Plan: | Buitengebied, Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPWESTERIKWEG8-VG01 |
De eigenaar van het woonperceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld is voornemens om een schuur te vergroten met 250 m2 en een nieuwe kapschuur te realiseren van 108 m2. Binnen het geldende bestemmingsplan is er geen ruimte om op dit perceel nog extra bijgebouwen te realiseren. Om dit voornemen mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van het 'schuur voor schuur' beleid van de gemeente Dinkelland. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt er aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld 643 m2 aan schuren met asbest gesloopt.
Deze voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan voor zowel het perceel Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plan bestaat uit een erf aan de Westerikweg 8 te Saasveld en een woonerf aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld. De locaties liggen respectievelijk circa 1,65 km ten noorden van Saasveld en circa 2 km ten noordoosten van Saasveld. Beide erven liggen in het westen van de gemeente Dinkelland. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T, perceelnummers 276, 278, 1591 en 1592 (Westerikweg 8) en gemeente Weerselo, sectie T, perceelnummers 1917 en 1918 (Beekdorpweg 9 en 11). In figuur 1.1 is de ligging van beide percelen rood omkaderd.
Figuur 1.1: ligging plangebied, links Westerikweg 8 en rechts Beekdorpweg 9 en 11 (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van de plangebieden (Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11) zijn in figuur 1.2 weergegeven. In deze figuur is een uitsnede van de bestemmingsplannen weergegeven waarop de begrenzing van beide percelen te zien is.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied. V.l.n.r. Westerikweg 8 & Beekdorpweg 9 en 11 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel aan de Westerikweg 8 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied, Partiële herziening Beekdorpweg 9 en 11'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 februari 2018 door de gemeenteraad van Dinkelland. In onderstaande figuur 1.3 zijn de verbeeldingen van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2010' en 'Buitengebied, Partiele herziening Beekdorpweg 9 en 11' weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en 'Buitengebied, Partiele herziening Beekdorpweg 9 en 11' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het woonerf aan de Westerikweg 8 ligt binnen de bestemming 'wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en boerderijkamers. In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om invulling te geven aan het voornemen om naast de bestaande bijgebouwen nog een nieuw bijgebouw te realiseren en een stuk aan te bouwen bij de bestaande schuur. Het bestemmingsplan zelf kent geen afwijkingsmogelijkheden om de toename aan bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Aangezien het voornemen wordt gerealiseerd door middel van de schuur voor schuur regeling, is ook een herziening nodig voor het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld.
Het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld is is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiele herziening Beekdorpweg 9 en 11 en is voorzien van de bestemming 'wonen' met de bouwaanduiding 'twee-aaneen'. Op dit perceel zijn meerdere bijgebouwen gelegen.
Op grond van de voorgenomen ontwikkeling wordt de maximale oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel Westerikweg 8 te Saasveld overschreden. In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. De sloop vindt plaats aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld. Om de maximale oppervlakte aan bijgebouwen juridisch-planologisch vast te leggen dient het bestemmingsplan voor beide percelen herzien te worden.
Daarnaast wordt de bestemming voor het perceel aan de Westerikweg 8 t Saaveld gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - voormalig agrarisch', teneinde de bedrijfsactiviteiten (opslag van goederen ten behoeve van een bouw- en handelsonderneming) mogelijk te maken.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Beide erven bevinden zich op korte afstand van elkaar in het buitengebied van Saasveld. De erven zijn gelegen in een vrij kleinschalig agrarisch cultuurlandschap met agrarische percelen die voornamelijk uit graslanden en maisakkers bestaan. In het gebied liggen meerdere bosjes afgewisseld met houtwallen en singels. Het erf aan de Westerikweg bestaat uit een woonboerderij met naastliggende voormalige veeschuur en een nieuwe schuur/loods. Tevens is een kleine kapschuur aanwezig. Deze kapschuur zal worden gesloopt waarna de nieuwe schuur (middels de schuur voor schuur regeling) uitgebreid zal worden en een nieuw kapschuur gerealiseerd zal worden. De beplanting op het erf is met name aan de voorzijde ter hoogte van de Westerikweg gesitueerd.
