Plan: | Buitengebied, Wiemselweg 5 Tilligte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPWIEMSELWG5-VG01 |
Aan de Wiemselweg 5 in Tilligte is het loonwerk en transport bedrijf Postel gelegen. Voor de locatie is een plan ontwikkeld, waarbij de inrichting van het perceel gedeeltelijk gewijzigd wordt. De initiatiefnemers willen één van de twee bestaande bedrijfswoningen verplaatsen naar de noordzijde van het perceel, waardoor het bedrijfsperceel vergroot moet worden. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Tilligte, Wiemselweg 5', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Daarnaast is er middels een eerdere vergunning de bouw van een bedrijfsgebouw ten behoeve van de afvalinzameling vergund. Dit bedrijfsgebouw is echter voor een gedeelte in de bestemming 'Groen' en gedeeltelijk in de bestemming 'Agrarisch - 1' gerealiseerd. In deze herziening worden deze bestemmingen zodanig aangepast dat deze conform de huidige situatie zijn.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het bedrijfsperceel aan de Wiemselweg 5 in het buitengebied van Tilligte. Het plangebied ligt op ca. 700 meter ten westen van de kern van Tilligte. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie K, nummer 749 en nummer 748. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Pdok)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop bedrijfslocatie te zien is. Het plangebied is begrenst door de grenzen van het vigerende bestemmingsplan en de kadastrale grenzen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Kadaster)
Voor de Wiemselweg 5 in Tilligte geldt het bestemmingsplan 'Tilligte, Wiemselweg 5'. Het bestemmingplan 'Tilligte, Wiemselweg 5' is door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland op 26 januari 2016 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tilligte, Wiemselweg 5' (bron: Ruimtelijke plannen)
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Tilligte, Wiemselweg 5’ en ‘Buitengebied 2010’ van de gemeente Dinkelland. Hierin heeft het erf hoofdzakelijk de bestemming ‘Bedrijf – (agrarisch) dienstverlenend bedrijf’ en de functieaanduidingen ‘specifieke vorm van bedrijf –(agrarisch) dienstverlenend bedrijf – inzameling grofhuishoudelijk afval’.
De voor ‘Bedrijf - (agrarisch) dienstverlenend bedrijf’ aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarisch loonbedrijven en/of (agrarisch) dienstverlenende bedrijven, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Binnen de bestemming 'Bedrijf - (agrarisch) dienstverlenend bedrijf' zijn ten hoogste twee bedrijfswoningen toegestaan.
Het voornemen is om aan Wiemselweg 5 te Tilligte een bedrijfswoning te verplaatsen conform het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 2. Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de bedrijfswoning te realiseren op de noordelijke gronden. Daarnaast is één bedrijfsgebouw voor een gedeelte in de bestemming 'Groen' en gedeeltelijk in de bestemming 'Agrarisch - 1' gerealiseerd. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is om deze redenen noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Wiemselweg 5 Tilligte' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Aan de Wiemselweg 5 in Tilligte is een loonwerk en transport bedrijf gelegen. Op het erf zijn twee bedrijfswoningen, diverse bedrijfsgebouwen en inrichtingen voor o.a. zand en grind aanwezig. De bedrijfsgebouwen worden onder andere gebruikt voor de opslag van materieel ten behoeve van het bedrijf. Aan de zuidzijde van het perceel zijn twee bedrijfswoningen gelegen, namelijk Wiemselweg nummer 5 en 5a.
Het perceel is omringd door agrarische gronden, diverse agrarische bedrijven en enkele woonbestemmingen. Het perceel wordt ontsloten via de Wiemselweg, een 60 km/u weg in het buitengebied van Tilligte. De Wiemselweg is een aftakking van de provinciale N349. Parkeren ten behoeve van zowel de bedrijfwoningen als het bedrijf, vindt plaats op eigen terrein.
Figuur 2.1: huidige situatie met links de twee bedrijfswoningen en rechts diverse bedrijfsgebouwen (bron: Google Maps)
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bedrijfswoning van nummer 5 verplaatst naar de noordzijde van het bedrijfsperceel. Deze bedrijfswoning is in de huidige situatie vlak naast de andere bedrijfswoning en de parkeerplaats van het bedrijf gesitueerd. Op de nieuwe noordelijke locatie van het perceel is er meer ruimte beschikbaar voor de woonfunctie waardoor er een prettiger woonklimaat heerst. Een traditioneel Twents erf heeft een kop en een staart, waarbij er aan de voorzijde wordt gewoond en aan de achterzijde wordt gewerkt. In de nieuwe situatie is er getracht een nieuwe kop - staart situatie te creëren aan de noordzijde van het erf. De twee bedrijfswoningen komen hierdoor gescheiden van elkaar op het erf te staan. Door het verplaatsen van de bedrijfswoning wordt er ruimte gecreëerd bij de entree van het bedrijf.
