Plan: | Buitengebied, Stempelsdijk 3 Saasveld en Bellinckhofweg 1-4 Weerselo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPSTEMPDKBELLHW-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen aan de Stempelsdijk nr. 3 te Saasveld en de Bellinckhofweg nr. 1 en nr. 4 te Weerselo, gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Tevens voorziet het plandeel aan de Langemaatsweg nr. 11 te Geesteren in de benodigde sloopmeters ten behoeve van het voornemen.
Initiatiefnemers, eigenaren van de gronden aan de Stempelsdijk nr. 3 te Saasveld en de Bellinckhofweg nr. 1 zijn voornemens om ter plaatse van beide percelen een woning te realiseren. Het gaat hierbij om een rood voor rood ontwikkeling, op basis van het nieuwe beleidsstuk 'Buitengebied met kwaliteit' van de gemeente Dinkelland. Om ter plaatse een vrijstaande woning te kunnen realiseren zijn vrijgekomen sloopmeters middels de sloop van landschapsontsierende bebouwing noodzakelijk. Om in totaal twee woningen te kunnen realiseren is voor ieder perceel 1200 m2 aan sloopmeters benodigd. Deze sloopmeters worden verkregen middels de sloop van bebouwing aan de Stempelsdijk nr. 3, Bellinckhofweg nr. 1 en nr. 4 naast dat er meters worden verkregen aan de Langemaatsweg te Geesteren (gemeente Tubbergen). Hieronder wordt per plandeel in globale lijn uitgezet wat per perceel gaat plaatsvinden.
Stempelsdijk 3, Saasveld
Bellinckhofweg 1, Weerselo
Bellinckhofweg 4, Weerselo
Langemaatsweg 11, Geesteren
Gelet op het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' biedt een uitwisseling van sloopmeters mogelijkheden om een compensatiewoning te kunnen realiseren. Aangezien hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan voor wordt opgesteld, gelet op de ligging in de gemeente Tubbergen, zal in het vervolg van dit bestemmingsplan enkel op de plandelen binnen de gemeente Dinkelland worden ingegaan.
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' is het realiseren van twee vrijstaande woningen ter plaatse van de Stempelsdijk 3 en de Bellinckhofweg 1 niet toegestaan. Dit aangezien ter plaatse van de Stempelsdijk de enkelbestemming 'Agrarisch -2' van toepassing is dat reguliere bewoning niet toestaat. Tevens dient de huidige bedrijfswoning, gelet op de bedrijfsbeëindiging naar reguliere woning te worden herbestemd.
Ter plaatse van het perceel aan de Bellinckhofweg 1 is eveneens een agrarische bestemming van toepassing die reguliere bewoning, zowel voor de bestaande bedrijfswoning als de toekomstige woning niet toelaat. Hierbij dienen eveneens de terugbouwmogelijkheden worden beperkt.
Tot slot dienen wegens de beoogde sloopwerkzaamheden aan de Bellinckhofweg 4 de terugbouwmogelijkheden voor bijgebouwen te worden ingeperkt.
Om de gewenste ontwikkelingen ter plaatse van bovenstaande plandelen mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Hierbij zal eveneens voor alle drie de plandelen een landschappelijke inpassing in de regels worden geborgd.
Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan het Rijks-, provinciale- en gemeentelijk beleid.
Het plangebied, bestaande uit drie plandelen ligt aan de Stempelsdijk 3 te Saasveld,, de Bellinckhofweg 1 en de Bellinckhofweg 4 te Weerselo. Hieronder wordt nader op deze plandelen ingegaan.
Stempelsdijk 3, Saasveld
Het plandeel aan de Stempelsdijk 3 ligt ten noorden van de kern Saasveld, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het plandeel staat kadastraal bekend als de gemeente Dinkelland, sectie T met perceelnummer 722. Rondom het plandeel liggen met name agrarische cultuurgronden, bebossing en graslanden. In figuur 1.1 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven en in figuur 1.2 ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is zowel met een blauwe ster als een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging plandeel ten opzichte van de kern Saasveld (Bron Qgis) |
![]() |
Figuur 1.2: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
Bellinckhofweg 1, Weerselo
Het plandeel aan de Bellinckhofweg 1ligt ten noordwesten van de kern Weerselo, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het plandeel staat kadastraal bekend als gemeente Dinkelland, sectie T met perceelnummer 899. Rondom het plandeel komen eveneens agrarische gronden voor naast dat er enkele toegangswegen zijn gesitueerd. In figuur 1.3 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de kern Weerselo weergeven en in figuur 1.4 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving Het plandeel is met een blauwe ster en blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.3: Ligging plandeel ten opzichte van de kern Weerselo (Bron: Qgis) |
![]() |
Figuur 1.4: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
Bellinckhofweg 4, Weerselo
Het plandeel aan de Bellinckhofweg 4 ligt ten noordwesten van de kern Weerselo, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het plandeel staat kadastraal bekend als gemeente Dinkelland, sectie T met perceelnummers 2054 en 2055. In de omgeving van het plandeel zijn eveneens agrarische gronden gesitueerd als enkele wegen en woningen. In figuur 1.5 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de kern Weerselo en in figuur 1.6 van de nabije omgeving weergegeven. Het plandeel is met een blauwe ster en een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.5: Ligging plandeel ten opzichte van de kern Weerselo (Bron: Qgis) |
![]() |
Figuur 1.6: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
Bestemmingsplan(nen)
Voorliggende plandelen liggen binnen het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Tevens is het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland', vastgesteld op 29 mei 2018 van toepassing. Hierna wordt per plandeel op de aldaar aanwezige bestemmingen ingegaan.
Stempelsdijk 3
Ter plaatse van het plandeel aan de Stempelsdijk 3 is de enkelbestemming 'Agrarisch -2' van toepassing. Binnen deze enkelbestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de huidige bebouwing is gesitueerd. Tevens is aan de oostzijde van het plandeel de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap' van toepassing. Tot slot geldt over het hele plandeel de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf'. In figuur 1.7 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan opgenomen, waarbij het plandeel met een blauwe omlijning is aangeduid.
![]() |
Figuur 1.7: Uitsnede plandeel Stempelsdijk (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Bellinckhofweg 1
Ter plaatse van het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 is de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' van toepassing. Binnen deze enkelbestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de bebouwing is gerealiseerd. Tevens geldt voor het gehele plandeel de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. In figuur 1.8 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan opgenomen, waarbij het plandeel met een blauwe omlijning is aangeduid..