Het erf aan de Beekdorpweg 9 en 11 bestaat uit een dubbel woonhuis met kapschuur en enkele bijgebouwen. Het erf is groen ingepast met aan de achterzijde van het erf een poel en een bloemenweide die is ingezaaid met een bloemenmengsel. Daarnaast bevinden zich enkele oude eiken op het erf, waaronder een zeer oude knoteik. De voormalige varkensschuren zijn omgeven door een dichte singel.
Figuur 2.1: huidige situatie Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld (bron: Atlas van Overijssel)
De initiatiefnemer c.q. eigenaar van het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld is voornemens om een nieuw bijgebouw te realiseren met een oppervlakte van 108 m2 voor privégebruik en daarnaast een bestaand gebouw te vergroten met 250 m2 teneinde de opslag van goederen voor een bouw- en handelsonderneming mogelijk te maken. Daarnaast wordt er een bestaande opstal met een oppervlakte van circa 56 m2 op het erf aan de Westerikweg 8 gesloopt. De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het Schuur voor Schuur beleid van de gemeente Dinkelland te combineren met het VAB+ beleid. In onderstaande figuur 2.2 is een landschapsplan opgesteld waarin de toekomstige situatie aan de Westerikweg 8 gevisualiseerd is. Het landschapsplan voor de Westerikweg 8 is tevens als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Het landschapsplan voor de Beekdorpweg is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie Westerikweg 8 Saasveld (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
Het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld is landschappelijk ingepast door bestaande houtwallen (H). Daarnaast wordt nieuwe beplanting voorgesteld (J/K). De nieuwe beplanting bestaat uit inheemse bomen in de maat 14-16 (stamomtrek in cm) en een nieuw aan te planten houtsingel met inheems bosplantsoen in de aanplantmaat 80-100 (hoogte in centimeters) met hazelaar, Gelderse roos, veldesdoorn, lijsterbes, zomereik en berk in een gelijke verhouding en 90 stuks. De plantafstand bedraagt 1 meter in en tussen de rijen in driehoeksverband. De houtsingel bestaat uit 3 plantrijen. De bestaande hal (B) wordt vergroot met een oppervlakte van 250 m2. Daarnaast wordt zoals gezegd een bestaande opstal van circa 56 m2 gesloopt (D). In het kader van de schuur voor schuur-regeling en ter vervanging van deze opstal wordt een nieuwe kapschuur gerealiseerd met een oppervlakte van 100 m2 (C).
In figuur 2.3 is het landschapsplan voor de Beekdorpweg 9 en 11 weergegeven. Aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld wordt circa 643 m2 aan schuren met asbest gesloopt (Q, gele omlijning). Om aan te tonen dat deze schuren asbesthoudend zijn is een asbestinventarisatie verricht. Op 25 april 2018 is door AsbestdakAdvies een asbestinventarisatie uitgevoerd van de dakconstructies van de schuren en de direct onderliggende ruimtes op de locatie aan de Beekdorpweg 9 en 11. De bevinden zijn verwerkt in een asbestinventarisatierapport (projectnummer P180311.00, d.d 8 mei 2018). De asbestinventarisatie is in Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld wordt landschappelijk ingepast door middel van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Als gevolg van de uitbreiding van LanKo Timmerfabriek wordt een deel van de vereiste investering gerealiseerd aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld. Derhalve zal er als gevolg van onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe landschappelijke inpassing c.q. investering in het landschap plaatsvinden.
Figuur 2.3: Landschapsplan Beekdorpweg 9 en 11 (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van twee schuren aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld en de realisatie van een schuur aan de Westerikweg 8 te Saasveld. Gelet op het feit dat er in het onderhavige plan eerst bebouwing zal worden gesloopt, alvorens er een nieuwe schuur wordt gebouwd, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied van de gemeente Dinkelland zal niet toenemen. Derhalve kan gesteld worden dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking daarom achterwege kan blijven.
Echter, op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Het initiatief is getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel, hiermee ontstaat het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
In onderhavig plan gaat het om het saneren van voormalige bebouwing op een bestaand woonerf aan de Beekdorpweg 9 en 11, waarbij de bebouwing niet langer de beoogde voormalige bedrijfsfunctie vervult. De bebouwing wordt gesaneerd en de bestemming 'Wonen' blijft daarbij intact. In de bouwregels van dit bestemmingsplan wordt geborgd dat de gesloopte gebouwen niet kunnen worden teruggebouwd.
Aan de Westerikweg 8 te Saasveld wordt, ter compensatie van de gesloopte bebouwing aan de Beekdorpweg 9 en 11, een nieuwe schuur gerealiseerd en een bestaande schuur vergroot. Het voornemen geeft hiermee invulling aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (artikel 2.1.5, Omgevingsverordening Overijssel 2017) en daarmee past binnen de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. Onderstaand een figuur met de ontwikkelingsperspectieven
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locaties zijn omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied valt binnen het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit perspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Initiatiefnemers zijn voornemens om middels de beleidsnota 'Schuur voor schuur gemeente Dinkelland' aan de Westerikweg 8 te Saasveld 358 m2 aan extra bijgebouwen te realiseren. In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren zal er aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld 643 m2 aan schuren (met asbest) gesloopt worden. Het gewenste voornemen leidt niet tot negatieve effecten voor nabijgelegen agrarische bedrijven. Derhalve doen de plannen van de intiatiefnemer geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag bestaat bij beide locaties uit 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Onderhavig plan betreft de sloop van twee schuren met een gezamenlijke oppervlakte van 643 m2 en de herbouw van circa 358 m2. Er zal dus meer gesloopt worden dan dat er teruggebouwd gaat worden.
Daarnaast kent een gedeelte van het erf aan de Westerikweg 8 het gebiedskenmerk 'Beekdalen en natte laagtes'. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lagere delen, naar de beken en rivieren. Het landschap is dynamisch met een open karakter met hogere randen. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van een extra bebouwing aan de Westerikweg 8 te Saasveld. Als gevolg van het gewenste voornemen wordt er aan de Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld een veelvoud aan schuren gesloopt. Hierdoor zal de oppervlakte aan bebouwing in het buitengebied van Dinkelland afnemen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' en 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, voormaligeheidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen worden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en mest - heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Herkenbaarheid van de essen, flanken, maten en flieren en heidegebieden is sterk afgenomen. Samenhang essenlandschap - bijvoorbeeld de relatie bebouwing/ erf/ omliggend land - verdwijnt. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren. (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Beide percelen zijn gelegen aan de rand van het essenlandschap. Op basis van deze laag is hier ruimte voor ontwikkelingen. Er zal een schuur gesloopt worden en op een bestaand erf zal een schuur bijgebouwd worden.
Het Oude hoevenlandschap kenmerkt zich door verspreiden erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden zij bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstrcutuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdalen heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
De sloop van de landschapsontsierende schuren aan de Beekdorpweg 9 en 11 draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het voornemen versterkt daarmee de gewenste erfstructuur binnen het oude hoevenlandschap.
Stedelijke laag
De 'stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Laag van de beleving
De percelen aan de Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11 kennen met betrekking tot de laag van beleving het gebiedskenmerk 'Donkerte'. De donkere gebieden geven een indicatie van het 'buitengebied' van Overijssel, de natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Met de sloop van een schuur zal er geen impact zijn op het gebiedskenmerk 'Donkerte'. De nieuw te bouwen schuur aan de Westerikweg 8 heeft geen negatieve invloed op de waarde 'donkerte'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging, volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 22 maart 2016 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.
Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Voor het plangebied geldt dat er zowel voor de sloop- als bouwlocatie sprake is van een woonbestemming.
Met dit beleid kan extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd worden. Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.
