereiding. Daarvoor kunnen eisen gesteld worden aan ontwikkelingen binnen het intrekgebied
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeente dient er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen bekend zijn en in de ruimtelijke inrichting worden meegewogen.
Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.
De raad van de gemeente Dinkelland heeft op 27 mei 2008 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid regelt hoe omgegaan moet worden met archeologie bij ruimtelijke plannen. De archeologische verwachtingskaart maakt voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde voor een gebied is beschreven hoe omgegaan moet worden met archeologie / archeologisch onderzoek. Bij de behandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning of een bestemmingsplan kan het gemeentebestuur aan de hand van die kaart bepalen of een archeologisch onderzoek verricht dient te worden.
De locatie van de nieuw te bouwen woning zijn voor het grootste deel aangeduid als 'dekzandhoogten en ruggen met plaggendek' . Het beleidsadvies voor deze gronden luidt als volgt:
"Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek."
Het plangebied is kleiner dan 2500 m2 waardoor een archeologisch onderzoek niet nodig is.
Verder zijn er, aangezien het een achtertuin beterft geen bijzondere cultuurhistorische waarden die met het initiatief worden aangetast, waardoor het aspect cultuurhistorie geen nadere aandacht behoeft.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde en is niet van belang voor beschermde planten- en diersoorten. Ook zijn de gronden gezien hun aard en gebruik als tuin niet geschikt als verblijf- of foerageerplaats. Nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in voorgaande hoofdstukken, zijn juridisch vertaald in de regels en op de verbeelding in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012", kortweg SVBP 2012.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde regels is gebaseerd artikel 2.12, lid 1, sub a onder 1 van de "Wet algemene bepalingen omgevingsrecht" (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de plankaart gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Wonen
De planregeling voorziet in de bouw van één nieuwe woning. De vigerende regeling van de bestaande woning is hetzelfde gebleven. De hoofdgebouwen dienen in beginsel binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Enkele uitzonderingen hierop zijn mogelijk. Bijvoorbeeld voor erkers en ingansgpartijen (rechtens) dan wel voor een iets andere situering (afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.5). De maximale goot- en bouwhoogtes van het hoofdgebouw zijn op de verbeelding aangegeven en mogen niet worden overschreden.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak wordt in de regels niet genoemd, deze is binnen het bouwvlak dus vrij.
Buiten het bouwvlak mag aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd:
Als bijkomende voorwaarde geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel in elk geval niet meer dan 50 mag bedragen, met een gegarandeerde ondergrens van 20 m2.
Verder is er een afwijkingsmogelijkheid in het plan om tot 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken te bouwen voor de huisvesting van minder-validen.
Ten aanzien van het toegestane gebruik zijn een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De woning kan eventueel worden gebruikt voor mantelzorg dan wel voor inwoning. Uiteraard mits voldaan wordt aan de gestelde criteria.
Ook is een bed en breakfast mogelijk. Een speciale regeling is opgenomen voor aan huis verbonden beroepen en voor aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten.
Beide termen worden in de begripsomschrijvingen omschreven:
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Onder voorwaarden (zoals in de regels omschreven) kan hieraan medewerking worden verleend.
Toelichting bijbehorende bouwwerken hoekperceel en overschrijding voorgevelrooilijn
Bijbehorende bouwwerken hoekperceel
Voor hoekpercelen is een regeling opgenomen indien er sprake is van twee voorgevels onder voorwaarden mogelijk is om voor de voorgevel die logischerwijs niet als voorgevel kan worden aangemerkt een bijbehorend bouwwerk te bouwen.
Onderstaand figuur maakt dit duidelijk.
Overschrijding voorgevelrooilijn
Het straatbeeld wordt met name bepaald door de voorgevelrooilijn. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning doorbreken dit straatbeeld, hetgeen in beginsel ongewenst is. Een uitzondering hierop geldt voor het bouwen van erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, mits deze van beperkte omvang zijn. Onderstaande voorbeelden illustreren de mogelijkheden voor erkers.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De beoogde ontwikkeling ten behoeve waarvan dit bestemmingsplan wordt opgesteld is een particulier initiatief en wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico ontwikkeld. De gemeente heeft met aanvrager een exploitatieovereenkomst gesloten om de door de gemeente te maken kosten vanwege de ontwikkeling van het plan op aanvrager te verhalen. Deze kosten bestaan uit Fonds bovenwijks €5,-/ m2, kosten aanpassen openbare ruimte (verplaatsen parkeergelegenheid), aansluiting op riool, inrit, leges en planschade.
Samenvattend kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is en voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen zal hebben. Een verdere uiteenzetting van de financiële aspecten van deze ontwikkeling kan daarom in dit kader achterwege blijven.
Het ontwerpbestemmingsplan zal, conform artikel 3.4 Awb, gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Iedereen heeft dan de mogelijkheid zijn of haar zienswijze in te dienen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zal het bestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie Overijssel en het Waterschap. De resultaten van dit overleg worden in deze paragraaf verwerkt.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Voor plannen gericht op woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen, die in lijn liggen met de prestatie afspraken, is geen vooroverleg vereist. Daarom is afgezien van het voeren van een vooroverleg met de provincie.
Het waterschap is op de hoogte gebracht door het invullen van de digitale watertoets.
Er zijn vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat het plan maatschappelijk niet uitvoerbaar is.