![]() |
Figuur 1.8: Uitsnede plandeel Bellinckhofweg 1(Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Bellinckhofweg 4
Ter plaatse van het plandeel Bellinckhofweg 4 is de enkelbestemming 'Wonen' van toepassing. Hierbij zijn verder geen bouwvlakken, dubbelbestemmingen en/of functieaanduidingen van toepassing. Om deze woonbestemming heen is de enkelbestemming 'Agrarisch -1' van toepassing. In figuur 1.9 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur: Uitsnede plandeel Bellinckhofweg 4 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl |
Bestemmingen
'Agrarisch -2'
De voor 'Agrarisch -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik; de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf'; het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel; het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden; doeleinden van agrarisch natuurbeheer en extensief dagrecreatief medegebruik.
Bouwregels
Er zullen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd. Daarnaast dienen de gebouwen, waaronder overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal, voor bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf', ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte bedragen, zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010'.
'Agrarisch 1'
De voor 'Agrarisch 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik; de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- bouwperceel grondgebonden agrarische bedrijf'; het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel; het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.
Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, waarbij de bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd. Gebouwen, waaronder overkappingen met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor;
Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen gebouwd mogen worden, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd. Per bestemmingsvlak mag ten hoogste één woonhuis met één woning worden gebouwd.
'Waarde - Landschap'
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.
Strijdigheid
Het realiseren van een woning aan de Stempelsdijk 3 te Saasveld en de Bellinckshofweg 1 te Weerselo zijn op basis van het geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' niet toegestaan. Dit vanwege het ontbreken van bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse. Tevens dient gelet op de agrarische bedrijfsbeëindiging de terugbouwmogelijkheden worden ingeperkt en dient de bedrijfswoning naar reguliere woning te worden herbestemd. Daarnaast dient gelet op het versterken van de gebiedskenmerken de landschappelijke inpassing te worden geborgd.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Stempelsdijk 3 Saasveld en Bellinckhofweg 1-4 Weerselo" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Het plangebied, bestaande uit drie plandelen, ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, behorende bij de kern Saasveld en de kern Weerselo. Hierbij vinden ter plaatse van deze plandelen zowel sloop-, bouw als planologische wijzigingen plaats. Hieronder zal per plandeel zowel op de bestaande situatie van het plan worden ingegaan waarbij vervolgens in 2.2 Toekomstige situatie op de gewenste situatie wordt ingegaan.
Ten noorden van het plandeel zijn in het verlengde van de Stempelsdijk agrarische cultuurgronden, houtwallen en bebossing aanwezig. Hierbij is ten oosten de Kroonweg gesitueerd met ten zuidoosten een agrarisch perceel. Ten zuiden van het plangebied zijn eveneens agrarische gronden aanwezig. Ten zuiden van het plandeel zijn agrarische cultuurgronden aanwezig met verspreide houtwallen. Ten westen van het plangebied is een varkensbedrijf met twee bedrijfswoningen gesitueerd. Het bouwvlak van het varkensbedrijf ligt op circa 200 meter van het plandeel.
Het plangebied zelf bestaat uit een bedrijfswoning aan de oostzijde, een schuur in het verlengde en een agrarische stal aan de westzijde. Het gaat hierbij om een schuur met een oppervlakte van circa 835 m2. Het plangebied is middels twee ontsluitingen op de Stempelsdijk ontsloten. Aangrenzend aan het plandeel is aan de zuidoostzijde een waardevolle bomenrij aanwezig.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid. In figuur 2.2 en 2.3 zijn twee straatbeelden weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1: Luchtfoto plandeel Stempelsdijk 3, Saasveld (Bron: ruimtelijkeplannen) |
![]() |
Figuur 2.2: Straatbeeld plandeel Stempelsdijk, genomen vanaf de Stempelsdijk (Bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 2.3: Straatbeeld de te slopen schuur (Bron: Google Maps) |
Ten noorden van het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 is een kleinschalig bosperceel aanwezig. Ten oosten en zuiden zijn agrarische cultuurgronden gesitueerd. Hierbij ligt in het verlengde de N343 dat als toegangsweg richting de kern Weerselo geldt. Ten zuiden is de Bornsestraat aanwezig. Tot slot ligt ten westen van het plandeel een recreatieverblijf.
Het plandeel zelf bestaat uit een woonberderij die omgeven wordt door verschillende bijgebouwen, variërend in omvang. In totaal is hier sprake van een oppervlakte van 379 m2.. Tevens zijn er twee kuilvoerplaten aanwezig. Hierbij is het plandeel middels drie ontsluiting aan de noordzijde op de Bellinckhofweg ontsloten.
In figuur 2.4 is een luchtfoto van het plandeel weergegeven. In figuur 2.5 en 2.6 zijn twee straatbeelden opgenomen, genomen vanaf de Bellinckhofweg.
![]() |
Figuur 2.4: Luchtfoto huidige situatie Bellinckhofweg 1 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
![]() |
Figuur 2.5: Straatbeeld plandeel, genomen vanaf de Bellinckhofweg (Bron Google Maps) |
![]() |
Figuur 2.6: Straatbeeld plandeel, genomen vanaf de Bellinckhofweg (Bron: Google Maps) |
Het plandeel aan de Bellinckhofweg 4 is omgeven door agrarische gronden. Hierbij zijn ten noordwesten, noordoosten en westen enkele agrarische grondgebonden bedrijven gesitueerd.
Het plandeel zelf bestaat uit een woning aan de zuidzijde, een agrarische schuur aan de westzijde, en enkele bijgebouwen, verspreid over het perceel. Hierbij is het plandeel middels één ontsluiting aan de zuidzijde op de Bellinckhofweg ontsloten.
In figuur 2.7 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen. In figuur 2.8 is een straatbeeld vanaf de Bellinckhofweg opgenomen, waarbij de te slopen schuur is weergegeven.
![]() |
Figuur 2.7: Luchtfoto plandeel Bellinckhofweg 4 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl |
![]() |
Figuur 2.8: Straatbeeld plandeel, genomen vanaf de Bellinckhofweg (Bron: Google Maps) |
Zoals in de aanleiding al reeds is vermeld, betreft het voornemen het realiseren van twee woningen aan de Stempelsdijk 3 te Saasveld en de Bellinckhofweg 1 te Weerselo. Het realiseren van twee vrijstaande woningen wordt gerealiseerd op basis van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit' waarbij in totaal 2.400 m2 aan sloopmeters wordt ingezet. De in te zetten sloopmeters zijn afkomstig van de Stempelsdijk 3 te Saasveld, Bellinckhofweg 1 en 4 te Weerselo. Tevens worden er 386 m2 aan sloopmeters vanuit de gemeente Tubbergen (Langemaatsweg 11 te Geesteren) ingezet. Hierna wordt nader per plandeel op de beoogde ontwikkeling ingegaan.