In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:
Daarnaast gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Toets
Onderhavig plan voldoet aan de uitgangspunten van het schuur voor schuur beleid. Zowel het perceel aan de Westerikweg 8 waar een nieuwe schuur wordt gebouwd en een bestaande schuur wordt uitgebreid, als het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 waar landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, liggen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Op het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 wordt 643 m2 aan bebouwing met asbest gesloopt, zie Bijlage 4 voor de asbestinventarisatie.
Door de sloop van 643 m2 aan asbestschuren ontstaat een extra bouwrecht van 371,5 m2 aan bijgebouwen. De eerste 100 m2 aan extra bouwrecht komt voort uit de eerste 100 m2 sloop volgens de verhouding 1:1. De overige 271,5 m2 aan extra bouwrecht komt voort uit de overige sloop van 543 m2 volgens de verhouding 1:2 (543/2 = 271,5). Derhalve geeft de sloop van 643 m2 aan asbestschuren een extra bouwrecht van van 371,5 m2.
De extra bouwrechten worden ingezet om aan de Westerikweg 8 te Saasveld circa 358 m2 extra bebouwing te realiseren. Er is geen sprake van cultuurhistorische waarde van de te slopen opstallen. Zowel voor het perceel aan de Westerikweg 8 als het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 dient een procedure tot herziening van het bestemmingsplan te worden doorlopen. Onderliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van extra bebouwing mogelijk aan de Westerikweg 8 te Saasveld. Daarnaast zorgt dit bestemmingsplan er tevens voor dat op het perceel Beekdorpweg 9 en 11 de herbouw van de gesloopte bebouwing planologisch niet meer mogelijk is. Naast de planologische verankering in het bestemmingsplan is hiervoor een overeenkomst tussen de eigenaren van de percelen afgesloten. Tevens is voor beide percelen een landschapsplan opgesteld teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.2).
Sinds 2006 kent de gemeente Dinkelland beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. In de kadernota “uitdagend buitengebied” is hiervoor de eerste aanzet gegeven. Het beleid is uiteindelijk vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland 2010.
Hierbij is het mogelijk gemaakt om in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen andere dan agrarische activiteiten te verrichten. In veel gevallen gaat het om erven waar de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. In die gevallen krijgt een erf een nieuwe functie.
In andere gevallen worden vrijkomende gebouwen bij een functionerend agrarisch bedrijf ook veel gebruikt voor een andere bedrijfsactiviteit. Het bestaande Vrijkomend Agrarisch Bedrijfsgebouwen (VAB) beleid gaat ervan uit dat maximaal 500 m2 aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt mag worden voor een niet-agrarische functie. Bij beëindigde agrarische bedrijven mogen de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen ook gebruikt worden voor opslagdoeleinden.
Het VAB+ beleid heeft o.a. een sociaal economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers. Een belangrijke economische drager in het landelijk gebied is landbouw, recreatie, natuur. Daarnaast dient het VAB beleid ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. Het nieuwe VAB+ beleid beperkt zich dus niet alleen tot vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. Ook andere vrijgekomen bedrijfsgebouwen kunnen aanspraak doen op de nieuwe regeling. Gelet hierop wordt het beleid VAB+ beleid genoemd.
Toets
In het schuur voor schuur beleid van de gemeente Dinkelland is aangegeven dat het in afwijking vna het VAB+ beleid, het VAB+ beleid ook geldt voor locaties die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd is met het VAB+ beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het schuur voor schuur-beleid.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden in het kader van de schuur voor schuur-regeling extra bebouwingsmogelijkheden gecreërd. Middels het VAB+ beleid is het mogelijk om deze gebouwen bedrijfsmatig te gebruiken voor de opslag van goederen. In paragraaf 4.1 is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen beperkingen oplevert voor omliggende (agrarische) bedrijven. Het omzetten van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.
Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:
Toets
Het platteland verandert. Veel boeren stoppen ermee waardoor steeds vaker gebouwen leeg komen te staan. Tegelijkertijd kopen burgers vaak de vrijgekomen boerenerven. Het gemeentelijk beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers in het landelijk gebied. De verruiming van de mogelijkheden mag in elk geval niet leiden tot afbreuk van de ruimtelijke kwaliteit. Ten tijde van de Structuurvisie Dinkelland waren er al enkele regelingen in het leven geroepen zoals "rood voor Rood" en "rood voor groen".
De 'Schuur voor schuur' regeling is in 2016 in werking getreden. Doel van deze regeling is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven.
Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van extra bebouwing op het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld. In ruil voor de mogelijkheid om aan de Westerikweg 8 extra bebouwing te realiseren, wordt er aan de Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld een veelvoud aan bebouwing gesloopt. Geconcludeerd kan worden dat het voornemen past binnen de 'Stuctuurvisie Dinkelland'.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5 en 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart Westerikweg 8 Saasveld (bron: Cascokaart provincie Overijssel)
Figuur 3.6: Fragment casco-kaart Beekdorpweg 9 en 11 Saasveld (bron: Cascokaart provincie Overijssel)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Toets
Binnen het plangebied aan de Westerikweg 8 te Saasveld zijn geen elementen aanwezig die behoren tot het casco. De ontwikkeling binnen het plangebied heeft dan ook geen invloed op de cascokaart.
Voor het plangebied aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld geldt dat er wel elementen aanwezig zijn die behoren tot het casco. Echter zijn de casco-elementen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen. Wel is in paragraaf 2.2 aangegeven dat er op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving extra geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit aan de Beekdorpweg 9 en 11. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de versterking van het landschappelijke karakter niet in strijd is met de Cascobenadering.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Zowel het plangebied aan de Westerikweg 8 te Saasveld als het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld zijn gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Bij het realiseren van een nieuwe bestemming danwel nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Als gevolg van onderhavig plan wordt het mogelijk om aan de Westerikweg 8 extra bebouwing te realiseren. Deze bebouwing wordt gebruikt voor de opslag van goederen. Op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor opslaggebouwen (verhuur opslagruimtes) milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in verband met het aspect geluid. De dichtsbijzijnde woning van een derde is gelegen aan de Noordijkeresweg 8. De afstand van de Westerikweg 8 tot de Noordijkeresweg 8 bedraagt minimaal 390. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand waardoor het plan geen negatieve invloed heeft op de omgeving.
Aan de Westerikweg 6 te Saasveld is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van meer dan 50 meter en betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Voor een grondgebonden agrarisch bedrijf is met name het aspect 'geur' van belang. In paragraaf 4.2 is het plan getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij die van toepassing is op dit agrarisch bedrijf. Gebleken is dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aan de Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld wordt enkel bestaande bebouwing gesloopt. Er wordt geen nieuw milieugevoelig of milieubelastend object opgericht. Gelet op de interne werking en de externe werking van de bedrijven en milieuzonering kan geconcludeerd worden dat het perceel Beekdorpweg 9 en 11 geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van bestaande bebouwing aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld en de realisatie van extra bebouwing aan de Westerikweg 8 te Saasveld. Beide percelen zijn in de huidige situatie reeds voorzien van een woonbestemming. De extra bouwmogelijkheden aan de Westerikweg 8 hebben betrekking op de realisatie van bijgebouwen. De bijgebouwen mogen op grond van het bestemmingsplan niet permanent bewoond worden. Wel mogen deze gebouwen gebruikt worden ten behoeve van boerderijkamers. Een boerderijkamer kan worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Onder geurgevoelig object wordt verstaan: 'een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt'. Uitgaande van het maximale gebruik kan een boerderijkamer dat jaarrond wordt gebruikt, zij het door verschillende personen, aangemerkt worden als geurgevoelig object.
Het dichtsbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen aan de Westerikweg 6. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit betreft een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.
Het bouwvlak van dit grondgebonden agrarisch bedrijf tot aan de te realiseren bebouwing bedraagt minimaal 50 meter. Daarnaast wordt de nieuwe bebouwing gebruikt voor de opslag van goederen. Op grond van artikel 1 Wet geluidhinder en veehouderij is er sprake van een geurgevoelig object als er sprake is van een 'gebouw bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'. Op grond van deze definitie is een gebouw bestemd en gebruikt voor de opslag van goederen niet aan te merken als geurgevoelig aangezien hier niet langdurig wordt verbleven. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van extra bebouwing op het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld. De extra bebouwing wordt gebruikt voor de opslag van goederen ten behoeve van de boerderijkamers.
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd van de bestemming 'Wonen' naar 'Bedrijf - VAB' voor het perceel aan de Westerikweg. Er wordt geen nieuwe (milieu)gevoelige functie mogelijk gemaakt. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een bouwwerk waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven. De nieuwe bebouwing wordt gebruikt voor de opslag van goederen. Daarnaast wordt het object niet als gevoelig object beschouwd waardoor bodemonderzoek niet vereist is.
Terra Agribusiness BV heeft ten behoeve van de sloop van 643 m2 aan asbesthoudende schuren aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld een verkennend astbest in bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Doel van het onderzoek is het door middel van een steekproef conform het soort bodemonderzoek, nagaan van de huidige kwaliteit van de grond op de locatie. Het onderzoek is niet bedoeld om de exacte aard en omvang van een eventuele verontreiniging aan te geven. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen:
Hieronder wordt een samenvatting en conclusie van het bodemonderzoek weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar het verkennend asbest in bodemonderzoek.
Op een locatie gelegen aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld, kadastraal bekend gemeente: Weerselo, Sectie: T, nummer(s): 1917 is op 25 juni 2019 een asbest in bodemonderzoek conform NEN5707 uitgevoerd.
De onderzoekslocatie bestaat uit een druppelzone van één zijde van een schuur. De opdrachtgever is voornemens de schuur te slopen.
Druppelzone 1
Ter plaatse van druppelzone 1 zijn 2 inspectiesleuven gegraven. In de inspectiesleuven zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Van de laag 0,00 - 0,15 m-mv is een mengmonster samengesteld en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest in de bodem. In dit grondmengmonster (DZ1) is geen asbest aangetroffen.
Omdat er geen concentratie asbest is aangetroffen, is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie ten aanzien van asbest in de bodem geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Als gevolg van onderhavig plan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object opgericht. Het bestemmingsplan maakt enkel de realisatie van een bijgebouw ten behoeve van de opslag van goederen mogelijk. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuw bijgebouw in het kader van de 'Schuur voor schuur' regeling. Er wordt geen nieuw milieugevoelig object opgericht. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied aan de Westerikweg 8 te Saasveld. Aangezien er aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld enkel gebouwen gesloopt worden, is deze locatie buiten beschouwing gebleven. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,25 kilometer van het plangebied aan de Westerikweg 8 te Saasveld geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 2,25 kilometer afstand van het plangebied is een tankstation met LPG gevestigd. Dit tankstation is gelegen aan de Borsestraat 18 te Weerselo en heeft een vergunde jaardoorzet van 500 tot 1.000 m3 voor LPG. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico voor het vulpunt van LGP is bepaald op 25 meter, voor het reservoir van LPG op 15 meter en voor de afleverzuil ook op 15 meter. Voor het groepsrisico geldt een afstand van 150 meter. Gelet op bovenstaande geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 10 april 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. De watertoets is enkel voor de Westerikweg 8 te Saasveld uitgevoerd aangezien er op dit perceel een nieuw bijgebouw wordt gerealiseerd en tevens een bestaand bijgebouw vergroot wordt. Aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld wordt een bestaande schuur gesloopt. De oppervlakte aan verharding neemt op die locatie af.
Op grond van de watertoets volgt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Eelerwoude (d.d. 20-5-2019) voor zowel het perceel aan de Westerikweg 8 als de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld. De quickscan flora en fauna is in Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. In de quickscan zijn de aanwezige natuurwaarden in beeld gebracht op basis van bestaande inventarisatiegegevens en een verkennend veldbezoek. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van landelijke, provinciale en indien beschikbaar regionale verspreidingsinformatie.
