direct naar inhoud van 5.4 Flora en Fauna
Plan: herprofilering Dusinksweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIbphpdusinksweg-0401

5.4 Flora en Fauna

5.4.1 Soortbescherming

Om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van soorten die vallen onder de bescherming van de Flora- en Faunawet is een 'quickscan' 3 uitgevoerd voor de locatie. Het onderzoeksgebied betreft de Dusinksweg en een zone van 50 meter aan beide zijden. Deze zone bestaat uit cultuurgrasland, houtsingels en -wallen, enkele waterhoudende sloten en droge greppels. Ook zijn diverse gebouwen aanwezig.

De resultaten ten aanzien van flora en fauna zijn hieronder weergeven:

  • Mogelijk komt in het plangebied een laagbeschermde plantensoort (Brede wespenorchis of Gewone vogelmelk) en een Rode Lijstsoort (Dubbelloof) voor. Zwaarder beschermde soorten zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht.
  • In het woonhuis op Timmusweg 1 is een kolonie van Gewone dwergvleermuis (10-15 exemplaren) aangetroffen. De voorgenomen plannen hebben geen nadelige gevolgen op vlieg- en/of jachtroutes.
  • In het plangebied is geschikt biotoop aanwezig voor de strikt beschermde Veldspitsmuis. De betreffende locatie is echter niet betrokken bij de plannen. Wel zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten.
  • In het onderzoeksgebied en directe omgeving zijn vaste verblijfplaatsen van Steenuil en Huismus, broedvogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, aangetroffen. Daarnaast zijn de soorten Kerkuil en Buizerd aanwezig dan wel te verwachten in het plangebied en directe omgeving.
  • Van algemeen voorkomen broedvogelsoorten van bos en struweel zoals Houtduif, Vink en Roodborst en van de gebouwbewonende soorten Boerenzwaluw en Huiszwaluw is broedbiotoop aanwezig. Daarnaast worden de weinig kritische weidevogels Kievit en Scholekster verwacht.
  • Laag beschermde amfibieënsoorten als Bastaard kikker, Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander zijn beperkt voortplantend en overwinterend te verwachten in het plangebied.
  • Er zijn geen reptielen, of beschermde vissen en ongewervelden aangetoond of te verwachten.

Gezien de resultaten is het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.

Mitigerende maatregelen

Ondanks dat er geen ontheffing noodzakelijk is wordt wel aangeraden om de volgende maatregelen te treffen:

  • Aangezien de bebouwing waarin een kraamkolonie van Gewone dwergvleermuis en jaarrond beschermde nesten van Huismus zijn aangetroffen naar verwachting worden gesloopt binnen een ander project, kan worden geconcludeerd dat binnen het plan voor de herprofilering schade aan deze verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Het nemen van vervolgstappen voor deze soorten is op dit moment dan ook niet noodzakelijk.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor 15 maart en na 15 juli of te controleren of broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen aanwezig zijn. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Als in de periode tussen 15 juli en 15 november gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Houtduif aanwezig zijn in de invloedsfeer van de plannen. Een soort als Houtduif kan namelijk broeden tot in november.
  • Indien verlichting wordt aangebracht wordt aanbevolen spaarzaam om te gaan met het aanbrengen hiervan, met name nabij de bomensingels. Een type verlichting dat niet naar de omgeving verstrooit maar lokaal de grond verlicht heeft de voorkeur. Voorkom daarbij tevens dat de bomensingels aan beide zijden worden verlicht. Op deze wijze zal het onderzoeksgebied na de herinrichting geschikt blijven als eventuele vliegroute en/ of foerageergebied voor vleermuizen.
  • Om schade aan grondgebonden zoogdieren en amfibieën te minimaliseren is het wenselijk – indien de planning van de activiteiten dit toelaat – graafwerkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart-augustus) en vorstperiodes).

De quickscan is opgenomen in Bijlage 7

5.4.2 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet 1998 is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een voortoets4 uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van verhoogde stikstofemissies door de herprofilering van de Dusinksweg. Indien significant negatieve gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, is een Passende Beoordeling vereist.

Vanwege de toename in verkeersintensiteit kan de herprofilering van de Dusinksweg een toename in stikstofdepositie tot gevolg hebben in het omliggende gebied. Het gaat hierbij voornamelijk om stikstofoxiden (NOx) als gevolg van het wegverkeer. Emissies van andere stikstofverbindingen als ammoniak (NH3) vanuit het wegverkeer zijn verwaarloosbaar.

In Twente liggen veel Natura 2000-gebieden met habitatitypen die (zeer) gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Nabij de Dusinksweg zijn de volgende Natura 2000-gebieden gelegen:

  • Springendal & Dal van de Mosbeek (op circa 2,1 km afstand);
  • Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (op circa 1,0 km);
  • Bergvennen & Brecklenkampse Veld (op circa 5,5 km);
  • Hügelgräberheide Halle-Hesingen (Duitsland) (op circa 5,5 km).

In deze gebieden liggen enkele zeer gevoelige habitattypen zoals (zeer) zwakgebufferde vennen. Deze Habitattypen hebben een kritische de positiewaarde van 410 mol/ha/jr. Vanwege de afstand tot bovengenoemde gebieden zullen factoren als verstoring door mensen of een toename in geluid of licht de gebieden niet bereiken. Negatieve effecten als gevolg van deze factoren kunnen worden uitgesloten.

De maximale depositietoename als gevolg van de reconstructie van de Dusinksweg op een Natura 2000-gebied bedraagt 0,05 mol/ha/jr (op het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek). Het meest gevoelige habitattype in dit gebied is H6410 (blauwgrasland) en de maximale relatieve bijdrage vanuit het plangebied bedraagt 0,005% van de kritische depositiewaarde van dit habitattype. De depositie op de overige gebieden en habitattypen is nog lager. Deze depositiewaarden zijn dermate laag dat deze als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd. Er zullen geen meetbare effecten optreden. Daarnaast is sprake van een afname in achtergronddepositie die vele malen groter is dan de toename vanuit het plangebied. Er is dus sprake van een netto afname in depositie op de betreffende Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Op basis van de voortoets kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing in de vorm van een Passende Beoordeling is dan ook niet vereist.

 

De voortoets is opgenomen in Bijlage 8