Plan: | Tilligte, Wiemselweg 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPWiemselweg5-0401 |
Aan de Wiemselweg 5 in Tilligte is het Loonwerk- en Transportbedrijf Postel gevestigd. In 2008 zijn op het perceel twee nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd voor de stalling- en het onderhoud van het materieel. Vervolgens heeft het bedrijf aan de achterzijde- en zijkant van de bedrijfsgebouwen enkele opslagvakken gerealiseerd, zodat de grondstoffen op een nette en efficiënte manier kunnen worden opgeslagen. Rondom het bedrijfsperceel is een aarden wal met gras aangelegd, zodat het zicht op het perceel enigzins wordt ontnomen.
De uitbreiding van het bedrijfsperceel met opslagvakken past niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan. In totaal gaat het om een uitbreiding van 1.478 m², buiten de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch'. Daarnaast zijn de activiteiten van het bedrijf diverser dan enkel de uitoefening van een agrarisch loonbedrijf. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de uitbreiding én de bedrijfsactiviteiten te voorzien van een passend planologisch kader.
Het plangebied bestaat uit het bedrijfsperceel van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel én een aangrenzend weiland ten noorden van het bedrijfsperceel. Het perceel ligt aan de Wiemselweg 5 in Tilligte. Deze locatie ligt op ca. 800 meter ten westen van Tilligte en op ca. 1.200 meter ten oosten van Ootmarsum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie K, perceelsnummers 748 en 749. Op figuur 1.1 staat het plangebied met een rode omlijning globaal weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Overijssel, bewerkt)
Voor de Wiemselweg 5 in Tilligte geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 28 februari 2010 vastgesteld.
Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' en 'Agrarisch - 1' toegekend. Daarnaast is aan delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' en 'Waarde - Landschap' toegekend. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de geldende bestemming. De gronden ter plaatse van het bedrijfsperceel zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor 'bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarisch loonbedrijven, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering'. Onder agrarisch loonbedrijf wordt verstaan 'een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf'. De naastgelegen agrarische gronden zijn bestemd voor 'het agrarisch gebruik'.
De uitbreiding van het bedrijfsperceel op de aangrenzende agrarische gronden past niet binnen de geldende bestemming 'Agrarisch - 1' . Bovendien vallen niet alle activiteiten van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel onder de definitie van een agrarisch loonbedrijf. Een herziening van het bestemmingsplan is gewenst om het bedrijfsperceel en de activiteiten van het bedrijf te voorzien van een passend juridisch-planologisch kader.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het onderhavige bestemmingsplan 'Tilligte, Wiemselweg 5' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plan bestaat ten eerste uit het positief bestemmen van de uitbreiding van het bedrijfsperceel. In figuur 2.1 staat rood omlijnd deze uitbreiding weergegeven. De uitbreiding ligt aan de achterzijde (noordoostkant) van het bedrijfsperceel. Een deel van het bedrijfsperceel is momenteel niet in gebruik voor bedrijfsdoeleinden en kan weer worden omgezet. Tijdens de planvorming is de definitieve oppervlakte van de uitbreiding van het bedrijfsperceel bepaald. De oppervlakte van de uitbreiding bedraagt 1.478 m².
Figuur 2.1: Uitbreiding bedrijfsperceel (bron: Atlas Overijssel)
Het plan bestaat ten tweede uit het positief bestemmen van de bestaande bedrijfsactiviteiten van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel én het mogelijk maken van afvalinzameling. Na de sluiting van het gemeentelijk afvalbrengpunt aan de Brandlichterweg te Denekamp in 2012 heeft Loonwerk- en Transportbedrijf Postel aangeboden particulieren de mogelijkheid te willen bieden om hun grof huishoudelijk afval in te nemen. Daarvoor is een inzamelplan opgesteld. De inname van grof huishoudelijk afval vindt zowel op het bedrijfsperceel zelf plaats, als door het verhuren van afvalcontainers. Ter plaatse vindt ook de inzameling van bedrijfsafval plaats.
De activiteiten van het bedrijf kunnen als volgt worden weergegeven:
Hoofdactiviteiten:
Uit deze hoofdactiviteiten volgt de nadere uitwerking:
Het merendeel van de activiteiten vindt op locatie plaats. Op het bedrijfsperceel is er sprake van de stalling- en onderhoud van machines, opslag van grondstoffen in opslagvakken, administratie etc.
Om de inzamelingsactiviteiten uit te kunnen voeren dient aan een aantal aspecten uit de beleidsregels voor de inzameling van grof huishoudelijk afval te worden voldaan. Een van die aspecten die een raakvlak heeft met de ruimtelijke ordening betreft de bereikbaarheid. Het bedrijf dat een inzamelpunt voor afval wil beginnen dient goed bereikbaar te zijn, bij voorkeur aan een gebiedsontsluitingsweg (een grotere doorgaande weg). Als geen sprake is van ligging aan een gebiedsontsluitingsweg, dan dient de bereikbaarheid van de locatie en de verkeersveiligheid gewaarborgd te zijn.
In figuur 2.2 is een fragment van het bereikbaarheidsplan weergegeven. Ten behoeve van de bereikbaarheid van het terrein wordt de toegang van de Wiemselweg ter plaatse van de ontsluiting op de Ootmasumsestraat door middel van een passeerstrook/-haven en een bochtverbreding verbeterd (zie figuur 2.2). In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan. Nu de inzamelactiviteiten ook passen bij de huidige loonwerkzaamheden, heeft ook een toets aan andere aspecten plaatsgevonden.
Figuur 2.2: Bereikbaarheidsplan (bron: gemeente Dinkelland)
Andere aspecten die betrekking hebben op de haalbaarheid van de activiteiten op de locatie Wiemselweg 5 betreffen:
In voldoende mate is aangetoond dat voldaan wordt aan het acceptatiebeleid en de openingstijden. Bovendien wordt samengewerkt met kringloopbedrijf De Beurs. Wanneer de inzamelactiviteiten tot meer werkgelegenheid leiden, vormt het in dienst nemen van medewerkers van de sociale dienstverlening een serieuze optie, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de maatschappelijke deelname.
In de sluiten concessieovereenkomst worden afspraken gemaakt over de exploitatie van het inzamelpunt en de in te zamelen frachties. Onder in te zamelen fracties wordt in dit verband het volgende begrepen: 'er zijn verschillende soorten fracties afval te onderscheiden. Een afvalinzamelpunt dient alle door de gemeente aangewezen fracties in te zamelen. In de te verlenen concessie zal worden vastgesteld welke fracties ingezameld moeten worden. Op het afvalinzamelpunt worden in ieder geval, maar niet uitsluitend, diverse soorten hout, bouw- en sloopafval, groen, metaal, klein chemisch afval en asbest ingezameld'. Ook kunnen afspraken gemaakt worden over het op afspraak inzamelen van grof huisvuil bij pariculiere huishoudens.
De inzamelactiviteiten dienen verder te voldoen aan de daarvoor geldende milieuregelgeving. Na inwerkingtreding van het bestemmingsplan zal een aanvraag daartoe worden ingediend.
Omdat er sprake is van een grootschalige uitbreidingen van een bestaande functie (Loonwerk- en Transportbedrijf Postel) in de groene omgeving (het buitengebied) moet, conform het provinciale en gemeentelijke beleid, worden aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Daarvoor is de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving - Loonwerk en Transport Postel - Wiemselweg 5 te Tilligte' opgesteld (Borgerink Groentechnisch Adviesburo, 18 oktober 2013). Dit plan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
De reeds aangelegde aarden wal met gras wordt gezien als basisinpassing van het erf. Ter aanvulling daarop wordt op de aangrenzende agrarische gronden ten noorden van het bedrijf geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. De investering bestaat uit de realisatie van een drietal houtwallen met daarop streekeigen beplanting om het karakter van het landschap te herstellen. De houtwallen hebben een totale lengte van 388 meter en een breedte van 6 meter.
Figuur 2.2:Uitwerking KGO-plan (bron: Borgerink Groentechnisch Adviesburo, 18 oktober 2013 )
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Daarbij is van belang om eerst te bepalen of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Bro. Hierin is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om de uitbreiding van het bedrijfsperceel met opslagvakken (geen extra bebouwing). Het betreft hier een oppervlakte van ongeveer 1.475 m², die buiten de huidige bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' ligt. Daarnaast zijn de activiteiten van het bedrijf diverser dan enkel de uitoefening van een agrarisch loonbedrijf. De inzameling van afval ((grof) huishoudelijk en bedrijfsafval) is een activiteit die uitgevoerd wordt, maar buiten de basisactiviteiten van een agrarisch loongebedrijf valt.
De kleinschalige uitbreiding van het bestaande bedrijfsperceel, waarbinnen de inrichting geoptimaliseerd wordt en de de extra activiteiten met betrekking tot de inzameling van huishoudelijk afval kunnen niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame verstedelijking is daardoor niet van toepassing.
Conclusie
Doordat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening, kan nadere toetsing op dit onderdeel achterwege blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Onderstaande generieke beleidskeuzes zijn op dit plan van toepassing.
Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de stedelijke omgeving. In de groene omgeving wordt liever gesproken over het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De denklijn is hetzelfde, maar bij de kleinschaligheid van ontwikkelingen in de Groene omgeving kan de SER-ladder, zoals deze bedoeld is, eigenlijk niet toegepast worden. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten:
Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid het bedrijfsperceel optimaal in te richten waardoor de bedrijfsvoering effectief en efficiënt kan worden uitgevoerd. Met de optimale inzet van het huidige bedrijfsperceel wordt invulling gegeven aan de principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
In de provinciale verordening is bepaald dat bestemmingsplannen voor de groene omgeving (het buitengebied) kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. De gemeente Dinkelland heeft een gemeentelijk beleidskader ontwikkeld waarmee de kaders worden gegeven voor de kwaliteitsimpuls groene omgeving. Nadere toetsing vindt plaats onder het gemeentelijke beleid. Daaruit blijkt dat met voorliggend plan wordt voldaan aan de voorwaarden en de vereiste investering in ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Nationaal Landschap Noordoost-Twente
De locatie Wiemselweg 5 in Tilligte maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Conform de provinciale verordening mogen bestemmingsplannen (én afwijkingen hiervan) alleen voorzien in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter. Bij voorliggend plan is sprake van het positief bestemmen van de uitbreiding van een bedrijfsperceel. Door de uitbreiding én een efiiciëntere inrichting van het bedrijfsperceel verbetert de functionaliteit van het perceel voor het bedrijf. Conform het provinciale beleid wordt dit gecompenseerd door een investering in de ruimtelijke kwaliteit (kwaliteitsimpuls groene omgeving). Het kwaliteitsteam landelijk gebied van de gemeente Dinkelland heeft deze kwaliteitsimpuls positief beoordeeld. Dit plan leidt tot een kwalitatieve verbetering van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
Toets
Het plan voldoet aan de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Het perceel aan de Wiemselweg 5 in Tilligte ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte; mixlandschap'. Zie ook figuur 3.2. In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid
Toets
Bij voorliggend plan is er sprake van een uitbreiding van een bestaand bedrijf en een investering in ruimtelijke kwaliteit. Het plan past daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' overwegend aangeduid met het gebiedstype 'zandgebieden: dekzandvlakten en ruggen' en deels met 'zandgebieden: beekdalen en natte laagtes'. In de eerste afbeelding bij figuur 3.3 is dat aangegeven.
Bij het gebiedstype 'zandgebieden: dekzandvlakten en ruggen' wordt beschreven dat de dekzandgronden een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie beslaan. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem
en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Bij het gebiedstype 'zandgebieden: beekdalen en natte laagtes' wordt beschreven dat het Overijsselse zandlandschap van oorsprong kletsnat is. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Figuur 3.3 Fragmenten gebiedskenmerken, natuurlijke en agrarische laag (Bron: Atlas Overijssel)
De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' grotendeels aangeduid als 'oude hoevenlandschap' en 'maten en flierenlandschap' (zie figuur 3.3, tweede afbeelding).
Het oude hoevenlandschap staat bekend om de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voort gebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Het maten en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat
zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer.
De 'stedelijke laag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
De 'lust- en leisurelaag'
De lust- en leisurelaag geeft aan het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De 'donkere' gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. De gewenste uitbreiding levert ten opzichte van de bestaande (planologische) situatie slechts beperkt extra licht op, maar dit licht valt weg in de bestaande verlichting en heeft geen uitstraling naar het open gebied achter de houtwal.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Met het opstellen van het KGO-plan is specifiek rekening gehouden met de aanwezige landschapstypen en de bestaande landschappelijke waarden en kenmerken. Zodoende wordt op een positieve wijze bijgedragen aan de ter plaatse geldende gebiedskenkmerken.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Voor het buitengebied hanteert de gemeente op hoofdlijnen de volgende ambitie:
Op de structuurvisiekaart voor het buitengebied ligt de Wiemselweg 5 in deelgebied 'Midden'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:
Daarnaast staat in de structuurvisie ook de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving benoemd. De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben samen het “Werkboek Kwaliteitsimpuls groene omgeving” uitgewerkt in een gemeentelijk “Beleids- en uitvoeringskader groene omgeving”. Dit beleids- en uitvoeringskader bevat uitgangspunten voor het toepassen van de principes van ruimtelijke kwaliteit in ruimtelijke planprocessen bij ontwikkelingen in het buitengebied. Omdat dit een seperaat beleidskader vormt wordt deze hierna in een paragraaf behandeld.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt de reeds gerealiseerde uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Wiemselweg 5 in Tilligte positief bestemd. Daarnaast is er sprake van een verruiming van de gebruiksmogelijkheden en de realisatie van een kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving. Het plan draagt daarmee bij aan een goed functionerende economische sector in het buitengebied van Dinkelland, terwijl tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de kleinschaligheid van het landschap. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met de gemeentelijke structuurvisie.
Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2.1 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel op 3 juli 2013 vastgesteld. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeenten Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen. Voor voorliggend plan is een KGO-plan opgesteld, zie paragraaf 2.3 en Bijlage 1.
In het gemeentelijke beleid is vastgesteld dat afwijking van bestaande regels (bestemmingsplan) mogelijk is ten behoeve van economische ontwikkelingen die naar aard en omvang passend zijn op de locatie, mits passend binnen het provinciaal- en rijksbeleid (zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), deze passen bij de gebiedskenmerken en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Qua aard gaat het om de activiteit op zich. Met “aard” wordt bedoeld de soort functie. Bij voorliggend plan gaat het om een (agrarisch) dienstverlenend bedrijf met aanverwante functies zoals omschreven in hoofdstuk 2. Het bedrijf richt zich zowel op agrarische- als niet agrarische markten/activiteiten. Agrarische bedrijven en bestaande niet-agrarische bedrijven zijn in het beleid aangemerkt als “in het buitengebied passende activiteiten”. Qua omvang gaat het om de verhouding tussen de grootte van de ontwikkeling ten opzichte van de specifieke locatie, te weten de gebiedskenmerken van het type landschap. Uit het KGO-plan blijkt dat voorliggend plan aansluit bij de ter plaatse geldende landschappelijke kenmerken en qua omvang aanvaardbaar wordt geacht binnen deze omgeving.
Voor de basisinspanning heeft het bedrijf een aarden wal met gras rondom het perceel aangelegd, zodat de bedrijfshallen zowel in de zomer als winter aan het zicht onttrokken zijn. Deze wal is bewust niet beplant, om te voorkomen dat de grondstoffen in aangrenzende opslagvakken 'vervuilt' raken met plantaardig materiaal. Voor de aanvullende kwaliteitsprestatie (kwaliteitsimpuls groene omgeving) moet ten eerste de hoogte van de vereiste investering worden bepaald. Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. De uitbreiding van het bedrijfsperceel bedraagt 1.478 m². Conform het gemeentelijk beleid is het normbedrag van agrarische grond € 6,00 per m². Het normbedrag voor een niet-agrarisch bouwvlak bedraagt € 56,00 per m². De vereiste investering bedraagt daarmee €73.900,00.
Loonwerk- en Transportbedrijf Postel draagt met het bedrijf en voorliggend plan op positieve wijze bij aan de aspecten sociale kwaliteit (maatschappelijke sponsoring), werkgelegenheid (medewerkers uit lokale samenleving), en logistiek (efficiënte indeling bedrijfsperceel), zodat voor deze aspecten het te investeren percentage kan worden verlaagd met 15 %. Daarnaast mag waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld van agrarische grond naar bos en natuur of landschap dan wel van bedrijfsterreingrond naar bos en natuur of landschap, mogen worden meegenomen in de berekening. De waardevermindering van gronden bij voorliggend plan bedraagt €9.312,00. Tot slot mogen ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10 % van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van. €15.000,00, worden meegenomen. Bij voorliggend plan gaat het om een bedrag van € 6.281,50 aan werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan. Na aftrek van deze posten bedraagt het totale te investeren bedrag € 47.221,50.
Uitgaande van de vereiste investering en het gemeentelijke Kwaliteitskader Gebiedskenmerken (KG) is het KGO-plan opgesteld. Uit dit plan volgt dat de te plegen investeringen uitkomen op een bedrag van € 47.365,07, waardoor er een belans bestaat tussen de gewenste uitbreiding en de investering in ruimtelijke kwaliteit. Het KGO-plan is op 16 oktober 2013 en 14 november 2013 ter beoordeling aan het Kwaliteitsteam landelijk gebied voorgelegd. Op 14 november 2013 heeft het Kwaliteitsteam geadviseerd het assortiment van de houtwal te wijzigen in 10% eik, 10% hazelaar, 10% sleedoorn en 70% zwarte els. De overgang naar maten en flieren wordt dan meer door elzen ten opzichte van de andere houtwal begeleid. Met inachtneming van deze voorwaarde geeft het Kwaliteitsteam een positief advies. In het KGO-plan ‘Loonwerk en Transport Postel - Wiemselweg 5 te Tilligte’ van 26 april 2015 (Bijlage 1) is deze voorwaarde overgenomen.
Conclusie
Voor de uitbreiding van het bedrijfsperceel van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel is een KGO-plan opgesteld. Dit plan is in overleg met het kwaliteitsteam landelijk gebied tot stand gekomen en positief beoordeeld. Het plan voldoet aan het beleid zoals dat is verwoord in het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Conclusie
De uitbreiding van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel raakt geen casco-onderdelen. Met de uitvoering vande houtwallen uit het KGO-plan worden de landschappelijke cascolijnen versterkt. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente'.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid:
Deze gebieden vormen een eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie. het plangebied maatk deel uit van de landschappelijke eenheid (2) Dinkeldal. De aandacht in het LOP gaat vooral uit naar
behoud en herstel van de historisch landschappelijke waarden van het oude cultuurlandschap langs de randen van het Dinkeldal en rond Tilligte. Het betreffen waarden zoals het kleinschalige reliëf (geïsoleerde koppen) en de verspreid liggende éénmansessen (kampen) met hun oude bebouwingen (essen en hoevezwermen) en de vele landschapselementen.
Kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik tussen de hogere koppen en de
lagere delen dient hier te worden gestimuleerd.
Conclusie
Met voorliggend plan worden de aanwezige landschappelijke kwaliteiten en de overgang tussen het hoger gelegen oude hoevenlandschap en het lager gelegen beekdallandschap geaccentueerd. Het plan draagt daarmee op positieve wijze bij aan de uitvoering van het Landschapsontwikkelingsplan.
Op 21 januari 2014 heeft de raad van de gemeente Dinkelland de afvalbeleidsvisie gemeente Dinkelland en Tubbergen 'Afval is grondstof' vastgesteld. Het doel van de visie is om aan te geven hoe de gemeente tot 2030 met het afval van haar inwoners wil omgaan. In de beleidsregels voor de inzameling van grof huishoudelijk afval door particulieren, vastgesteld mei 2014 en voortkomend uit de hiervoor genoemde beleidsvisie, staan de randvoorwaarden op basis waarvan alle bedrijven in de gemeente een inzamelplan kunnen indienen, voor het inzamelen van grof huishoudelijk afval. Er is een aantal functionele criteria benoemd, op basis waarvan objectief kan worden vastgesteld of het bedrijf vanwege aanwezige activiteiten en locatie geschikt is om een afvalinzamelpunt te openen. Het inzamelplan zal door de gemeente worden getoetst. De gemeente stemt in met het inzamelplan als blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Bij instemming kan het bedrijf een concessie aanvragen bij de gemeente om een afvalinzamelpunt te exploiteren. Het bestemmingsplan dient te worden herzien door het toevoegen van een aanduiding "inz" (afvalinzameling) op de verbeelding.
Tot juli 2013 was er een gemeentelijk afvalbrengpunt in Denekamp. Om te voldoen aan milieueisen zou er veel geïnvesteerd moeten worden in het afvalbrengpunt. Na een afweging is besloten om het afvalbrengpunt te sluiten. De gemeente Dinkelland heeft vervolgens het afvalbrengpunt van Tubbergen aangewezen als plek waar burgers terecht kunnen. Burgers kunnen hun afval ook brengen naar Oldenzaal. De gemeente Dinkelland voldoet hiermee aan haar verplichtingen. Dit betekent echter langere reistijden, waarmee de dienstverlening aan inwoners onder druk zou komen te staan. De dienstverlening aan burgers zou al verbeteren als er andere locaties in de gemeente beschikbaar zijn.
Vanuit de markt zijn er signalen binnengekomen dat een aantal bedrijven interesse heeft in het exploiteren van een inzamelpunt. Hiermee zou de dienstverlening aan inwoners verbeterd kunnen worden en bovendien zou de gemeente geen risicodragende partij meer zijn, hetgeen zekerheid biedt ten aanzien van de kosten van een afvalbrengpunt voor de gemeente. De gemeenteraad heeft dan ook een motie aangenomen om te onderzoeken of particuliere bedrijven een inzamelpunt zouden kunnen openen. Vanuit de gemeente geredeneerd zou dat leiden tot een efficiënte, effectieve en kostendekkende inzameling van grof huishoudelijk afval. Het is immers niet de bedoeling dat de gemeente geld gaat bijdragen aan particuliere bedrijven om een inzamelpunt te openen.
De gemeente toetst het inzamelplan aan de volgende punten:
Wanneer uit deze toets volgt dat voldaan wordt aan de betreffende onderdelen, kan medewerking worden verleend.
Een inzamellocatie is gevonden aan de Wiemselweg 5 te Tilligte. Voor de inwoners van Ootmarsum, Tilligte en het buitengebied rond deze locatie ontstaat er derhalve op relatief korte afstand een inzamelpunt voor grof huishoudelijk afval.
Hiermee wordt voldaan aan de de visie van de gemeente op het gebied van inzameling van grof huishoudelijk afval.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
In het plangebied is sprake van uitbreiding van het perceel van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel met een oppervlakte van 1.478 m². Op de gronden van de uitbreiding zijn opslagvakken gerealiseerd, er is geen sprake van toename aan bebouwing. Bovendien wordt het perceel voorzien van een goede landschappelijke inpassing. In lijst D van het Besluit millieueffectrapportage is onder nummer 11.2 aangegeven dat bij een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en meer dan 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Van een dergelijk grootschalige stedelijke ontwikkeling is geen sprake.
Met deze toelichting op het bestemmingsplan zijn de gevolgen van het plan op de omgeving in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving. Verder is in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De onderzoekslocatie ligt op grote afstand (ca. 2 km) van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek' en 'Springendal en Dal van de Mosbeek'. Door de grote afstand en de bestaande invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Toets
Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 voert Loonwerk- en Transportbedrijf Postel diverse activiteiten uit, welke deels op het bedrijfsperceel en deels op locatie plaatsvinden. Bij de toets voor het aspect 'milieuzonering' zijn daarom een drietal typen bedrijven/activiteiten uit de VNG-uitgave aangehouden, zie onderstaande tabel. Het gaat daarbij concreet om de typen:
Zoals blijkt uit deze tabel geldt voor deze typen bedrijven een grootste richtafstand voor het aspect geluid. De richtafstand bedraagt 50 meter.
Tabel 4.1: Richtafstanden vergelijkbare bedrijvigheid (bron: VNG-brochure)
In de directe omgeving van het bedrijfsperceel bevinden zich twee gevoelige functies, zie figuur 4.1. Het gaat dan om de agrarische bedrijfswoningen aan de Wiemselweg 3 en Ootmarsumsestraat 184 in Tilligte. Deze bedrijfswoningen (dichtstbijzijnde gevel) liggen op respectievelijk 100 en 116 meter afstand van de grens van het bedrijfsperceel. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'.
Voor het onderdeel 'bedrijven en milieuzonering' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Figuur 4.1: Ligging bedrijfsperceel t.o.v. gevoelige functies (bron: Atlas Overijssel)
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Toets
Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van het bedrijfsperceel met opslagvakken positief bestemd. De gronden waren voorheen in gebruik voor agrarische doeleinden. Uit de toets aan de bodematlas Overijssel blijkt dat er voor zover bekend geen sprake is van een bodemverontreiniging. De bodemkwaliteit wordt daarmee geacht geschikt te zijn voor het gebruik als bedrijfsperceel met opslagvakken. Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van een industrieterrein, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden opgesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan de milieugevoelige functies.
Toets
Met voorliggend plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) mogelijk gemaakt in het kader van de Wet geluidhinder. Daarmee is er geen sprake van belemmeringen door weg- en/of spoorweglawaai. Uit de toets aan het aspect 'bedrijven en milieuzonering' blijkt dat er qua industrielawaai voor soortgelijke bedrijvigheid een richtafstand geldt van 50 meter ten opzichte van geluidsgevoelige functies. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, het woon- en leefklimaat van de omliggende bedrijfswoningen wordt niet verslechterd. Daarmee is er ook geen sprake van belemmeringen vanuit het aspect 'industrielawaai. Voor het aspect 'geluid' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Met voorliggend plan worden geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoningen van Loonwerk- en Transportbedrijf Postel worden wel positief bestemd. De dichtstbijgelegen agrarische bouwvlakken (grondgebonden agrarische bedrijven aan de Wiemselweg 3 en Ootmarsumsestraat 184) liggen op 95 en 145 meter afstand van de bestaande bedrijfswoningen. Dit is voldoende afstand conform de Wgv. Bovendien wijzigt voorliggend plan niets aan deze situatie. Geconstateerd wordt dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De uitbreiding van het bedrijfsperceel met opslagvakken leidt naar verwachting niet tot extra verkeersbewegingen, maar juist tot een efficiëntere logistiek juist tot verminderde rijbewegingen op het erf. De toevoeging van het afvalinzamelpunt zal naar verwachting wel leiden tot extra verkeersbewegingen. Een eventuele toename zal vooral plaatsvinden op de toegangsweg vanaf de Wiemselweg. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 100 per dag gesteld worden. In een worstcasescenario zal een percentage van 20 procent bestaan uit vrachtverkeer. In werkelijkheid zal het aantal verkeersbewegingen lager liggen. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Overijssel
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Met voorliggend plan wordt geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2 van het Bevi. Er is daarmee geen sprake van externe werking voor het aspect 'externe veiligheid'. Er wordt eveneens geen kwetsbaar object aan het plangebied toegevoegd. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 1 km van het plangebied dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Op 22 april 2015 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets toegepast moet worden.
Uitgangspunten waterschap Vechtstromen
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Deze dienen voor het plangebied specifiek uitgewerkt te worden.
Algemeen
Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
Afvalwater
Hemelwater
Grondwater
Oppervlaktewater
Toets
Bij voorliggend plan is er sprake van een (reeds gerealiseerde) uitbreiding van een bedrijfsperceel. De uitbreiding is logisch gesitueerd rondom de bestaande bebouwing. Het afvalwater dat ontstaat vanuit de bestaande functies wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering, de uitbreiding ziet toe op opslagvakken en leidt niet tot een toename in afvalwater. Afvoerpieken in hemelwater wordt opgevangen in aangrenzende kavelsloten. Aan weerszijden van de nieuwe houtwallen worden eveneens kavelsloten gerealiseerd. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het grond- en/of oppervlaktewater rondom het plangebied. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan niet leidt tot negatieve gevolgen voor het aspect water.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en/of de ‘zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS’ (bron: Provincie Overijssel, 2015). Het bosje ten zuidwesten van het bedrijfsperceel maakt wel deel uit van de EHS. De uitbreiding van het bedrijfsperceel heeft echter plaatsgevonden aan de noordwestzijde van het bedrijfsperceel en doet geen afbreuk aan het bosje. De gerealiseerde uitbreiding met opslagvakken heeft, mede door de aangebrachte aarden wal, een lokale invloedsfeer. Gezien de lokale invloedsfeer en de ligging van het plangebied buiten de EHS, wordt gesteld dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek ligt op 2 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het Natura 2000-gebied Springendal & Dal van Mosbeek ligt op 2,2 kilometer ten noordwesten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Het plangebied bestaat uit een reeds gerealiseerd bedrijfsperceel wat is ingericht met bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, erfverharding en opslagvakken. Het terrein is daarmee grotendeels verhard. Vanwege de inrichting en staat van onderhoud, vormt het gebied een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde soorten. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden. Wel geldt de algemene zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en faunawet.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten' en 'beekdalen en overige laagten'. Daarnaast ligt het plangebied in een bufferzone rond een erf. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Voor gebieden met de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle periodes. Er bestaat een kans op archeologische resten uit de late middeleeuwen in de nabijheid van stuwwalhellingen met een plaggendek. Het plangebied wordt echter omringd door diepe erosiedalen met natte, zandige bodems. Verder zal er vermoedelijk hoofdzakelijk sprake zijn van losse vondsten. Archeologische resten bevinden zich vlak onder het maaiveld en zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dergelijkge gebieden luidt "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Voor gebieden met de aanduiding 'beekdalen en overige laagten' geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle periodes. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Het beleidsadvies bij dergelijkge gebieden luidt "vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten".
Binnen een bufferzone rond een erf, adellijk huis of watermolen geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het beleidsadvies voor dergelijke zones is "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Toets
Bij voorliggend plan is enkel sprake van bodemingrepen ten behoeve van de realisatie van de houtwallen. De oppervlakte aan bodemingrepen ligt onder de drempelwaarde van 2500 m² waarvoor archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Derhalve geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Wel gaat het om een erf dat op de kaart uit 1900 al te zien is. Het oudste pand dat in de huidige situatie nog op het erf aanwezig is, dateert echter uit 1969. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Met betrekking tot het aantal verkeersbewegingen wordt rekening gehouden met een gemiddelde van circa 350 verkeersbewegingen per week, gerekend over één jaar. Dit is inclusief de komenden en brengen afvalbrengers (particulieren).