Op basis van een veldbezoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied voor de verwachte soorten en/of soortgroepen beoordeeld. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 17 mei 2019 bij gunstige weersomstandigheden waarbij het gaat om een deskundigenoordeel op basis van de fysieke gesteldheid van het terrein (biotopen onderzoek). Daarnaast zijn de aangetroffen belangwekkende soorten ook genoteerd.
De resultaten van de quickscan flora en fauna worden hieronder beschreven. Voor de volledige rapportage van de quickscan flora en fauna wordt verwezen naar Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De plangebieden aan de Beekdorpweg 9 en 11 en Westerikweg 8 te Saasveld maken geen onderdeel uit van gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Wel grenst het plangebied aan de Westerikweg aan een zone die deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. In onderstaande figuur 4.3 is de ligging van het plangebied aan de Westerikweg 8 ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven. Het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld is gelegen op een afstand van circa 372 meter van de dichtsbijzijnde gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland.
Figuur 4.3: ligging Westerikweg 8 ten opzichte van NNN (bron: Eelerwoude)
Aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld worden enkel schuren gesloopt. Aan de Westerikweg 8 te Saasveld wordt er middels de schuur voor schuur regeling een nieuwe schuur gerealiseerd op het perceel. De nieuwe schuur wordt niet gerealiseerd op de gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Van een afname NNN areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten.
Natura 2000-gebied
De plangebieden liggen niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, bevindt zich op een afstand van 4,6 kilometer van het perceel aan de Westerikweg 8 en op 3,3 kilometer van het perceel aan de Beekdorpweg en betreft het Natura 2000-gebied Lemselermaten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
Op basis van de quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentiële habitat is voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele beschermde broedvogels, vleermuizen en steenmarter. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden echter geen negatieve effecten op deze soort(groepen) verwacht.
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de provincie vrijstellingen opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.
Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Indien toch in het broedseizoen door gewerkt of gestart wordt, moet vóór het broedseizoen (uiterlijk in februari) contact gelegd worden met de begeleidend ecoloog. In samenspraak met de ecoloog moeten eventuele nadere acties bepaald worden.
In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland heeft voor haar grondgebied een archeologische verwachtings- en advieskaart laten opstellen. Het rapport is door RAAP opgesteld en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In onderstaande figuur 4.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart weergegeven voor het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld. In figuur 4.3 is een uitsnede weergegeven voor het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld.
Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Dinkelland/RAAP)
Figuur 4.5: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Dinkelland/RAAP)
Toets
Op grond van de archeologische verwachtings- en advieskaart kent het plangebied aan de Westerikweg 8 te Saasveld verschillende archeologische waarden. Het plangebied is deels gelegen binnen de dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek, deels binnen de dekzandwelvingen en -vlakten en deels binnen de beekdalen en overige laagten. Tevens is het plangebied voorzien van de aanduiding erf met bufferzone. Op grond van de archeologische verwachtings- en advieskaart is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld is gelegen binnen de dekzandwelvingen en -vlakten. Op grond van de archeologische verwachtings- en advieskaart is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek
Onderhavig plan betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij in het kader van de 'Schuur voor schuur' regeling een bestaande schuur aan de Beekdorpweg 9 en 11 wordt gesloopt. Ter compensatie van de sloop wordt aan de Westerikweg 8 een nieuw bijgebouw gerealiseerd. De plangebieden en bodemingrepen zijn kleiner dan 2.500 m2 waardoor geconcludeerd kan worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zowel aan de Beekdorpweg 9 en 11 als aan de Westerikweg 8 te Saasveld geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Beide plangebieden worden niet aangemerkt als Rijks-, provinciaal- of gemeentelijke monument. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van een bestaande schuur aan de Beekdorpweg 9 en 11 in Saasveld. In het kader van de 'Schuur voor schuur' regeling wordt ter compensatie van de sloop van de schuur aan de Beekdorpweg 9 en 11 een nieuw bijgebouw gerealiseerd aan de Westerikweg 8 te Saasveld.
