Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Rotmanweg 2 te Lattrop-Breklenkamp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.BUIWPROTMANSWEG2-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1. plan:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, Rotmanweg 2 te Lattrop-Breklenkamp’
met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPROTMANSWEG2-VG01 van de gemeente Dinkelland;
 
1.2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de
daarbij behorende bijlagen;
 
1.3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief,
juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch, of hiermee
gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis
wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende
mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4. aan- en uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk
ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit
maakt van dat (hoofd)gebouw);
 
1.5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van
het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.7. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de
werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van
dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie
met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte
paardenhouderij;
 
1.8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het
voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of
het houden van dieren;
 
1.9. archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en
wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
1.10. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van
agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
 
1.11. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.12. bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen,
installeren en/of herstellen van goederen;
 
1.13. bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf;
 
1.14. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt
gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en
administratieruimten en dergelijke;
 
1.15. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld
voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de
bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is en waarin
eveneens familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn, die niet
werkzaam zijn op het bijbehorende bedrijf;
 
1.16. beheergebouw:
een gebouw, dat dient voor het beheer en onderhoud van een gebied;
 
1.17. bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of
krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik
bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
1.18. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.19. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.20. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan
en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen
(hoofd)gebouw;
 
1.21. boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
 
1.22. boomteeltbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het
telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen;
 
1.23. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de
instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe
bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap,
milieu en recreatie;
 
1.24. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen
en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.25. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.26. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.27. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.28. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, zijn toegelaten;
 
1.29. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met
de aarde is verbonden;
 
1.30. containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een nietgrondgebonden
teelt;
 
1.31. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn
en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
 
1.32. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing,
elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de
beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de
geschiedenis;
 
1.33. dagrecreatie
vorm van recreatie waarbij het ruimtegebruik een kortstondig karakter heeft
en gericht is op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap
en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets, of te paard dan wel
geconcentreerd is ter plaatse van een attractie;
 
1.34. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.35. Natuurnetwerk Nederland:
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met
bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als
doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
 
1.36. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van
voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder
begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.37. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke
festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd,
optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie
bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de
Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet
openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten
periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
 
1.38. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is
aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is
toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een
vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen
medegebruik;
 
1.39. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
 
1.40. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.41. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het
africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van
paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in
combinatie met elkaar;
 
1.42. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een
spoorweg;
 
1.43. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige
gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit
Geluidhinder;
 
1.44. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een
gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
 
1.45. geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein
van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
 
1.46. gemengd agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden
uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij de omvang van de
bedrijfsvloeroppervlakte voor de beide bedrijfsvoeringen afzonderlijk ten
minste 250 m² bedraagt;
 
1.47. geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het
aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
 
1.48. glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf dat is gericht op het telen van
gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
 
1.49. groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele
kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en
gebezigd door groepen als kort verblijf;
 
1.50. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden
noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een
melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds
tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische
bedrijven waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die
krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten
aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee
gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
1.51. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de
voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld
op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
1.52. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer panden op het perceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkste is;
 
1.53. horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter
plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt,
één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met
uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
1.54. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op
gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor
daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel
2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk
worden van dit bestemmingsplan;
 
1.55. huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen
die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde
voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
 
1.56. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een
paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij,
een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar
de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met (nagenoeg) geen
gebruik van daglicht;
 
1.57. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat
wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen
melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren 'biologisch' (2) worden
gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak
ten behoeve van natuurbeheer.
 
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat
overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van
dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden
gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee
onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met
melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het
voortbrengen en zogen van kalveren.
 
NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels
die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld
ten aanzien van de biologische productiemethoden;
 
1.58. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan,
dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is
bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een
bouwvergunning is vereist;
 
1.59. kap:
een dak met een zekere helling;
 
1.60. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee
vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of
grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot
het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
 
1.61. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van
bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van
handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van
de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de
woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.62. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen
een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle
inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
1.63. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de
aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied
(bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschapsen
beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in
bijlage 9 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
 
1.64. logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie
logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het
verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf
en maaltijdbereiding;
 
1.65. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, culturele, sociaal-maatschappelijke, medische, sociaal-medische,
religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten
behoeve van opvang van mensen en dieren én voorzieningen ten behoeve
van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en
ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.66. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het
bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en
pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van
wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
 
1.67. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke,
psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch
verband;
 
1.68. mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht)
afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas
vrijkomt;
 
1.69. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische,
bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de
afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de
Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het
toetsingskader zijn);
 
1.70. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief
veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
 
1.71. normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is
voor het agrarisch gebruik van de gronden;
 
1.72. normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor
een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot
de betreffende bestemming behoren;
 
1.73. ondergeschikte horeca:
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en
kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de
functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend;
 
1.74. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een
agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij of een bedrijfseigen
mestvergisting;
 
1.75. overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van
opgaande teelt van meerjarige gewassen;
 
1.76. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder
wanden dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.77. parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is
voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
 
1.78. peil:
  1. indien op het land wordt gebouwd:
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  3. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  4. indien over of in het water wordt gebouwd:
  5. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.79. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld,
gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor
geen winkelruimtes worden ingericht;
 
1.80. productiegerichte paardenhouderij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het
voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden,
waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van
paarden plaatsvindt;
 
1.81. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor
of met een ander tegen vergoeding;
 