Op de erfinrichtingstekening wordt een nieuwe parkeervoorziening voorgesteld. De nieuwe locatie brengt ten opzichte van de locatie uit de verleende vergunning vele voordelen met zich mee. Om dit parkeerterrein te kunnen realiseren – waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernorm – dient de tweede bedrijfswoning verplaatst te worden. Op deze wijze kan de parkeernorm gehaald worden.
De voordelen van het voorgestelde parkeerterrein:
Daarnaast wordt er middels deze herziening de bestemmingen van de gronden zodanig aangepast dat deze conform de huidige situatie zijn. Hierbij is het de bedoeling om de reeds vergunde en gebouwde schuur aan de linkerzijde van het perceel een passende bedrijfsbestemming te geven. Om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, zal er grondruil met de buren plaatsvinden waardoor elders een houtwal wordt verschoven. Daarom moet de groenbestemming verschoven worden.
Een oppervlakte van 1.444 m2 zal van de agrarische bestemming omgezet worden naar 'bedrijf-niet agrarisch'. 4.847 m2 agrarische bestemming wordt omgezet naar 'groen' en 1.815 m2 groen wordt omgezet naar 'bedrijf niet-agrarisch'. Deze oppervlaktes zijn gebruikt voor de KGO-berekening.
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Borgerink Groendesign een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld. Daarin is op basis van een analyse van het erf, de omgeving en de beleidsmatige uitgangspunten een plan opgesteld voor de erfinrichting en de landschappelijke inpassing van het erf. In figuur 2.3 is de situatietekening van het toekomstige erf en de landschappelijke inpassing opgenomen. Het landschapsplan inclusief legenda is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting.
Als gevolg van het plan worden tussen het bedrijfsperceel en de naastgelegen weidegronden aan westzijde nieuwe houtsingels en bomen inclusief onderbeplanting aangeplant. De houtsingel heeft een breedte van 5 meter en een lengte van 30 meter (aangeduid met 1 in figuur 2.3 en Bijlage 1). Daarnaast wordt ten noorden van het bedrijfsperceel en de weidegronden nieuwe bomenrijen met onderbeplanting aangeplant. De bomenrij met onderbeplanting (aangeduid met 2) heeft een oppervlakte van 725 m2. Tevens worden op het erf nieuwe hagen (4) en een nieuw erfbos (5) aangeplant. Om element 2 te kunnen planten dient er grond uitgeruild te worden met de buurman. De bestaande houtwal ten noorden het aanliggende agrarische perceel dient 5 meter opgeschoven te worden.
Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, moet de bedrijfsbestemming op het perceel worden vergroot. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dit mogelijk.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Borgerink Groendesign)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van één bedrijfswoning en het bestemmingsplan passend maken conform de huidige situatie. Deze ontwikkeling past binnen de prioriteit 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' gezien het gaat om een herindeling van het landelijk gebied. Daarnaast wordt het perceel landschappelijk ingepast. Kortom, de voorgenomen ontwikkeling past binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Met het voorliggende plan wordt de bedrijfsbestemming vegroot ten behoeve van een gewijzigde erfinrichting waarbij de tweede bedrijfswoning wordt verplaatst naar het noordoostelijke gedeelte van het erf. Daarnaast wordt middels deze herziening de bestemming op de gronden zodanig gewijzigd dat deze conform huidige situatie zijn. Hierbij gaat het om het bedrijfsgebouw ten behoeve van de afvalinzameling welke voor een gedeelte in de bestemming 'Groen' en gedeeltelijk in de bestemming 'Agrarisch - 1' is gerealiseerd.
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In onderhavige ontwikkeling worden de bouwmogelijkheden niet uitgebreid.
Op grond van vaste jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2014:1442) dient een uitbreiding met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² aan bedrijventerrein aangemerkt te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het ruimtebeslag van onderhavig bestemmingsplan is 3.259m², waardoor er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Bestaand stedelijk gebied
Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied betreft een bestaand erf met diverse bedrijfsbebouwingen. De uitbreiding van de bedrijfsbestemming vindt plaats op gronden met de bestemming 'groen' en 'agrarisch'. Er is geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid etc. in het plangebied, waardoor de locatie van de uitbreiding niet aangemerkt kan worden als bestaand stedelijk gebied. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in die behoefte kan worden voorzien.
Verzorgingsgebied
In de beschrijving dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095 (Eindhoven)).
Uit de Nota van toelichting (2017) blijkt dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting.
Daaruit blijkt voorts dat het primair aan de bestuursorganen is om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek), van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:798 (Asten) en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921 (Geldermalsen)).
Het familiebedrijf Postel is reeds lange tijd gevestigd op deze locatie. Het klantenbestand en opdrachtenportefeuille van het bedrijf bevindt zich hoofdzakelijk in de Tilligte en de directe omgeving. De regio Tilligte vertegenwoordigt daarin het grootste gedeelte van de opdrachtenportefeuille. Daarnaast zijn er ook opdrachten in de regio noordoost Twente (Denekamp, Tilligte, Ootmarsum, Rossum, Weerselo en Tubbergen).
Vanwege economische gronden (korte rijafstanden) is het logisch dat een loonbedrijf met afvalpunt zich in de nabijheid van het bepalende werkgebied bevindt. Anderzijds is het voor particulieren/opdrachtgevers ook aantrekkelijker en gemakkelijker als de loonwerker etc. en afvalpunt zich in de nabijheid van de agrarische gronden c.q. woonplaats bevindt, zodat het bedrijf voor loonwerk en transport kan worden ingeschakeld. Gelet hierop kent het bedrijf een zeer grote mate van lokale gebondenheid aan Tilligte en omgeving. De huidige vestigingsplaats Tilligte is hierdoor een zeer goede uitvalsbasis. Daarom kan de regio Dinkelland vanwege de herkomst van het personeel en werkgebied aangemerkt worden als verzorgingsgebied.
Behoefte
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.
Bij deze behoefte gaat het niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3444 (Rozendaal)).
In deze beschrijving dient tot uitdrukking te komen dat deze behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij ook de planologische capaciteit een factor van belang kan zijn (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek) en van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:345 (Kampen)).
Zoals in Hoofdstuk 2 beschreven ondervindt Loonwerk en Transportwerk Postel ruimtegebrek in de bestaande situatie. Vanwege de huidige inrichting van het erf met betrekking tot de locatie van de tweede bedrijfswoning op het erf is het niet mogelijk de gewenste routing en de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen op een voor het bedrijf gewenste locatie te positioneren.
Onlangs is fors geïnvesteerd in het toekomstbestendig maken van het bedrijf. Gebouwen zijn vernieuwd en aanpassingen aan de inrichting van het terrein hebben geleid tot een efficiënter gebruik van de ruimte. Gewenst is de inrichting te optimaliseren door de tweede bedrijfswoning te verplaatsen en zodoende de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen op een geschikte plek te positioneren ten gunste van de routing over het erf en de verkeersveiligheid. Op de bestaande bedrijfslocatie kan zodoende voorzien worden in een specifieke en concreet voordoende behoefte van een lokaal gevestigd bedrijf om het bedrijf toekomstbestendig te maken en te houden.
Voorts is van belang dat middels onderhavig bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van het buitengebied (Buitengebied met kwaliteit). Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Beschikbaarheid en geschiktheid locaties binnen bestaand stedelijk gebied
Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld gaan over:
Zoals is aangegeven behoort de regio Dinkelland, gelet op de herkomst van het personeelsbestand en werkgebied, tot het verzorgingsgebied van het bedrijf. Onlangs is er bovendien veel geïnvesteerd in het toekomstbestendig maken van het bedrijf waardoor verplaatsing kapitaalvernietiging zou zijn.
Ten aanzien van de ruimtelijke uitstraling van het bedrijf geldt dat het bedrijf op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' tot milieucategorie 3.1 behoort, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. Daarnaast heeft het bedrijf een behoorlijke ruimtebehoefte om in haar bedrijfsactiviteiten te kunnen voorzien. Op basis daarvan geldt dat de vestiging van dit bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied enkel op het bedrijventerrein kan plaatsvinden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Op basis hiervan dient voor de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied binnen het verzorgingsgebied van het bedrijf gekeken te worden naar bedrijventerreinenlocaties in de regio noord-oost Twente zoals Tilligte, Rossum, Weerselo, Ootmarsum, Tubbergen en Denekamp.
De kern Tilligte kent geen bedrijventerrein waardoor in de directe omgeving gekeken zal worden naar beschikbaarheid van bedrijventerrein. In de kernen Weerselo, Denekamp, Ootmarsum en Rossum zijn geen bedrijfspercelen beschikbaar of te koop die qua oppervlakte voldoen aan de benodigde bedrijfsomvang. Hoewel in de kern Tubbergen tegenwoordig wel twee beschikbare kavels aanwezig zijn zijn deze op dit moment zijn deze gezien de hoeveelheid bebouwing voor productiewerkzaamheden niet geschikt voor een het bedrijf Postel.
Op korte termijn zijn er geen concrete plannen van de gemeente Dinkelland voor de uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinen. Gelet op de kwalitatieve aspecten (de bedrijvigheid hoort thuis op een bedrijventerrein) en het ontbreken van beschikbare ruimte op de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Dinkelland, kan geconcludeerd worden dat de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied ontbreekt om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken.
Tot slot moet worden opgemerkt dat het bedrijf sinds jaar en dag gevestigd is in het buitengebied van Tilligte. Vanuit een vast team (wonende in de nabije omgeving van Tilligte) werkt het bedrijf voor diverse klanten in de regio Dinkelland. Het bedrijf is daarmee een zeer belangrijke lokale werkgever die tevens nauw betrokken is bij de maatschappij. Daarmee heeft het bedrijf een zeer sterke binding en gebondenheid met Tilligte. Het vestigen op een locatie elders zal niet efficiënt en realistisch zijn, ook gezien de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die de afgelopen jaren op de locatie zijn gedaan. Verplaatsing van het bedrijf betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op het feit dat de behoefte is aangetoond en de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied ontbreken, kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende omgevingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving. Het is overigens niet de bedoeling om door toepassing van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik alle open ruimten en het bestaand stedelijk groen op te vullen. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet zo gelezen worden dat pas een uitleglocatie benut mag worden als het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.
Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen waarvoor binnen het bestaand bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij/voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening
In voorliggend geval wordt een bestaand bedrijf uitgebreid op gronden die momenteel in gebruik zijn voor agrarische doeleinden. De initiatiefnemer Loonbedrijf Postel heeft recent de oude werkplaats vervangen door een nieuwe werkplaats incl. kantoor voor de afdeling mechanisatie. De parkeervoorziening voor het personeel kan door de vergroting én nieuwe indeling van de nieuwe werkplaats niet meer plaatsvinden centraal op het erf. Onderdeel van de verleende vergunning voor de werkplaats was een nieuwe parkeervoorziening langs de Wiemselweg. Door het ontbreken van een veilige geschikte parkeervoorziening wordt voorgenomen om de 2e bedrijfswoning te verplaatsen op het erf. Hierdoor wordt er voldaan aan het vereiste uit de eerder afgegeven vergunning, er wordt een veilige parkeervoorziening gerealiseerd én de tweede bedrijfswoning wordt gerealiseerd op het erf zonder hierbij een afbreuk te doen aan de opzet en uitstraling van het erf. Omdat er binnen het huidige bouwvlak (bestaand erf) in redelijkheid geen volledige mogelijkheden zijn voor herbenutting gronden voor de tweede bedrijfswoning wordt vanuit landschapsoverwegingen nieuw beslag gelegd op de Groene Omgeving.
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik hebben tot doel om onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving tegen te gaan. Vanuit landschappelijk oogpunt is dus gekozen om wel een minimaal beslag te leggen op de Groene Omgeving, maar die wordt in voldoende mate gecompenseerd door toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dat er voldoende wordt gecompenseerd moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing. Dit is uitgewerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan (KGO-plan) dat als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is aangetoond dat er sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en dat het ecologisch en landschappelijk kapitaal in voldoende mate wordt gecompenseerd. Derhalve wordt voldaan aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er gebruik gemaakt van landschappelijke inpassing, waardoor de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt. Voor het plangebied is het belangrijk dat het kleinschalige karakter van het kampenlandschap wordt hersteld. De inrichting van het erf houdt rekening met de gebiedskenmerken. Een traditioneel Twents erf heeft een kop en een staart, waarbij er aan de voorzijde wordt gewoond en aan de achterzijde wordt gewerkt. In de nieuwe situatie is er getracht een nieuwe kop - staart situatie te creëren aan de noordzijde van het erf. Het erf wordt landschappelijk ingepast door diverse maatregelen uit te voeren zoals de aanleg van een bomenrij, een grondwal met inheemse beplantingen, kruidenrijk grasland en groene afscheidingen. De ontwikkeling draagt bij aan de plaatselijke kenmerken van het landschap.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavige ontwikkeling behelst een uitbreiding van een lokaal geworteld, grotendeel aan het buitengebied gebonden bedrijf. De ontwikkeling zorgt voor een verbeterde inrichting van het bedrijf, zodoende de vitaliteit van het bedrijf en draagt bij aan een vitaal en leefbaar buitengebied. Er is sprake van een adequate landschappelijke inpassing en compensatie van verlies aan ecologische- en/of landschappelijke waarden. In Bijlage 2 is het ruimtelijk kwaliteitsplan ten behoeve van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgenomen. Hierin is gemotiveerd dat de meerwaarde die als gevolg van deze ontwikkeling ontstaat geïnvesteerd wordt in de kwaliteit van de groene omgeving. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Bijlage 2 en paragraaf 3.3.3. Op deze plaats wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omcirkeld (bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' is er ruimte voor een verscheidenheid aan functies, waaronder (lokaal gewortelde) bedrijvigheid. Door de bedrijfsuitbreiding ten behoeve van het verplaatsen van de tweede bedrijfswoning wordt aan een lokaal geworteld bedrijf een toekomstbestendig perspectief gegeven, wat bijdraagt aan de vitaliteit van de omliggende kernen. De plannen op het perceel van de Wiemselweg 5 in Tilligte doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. Een loonbedrijf is een passende bedrijvigheid in het buitengebied, gezien de aard en omvang van het bedrijf. Daarnaast levert de voorgenomen ontwikkeling geen extra belemmeringen op voor de agrarische functies in de omgeving, gezien de afstand tot deze bedrijven minimaal wijzigt.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen.' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van de aanduiding 'dekzandvlakte en ruggen' zijn grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Echter zijn in de loop van de tijd een groot gedeelte in cultuur gebracht en vervlakt. De ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar maken. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem
Het voorgenomen plan houdt rekening met de ambities van de natuurlijke laag. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is dit uitgewerkt. Hiermee is het initiatief in overeenstemming met de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het landschap werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
Bij het opstellen van het erfinrichtingsplan en de landschappelijke inpassing van de planlocaties is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap in acht zijn genomen, zodat de maatregelen een versterking van het landschap tot gevolg hebben. Er is geen sprake van afbreuk aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Laag van de beleving
Ter plaatse van het plangebied geldt, ten aanzien van de laag van de beleving, het gebiedskenmerk 'donkerte'. Dit gebiedskenmerk wordt toegekend aan gebieden waar het 's nachts nog echt donker is en waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.
Met dit plan wordt op een bestaande bedrijfsbestemming een bedrijfswoning verplaatst. De lichtuitstoot van deze woning is verwaarloosbaar ten opzichte van de bestaande situatie. De aanpassing van het erf brengt geen veranderingen aan de lichtuitstoot met zich mee.
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Toets
Figuur 3.5 Uitsnede visiekaart (bron: Omgevingsvisie Dinkelland
Op figuur 3.5 is te zien dat het plangebied wordt gekenmerkt door de landschapsstructuur 'Gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek' In deze gebieden zijn waarden aanwezig modern, agrarisch gebruik alsmede landschapswaarden die van belang zijn voor natuur, beleving en recreatie.
De verplaatsing van de woning brengt geen nieuwe functies aan de omgeving met zich mee, waardoor de dynamiek van het buitengebied onveranderd blijft. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk ingepast waardoor de landschapsstructuren worden versterkt in het gebied.
Ook past de voorgenomen ontwikkeling binnen het speerpunt 'toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd'. De gemeente wil middels dit speerpunt een economisch gezonde bedrijfsvoering voor de agarische sector. De gemeente wil ontwikkelingen slim combineren met oog voor balans tussen economische voordelen, de leefbaarheid, voorkomen van leegstand en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Een loonwerkbedrijf functioneerd ondersteunend aan de agarische sector. Om de bedrijfsvoering van het loonbedrijf (economisch) duurzaam te houden is een effciente en passende inrichting van het erf wenselijk. In de huidige situatie is er sprake van een concentratie van functies bij de entree van het perceel (wonen, werken en parkeren). Hierdoor is het wenselijk om de bedrijfswoning te verplaatsen naar de noordoostzijde van het perceel zodat er ruimte gemaakt kan worden voor de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen en manouvreruimte op eigen terrein. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede vermindert de verkeersbewegingen op het terrein en zorgt voor een logische routing van het parkeerterrein naar het kantoor en de kantine. Daarmee past de ontwikkeling binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.
Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.
De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisatites, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:
De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.
Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.
Voor deze woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogrammer per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.
Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.
Toets
Gezien er met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een bestaande en bestemde bedrijfswoning die slechts verplaatst wordt naar een andere locatie, blijft de kwantitatieve woningvoorraad in het buitengebied gelijk. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.
Het buitengebied van Dinkelland kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen, al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van deze beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikt de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in MijnOmgevingsvisie Dinkelland.
Doelstelling
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Reikweidte
De beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' is uitsluitend van toepassing op het buitengebied van de gemeente en de regels en voorwaarden uit deze notitie zijn een nadere gemeentelijke uitwerking van het provinciaal beleid waaronder artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de planologische mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen/ het omgevingsplan bij recht of met toepassing van een binnenplanse afwijking/ binnenplanse omgevingsplanactiviteit biedt. Ook is deze beleidsregel niet van toepassing op o.a. de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen en bestaande woningbouwlocaties die binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom zijn gelegen en richting het buitengebied worden uitgebreid en op zonne- en windparken.
Afhankelijk van de wijze waarop een ontwikkeling juridisch-planologisch geborgd moet worden, moet voor de toepassing van deze beleidsregel een procedure herziening bestemmingsplan/ omgevings-plan of een buitenplanse afwijking/omgevingsplanactiviteit worden doorlopen.
Algemene randvoorwaarden
Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden bepaalde algemene randvoorwaarden waar aan voldaan moet worden. Naast dat voldaan moet worden aan het van toepassing zijnde Rijks- en provinciaal beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, betreffen dit bijvoorbeeld randvoorwaarden die zijn opgesteld met het oog op ‘een goede ruimtelijke ordening’ of een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ ingeval de Omgevingswet inwerking is getreden.
Daarnaast moet bij de toepassing van deze beleidsregel in elk geval voldaan worden aan de algemene randvoorwaarden:
Toets
Voor het vergroten van het bestaande bedrijfsperceel is een aanvullende kwaliteitsimpuls vereist. De hoogte van deze kwaliteitsimpuls wordt bepaald door een berekening van de waardevermeerdering uit te voeren op basis van het bepaalde in paragraaf 8.1 van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit'. Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan.
Door Borgerink Groendesign is een ruimtelijk kwaliteitsplan ten behoeve van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Als gevolg van het plan wordt 1.444 m2 aan agrarische grond gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' (niet agrarisch). Daarnaast wordt 4.847 m2 agrarische grond omgezet naar de bestemming Groen in het kader van de landschappelijke inpassing. Daarmee wordt de grond afgewaardeerd. Tot slot wordt 1.815 m2 grond met de bestemming Groen gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' (niet agrarisch). De meerwaarde van de planologische bedraagt derhalve € 150.822,00. In onderstaande afbeelding is de berekening weergegeven.
Op grond van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving mogen de advieskosten van het KGO-plan (maximaal 10% van de KGO-investering) tot een maximum van € 5.000,- worden afgetrokken van de investering. Eveneens mogen de kosten van het Kwaliteitsteam (Q-team) van de investering worden afgetrokken.
Aangezien de werkzaamheden van het loonbedrijf deels functioneel aan het buitengebied zijn gebonden geldt dat maximaal 50% van de meerwaarde van de gronden geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Op basis daarvan geldt dat € 70.161,00 geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit, zie onderstaande afbeelding.
De KGO-investering vindt zowel op het erf als in de omgeving van het plangebied plaats. In Bijlage 2 is de concrete KGO-investering uitgewerkt.
De landschappelijke inpassing van het erf wordt aangemerkt als basisinspanning. Het erf wordt als gevolg van het plan heringericht waarbij de situering van de parkeerplaatsen wordt gewijzigd en waarbij nieuwe landschapselementen worden aangebracht. Het betreft onder andere nieuw houtsingels en een erfbos, nieuwe bomenrijen met onderbeplanting en een grondwal met beplanting.
Om in de totale vereiste investering te voorzien (aanvullende investering) worden op vier locaties bestaande kikkerpoelen opgeschoond én een aantal nieuwe kikkerpoelen gerealiseerd. Daarvoor is contact opgenomen met Landschap Overijssel die voornemens zijn om in het buitengebied van Tilligte een aantal natuurlijke 'stapstenen' in de vorm van kikkerpoelen te realiseren voor de bestaande boomkikkerpopulatie in en rondom de Plooij te Tilligte. Het KGO-plan is ter beoordeling aan het Kwaliteitsteam landelijk gebied voorgelegd. Het Kwaliteitsteam heeft een positief advies gegeven. Het plan geeft invulling aan de doelstellingen van het beleid Buitengebied met kwaliteit. Er is sprake van een goede invulling in het buitengebied van Dinkelland. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.4: Uitsnede casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve consequenties voor elementen op de casco kaart. Er worden geen groenelementen verwijderd en de ontwikkeling wordt ingepast op basis van bestaande landschappelijke elementen ter plaatse. Daarnaast worden nieuwe elementen aangelegd conform het ruimtelijk kwaliteitsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de verplaatsing van één bedrijfswoning mogelijk gemaakt door het bestemmingsvlak te vergroten. De veranderende erfinrichting zorgt voor een verbetering van de inrichting waaronder de routing en het parkeren op het erf. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De verplaatsing van een woning wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D 11.2 staat "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" genoemd. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de bijbehorende drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 20 hectare of meer.
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (toename van een loon- en grondverzetbedrijf met 3.259 m²) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarde niet wordt overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Op basis van de genoemde punten kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Gezien de voorgenomen ontwikkeling, de verplaatsing van één bestaande bedrijfwoning waarbij de bedrijfsbestemming vergroot wordt en de inrichting verbeterd wordt, neemt de bebouwing op het perceel niet toe. De aard en omvang van het project is kleinschalig. Daarnaast is het plangebied gelegen in het buitengebied, waar middels de landschappelijke inpassing de vormgeving passend wordt gemaakt aan de omgeving.
Daarnaast wordt er middels deze herziening de bestemmingen van de gronden zodanig aangepast dat deze conform de huidige situatie zijn. Hierbij is het de bedoeling om de reeds vergunde en gebouwde schuur aan de linkerzijde van het perceel passend te krijgen met de bestemming. Gezien er hier geen sprake is van fysieke veranderingen in de leefomgeving, wordt deze ontwikkeling eveneens niet aagemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 voert Loonwerk- en Transportbedrijf Postel diverse activiteiten uit, welke deels op het bedrijfsperceel en deels op locatie plaatsvinden. Bij de toets voor het aspect 'milieuzonering' zijn daarom een drietal typen bedrijven/activiteiten uit de VNG-uitgave aangehouden, zie onderstaande tabel. Het gaat daarbij concreet om de typen:
Zoals blijkt uit deze tabel geldt voor deze typen bedrijven een grootste richtafstand voor het aspect geluid. De richtafstand bedraagt 50 meter.
Tabel 4.1: Richtafstanden vergelijkbare bedrijvigheid (bron: VNG-brochure)
In de directe omgeving van het bedrijfsperceel bevinden zich drie gevoelige functies, zie figuur 4.1. Het gaat dan om de agrarische bedrijfswoningen aan de Wiemselweg 3, Ootmarsumsestraat 184 in Tilligte en de burgerwoning aan de Wiemselweg 8. Deze (bedrijfs)woningen (dichtstbijzijnde gevel) liggen op respectievelijk 100, 116 en 240 meter afstand van de grens van het bedrijfsperceel. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geluid'.
Figuur 4.2: Ligging bedrijfsperceel t.o.v. gevoelige functies (bron: Atlas Overijssel)
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving).