Stempelsdijk 3, Saasveld
De ten westen gelegen voormalige agrarische schuur, met een oppervlakte van circa 835 m2,, zal gelet op de benodigde sloopmeters worden gesloopt. Hierbij wordt de nieuwe compensatiewoning ten zuiden van de bestaande woning gerealiseerd, waarbij de huidige (bedrijfs)woning en schuur behouden blijven. Gelet op het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse dient de huidige bedrijfswoning naar reguliere woning te worden omgezet.
Situering gebouwen
De woning wordt met de kopse gevel op de Kroonweg gesitueerd. In het verlengde, achter de woning zal een bijgebouw worden gerealiseerd ten behoeve van opslag en/of stallingsruimte.
Landschappelijke inpassing
Ter plaatse van de woningen zullen enkele solitaire bomen worden aangeplant naast dat er gedeeltelijk een scheiding tussen de woningen wordt gerealiseerd middels een haag. Daarnaast wordt om de woning zelf een gazon aangelegd. De aanwezige houtwal aan de oostzijde, parallel aan de Kroonweg zal ongewijzigd blijven.
Ontsluiting
De ontsluitingen ten behoeve van de voormalige agrarische schuur zullen verwijderd worden. Aangezien het woongedeelte van de huidige bedrijfswoning aan de noordzijde bevindt, blijft deze ontsluiting behouden. Daarnaast zal een nieuwe ontsluiting op de Kroonweg worden gerealiseerd die door beide woningen gebruikt zullen worden. Beide woonpercelen hebben afzonderlijke verharding ten behoeve de parkeergelegenheden behorende bij het woonperceel.
In figuur 2.9 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan weergegeven. Voor het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan wordt verwezen naar Ruimtelijk kwaliteitsplan.
![]() |
Figuur 2.9: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Stempelsdijk 3 (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Bellinckhofweg 1
Ter plaatse van de Bellinckhofweg 1 zullen twee schuren, met een gezamenlijk oppervlakte van 379 m2 worden gesloopt. Het betreft zowel bebouwing aan de zuidzijde van de Bellinckhofweg als bebouwing aan de noordzijde van de Bellinckhofweg. Deze meters zullen worden gebruikt voor de realisatie van de woning en bijgebouw aan de westzijde van het perceel. Hierbij zal de woning aan de westzijde van het perceel worden gerealiseerd en het bijgebouw gericht op de Bellinckhofweg.
Situering gebouwen
De bestaande woning en twee bijgebouwen blijven ongewijzigd. Twee bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlakte van 379 m2 aan zowel de westzijde als de zuidzijde zullen worden gesloopt en worden ingezet ten behoeve van de benodigde sloopmeters. Aan de westzijde wordt de nieuw te bouwen woning met bijgebouw gerealiseerd. Het bijgebouw is aan de noordzijde van het plandeel beoogd.
Landschappelijke inpassing
Aan de noordzijde zullen de bestaande houtopstanden behouden blijven. Gelet op de bouw van een nieuwe woning zal de woning omgeven worden door een gazon/tuin. De exacte invulling daarvan is nog onbekend. De randen van het plandeel worden voorzien van een haag naast dat aan de zuidzijde meerdere solitaire bomen zijn beoogd.
Ontsluiting
Twee van de drie bestaande ontsluitingen worden behouden. Hierbij zal de meest ten westen gelegen ontsluiting wegens de bouw van een bijgebouw komen te vervallen.
In figuur 2.10 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen, voor het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan
![]() |
Figuur 2.10: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Bellinckhofweg 1(Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Bellinckhofweg 4
Ter plaatse van het plandeel Bellinckhofweg 4 zal de schuur met een totaaloppervlak van 800 m2 worden gesloopt waarbij deze sloopmeters worden ingezet ten behoeve van de twee woningen aan de Stempelsdijk en de Bellinckhofweg 1. Hierbij worden 365 m2 ingezet ten behoeve van de woning aan de Stempelsdijk 3 en 435 m2 ten behoeve van de woning aan de Bellinckhofweg 1.
Situering gebouwen
De huidige gebouwen blijven, met uitzondering van de agrarische schuur aan de westzijde na ongewijzigd.
Landschappelijke inpassing
Er zullen geen wijzigingen plaatsvinden wat betreft de landschappelijke inpassing ten opzichte van de huidige situatie. Hierbij zal enkel ter plaatse van de agrarische schuur grasland worden gezaaid.
Ontsluiting
Er vindt geen wijziging plaats ten behoeve van de bestaande ontsluiting.
In figuur 2.11 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan weergegeven. Voor de gehele invulling wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
![]() |
Figuur 2.11: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Bellinckhofweg 4 (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar gaat om het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing wegens de bedrijfsbeëindiging en een toevoeging van twee woningen aan het woningaanbod van de gemeente Dinkelland.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan wordt de realisatie van twee woningen mogelijk gemaakt naast het planologisch wijzigen gelet op de bedrijfsbeëindiging ter plaatse. Hierbij worden de aanwezige bedrijfswoningen naar reguliere woningen omgezet waarbij eveneens bouwmogelijkheden worden beperkt in het kader van bedrijfsbebouwing. Gelet op de jurisprudentie welke de omvang van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' heeft bepaald, wordt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. De ladder vormt geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikelen 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens is artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woning eveneens van belang. Hieropvolgend wordt aan de artikelen getoetst.
2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het initiatief voorziet in de realisatie van twee woningen op basis van de Rood voor Rood regeling van de gemeente Dinkelland. Hierbij wordt in totaal circa 2.400 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waarbij een afname plaatsvindt wat betreft de bebouwing. De beoogde woningen maken onderdeel uit van een bestaand erf waarbij zuinig en zorgvuldig met de beschikbare ruimte wordt omgegaan en geen afbreuk plaatsvindt ten opzichte van het buitengebied. Hierbij wordt een lappendeken voorkomen. Tevens wordt door de situering van de woningen gestreefd naar een compact erf, aangezien de woningen aangrenzend aan bestaande woonerven worden gerealiseerd. De gronden ten behoeve van wonen krijgen een woonbestemming en de omliggende gronden een agrarische bestemming. Tevens voorziet het voornemen in een afname wat betreft de bebouwingsmogelijkheden. Middels de landschappelijke inpassing wordt er een kwaliteitsverbetering gerealiseerd ten behoeve van de nieuwe erven. Daarnaast kan door de sloop van landschapsontsierende bebouwing de conclusie worden getrokken dat grootschalige en zichtbare stallen worden ingeruild ten behoeve van woningen wat het aanzicht van het buitengebied positief beïnvloedt. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde.
Artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid)
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
Bij het initiatief zijn geen provinciale belangen in het geding. Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde uitgangspunten.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van circa 2.400 m2 aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij zal naast de bouw van twee woningen binnen alle drie de plandelen in verschillende mate een kwaliteitsverbetering plaatsvinden, dan wel qua bebouwing, dan wel qua landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting. en aanzicht Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Op dit punt wordt geconcludeerd dat het initiatief niet strijdig is met het in het artikel bepaalde aangezien er sprake is van een significante kwaliteitsverbetering.
Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening Overijssel.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van twee woningen middels rood voor rood. Hierbij worden twee woningen aan de gemeentelijke woningvoorraad toegevoegd. De woningen worden gebouwd voor een concrete lokale behoefte en de woningen passen binnen de beschikbare aantallen voor het buitengebied, in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. In hoofdstuk 3.3 wordt nader op het gemeentelijk (woon)beleid ingegaan.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan, bestaande uit drie plandelen is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.
‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’
Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”
Voorliggend initiatief betreft de herontwikkeling ter plaatse van twee agrarische percelen waarbij twee woningen worden gebouwd. Hiervoor wordt ter plaatse van drie percelen binnen de gemeente Dinkelland landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Daarnaast zal er 386 m2 meter verplaatst worden vanuit de gemeente Tubbergen om aan de totale sloopnorm van 2.400 m2 te kunnen voldoen.
Het initiatief past daarmee zowel binnen de doelstellingen van ‘woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ en ‘wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’. Dit aangezien er een passende vervolgfunctie wordt gerealiseerd ter plaatse van het voormalige agrarische bedrijfspercelen Hierbij wordt het perceel landschappelijk ingepast conform de daar voorkomende gebiedskenmerken en landschapselementen voor het buitengebied. Tot slot zullen omliggende agrarische functies door het voornemen niet belemmerd worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Gelet hierop is de ontwikkeling in overeenstemming met de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Gelet op de bouwlocaties aan de Stempelsdijk 3 en de Bellinckhofweg 1 wordt hieronder enkel op deze plandelen ingegaan. Dit aangezien ter plaatse van de Bellinckhofweg 4 enkel gesloopt wordt in het kader van de benodigde sloopmeters. Tevens zijn, vanwege de ligging in het buitengebied geen gebiedskenmerken voor de 'Stedelijke laag' van toepassing', waardoor deze laag buiten beschouwing wordt gelaten. Hieronder wordt nader op de 'Natuurlijke laag', 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' en 'Lust en leisurelaag' ingegaan.
Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkeling op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in de stad en en dorp.
Het plandeel ter plaatse van de Stempelsdijk 3 ligt zowel binnen het gebiedskenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' als het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'. Echter, de beoogde bouwontwikkeling is beoogd binnen het gebiedskenmerk 'Beekdalen en natte laagtes'. Wat betreft de beoogde herontwikkeling ter plaatse van de Bellinckhofweg 4 is het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' van toepassing. figuur 3.2 en 3.3 zijn twee uitsneden van de Omgevingsvisie opgenomen. Hierna wordt nader op de gebiedskenmerken ingegaan.
![]() |
Figuur 3.2: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' (Bron: provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag'(Bron: provincie Overijssel) |
Beekdalen en natte laagtes
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gekregen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken; zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm, de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Dekzandvlakte en ruggen
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkingsrichting) van het landschap, gevormd door afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing aan de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van twee woningen aangrenzend aan een bestaand erfopzet. Hierbij zijn gelet op de agrarische bedrijvigheid in het verleden de gronden reeds geroerd waarbij de hoogteverschillen zijn komen te vervallen en niet meer zichtbaar zijn. Tevens zijn de gronden in het verleden bewerkt waarbij de moerassen en broekbossen niet meer zichtbaar zijn gelet op de beperkte bewerkbaarheid.
De van oorsprong voorkomende ''Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de voormalige natuurlijke ondergrond. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plandeel aan de Stempelsdijk ligt in de laag 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 ligt in het gebiedskenmerk 'Oude hoevenlandschap'. De plandelen zijn in figuur 3.4 en 3.5 met een blauwe omcirkeling aangegeven.
![]() |
Figuur 3.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.5: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'(Bron: provincie Overijssel) |
'Jong heide- en ontginningslandschap'
De grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ínbreidingslandschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
'Oude hoevenlandschap'
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De voorgenomen ontwikkelingen liggen in de gebiedskenmerken 'Jong heide- en ontginningslandschap' en 'Oude hoevenlandschap'. Gelet op de gebiedskenmerken is bij de beoogde invulling rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Zo is er bij het plandeel aan de Stempelsdijk sprake van een passend voorerf en achtererf gelet op de bebouwing en bij de Bellinckhofweg sprake van een clustering. Tevens zullen beide plandelen conform de bijbehorende gebiedskenmerken, zichtbaar in Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Op deze plek wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Lust en leisurelaag
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust en leisurelaag' de aanduiding donkerte. In figuur 3.6 en figuur 3.7 zijn twee uitsneden van de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omcirkeling aangeduid.
![]() |
Figuur 3.6: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van beleving' (Bron: provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.7: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van beleving'(Bron: provincie Overijssel) |
Donkerte
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.
De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing van het initiatief aan de 'laag van de beleving'
De toekomstige functie brengt geen onevenredige lichthinder met zich mee. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in voorliggende situatie juist een afname aan kunstlicht zal plaatsvinden aangezien grote landschapsontsierende bebouwing komt te vervallen en plaats maakt voor een woning. De uitstoot van kunstlicht zal kleiner zijn dan in de huidige situatie. Tot slot is de lichtuitstraling naar de omgeving beperkt. Het aspect 'donkerte' vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Dinkelland wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk is. Kortom; zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt; de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Op basis van de gemeentelijke waardenkaart behoren de plandelen aan de Bellinckhofweg 1 en Bellinckhofweg 4 tot de laag 'Lichtgroen'- gericht op ontwikkeling door lage waarden en hoge dynamiek en ter plaatse van de Stempelsdijk 3 'Donkergroen '- gericht op behouden vanwege hoge waarde en beperkte dynamiek.
Lichtgroen - Gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek
Waarden
Speel in op:
Donkergroen - Gericht op behouden vanwege hoge waarde en beperkte dynamiek
Waarden
Speel in op:
In figuur 3.8, 3.9 en 3.10 zijn drie uitsneden van de omgevingsvisie kaart Dinkelland weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 3.8: Uitsnede Omgevingsvisie Stempelsdijk (Bron: mijnDinkelland) |
![]() |
Figuur 3.9: Uitsnede Omgevingsvisie Bellinckhofweg 4 (Bron: mijnDinkelland) |
![]() |
Figuur 3.10: Uitsnede Omgevingsvisie Bellinckhofweg 1 (Bron: mijnDinkelland) |
Toetsing en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet middels het inzetten van sloopmeters in de realisatie van twee woonrechten. Hierbij wordt 2.400 m2 aan landschapsontsierende bebouwing ingezet waarbij de percelen worden opgeschoond. In het kader van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan. Hierna wordt op de invulling van de percelen in combinatie met de Omgevingsvisie Dinkelland ingegaan.
Bellinckhofweg 1
Ter plaatse van de Bellinckhofweg 1 wordt verspreid over het perceel bebouwing gesloopt. Hierbij wordt ingespeeld op het versterken van een open landschap met vergezichten, ondanks dat het agrarisch karakter wat betreft de situering van de bebouwing behouden blijft. Dit resulteert in verspreide bebouwing, middels bijgebouwen rondom de woning. Hierbij is sprake van een clustering van bebouwing naast dat de groenstructuren versterkt zullen worden.
Bellinckhofweg 4
Ter plaatse van de Bellinckhofweg 4 zal de voormalige agrarische schuur aan de westzijde worden gesloopt waarbij de overige bebouwing behouden blijft. Door de sloop van de bebouwing ontstaat een opschoning van het perceel en eveneens een clustering aan de bebouwing. Tevens zal de grond waar de agrarische schuur op dit moment is gesitueerd, worden opgevuld met grasland waarbij de vergezichten worden versterkt.
Stempelsdijk 3
Ter plaatse van de gronden aan de Stempelsdijk 3 wordt de aldaar aanwezige voormalige agrarische schuur gesloopt en wordt vervolgens aangrenzend aan de huidige bebouwing een woning gesitueerd. Door de sloop van de agrarische bebouwing worden de vergezichten versterkt. Daarnaast zal middels erfbeplanting en de situering van bijgebouwen een versterking plaatsvinden wat betreft de gebiedskenmerken. Hierbij zijn twee aangrenzende woonpercelen het resultaat.
Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.
De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisaties, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:
De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.
Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.
Voor deze woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Hiervan worden er 50 (100% behoefte) tot 60 (130% plannen) gereserveerd voor het buitengebied. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.
![]() |
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogramma per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.
Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.
Toets
Voor de periode 2020-2030 is de woningbehoefte voor het buitengebied vastgelegd op 50 woningen (100% behoefte), oplopend naar 60 woningen (130% behoefte). In voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van sloopmeters ter plaatse van de percelen aan de Bellinckhofweg 1, Bellinckhofweg 4, Stempelsdijk 3 en Langemaatsweg 11. Hierbij worden voldoende meters ingezet om twee woningen te kunnen realiseren. Hierbij wordt in de behoefte binnen de gemeente voorzien naast dat het voornemen in overeenstemming in met de woningbouwaantallen voor het buitengebied.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.
Op 25 januari 2022 is de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit' vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. Dit beleidsstuk bundelt en vervangt diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Mede vanwege de opgaven in het buitengebied zijn bepaalde onderdelen geactualiseerd en aangevuld.
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
In de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit' zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot het toevoegen van woningen waarbij gebruik wordt gemaakt van de inzet van sloopmeters. Het betreft artikel 3.5 van de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit'. Hierna wordt op de voorwaarden ingegaan.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Ter plaatse van de plandelen is geen casco element van toepassing. Casco elementen zijn in beginsel beschermd. Ter plaatse van de beoogde woningen worden onder andere geen bomen geveld. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de beoogde woningen zowel gebouwd worden op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel als op gronden die in het verleden voor agrarisch doeleinden in gebruik zijn genomen.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee woningen waarbij mensen langdurig zullen verblijven. Tevens voorziet het voornemen in de sloop van landschapsontsierende bebouwing, op gronden waarbij sprake is van asbesthoudende danken. Om de bodemkwaliteit zowel ten behoeve van de beoogde woning als het schoon achterlaten van de percelen in het kader van de planologische wijzigingen, zijn door Kruse B.V. drie bodemonderozeken uitgevoerd. Hieronder wordt op de conclusie van de drie onderzoeken ingegaan. Voor de gehele rapportage van de onderzoeken wordt verwezen naar Bijlage 2 Bodemonderzoek Stempelsdijk 3, Bijlage 3 Bodemonderzoek Bellinckhofweg 1 en Bijlage 4 Bodemonderzoek Bellinckhofweg 4.
Stempelsdijk 3
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er in totaal 11 boringen verricht en 3 inspectiegaten gegraven. Er zijn 2 monsterpunten afgewerkt met een peilbuis (PB 1 en PB A1). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig, zwak humeus zand met plaatselijk sporen leem (ter plekke van de druppelzone brokken leem). In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen (sporen baksteen, zie tabel 3). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodem. Het freatische grondwater in de peilbuizen is aangetroffen op gemiddeld 0.64 m-mv.
Conclusies en aanbevelingen
Ter plekke van de nieuwbouwlocatie zijn in de bovengrond (BG) en in het grondwater (PB 1) enkele licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Ter plekke van de voormalige bovengrondse dieseltanklocatie (verdachte deellocatie A) zijn in de bovengrond (A - BG) en in het grondwater (PB A1) geen verontreinigingen gemeten.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - B (verdachte deellocatie B: asbestverdachte druppelzone) is geen asbest aangetoond.
Bellinckhofweg 1
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er in totaal 18 inspectiegaten gegraven en 10 boringen verricht, waarvan 2 diepe boringen zijn afgewerkt met een peilbuis (PB 1 en PB A1). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot zeer fijn, zwak tot matig siltig zand met in de ondergrond (circa 1.2 m-mv tot circa 2.0 m-mv) een zandige leemlaag. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen (puin en slakken). Door de veldwerkers zijn in de boringen 12, 15, A1 op het erf en in druppelzone B visueel asbestverdachte materialen waargenomen in de bodem. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld. Het freatische grondwater is in de peilbuizen gemiddeld aangetroffen op 1.45 meter min maaiveld.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I en A - BG) en in het grondwater (PB 1) zijn licht verhoogde concentraties aangetoond Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II, BG III en BG IV), de ondergrond (OG) en in het grondwater (PB A1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
De voormalige bovengrondse dieseltank heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 01 en MM FF 02 is geen asbest aangetoond. In inspectiegat 15 is asbest aangetoond: het gewogen asbestgehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. In de inspectiegaten 12 en B3 is asbest aangetoond, in gewogen asbestgehalten hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is sanering van de sterke verontreiniging noodzakelijk. Een nader asbestonderzoek wordt geadviseerd om de omvang van de verontreiniging in kaart te brengen.
Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (provincie Overijssel). Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding of saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.
Bellinckhofweg 4
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er in totaal 6 inspectiegaten gegraven (3 per druppelzone). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn, matig siltig, zwak grindig, zwak humeus zand. Er zijn bodemvreemde materialen aangetroffen (tabel 3). Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de opgeboorde bodem.
Conclusies en aanbevelingen
In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - A (druppelzone zuidzijde) en MM FF - B (druppelzone noordzijde) is geen asbest aangetoond.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. De waterkwaliteit van alle oppervlaktewateren in een stroomgebied moeten vanaf 2015 aan bepaalde eisen voldoen. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 22 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 laat zien welke resultaten het waterschap op strategisch en tactisch niveau in zes jaar wil behalen. In het Waterbeheerprogramma wordt aangegeven welke maatregelen en voorzieningen daarvoor getroffen worden en wanneer. De maatregelen in het programma zijn een aanvulling op en uitwerking van maatregelen die al in de waterprogramma’s van het Rijk en de regio zijn opgenomen. Dit Waterbeheerprogramma geeft aan wat de inhoudelijke strategie is om de doelen van het waterschap te verwezenlijken. Deze strategie volgt uit de waarden die het waterschap centraal zet. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Lycens B.V. in maart 2023 voor alle drie de plandelen een digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure in het kader van de watertoets voor alle drie de plandelen goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de standaard waterparagraaf volstaat voor dit plan. De toetsingsdocumenten zijn als Bijlage 5 Watertoets Stempelsdijk Bijlage 6 Watertoets Bellinckhofweg 1en Bijlage 7 Watertoets Bellinckhofweg 4 toegevoegd.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het voornemen loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Hierbij is in voorliggende situatie, gelet op het stoppen van de agrarische bedrijvigheid sprake van een afname waarbij onder de 1500 m2 aan verharding wordt gebleven. Tevens bevinden de plandelen zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond waarvoor ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden binnen de plandelen aanwezig zijn en het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering ter plaatse.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in de woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de “Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Dinkelland (RAAP, 2007) geraadpleegd. In figuur 4.1 en 4.2 zijn twee uitsneden van deze kaart weergegeven. Hierbij dient te worden opgemerkt dat enkel op de plandelen wordt ingegaan waarbinnen nieuwe grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden. Binnen het plandeel aan de Bellinckhofweg 4 vinden enkel sloopwerkzaamheden plaats.
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede RAAP archeologische advieskaart ter plaatse van de Stempelsdijk 3 |
![]() |
Figuur 4.2: Uitsnede RAAP Archeologische advieskaart ter plaatse van de Bellinckhofweg 1 |
Zoals in figuur 4.1 en 4.2 zichtbaar is, ligt het plandeel aan de Stempelsdijk zowel in de laag dekzandwelvingen en -vlakten en beekdalen en overige laagten. Hierbij geldt bij de laag dekzandwelvingen en -vlakten een onderzoeksplicht bij een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,40 meter. en bij de laag beekdalen en overige laagten een vrijstelling. In voorliggende situatie wordt ter plaatse van de Stmepelsdijk enkel één woning gerealiseerd waarbij ruimschoots onder de onderzoeksgrens wordt gebleven.
Ter plaatse van het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 is de laag dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek aanwezig. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 met een diepte dieper dan 0,40 meter. In voorliggende situatie wordt enkel een vrijstaande woning gerealiseerd waarbij ruimschoots onder de onderzoeksgrens wordt gebleven.
Conclusie
Gelet op de kleinschalige bodemingrepen wordt een archeologisch bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Indien bij werkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen, dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van de plandelen aanwezig zijn waarmee rekening dient te worden gehouden. In de plandelen zelf zijn geen monumenten aanwezig. Ook volgens de gemeentelijk waardenkaart bevat het plan geen waardevolle cultuurhistorie. Het initiatief doet geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Stikstof
Het plangebied bestaande uit drie plandelen maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of het Natuur Netwerk Nederland. Hierbij bevindt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten opzichte van het plandeel aan de Stempelsdijk op circa 3.8 kilometer en het dichtstbijzijnde NNN-gebied op circa 5 meter. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten opzichte van het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 bevindt zicht op circa 2.2 kilometer afstand en het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Nederland op circa 500 meter afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten opzichte van het perceel aan de Bellinckhofweg 4 bevindt zich op circa 3.1 kilometer afstand en het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 190 meter afstand. Gelet op de beoogde bouw- en sloopwerkzaamheden zijn twee stikstofberekeningen uitgevoerd. Hieronder wordt nader op de conclusies uit de berekeningen ingegaan. Voor de gehele berekening wordt verwezen naar Bijlage 8 Stikstofberekening Bellinckhofweg 1 en Bijlage 9 Stikstofberekening Stempelsdijk
Bellinckhofweg 1
Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
Stempelsdijk 3
Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
Quickscan Flora/Fauna
Gelet op de bouw- dan wel sloopwerkzaamheden is door Natuurbank Overijssel een quickscan Flora/Fauna uitgevoerd. De gehele quickscan Flora/Fauna is als Bijlage 10 Quickscan Flora/Fauna bijgevoegd. Hierna wordt op de conclusie uit de quickscan Flora/Fauna ingegaan.
Conclusie quickscan;
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien bebouwing (m.u.v. Bellinckhofweg 4) wordt gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende beschermde dieren mogelijk tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
In voorliggende situatie worden twee geluidsgevoelige objecten toegevoegd, te weten een woning aan de Stempelsdijk 3 te Saasveld en een woning aan de Bellinckhofweg 1. Aangezien er sprake is van een toevoeging van een geluidsgevoelig object wordt hierna nader op het aspect wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de bijbehorende grootte is opgenomen in onderstaande tabel
![]() |
De beoogde woning aan de Stempelsdijk is gesitueerd op circa 15 meter van de Kroonweg en 40 meter van Stempelsdijk. Hierbij is een snelheidsregime van 60 km/uur van toepassing. Gelet op de korte afstand valt de beoogde bouwlocatie binnen de wettelijke geluidszone van deze wegen. Echter, het betreffen twee wegen die met name worden gebruikt voor bestemmingsverkeer. Op basis van de geluidskaart van de Atlas Leefomgeving is ter plaatse van het plandeel een geluidsbelasting van lager dan 45 dB van toepassing. Op basis van bovenstaande redenatie wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dan ook niet noodzakelijk geacht.