1.82. prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of
gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van
prostitutie;
 
1.83. risicogevoelig bouwwerk cq. object:
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het
regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de
dag;
 
1.84. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen
een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand
moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van
kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
1.85. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of
in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder
een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon,
een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een
parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie
met elkaar;
 
1.86. sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
 
1.87. silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
1.88. stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
 
1.89. trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire
voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig
recreatief nachtverblijf voor passanten;
 
1.90. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of enig ander materiaal, welke met plastic
of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als
teeltondersteuning voor bedekte teelten;
 
1.91. veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor
het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische
producten of agrarische werktuigen;
 
1.92. voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
 
1.93. vollegronds tuinbouwbedrijf:
een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van
tuinbouwgewassen in de volle grond;
 
1.94. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw
betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de
ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw,
als voorgevel moet worden aangemerkt;
 
1.95. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan
worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
1.96. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden;
 
1.97. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar
en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat
qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.98. zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe
relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de
agrarische bedrijfsactiviteiten, in dié zin dat de personen al dan niet
behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken
en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig
bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van
het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat
bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
 
2.7 de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de
zijde van de weg;
 
2.8 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip
van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige
dienstruimten.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf - Voormalig agrarisch
 
3. 1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van bedrijven, welke per adres zijn genoemd in bijlage 3, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
met daaraan ondergeschikt:
  1. wegen en paden;
  2. water;
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2. Bouwregels
 
3. 2. 1.
Voor het bouwen van de in lid 16.1. onder a en b genoemde
gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde voormalige agrarische bedrijf worden gebouwd;
  2. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”;
  3. de gezamenlijke inhoud van de in lid 16.1. onder a genoemde bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, zal per bestemmingsvlak ten hoogste 2000 m³ bedragen;
  4. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;
  5. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
       
# bij gebouwen of overkappingen, die groter zijn dan:
- 500 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappelijk inpassingsplan;
- 2.000 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrichtingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande bebouwing;
* tenzij de bestaande maatvoering meer bedraagt, in welk geval de maatvoering van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen;
** de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
 
3. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
3. 3. Ontheffing van de bouwregels
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
  1. het bepaalde in lid 16.2.1. onder c en toestaan dat de gezamenlijke inhoud van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, wordt vergroot, mits:
    1. het een vervanging betreft van bestaande bedrijfsgebouwen en/of overkappingen boven de aanwezige 2000 m³;
    2. er sprake is van een eenmalige sanering van alle bestaande bebouwing boven de aanwezige 2000 m³;
    3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    4. bij de vervangende nieuwbouw ten hoogste 25% van de gesaneerde oppervlakte aan gebouwen en overkappingen boven de 2000 m³ wordt teruggebouwd;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. het bepaalde in lid 16.2.1. onder e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
    2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.7. onder j of 4.7. onder g is toegepast;
    3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen, vermeerderd met een kwart van het aantal m² dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3. 4. Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval
gerekend:
  1. het opslaan van goederen buiten de gebouwen;
  2. het gebruik van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, voor bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van opslag van goederen, met een gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte groten dan 500 m²;
  3. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  4. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
  5. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan in de vorm van boerderijkamers;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
  8. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. In afwijking van het bepaalde onder lid 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen landschappelijke inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3. 5. Ontheffing van de gebruiksregels
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
  1. het bepaalde in lid 16.4. onder e en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. het bepaalde in lid 3.4. onder h en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
3. 6. Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
  1. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, die passen binnen het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijven zoals beschreven in paragraaf 6.4. van de toelichting, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 16.1. onder a genoemde bedrijven, mits:
    1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
    2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, behoudens de gronden waar op basis van bijlage 4 geen bedrijfswoning aanwezig is, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 en/of artikel 3 of 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
    3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3 Algemene regels
    
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven,
blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval
gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits: 1.de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    1. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    2. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Parkeren
 
Regels parkeren
 
7.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of
bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van
dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren of stallen van voertuigen.
 
7.2 Specifieke parkeerregels bouwen
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een
omgevingsvergunning voor bouwen geldt de regel dat de inrichting van de
bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden zodanig moet
plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het
parkeren of stallen van voertuigen wordt gerealiseerd.
 
7.3 Gemeentelijk parkeerbeleid
Voor lid 7.2 geldt dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen
in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Beleidsnotitie Bouwen en
Parkeren 2018' en dat indien deze beleidsregel gedurende de planperiode
wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
 
7.4 Afmetingen parkeerplaatsen
De in lid 7.2 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen
hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt
geacht te zijn voldaan als de afmetingen voor parkeren in de lengterichting
van de weg en voor parkeren in de dwarsrichting van de weg voldoen aan
de afmetingen die zijn neergelegd in bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen
en Parkeren 2018' en dat indien deze beleidsregels gedurende de
planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
 
7.5 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in lid  7.2. Het bevoegd gezag neemt hierbij, conform het beleid als bedoeld in lid
7.3, in overweging of er op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingruimte, wordt voorzien, zoals omschreven in het de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' en dat indien deze
beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt
gehouden met die wijziging;
de afmetingen in lid  7.4 indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding
geeft.
 
7.6 Specifieke gebruiksregel
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het
gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken
overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de
gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in dit artikel.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangsten antennemasten voor de telecommunicatie, mits: 1.de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
    2. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
    3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    4. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
    5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, Rotmanweg 2 Lattrop-Breklenkamp’.