direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf - Paardenhouderij
Plan: Buitengebied, Westenveldweg 13 in Tilligte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPWESTENVLDWG13-0401

Artikel 4 Bedrijf - Paardenhouderij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. woonzorgaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • c. een zorgfunctie;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daar bij behorende:

  • f. voorzieningen zoals tredmolens, paardenbakken en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • g. wegen en paden;
  • h. water;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van de in 4.1.a bedoelde bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Bedrijfswoning

Een bedrijfswoning is uitgesloten.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 12 m bedragen;
  • d. de dakhelling van bedrijfsgebouwen zal ten minste 18° bedragen;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 60° bedragen;

4.2.3 Woonzorgaccommodatie

Voor het bouwen van de in 4.1.b bedoelde woonzorgaccommodatie gelden de volgende regels:

  • a. een woonzorgaccommodatie mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' en binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een woonzorgaccommodatie mag maximaal 3000 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een woonzorgaccommodatie zal ten hoogste 4 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een woonzorgaccommodatie zal ten hoogste 12 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een woonzorgaccommodatie zal ten minste 30° bedragen;
  • f. de dakhelling van een woonzorgaccommdatie zal ten hoogste 60° bedragen;
  • g. een kelder telt niet mee bij de inhoud van een woonzorgaccommodatie en mag onder de volgende voorwaarden worden gebouwd;
    • 1. de kelder ligt in zijn geheel onder een woonzorgaccommodatie en is niet van buitenaf toegankelijk;
    • 2. de kelder wordt in maximaal 1 bouwlaag uitgevoerd;
    • 3. de kelderramen mogen niet boven maaiveldniveau worden aangebracht;
    • 4. de kelder heeft op maaiveldniveau geen ruimtelijke uitstraling en is dus niet zichtbaar;
    • 5. ten behoeve van daglichttoetreding en ventilatie mogen ramen met een koekoek worden aangebracht;
    • 6. de maximale breedte van een koekoek haaks op de gevel bedraagt 0,75 meter;
    • 7. maximaal 50% van de omtrek van het bouwwerk (buitenmuren) mag worden voorzien van een koekoek;
    • 8. het is niet toegestaan een talud aan te brengen.

4.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een woonzorgaccommodatie gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van een woonzorgaccomdatie worden gebouwd;
  • c. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zullen ten hoogste op een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van een woonzorgaccommodatie worden gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woonzorgaccommodatie zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 9 m bedragen;
  • g. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken zal ten minste 30° bedragen;
  • h. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 60° bedragen;

4.2.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bestemmingsvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een woonzorgaccommdatie, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een zorgfunctie;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
  • d. het gebruik van bedrijfsgebouwen als bedrijfswoning;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.

4.3.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen erf en landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen erf- en landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 4.3.1 onder a en b en toestaan dat in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
  • b. het bepaalde in lid 4.1 en 4.3. onder a en b en toestaan dat de uitoefening van een paardenhouderij wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijd functie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    • 1. de gronden zijn gelegen binnen een bestemmingsvlak. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de verleende ontheffing, met een maximum van 500 m², wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
    • 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
    • 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing worden ondergebracht;
    • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  • a. de bestemming ‘Bedrijf - Paardenhouderij’, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 en/of artikel 3 of 4 van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 18-02-2010, van de gemeente Dinkelland, overeenkomstig van toepassing zijn;
    • 2. de agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
    • 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de bestemming ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van het bestemmingsplan buitengebied, vastgesteld 18-02-2010, van de gemeente Dinkelland, overeenkomstig van toepassing zijn;
    • 2. de functie van paardenhouderij ter plaatse is beëindigd;
    • 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van de paardenhouderij in gebruik zijn geweest;
    • 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.