De beoogde woning aan de Bellinckhofweg 1is op circa 20 meter van de Bellinckhofweg gesitueerd en 180 meter van de N343. Tevens loopt aan de zuidzijde de Bornsestraat. Bij deze wegen is een snelheidsregime van 60 km/uur en 80 km/uur van toepassing waarbij het plandeel binnen drie wettelijke geluidszones valt. Op basis van de geluidskaart van de Atlas Leefomgeving valt het plandeel in een geluidsbelasting van tussen de 46 en 50 dB. Aangezien de voorgenomen woning aan de nieuwste eisen ten behoeve van akoestiek voldoet, gesitueerd is achter bestaande bebouwing in verband met de geluidswerende werking wordt eveneens het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk geacht. Tevens is op basis van de gemeentelijke geluidskaart sprake van een geluidswaarde die voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Railverkeerslawaai
Op een afstand van circa 8,5 en 8,7 kilometer ten zuidoosten is de dichtstbijzijnde spoorlijn (Hengelo-Oldenzaal) gesitueerd. Gelet op de ruime afstand ten opzichte van de beoogde woningbouwlocaties wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai niet noodzakelijk geacht.
Industrielawaai
In de nabije omgeving is geen gezoneerd bedrijventerrein gesitueerd. Hierbij is een uitwerking wat betreft het aspect industrielawaai niet benodigd. Voor de omgevingsscan wat betreft omliggende bedrijven wordt verwezen naar het hoofdstuk 4.8 Bedrijven en milieuzonering.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
De voorgenomen ontwikkeling; de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de toevoeging van woningen voorziet in een geringe toename aan verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Gelet op de aard en omvang van het voornemen in vergelijking met de voorgenomen categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals het uitgangspunt van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
De plandelen en de omgeving kunnen worden getypeerd als 'rustige woonwijk' in voorliggende situatie 'rustig buitengebied'. Hierbij worden de richtafstanden niet met één stap verkleind. Een woning wordt als een milieugevoelig object aangemerkt. Hierbij dient nader op de externe werking (past de nieuwe functie in de omgeving) en interne werking (laat de omgeving de nieuwe functie toe) te worden toegelicht.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' ter plaatse van de Stempelsdijk 3 en de Bellinckhofweg 1 betreft geen milieubelastende functie en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Vorenstaande betekent dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende bebouwing gelet op het voornemen. Ter plaatse van het plandeel aan de Bellinckhofweg 4 vindt geen wijziging plaats ten opzichte van de huidige situatie. Hierbij wordt de huidige bewoning voortgezet en zal enkel een voormalige agrarische schuur worden verwijderd.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plandeel hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. De functies binnen het plandeel Stempelsdijk 3 en Bellinckhofweg 1 worden aangemerkt als een milieugevoelige functies.
Stempelsdijk 3
Op een afstand van circa 65 meter ten zuidoosten van het plandeel en op een afstand van circa 220 meter ten westen van het plandeel zijn twee niet grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. Het betreffen de locaties Kroonweg 4a en de Stempelsdijk 5. Ter plaatse van deze gronden zijn binnen de aldaar aanwezige bouwvlakken niet grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Het gaat hierbij om bedrijven waarbij de bedrijfsvoering grotendeels in gebouwen plaatsvindt. Conform de VNG-Uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is ter plaatse een bedrijf tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan, met een richtafstand van 100 m voor geur, 30 meter voor stof en geluid. Wat betreft het aspect geur dient niet de richtafstand te worden aangehouden, maar dient een toetsing plaats te vinden op basis van de Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Wat betreft de aspect geluid en gevaar wordt aan de richtafstand voldaan. Tevens dient te worden opgemerkt dat ter plaatse van de Kroonweg sprake is van een klein bouwvlak, waarbij sprake is van beperkte gebruiksmogelijkheden. Dan wel uitbreidingsmogelijkheden, ondanks dat planologisch gezien een niet grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Zoals hierboven is aangegeven, ligt het geurgevoelige object in het buitengebied van de gemeente. Hierbij is op basis van de planologische mogelijkheden een afstand van 50 meter van toepassing. Aan deze afstand wordt voldaan waardoor het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Voor het niet grondgebonden agrarisch bedrijf aan de westzijde (Stempelsdijk 5-7) is een V-Stacks berekening uitgevoerd met worst-case scenario. Het resultaat van de berekening is dat de geurbelasting van het naastgelegen varkensbedrijf op de toekomstige Rood voor rood woning 11,9 Odeur bedraagt. Het gaat om de waarde van de geurbelasting op de buitenzijde van het geurgevoelige object. Voor de geurbelasting gaat de wet uit van gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent: 98 procent van het jaar geen overschrijding van de berekende geurconcentratie (ouE/m3; P98). Voor het buitengebied is op basis van de Wet geurhinder een maximale geurbelasting van 14,0 ouE/m3 vastgesteld. Gelet op de reken resultaten van de V-Stacks berekening wordt de geurbelasting niet overschreden en wordt het bedrijf niet beperkt in de planologische mogelijkheden.
Hierbij wordt zowel aan de richtafstand conform de VNG-Uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' voldaan als aan de Wet geurhinder en veehouderij.
Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in overeenstemming is met de wet en regelgeving wat betreft bedrijven en milieuzonering en geur.
Bellinckhofweg 1
Op een afstand van circa 60 meter ten westen van de beoogde woning aan de de Bellinckhofweg 1 is een recreatieterrein danwel camping aanwezig. Een camping betreft een zeer specifieke ontwikkeling die niet is opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Hierdoor dient na een vergelijkbare functie te worden gezocht. Aangezien op een camping veelal een verzameling van personen aanwezig is, dan wel bij de verblijfsrecreatie dan wel een verzamelingsgebouw met bijkomend geluid middel activiteiten is aansluiting gevonden bij buurt- en clubhuizen. Hierbij is milieucategorie 2 van toepassing met een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid.. Aangezien de beoogde woning op een grotere afstand is gesitueerd, vormt de aanwezigheid van de camping geen belemmering voor het planvoornemen.
Ten noorden van het plangebied is op een afstand van circa 140 meter een agrarisch gemengd bedrijf aanwezig. Het betreft een melkveehouderij. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is hierbij milieucategorie 3.2 van toepassing met een richtafstand van 100 meter voor geur, 30 meter voor stof en geluid. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) (artikel 14.2) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Aangezien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt, waarbij een afstand van 50 meter van toepassing is op basis van de Wgv naast een onderlinge afstand van circa 140 meter kan geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van de melkveehouderij de beoogde bouwontwikkeling niet belemmert. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bellinckhofweg 4.
Gelet op het voornemen vindt geen wijziging plaats ten opzichte van de huidige situatie. Dit aangezien de huidige bewoning in de zelfde omvang wordt voortgezet naast dat er geen uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van de functie 'Wonen'. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In figuur 4.3 en figuur 4.4 zijn twee uitsneden van de risicokaart van de Atlas Leefomgeving weergegeven. Beide plandelen zijn met een blauwe ster aangeduid.
![]() |
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart van de Atlas Leefomgeving ter plaatse van het plandeel Stempelsdijk 3 (Bron: Atlas Leefomgeving) |
![]() |
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart van de Atlas Leefomgeving ter plaatse van het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 (Bron Atlas Leefomgeving) |
In de omgeving van het plandeel aan de Stempelsdijk 3 bevinden zich geen inrichtingen die op grond van de Wgv beoordeeld moeten worden.
In de omgeving van het plandeel aan de Bellinckhofweg 1 bevindt zich ten zuidoosten een autobedrijf met een tankpunt. Hierbij is een brandzone en een explosiezone van toepassing. Echter, zoals in figuur 4.4 zichtbaar is, bevinden deze zones ruimschoots buiten de afstand van het plandeel aan de Bellinckhofweg. Een nadere uitwerking wordt dan ook niet benodigd geacht.
Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten worden aangehouden
Gemeente Dinkelland:
Stedelijkheidsgraad: Niet stedelijk
Ligging: Buitengebied
Ontwikkeling: Vrijstaande woning
Verkeersgeneratie: 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal
Parkeerbehoefte: 2,4 per woning
Verkeer
Ter plaatse van de Stempelsdijk 3 en de Bellinckhofweg 1 wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. Beide plandelen liggen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Bij deze ontwikkeling is per woning een verkeersgeneratie van 8,2, afgerond 9 verkeersbewegingen per weekdagetmaal van toepassing. De Stempelsdijk, dan wel de Kroonweg als de Bellinckhofweg betreffen rustige wegen in het buitengebied. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in voorliggende situatie per saldo sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Dit aangezien onder meer agrarische bedrijvigheid, met een zeer geruime oppervlakte en bijbehorende verkeersgeneratie plaats maakt voor een functie met een lagere verkeersgeneratie te weten; wonen.
Daarnaast zal ter plaatse van het plandeel Bellinckhofweg 4 eveneens een planologische afname plaatsvinden wat betreft de verkeersgeneratie. Dit aangezien de daar aanwezige bebouwing plaatsmaakt voor enkel gronden in gebruik als grasland.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer' geen negatieve invloed heeft op het voornemen.
Parkeren
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een parkeerbehoefte van 2.4, afgerond 3 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. Zoals in Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan zichtbaar is, bieden de plandelen ruimschoots mogelijkheden om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Daarnaast zal ter plaatse van het plandeel aan de Bellinckhofweg 4 geen wijziging plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen negatieve invloed heeft op het voornemen.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In de plandelen of in de nabijheid hiervan bevinden geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In de plandelen of in de nabijheid hiervan bevinden geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In de plandelen of in de nabijheid hiervan bevinden geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In de plandelen of in de nabijheid hiervan bevinden geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van de plandelen worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij de plandelen van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij eventuele graafwerkzaamheden binnen de plandelen dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. In dat geval kan middels een Klic-melding inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het realiseren van twee woningen op basis van sloopmeters. Gelet op de sloopwerkzaamheden is er enerzijds sprake van een afname aan bebouwing aangezien circa 2.400 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt verwijderd waarbij anderzijds gebruiksmogelijkheden voor het wonen in het buitengebied wordt verkregen. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en bedrijvigheid. Tot slot voorziet het voornemen in geen onoverkomende belemmeringen wat betreft bodem, akoestiek, flora/fauna en stikstof.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject dan wel een project met een significante aantasting op het buitengebied. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De gronden ten oosten, zuiden en westen van de woningen aan de Bellinckhofweg zijn voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch -1'. Ter plaatse van deze gronden zijn geen bouwmogelijkheden voor gebouwen en overkappingen van toepassing, enkel voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De gronden ten zuiden en westen van de woningen aan de Stempelsdijk zijn voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch -2'. Ter plaatse van deze gronden zijn geen bouwmogelijkheden voor gebouwen en overkappingen van toepassing, enkel voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De gronden ter plaatse van de bestaande dan wel de te bouwen woningen zijn bestemd als 'wonen'. Ter plaatse van deze gronden zijn woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ter plaatse van deze gronden een aan-huis-verbonden-beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toe te staan en het hebben van mantelzorg.
In de bouwregels zijn regels opgenomen dat ter plaatse van een bestemmingsvlak één woning is toegestaan, dan wel ter plaatse van de Bellinckhofweg 1en Stempelsdijk 3 twee woningen. Daarnaast zijn binnen de bouwregels regels opgenomen ten behoeve van de bouw- en goothoogte en de dakhelling voor zowel een hoofdgebouw als een bijgebouw.
De gronden aan de oostzijde van het perceel aan de Stempelsdijk zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De voor 'Waarde-Landschap' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waardevolle landschapselementen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In de algemene bouwregels is opgenomen onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dat wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15.00 meter moet bedragen. Hiervoor is een afwijking mogelijk.
In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen ten behoeve van een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken.
In de algemene regels zijn regels opgenomen om de bij recht afgegeven maatvoering te wijzigen met 10%, naast het bouwen voor de voorgevel en het toestaan ten behoeve van kleinschalig kamperen.
In de wijzigingsregels zijn regels opgenomen waar Burgemeester en Wethouders het plan kunnen wijzigen in de zin dat enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, gene gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- , ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie naast de mogelijkheid om de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap te verwijderen dan wel te verruimen.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitengebied, Stempelsdijk 3 Saasveld en Bellinckhofweg 1-4 Weerselo'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.
Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Stempelsdijk 3 Saasveld en Bellinckhofweg 1-4 Weerselo' heeft vanaf 19 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.