direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Projectafwijkingsbesluit Bij de Bronnen, paalkamperen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIPBBIJDEBRONNEN-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Camping/Bungalowpark Bij de Bronnen is een reguliere camping die gelegen is aan de Wittebergweg 18 te Nutter. De eigenaar van de camping wil, in de zomermaanden, in een naast de camping gelegen bosgebied een alternatieve vorm van kamperen aanbieden het zogenoemde paalkamperen. Dit is een zeer eenvoudige manier van kamperen voor fietsers en/of wandelaars die op een bepaalde plek in de natuur, gemarkeerd door een paal, hun tent mogen opzetten en er korte tijd mogen verblijven. Er is dan geen sprake van verdere voorzieningen.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is "Buitengebied" 2010 van de gemeente Dinkelland. Het betreffende perceel heeft hierbinnen de bestemming "Bos en Natuur" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Deze bestemmingen staan het in gebruik nemen van deze gronden voor paalkamperen niet toe.

Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het mogelijk een Omgevingsvergunning te verlenen om het paalkamperen in dit bos mogelijk te maken.

Als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat kan medewerking worden verleend. Deze ruimtelijke onderbouwing is verwoord in dit projectbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIPBBIJDEBRONNEN-0401_0001.png"

Afbeelding bestemmingsplankaart met daarop in rood de locatie voor het paalkamperen.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ca. 2 km ten noordwesten van Ootmarsum en grenst aan de Blauweweg te Nutter. De Wittebergweg ligt ten zuiden van het plangebied. Ten westen daarvan ligt de bestaande camping/bungalowpark "Bij de Bronnen". De afstand van de kampeerplek tot aan de Blauweweg bedraag ca 90 meter en de afstand van de kampeerplek tot aan de Wittebergweg is ca. 200 meter. Het plangebied ligt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIPBBIJDEBRONNEN-0401_0002.png"

1.4 De bij het plan behorende stukken

Dit Projectbesluit ex artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bestaat uit een ruimtelijke onderbouwing en een verbeelding met het besluitgebied. Het Projectafwijkingsbesluit is gekoppeld aan alle stukken die behoren bij de aanvraag Omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In een bosperceel, gelegen ten oosten van camping/bungalowpark "Bij de Bronnen" in Nutter ligt binnen een bosperceel een grasveld met een oppervlakte van ca. 1000 m2. De eigenaar van de camping/bungalowpark is tevens eigenaar van dit bosperceel. Aanvrager krijgt van wandelaars en fietsers die op doorreis zijn vaak het verzoek om één of twee nachtjes met hun tentje op dat grasveld in het bos te mogen overnachten. Het gaat om personen die tijdens hun fiets- of wandeltochten reguliere campings mijden en voor hun overnachtingen kiezen voor eenvoud en rust. Aanvrager heeft hiervoor onderhavige plek beschikbaar die voldoet aan de wens van zijn gasten. Hij verzoekt daarom om deze plek, waaraan geen aanpassingen zullen worden gedaan, voor dit paalkamperen te mogen gebruiken.

2.2 Beoogde situatie

Het gaat in onderhavig plan om een bestaand grasveld, gelegen in het bos dat ten oosten van de camping/bungalowpark "Bij de Bronnen" ligt. Het bos maakt geen onderdeel uit van de camping maar is wel eigendom van de eigenaar van de camping. Door dit bos lopen een drietal paden die leiden naar een soort centrale plek in de vorm van een grasveld met een oppervlakte van ca. 1000 m2. Deze plek is bereikbaar voor fietsers en wandelaars komende vanaf de camping of komende vanaf de Blauweweg.

Aanvrager wil het perceel graag gebruiken om paalkamperen gedurende vier maanden in het voorjaar/zomer (1 mei tot 1 september) mogelijk te maken. Het is een alternatieve vorm van kamperen waarbij het gaat om een eenvoudig verblijf voor personen die geen verdere voorzieningen behoeven. Het aantal tenten dat per nacht opgezet mag worden bedraagt maximaal drie. Het gaat om tentjes die wandelend of op de fiets meegenomen kunnen worden.

Het plangebied ligt in de nabijheid van een Lange-afstand wandelpad (LAW) Heuvelweg en de aangrenzende Blauweweg ligt aan de Landelijke fietsroute (LF-route) Schelde-Rheinroute. Dit zijn toeristische routes die vaak gebruikt worden door toeristen die ook geïnteresseerd zijn in deze vorm van overnachten waarbij vooral de eenvoud van de locatie en de rust een belangrijke rol spelen. Bovendien zijn dit vaak de gasten die slechts één of twee nachten willen blijven en daarna hun route vervolgen.

De kampeerders dienen de plek bij vertrek weer schoon achter te laten. Voor sanitaire voorzieningen kunnen zij gebruik maken van de voorzieningen op de bestaande camping die vanaf die plek gemakkelijk bereikbaar is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader en wet- en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012.
In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden.

Het onderhavige plangebied raakt geen rijksbelangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Zoals hiervoor al werd geconstateerd spelen in het plangebied geen ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

3.2 Provinciaal beleid

De provincie Overijssel heeft het belangrijkste ruimtelijke beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is het integrale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving. De leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn "duurzame ontwikkeling" en "ruimtelijke kwaliteit". Duurzaamheid moet gerealiseerd worden door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De ruimtelijke kwaliteit dient gerealiseerd te worden door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

Uitgangspunt hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang, dus de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De gebiedskenmerken zijn de onderscheiden in vier lagen, de natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust en leisurelaag. In onderhavig plangebied gaat het met name om de natuurlijke laag en de lust & leisurelaag.

Op de gebiedskenmerkenkaart natuurlijke laag valt dit gebied onder de zandgebieden, gebiedstype stuwwallen en dekzandvlakte en ruggen. De lust en leisurelandschappen voegen de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit en voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Bijvoorbeeld de verblijfsrecreatiecomplexen en de routes voor wandelen en fietsen zijn een belangrijkere economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Op de gebiedskenmerkenkaart lust- en leisurelaag wordt het gebied aangeduid als een gebied voor verblijfsrecreatie en er lopen recreatieve routes. Het plangebied wordt tevens aangeduid als gebied waar donkerte te ervaren is. Als gebiedskenmerk wordt genoemd de verblijfsrecreatie. Een belangrijk kenmerk hiervan is de ligging in of bij landschappen met hoge landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. Van deze kwaliteiten is de verblijfsrecreatie voor haar voortbestaan dan ook erg afhankelijk. Een tweede kenmerk worden de recreatieve routes (wandelpaden en fietspaden etc.) genoemd. Deze maken Overijssel toegankelijk en beleefbaar voor inwoners en toeristen.

Op grond van bovengenoemde gebiedskenmerken past het ingediende plan prima binnen dit gebied. Het plan is niet in stijd met de provinciale visie voor de groene ruimte zoals dit is beschreven in de Omgevingsvisie en is vastgelegd in de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Dinkelland heeft het ruimtelijk beleid vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied" 2010.

Het plangebied heeft binnen het bestemmingsplan de bestemming "Bos en Natuur". Het beleid voor bos- en natuurgebieden richt zich op het behoud van de natuur en landschapswaarden. Daarnaast bezitten deze gebieden ook een recreatieve functie. Tevens vallen hieronder de gebieden met een specifieke bestemming: de EHS-gebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden betekent concreet dat zowel in de natuurgebieden als in de externe invloedsgebieden moet worden nagegaan of er activiteiten zijn die schadelijk worden geacht en daarom moeten worden uitgesloten. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS met significante negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied zijn in beginsel niet toegestaan.

De meeste recreatieve voorzieningen liggen rondom Ootmarsum dat één van de belangrijkste toeristische trekpleisters is van de gemeente. Binnen de sector "recreatie" wordt gestreefd naar een uitbreiding van de verblijfsrecreatieve voorzienigen waarbij uitbreiding gericht moet zijn op kwaliteitsverbetering. Het onderhavige plan is een kleine uitbreiding van deze voorzieningen. Gezien de kleinschaligheid van het plan en het feit dat er nauwelijk ingrepen op het perceel plaatsvinden (enkel het plaatsen van een paal) zullen er geen negatieve effecten ontstaan in dit gebied. Op grond van het gemeentebeleid zijn er geen overwegende bezwaren tegen deze nieuwe vorm van kamperen naast de reeds bestaande camping.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Als onderdeel van een goede ruimtelijke onderbouwing moet bezien worden op welke de diverse relevante omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieu (milieuzonering, geluid, bodem en luchtkwaliteit), water, landschap, ecologie, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren.

4.1 Milieu

4.1.1 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

De bedrijven- en milieuzonering is hier niet van toepassing. Er is hier geen sprake van een gevoelig object.

4.1.2 Geluid

Paalkamperen is geen geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Het gaat om een geringe activiteit binnen een bosgebied dat niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Nader onderzoek is in deze situatie niet noodzakelijk.

4.1.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Daarbij moet bekeken worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

De grond waarop het paalkamperen zal worden gerealiseerd een grasveld dat ligt binnen een bestaand bos. Er is geen sprake van bouwactiviteiten, er wordt slechts kort gekampeerd met een tent. Het is geen verdachte locatie en er is geen reden om een nader bodemonderzoek te eisen.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteiteisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIB. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Voor kleine ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Het onderhavige plan is niet van meetbare invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving en zal niet leiden tot een verslechtering hiervan.