Voor zover geparkeerd moet worden op het terrein, biedt het perceel voldoende mogelijkheden. In de regels zullen de afvalbrengers 'hun rondje' rijden om het afval op de juiste plek te deponeren, om vervolgens het terrein weer verlaten.
Om het komende en vertrekkende verkeer in goede banen te leiden is een bereikbaarheidsplan opgesteld. Dit plan is door de gemeente Dinkelland afgestemd met de provincie en voorziet in een passeerstrook/-haven met een lengte van circa 25 m, waardoor de weg ter plaatse van de passeerstrook/-haven 5,50 m breed is. De bocht naar de Ootmarsumsestraat wordt iets verbreed, waardoor diepe inrijkuilen kunnen worden voorkomen. Voor de passeerstrook wordt gebruik gemaakt van grasbetontegels. De bochtverbreding wordt voorzien van grastegels. In figuur 4.4 zijn zowel de passeerstrook/-haven en de bochtverbreding weergegeven.
Figuur 4.4: Aanleg passeerstrook/-haven en bochtverbreding (bron: gemeente Dinkelland)
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat regels met betrekking tot het bouwen ten opzichte van de bestemming 'Verkeer'. De afstand tot wegen is hierin nader bepaald;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt demogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. Voor een aantal werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Landschappelijke elementen, die niet zijn aangeduid, kunnen worden verwijderd wanneer daar een landbouwkundige noodzaak voor is. Een criterium daarbij is wel dat de structuur van het landschap niet wordt aangetast. Dit kan betekenen dat het element elders gecompenseerd moet worden.
De bestemming heeft betrekking op bedrijvigheid zoals uitgevoerd wordt door bijvoorbeeld loonwerkbedrijven of landbouwmechanisatiebedrijven, mogelijk in combinatie met grondgebonden agrarische bedrijvigheid.
Binnen deze bestemming zijn de volgende activiteiten toegestaan:
Binnen het bestemmingsvlak heeft het bedrijf bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsfunctie. De inzamelingsactiviteiten zijn nieuw op dit perceel en worden op de verbeelding door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - (agrarisch) dienstverlenend bedrijf - inzameling afval' toegelaten. Binnen de begrenzing van deze aanduiding is de inzameling van grof huishoudelijk afval en bedrijfsafval mogelijk.
De gronden binnen de bestemming groen zijn bestemd voor onder andere groenstroken en speelvoorzieningen. Bij recht zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. De plaatsing van speeltoestellen of kunstwerken is onder voorwaarden mogelijk. Onder deze bestemming vallen ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. Tevens is onder voorwaarden medegebruik van de gronden in de vorm van evenementen toegestaan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
Bij voorliggend plan wordt de Kwaliteitsimpulsm Groene Omgeving (KGO) toegepast, waarmee er sprake is van een provinciaal belang. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan de provincie. Op 21 september 2015 is via e-mail door de provincie te kennen gegeven dat de invulling van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Als het plan in ongewijzigde vorm verder in procedure wordt gebracht, zijn er voor de provincie geen redenen om een zienswijze in te dienen.
Waterschap Vechtstromen
Op 22 april 2015 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure moet worden doorlopen. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap. Bij e-mailbericht van 2 september 2015 heeft het Waterschap Vechtstromen de volgende reactie gegeven:
'Het gaat hierbij om bedrijfsmatige activiteiten. Voor dit plan is het Activiteitenbesluit van toepassing. Vrij vertaald zegt het Activiteitenbesluit dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (regen)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater voorkomen moet worden. Bij het inrichten van het erf wordt geadviseerd om de waterstromen van elkaar te scheiden. Water wat schoon is dient schoon te blijven. Er dient voorkomen worden milieubelastende stoffen in het oppervlakte- en grondwater terecht komen.
Wanneer voornoemde opmerking wordt meegenomen heeft waterschap Vechtstromen geen bezwaar tegen het voorliggende plan.'
Door initiaitiefnemer is aangegeven dat regenwater van de daken en van het verharde terrein geloosd worden in de naastliggende sloten. Water van de was- en tankplaats gaan via een OBAS (olie-water-slibafscheider) naar het riool. Het overige (huishoudelijk) afvalwater wordt via het bestaande riool afgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 oktober 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.