Aangezien er aan de Beekdorpweg 9 en 11 enkel schuren gesloopt worden en er geen sprake is van een ontwikkeling of functiewijziging kan geconcludeerd worden dat het aspect 'verkeer en parkeren' niet relevant is voor de Beekdorpweg 9 en 11. Het aantal verkeersbewegingen neemt namelijk niet toe en het parkeren ten behoeve van de woonfunctie en aan-huis-verbonden beroep kan op eigen terrein plaatsvinden.
Voor het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld wordt wel voorzien in een nieuwe ontwikkeling. Zoals is aangegeven kan het schuur voor schuur beleid gecombineerd worden met het VAB+ beleid. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de opslag ten behoeve van bedrijvigheid (bouw- en handelsonderneming) uitgebreid met 250 m2. De totale oppervlakte van de opslag van de bouw- en handelsonderneming bedraagt na de uitbreiding van de schuur 500 m2. Om de verkeersgeneratie van het opslaggebouw te bepalen wordt aangesloten bij de CROW-normen. Voor een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag) geldt voor het buitengebied een verkeersgeneratie van gemiddeld 4,8 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. De verkeersgeneratie van het opslaggebouw bedraagt derhalve 24 verkeersbewegingen. De toename van de verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande opslag (250 m2) bedraagt 12 verkeersbewegingen. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig via de huidige wegen worden afgewikkeld.
Ten aanzien van het aspect parkeren geldt voor de opslag (bedrijf arbeidsextensief, bezoekersextensief) een gemiddelde parkeernorm van 1,05 parkeerplaats per 100 m2 bvo. De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling aan de Westerikweg 8 neemt als gevolg van het plan toe met afgerond 3 (2,5 * 1,05) parkeerplaatsen. Het parkeren kan op eigen terrein plaatsvinden waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch - 2
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch -2' bestaan uit een combinatie van functies. Deze gronden zijn in gebruik voor het uitoefenen van de agrarische functie in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Binnen de bestemming geldt voor de toegelaten functies en werken en werkzaamheden een toetsingskader dat is afgestemd op de doeleindenomschrijving. In de omschrijving heeft het landschap een nevengeschikte plaats ten opzichte van de landbouw. Bij de afwegingen zal op basis van evenredigheid het landschap even zwaar gewogen moeten worden als de landbouw.
Binnen deze bestemming is een uitzondering gemaakt van de vergunningplicht voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op de versterking van het landschappelijke karakter zoals beschreven in het landschapsplan.
Bedrijf - Voormalig agrarisch
De bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ is een bestemming ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid in voormalige agrarische bebouwing, die aansluiting vindt bij het VAB-beleid. De voormalige bedrijfsgebouwen (bijgebouwen) mogen worden gebruikt voor de bedrijfsfunctie tot maximaal 500 m². Het resterende vloeroppervlak van de gebouwen mag niet worden gebruikt voor de bedrijfsfunctie, maar de opslag van bijvoorbeeld goederen is daar wel mogelijk. Deze oppervlaktebeperking voegt zich naar het uitgangspunt dat het moet gaan om kleinschalige, lichte vormen van bedrijvigheid.
Wonen
De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de woonhuizen en bijgebouwen in het plangebied. Onder de woonfunctie vallen woonhuizen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Extra functies waaronder een beroep aan huis ten behoeve van het wonen mogen in de hoofd- en bijgebouwen plaatsvinden. Ter plaatse van de aanduiding 'boerderijkamers' zijn tevens boerderijkamers toegestaan. Daarnaast zijn binnen de woonbestemming hobbymatig agrarische activiteiten toegestaan.
Per bestemmingsvlak is één woonhuis met één woning toegestaan, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding "twee-aaneen", in welk geval per bestemmingsvlak twee woonhuizen aaneengebouwd zullen worden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Tussen de gemeente Dinkelland en de initiatiefnemer wordt een Schuur voor Schuur- en planschadeovereenkomst afgesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. In de uitzonderingslijst is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.
Waterschap Vechtstromen
Op 10 april 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 mei 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.