In de nabijheid van het plangebied zijn meerdere milieubelastende functies aanwezig. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies betreffen agrarische grondgebonden veehouderijen aan de Wiemselweg 3 en Ootmarsumsestraat 184. De agrarische bedrijven liggen op meer dan 100 meter afstand van de te verplaatsen bedrijfswoning. Zoals gezegd is in dit geval alleen het aspect ‘geur’ interessant. Op het aspect 'geur' wordt in paragraaf 4.3 nader ingegaan.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De woning valt aan te merken als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich aan de Wiemselweg 3 en Ootmarsumsestraat 184 (grondgebonden agrarisch bedrijf) op een afstand van respectievelijk circa 100 en 116 meter van het plangebied. De woning ligt op een grotere afstand van deze objecten. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsvereiste van minstens 50 meter. Vorenstaande brengt met zich mee dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis van dit gegeven wordt geacht dat geur geen belemmering vormt voor het plan. Er blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
In opdracht van initiatiefnemer heeft Dumea B.V. een verkennend bodemonderzoek verricht aan de Wiemselweg 5 Tilligte.. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 3. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het bepalen van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit van de gronden waar de bedrijfswoning heen wordt verplaatst en of de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740.
Gehele locatie
In het bovengrondmengmonster BM1 is een lichte verhoging PCB’s aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 is een lichte verhoging PCB’s aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM2 zijn geen verhogingen aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb1wm1 is een matige verhoging barium aangetroffen. Naar aanleiding van deze verhoging is de bestaande peilbuis opnieuw bemonsterd. Uit het analysecertificaat van het her-monster (PB1 WM2) blijkt dat er een lichte verhoging barium is aangetroffen in het grondwater.
Zware metalen worden vaker verhoogd aangetroffen in het grondwater en kunnen van nature verhoogd voorkomen. Tevens kunnen zware metalen in concentratie sterk fluctueren.
Algemeen
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.
De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.
Naast het “Besluit bodemkwaliteit” dient opgemerkt te worden dat in het kader van de “handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie” ook onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Wiemselweg waar een maximaal toegestane snelheid van 60 km per uur geldt. Om te bepalen of akoestisch onderzoek noodzakelijk is, is de geluidskaart geraadpleegd (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3: Geluidsbelasting nieuwe locatie bedrijfswoning (bron: Atlas van de Leefomgeving)
Op bovenstaande kaart is de geluidsbelasting op het plangebied, met de te verplaatsen woning in rood weergegeven. Uit de gegevens van de Atlas van de Leefomgeving blijkt dat de geluidbelasting van het perceel Wiemselweg 5, de nieuwe locatie van een bedrijfwoning, ruim lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gelet hierop is sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting en kan wat betreft wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn onder andere het realiseren van 100.000 m2 kantoren of 1.500 woningen. Gezien de beperkte omvang, in vergelijking met deze voorbeelden, is het voornemen aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Met voorliggend plan wordt geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2 van het Bevi. Er is daarmee geen sprake van externe werking voor het aspect 'externe veiligheid'. Er wordt eveneens geen kwetsbaar object aan het plangebied toegevoegd. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 1,3 km van het plangebied dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 13-09-23 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4. Op basis van de locatie en de gegeven antwoorden blijkt dat op het plan de korte procedure van toepassing is. De waterparagraaf volstaat met de standaard waterparagraaf.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [projectnummer 5509, versie 1.0], zie ook Bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.
Stikstof
Uit vergelijkbare projecten die in de periode 2019 tot en met 2021 zijn uitgevoerd, en beoordeeld door de ODT, is gebleken dat bij veel bouwprojecten of bestemmingsplannen de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Gezien de omvang van het project, waarbij één woning met bijgebouwen wordt verplaatst, en de afstand van 2,1 kilometer tot het dichtbijgelegen Natura 2000-gebieden is het aannemelijk dat voorliggend project geen significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie zal veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Een gedetailleerd onderzoek naar stikstofdepositie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:
Vermoedelijk nestelen er vogels in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnest uitgesloten kan worden.
Door het onvoorbereid uitvoeren van de voorgenomen activiteiten kan niet uitgesloten worden dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden en dat vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, waarvan mogelijk de vaste rust- en/of voortplantingsplaats negatief beïnvloed worden geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt echter geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden, of dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het ongeschikt maken van het werkterrein is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.
Vleermuizen en hun vaste verblijfplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Als gevolg van het slopen van de woning wordt mogelijk een vleermuis verstoord of gedood en een vaste rust- en voortplantingsplaats verstoord, beschadigd en vernield. Er dient een aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden om de functie van de woningvast te kunnen stellen. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober). Op basis van nader onderzoek kunnen de wettelijke consequenties bepaald worden.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties.Gevolgen van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten' en 'beekdalen en overige laagten'. Daarnaast ligt het plangebied in een bufferzone rond een erf. In figuur 4.5 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.5: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Voor gebieden met de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle periodes. Er bestaat een kans op archeologische resten uit de late middeleeuwen in de nabijheid van stuwwalhellingen met een plaggendek. Het plangebied wordt echter omringd door diepe erosiedalen met natte, zandige bodems. Verder zal er vermoedelijk hoofdzakelijk sprake zijn van losse vondsten. Archeologische resten bevinden zich vlak onder het maaiveld en zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dergelijkge gebieden luidt "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Voor gebieden met de aanduiding 'beekdalen en overige laagten' geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle periodes. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Het beleidsadvies bij dergelijkge gebieden luidt "vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten".
Binnen een bufferzone rond een erf, adellijk huis of watermolen geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het beleidsadvies voor dergelijke zones is "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m², zoals in onderhavig geval, geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Toets
Bij voorliggend plan is enkel sprake van bodemingrepen ten behoeve van de realisatie van de bedrijswoning. De oppervlakte aan bodemingrepen ligt onder de drempelwaarde van 2500 m² waarvoor archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Derhalve geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Wel gaat het om een erf dat op de kaart uit 1900 al te zien is. Het oudste pand dat in de huidige situatie nog op het erf aanwezig is, dateert echter uit 1969. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Wiemselweg, voor deze weg geldt een maximale snelheid van 60 km/u. De ontwikkeling op deze locatie, het verplaatsen van een bedrijfswoning en het aanpassing bestemmingsvlak zodat een bestaand bedrijfsgebouw binnen de bestemming valt, neemt geen extra verkeersbewegingen met zich mee ten opzichte van de bestaande situatie. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein zoals dat nu ook al het geval is. Er is voldoende ruimte om in parkeerplaatsen te voorzien. De te verplaatsen bedrijfswoning zal eveneens op eigen terrein voorzien worden van voldoende parkeerplaatsen. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch (artikel 3)
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. Voor een aantal werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Landschappelijke elementen, die niet zijn aangeduid, kunnen worden verwijderd wanneer daar een landbouwkundige noodzaak voor is. Een criterium daarbij is wel dat de structuur van het landschap niet wordt aangetast. Dit kan betekenen dat het element elders gecompenseerd moet worden.
Bedrijf - (agrarisch) dienstverlenend bedrijf (artikel 4)
De bestemming heeft betrekking op bedrijvigheid zoals uitgevoerd wordt door bijvoorbeeld loonwerkbedrijven of landbouwmechanisatiebedrijven, mogelijk in combinatie met grondgebonden agrarische bedrijvigheid.
Binnen deze bestemming zijn de volgende activiteiten toegestaan:
Uitoefenen van een (gemechaniseerd) loon- grondverzetbedrijf, verhuur van machines met bemanning alsmede aanneming t.b.v. agrarische- en cultuurtechnische werken, landschapsinrichting en -onderhoud, transport- en GWW-activiteiten, containerverhuur, sloopwerkzaamheden, ondersteuning bij calamiteiten zoals brand e.d., containerverhuur, beperkte inname van grond en ongebroken puin, inzameling afval.
Landbouwmechanisatie (in hoofdzaak eigen materieel (geen detailhandel)).
Verhuur van tractoren plus (landbouw-)machines, motorrijtuigen met beperkte snelheid, vrachtwagen(s), bedrijfsauto's e.d. inclusief bemanning;
Feitelijke uitvoering van de loonwerkactiviteiten vindt plaats buiten de eigen inrichting i.c. op locaties van opdrachtgevers (w.o. agrariërs, overheden, waterschap, particulieren, nutsbedrijven, aannemers, e.d.); wel vindt er op het achterterrein houtversnipperen, opslag, overslag plaats van diverse stoffen, tevens vindt hier de afvalinzameling plaats en de opslag van overige bouwstoffen als PVC buizen, bestratingsmateriaal, granulaat etc.
Werkterreinen zijn o.a.: agrarisch, cultuurtechnisch, grondverzet (GWW), beheer watergangen en bermen, sloopwerken, landschapsbeheer /-inrichting en -onderhoud, infrastructuur, recreatie, e.d.
Binnen het bestemmingsvlak heeft het bedrijf bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsfunctie. De inzamelingsactiviteiten worden op de verbeelding door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - (agrarisch) dienstverlenend bedrijf - inzameling afval' toegelaten. Binnen de begrenzing van deze aanduiding is de inzameling van grof huishoudelijk afval en bedrijfsafval mogelijk.
Groen (artikel 5)
De gronden binnen de bestemming groen zijn bestemd voor onder andere groenstroken en speelvoorzieningen. Bij recht zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. De plaatsing van speeltoestellen of kunstwerken is onder voorwaarden mogelijk. Onder deze bestemming vallen ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. Tevens is onder voorwaarden medegebruik van de gronden in de vorm van evenementen toegestaan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Bij voorliggend plan wordt de Kwaliteitsimpulsm Groene Omgeving (KGO) toegepast, waarmee er sprake is van een provinciaal belang. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van vooroverleg ter beoordeling voorgelegd aan de provincie.
Waterschap Vechtstromen
Op 13-09-23 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.