4.2 Water

4.2.1 Beleidskader

Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Water is een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid waterschap.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Het (v.m.) Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

4.2.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het waterschap Regge en Dinkel op 25 maart 2014 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 1). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure gevolgd kan worden. Dit houdt in dat de planvorming door kan gaan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf toegepast wordt.De procedure in het kader van de watertoets is hiermee goed doorlopen.

4.3 Natuur en Landschap

Voor dit onderdeel verwijzen wij ook naar paragraaf 3.2.

Op grond van de in de Omgevingsvisie genoemde gebiedskenmerken gaat het bij dit gebied om de laag agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag.

Wat betreft het landschap gaat het om jonge heide- en broekontginningslandschap. Wat betreft de lust- en leisurelaag betreft kan in dit gebied donkerte worden ervaren. Onderhavig bosperceel maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de atlas van Overijssel wordt het gebied in het kader van de Wet amoniak en veehouderij (Wav) genoemd als zeer kwetsbaar gebied. In het Natuurbeheerplan 2014 wordt het bos omschreven als natuurbeheertype "droog bos met productie".

Het plangebied ligt daarmee in een gebied dat grote bescherming geniet. Nieuwe activiteiten moeten hierbinnen passen en indien mogelijk de bestaande situatie verbeteren en/of versterken.

Door het toestaan van paalkamperen zal de bestaande natuur en het landschap niet of nauwelijks wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Er zal slechts een paal worden geplaatst die de plek markeert waar gekampeerd mag worden. Door de nieuwe ontwikkeling zal natuur en landschap niet worden aangetast.

4.4 Ecologie

Gebiedsbescherming.

Op 1 oktober 2005 is de wijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld. Dit zijn de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten. Activiteiten in de omgeving van deze gebieden, die de natuurlijke kenmerken ervan kunnen aantasten, dienen op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning aan te vragen. Aan deze vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de planologische maatregel op de aanwezige waarden dient nagegaan te worden of in en nabij het recreatieterrein sprake is van gebieden die zijn aangewezen als EHS of als Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt binnen de EHS, in de directe nabijheid van het natuurgebied Springendal en het Dal van de Mosbeek. Dit is tevens een Natura 2000-gebied en is aangemerkt als habitatgebied (zie gearceerd deel in de afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIPBBIJDEBRONNEN-0401_0003.png"

Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt ligt het plangebied voor paalkamperen buiten het habitatgebied. Dit bekent dat het bosperceel geen gebied is waar de habitatrichtlijn van toepassing is.

Het paalkamperen is een activiteit die de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Het gebied blijft nagenoeg ongewijzigd.

Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod op het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voorplantings- of vaste rust- of verplaatsen van beschermde diersoorten.

In het plangebied lopen wandel- en fietspaden in de richting van het centrale punt waar het paalkamperen wordt beoogd. Dit betekent dat er altijd personen vanuit de camping en vanaf de Blauweweg toegang hebben tot dit bos om hier de wandelen en te fietsen. Het feit dat er op deze plek op gezette tijden tentjes staan met een maximum aantal van drie kan gesteld worden dat deze activiteit niet zal leiden tot verstoring van flora- en fauna in dit gebied. We achten daarom een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Wel wordt gewezen op de algemene zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en faunawet:

  • Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
  • De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

4.5 Cultuurhistorie en Archeologie

Cultuurhistorie kan zich bovengronds en ondergronds (archeologie) bevinden. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Daarin is het plangebied geomorfologisch aangewezen als stuwwallandschap en nader aangeduid als stuwwalhellingen met plaggendek (zie afbeelding hieronder). De verwachting is hoog voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten die afgedekt zijn door een plaggendek dikker dan 50 centimeter zijn minder kwetsbaar voor bodemingrepen en hierdoor goed geconserveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIPBBIJDEBRONNEN-0401_0004.png"

Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m2, zoals onderhavig plangebied, geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Voor dit plangebied zijn geen bodemingrepen noodzakelijk en het plangebied is kleiner dan 2.500 m2 waardoor archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

4.6 Verkeer en parkeren

Het plangebied is een bestaand grasveld dat slechts bereikbaar is voor voetgangers en fietsers. Er is geen sprake van gemotoriseerd verkeer op die plek. Daarom is onderzoek naar verkeer of parkeren niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een buitenplanse afwijking dient onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Alle kosten zijn voor rekening van initiatiefnemer. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp-besluit heeft ter inzage gelegen gedurende een termijn van zes weken. Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend.