direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, SVS Horstweg en Spiekweg 16-18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Eigenaren van het perceel Horstweg 8 te Lattrop hebben gemeente Dinkelland verzocht mee te werken aan het toepassen van de 'schuur voor schuur regeling'. Door toepassing van deze regeling wordt de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op dit adres met 97,4 m² vergroot tot 297,4 m².

Ter compensatie van de extra bouwmogelijkheden worden 3 schuren aan de Spiekweg 16-18 gesloopt met een gezamenlijke oppervlakte van 107,8 m² , waarvan 87,4 m² asbesthoudend is.

Omdat de plannen niet passen binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan, wordt het vigerende bestemmingsplan op basis van de voorliggende bestemmingsplan herziening aangepast.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Het erf aan de Horstweg 8 te Lattrop is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' bestemd voor 'Wonen'. In 2010 is het wijzigingsplan 'Buitengebied, Horstweg 8 Lattrop' vastgesteld. Dit wijzigingsplan is momenteel vigerend en heeft het mogelijk gemaakt om, in afwijking van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' , een nieuw hoofdgebouw op te richten en een nieuwe schuur te bouwen. Het bestaande gebouw met authentieke kenmerken is volledig gerestaureerd. In dit gebouw zijn twee boerderij kamers gerealiseerd. Het vigerende wijzigingsplan laat maximaal 200 m² aan bijgebouwen toe op dit adres.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0001.png"

Verbeelding wijzigingsplan "Buitengebied, Horsteweg 8 Lattrop" (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het erf aan Spiekweg 16-18 is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' bestemd voor 'Wonen'. Alle vrijstaande bijgebouwen op dit erf vallen onder de definitie van bestaand en kunnen worden ingezet voor de schuur-voor-schuur regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0002.png"

Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' met erf aan Spiekweg 16-18 (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, SVS Horstweg en Spiekweg 16-18' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01 )
  • regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de projectgebieden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting is in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond voor wat betreft milieuaspecten en waardestellingen. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Horstweg 8 en Spiekweg 16-18 zijn beiden gesitueerd in het buitengebied van gemeente Dinkelland, ten westen van de kern Lattrop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0003.png"

Situering plangebied Horstweg 8 en Spiekweg 16-18 ten westen van Lattrop

Op het erf aan de Horstweg 8 wordt binnen het vigerende wijzigingsplan 'Buitengebied, Horstweg 8 Lattrop' een maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 200 m² toegestaan. Op het erf staat een schuur van 150 m². Bovendien is vergunning verleend voor de bouw van een tweede schuur met een oppervlakte van 50 m². Deze vergunning wordt als onderdeel van voorliggend bestemmingsplan ingetrokken, waardoor de bestaande oppervlakte 150 m² aan bijgebouwen bedraagt.

2.2 Gewenste situatie

Het plan is om aan Horstweg 8 een nieuwe schuren te realiseren met een gezamenlijke oppervlakte van 147,4 m². De totale oppervlakte aan bijgebouwen zou in dat geval 297,4 m² bedragen. Per saldo wordt de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dus met 97,4 m² vergroot. In de huidige situatie is het erf al robuust landschappelijk ingepast. Overeengekomen is dat het toevoegen van nog meer groen als onderdeel van een landschappelijke inpassing geen meerwaarde heeft op deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0004.png"

Plangebied aan Horstweg 8 met situering nieuwe schuur

Het bouwen van nieuwe bebouwing is niet toegestaan zonder een zekere vorm van compensatie. Deze compensatie wordt gevonden in het slopen van landschapsontsierende schuren op adres Spiekweg 16-18. Deze 3 schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 107,8 m² , waarvan 87,4 m² asbesthoudend is. Op deze slooplocatie blijft de woonbestemming bestaan, maar zal de maximale oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken planologisch worden vastgelegd op de bestaande overgebleven oppervlakte na sloop van de drie schuren. Op erf wordt bovendien nieuw bosplantsoen aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0005.png"

Plangebied aan Spiekweg 16-18 met te slopen opstallen

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.2.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.2.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterland verbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie onderstaande afbeelding)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0007.png"

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

3.2.1.4 Toets van plan aan rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Aangezien het plan geen vorm van verstedelijking betreft, is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor de inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarbij de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.2 Omgevingsvisie 'Beken kleur'

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

3.3.2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Gebiedskenmerken

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0008.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.3.2.2 Toets plan aan uitvoeringsmodel Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn met name de artikelen 2.1.4, 2.1.5 en 2.1.6 uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Het plan heeft een afname van ruimtebeslag tot gevolg. Er wordt voldaan aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op de bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarvoor wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing. Bovendien moet worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

In paragraaf 3.3.5 wordt onderbouwd hoe aan deze uitgangspunten worden voldaan.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving van de gemeente Dinkelland. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Slopen van 107,8 m² landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waarvan 87,4 m² asbesthoudend is.
  • Realiseren nieuwe schuren met hoge beeldkwaliteit en minder oppervlakte.
  • Gebiedseigen landschappelijke inpassing.

De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding met de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

3.3.2.3 Ontwikkelingsperspectieven

Beide erven zijn in de Omgevingsvisie begrensd als onderdeel van het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat binnen dit ontwikkelingsperspectief centraal. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap.
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.
  • Continu en beleefbaar watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0009.png"

Uitsnede ontwikkelingsperspectieven met situering erven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies en de ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke en natuurlijke elementen.

3.3.2.4 Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op de beide erven en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt in een zandgebied, met dekzandvlakte, ruggen, beekdalen en natte laagtes (zie afbeelding) . Het erf aan Spiekweg 16-18 is gesitueerd binnen de grenzen van het beekdal. Het erf aan Horstweg 8 ligt op een dekzandvlakte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0010.png"

Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag, plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Normerende uitgangspunten:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting;
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
  • Beekdalen en laagtes krijgen een beschermde bestemmingsregeling, gericht op de instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en, indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat, natuurlijke dynamiek.
  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Het opgestelde inrichtingsplan voldoet, voor zover relevant, aan deze normerende en richtinggevende uitgangspunten. De uitvoering (en instandhouding) van het inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Beide erven zijn gesitueerd in het 'Oude Hoevenlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0011.png"

Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en de accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting, open es(je), beekdal, voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes

Als gevolg van voorliggend plan neemt de bebouwingsoppervlakte in het buitengebied af en worden asbestdaken gesaneerd. In plaats daarvan wordt een kwalitatief hoogwaardig nieuw gebouw gerealiseerd dat bovendien goed landschappelijk is ingepast. Met de landschappelijke inpassing van beide erven wordt bijgedragen aan de gebiedskenmerken.

Stedelijke laag en lust- en leisurelaag

Met betrekking tot de stedelijke laag en de lust- en leisure laag gelden geen uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het plan.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Schuur voor schuur regeling

De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben eind 2015 de Schuur voor Schuur-regeling opgesteld. Het doel van de regeling is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om de ontwikkeling van economische activiteiten te faciliteren en te voorzien in de uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Op die manier wordt ook de sanering van asbestdaken gestimuleerd.

Het Schuur voor Schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties (en de aangrenzende gronden) waarop het KGO-beleid niet van toepassing is.

In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:

Oppervlakte extra te bouwen   Met asbesthoudende golf-platen   Zonder asbesthoudende golfplaten  
Tot 100 m²   1:1   1:2  
101 m² - 500 m²   1:2   1:4  
501 m² en meer   1:3   1:5  

Op toepassing van de regeling is een aantal voorwaarden van toepassing

  • Er wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van kelders.
  • Sloop- en bouwlocaties die betrekking hebben op hetzelfde plan, bevinden zich in het buitengebied van de gemeente Dinkelland of gemeente Tubbergen.
  • Sloop van een deel van het erf is mogelijk.
  • Schuren moeten in het geheel worden ingezet in de Schuur voor Schuur-regeling. Enkel schuren waarvoor vergunning voor bouwen is verleend en welke daadwerkelijk aanwezig zijn, komen in aanmerking voor deelname aan de Schuur voor Schuur-regeling.
  • Schuren met een cultuurhistorische waarde komen niet in aanmerking voor deelname aan de Schuur voor Schuur-regeling.
  • De planologische bouwmogelijkheden op alle betrokken locaties worden aangepast aan de nieuwe situatie. Gedeeltelijke/gefaseerde beëindiging van het (agrarisch) bedrijf is mogelijk.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt de voorwaarde dat bebouwing minimaal 3 jaar moet zijn opgericht en zoals vergund in gebruik zijn, niet voor schuren die middels de Schuur voor Schuur-regeling worden opgericht.
  • In afwijking van het VAB+-beleid geldt het VAB+-beleid ook voor locaties (o.a. met een woonbestemming) die nooit agrarisch zijn geweest. Op deze locaties kan derhalve ook functieverandering plaatsvinden zoals beoogd met het VAB+-beleid, ook wanneer extra bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd door middel van het Schuur voor Schuur-beleid.
  • In afwijking van de zogenoemde 'hobbyboerregeling' die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied, kan door middel van toepassing van de Schuur voor Schuur-regeling een grotere oppervlakte bijgebouwen worden gerealiseerd dan op basis van de hobbyboerregeling mogelijk is.

3.4.2 Conclusie gemeentelijke beleid

Ter compensatie van de extra bouwmogelijkheden (97 m² ) aan Horstweg 8, worden op adres Spiekweg 16-18 3 schuren gesloopt met een gezamenlijke oppervlakte van 107,8 m2, waarvan 87,4 m2 asbesthoudend is.

De Schuur voor Schuur-regeling hanteert een sloopverhouding. De sloopverhouding voor schuren die asbest bevatten (87,4 m² ) bedraagt 1:1. De sloopverhouding voor schuren die geen asbest bevatten (20,4 m² ) bedraagt 1:2. De sloopopgave rechtvaardigt vanuit deze regeling de terugbouw van 97,6 m².

De gewenste ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Schuur voor Schuur-regeling. De maximale oppervlakte aan vrijstaande bouwwerken op beide locaties wordt planologisch vastgelegd in voorliggend bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling en toepassing van de Schuur voor Schuur-regeling past binnen de beleidskaders die door rijk, provincie en gemeente zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan omgevingsaspecten. Enerzijds mag de haalbaarheid niet belemmerd worden door omgevingsaspecten die vanuit de directe omgeving op het plangebied van invloed zijn. Omgekeerd mag de ontwikkeling zelf geen onevenredige negatieve invloed hebben op de functies in de omgeving.

4.2 Bodem

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Uit een verkennend bodemonderzoek moet doorgaans blijken dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen die worden gesteld aan het gewijzigde gebruik. Omdat de bestemming en het gebruik van beide plangebieden niet wijzigt, is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.3 Natuurwaarden

Per 1 januari 2017 is in Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland, afgekort de NNN.

De uitvoerbaarheid van het plan is middels een quickscan flora en fauna getoetst aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid. De volledige quickscan flora en fauna is in de bijlage van deze toelichting opgenomen. Hier wordt volstaan met de conclusies. De uitvoering van het plan wordt niet belemmerd door de natuurwetgeving en het natuurbeleid. Voorwaarde is dat wordt gehandeld in overeenstemming met de algemene zorgplicht en dat werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0012.png"

Resultaten quickscan flora en fauna.

4.4 Archeologische waarden

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden, waarin zes wetten en regelingen (waaronder de Monumentenwet 1988) zijn gebundeld. De Erfgoedwet maakt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. In de erfgoedwet is ook de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.

Volgens het vigerende bestemmingsplan is aan beide plangebieden geen dubbelbestemming waarde-archeologie toegekend. Als bijlage bij de toelichting van het vigerende bestemmingsplan is een Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland opgenomen. Volgens deze advieskaart liggen beide plangebieden binnen de legenda-eenheid 'dekzandhoogte en -ruggen met een plaggendek'. Aan deze gebieden wordt een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Binnen deze gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Het plan heeft niet tot gevolg dat eventueel aanwezig bodemarchief over een oppervlakte van meer dan 2500 m² én 40 cm diepte wordt geroerd. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.

Altijd bestaat er de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch (losse) sporen en/of vondsten worden aangetroffen. Indien dergelijk sporen wel worden aangetroffen bestaat er een wettelijke verplichting tot het binnen drie dagen melden aan het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0014.png"

Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart met situering beide plangebieden binnen legenda-eenheid 'dekzandhoogte en -ruggen met een plaggendek'

4.5 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden of van monumentale bebouwing. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.6 Wateraspecten

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten projectgebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden systeem. Afvalwater wordt op de riolering aangesloten. Hemelwater wordt geïnfilteerd.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De watertoets is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

4.7 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Het plan heeft geen toename of verplaatsing van een geluidgevoelig object tot gevolg. het plan wordt niet belemmerd door uitgangspunten van de Wet geluidhinder.

4.8 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden.
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen.
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Op basis van bovenstaande is de ontwikkeling te beschouwen als een ontwikkeling die 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.9 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPSVSHORSTWEG8-VG01_0015.png"

Uitsnede risicokaart met situering plangebieden (www.risicokaart.nl)

Volgens de risicokaart is er in de directe omgeving van het plangebied geen enkele inrichting, buisleiding en/of transportroutes aanwezig die van invloed is op de externe veiligheid van de omgeving. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet belemmerd wordt vanuit het aspect externe veiligheid.

4.10 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geur gevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Een bijgebouw bij de woning wordt over het algemeen aangemerkt als een geurgevoelig object. De afstand van het bouwvlak aan de Horstweg 8 tot aan het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak aan Horstweg 4 bedraagt 165 meter. Bovendien zijn reeds andere geurgevoelige objecten dichter bij dit bedrijf gesitueerd, die belemmerend zijn voor de bedrijfsontwikkeling op dit adres. Aan de afstandseisen uit de Wgv wordt ruimschoots voldaan. De bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen. Omgekeerd levert het plan geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

4.11 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn in de directe omgeving van de woningen geen bedrijven gesitueerd die van belemmerende invloed kunnen zijn op de haalbaarheid van het plan.

4.12 Conclusie

Het plan is om de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen aan Horstweg 8 te Lattrop te verruimen tot 297,4 m². In ruil daarvoor worden op het erf aan Spiekweg 16-18 te Lattrop landschapsontsierende asbesthoudende opstallen gesloopt met een oppervlakte van 107,8 m². De vigerende wijze van bestemmen blijft voor het overige gehandhaafd. Er vinden geen nieuwe of extra activiteiten plaats die van negatieve invloed kunnen zijn op de omgeving of die door functies in de omgeving belemmerd worden. Per saldo vindt een afname aan verharding plaats.

De gewenste ontwikkeling wordt niet belemmerd door omgevingsaspecten. Voorwaarde die voortvloeit uit de quickscan flora en fauna is dat bij uitvoering van de plannen wordt voldaan aan de zorgplicht en dat maatregelen buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van belang is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

5.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogtematen en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de enkelbestemmingen. In dit geval blijft op beide erven de enkelbestemming Wonen van kracht.

Artikel 4 Waarde-Ecologie

Dit Hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de de dubbelbestemmingen, die aanvullend op de enkelbestemming van kracht zijn. In dit plan blijft de dubbelbestemming waarde-ecologie van kracht op het erf aan Spiekweg 16-18.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Artikel 6 Algemene bouwregels

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Artikel 8 Algemene aanduidingregels

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Artikel 12 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 13 Overgangsrecht:

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel:

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

6.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vanwege de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling is het plan direct als ontwerp-bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen. Wijziging van het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.

6.5 Conclusie

Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar