direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Recreatieterrein Erve Wezenberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Recreatie en toerisme zijn voor de gemeente Dinkelland van groot economisch belang en een belangrijke pijler van beleid. De aantrekkelijkheid van de gemeente voor recreatie en toerisme is vooral gebaseerd op het kwalitatief hoogwaardige landschap.

Dit bestemmingsplan is specifiek voor het recreatieterrein Erve Wezenberg te Denekamp opgesteld. De gewenste uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen past niet binnen de huidige planologische mogelijkheden. Het aantal kampeerplaatsen neemt toe (maximaal 50) waardoor de nu nog agrarische bestemming gewijzigd dient te worden in een recreatieve bestemming. Ook de huidige aan de agrarische bestemming gekoppelde aanduiding 'recreatie - minicamping' valt weg onder de nieuwe bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De systematiek komt overeen met andere recreatieterreinen binnen de gemeente Dinkelland. Voor deze recreatieterreinen zijn de vigerende bestemmingsplannen inmiddels geactualiseerd en zijn daarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor deze terreinen nader vastgelegd.

De planopzet die toegepast is bij de recreatieterrein, zoals Papillon, Bavelds Dennen, De Veldmeijer en Roderveld is ook voor dit plan gebruikt. Hierdoor sluiten de regels zoveel mogelijk op elkaar aan. Vanzelfsprekend is het plan afgestemd op de specifieke locatie en invulling daarvan.

Naast de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen, vindt ook boscompensatie plaats. Deze compensatie is in overleg met de gemeente Dinkelland tot stand gekomen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het recreatieterrein ligt ten noordwesten van Noord Deuringen dat op korte afstand van Denekamp ligt (zie figuur 1.1). Op een steenworp afstand ligt de Duitse grens. De Duitse stad Nordhorn ligt op enkele kilometers afstand en is zowel per fiets als met de auto perfect te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging nabij Noord Deurningen (bron: atlasvanOverijssel.nl)

Wanneer het recreatieterrein nader wordt bekeken, kan geconstateerd worden dat het terrein grenst aan de Rammelbeek (ten westen van het recreatieterrein) en in een ruime groene setting is gelegen (figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0002.png"

Figuur 1.2: Globale begrenzing recreatieterrein (bron: atlasvanOverijssel.nl)

De ontsluiting van het recreatieterrein ligt aan de oostzijde en vindt plaats op de Rammelbeekweg.

De Rammelbeekweg is de een van de verbindingswegen tussen Noord Deurningen en Lattrop.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel Rammelbeekweg 15 heeft ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland de bestemming 'Agrarisch - 1', bedoeld voor een grondgebonden agrarische bedrijf, zie figuur 2.3. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010.

Naast het agrarische bouwvlak voor de gebouwen, zijn ook gronden aangeduid als 'recreatie - minicamping'. Door deze aanduiding is het toegestaan om in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 15 kampeermiddelen geplaatst te hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0003.png"

Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan het aantal kampeerplaatsen verruimd worden naar 25 plaatsen. Daarbij dient dan nog sprake te zijn van een reëel agrarisch bedrijf met een omvang van tenminste 0,25 volwaardige arbeidskracht.

Nu het aantal kampeerplaatsen verder verruimd mag worden, kan de agrarische bestemming niet gehandhaafd blijven en dient deze gewijzigd te worden in een recreatieve bestemming.

1.4 Methodiek

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan wordt opgesteld volgens de eisen die hieruit voortvloeien. Het bestemmingsplan is dan ook opgezet volgens de methode ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012’ (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden. Tevens is rekening gehouden met het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Dinkelland en de Nota van uitgangspunten Bestemmingsplannen Recreatieterreinen Dinkelland (2011). Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels van het bestemmingsplan, deze worden gemotiveerd in de toelichting. Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men over een ‘verbeelding’ van de bestemmingsregels. Het plan is geschikt gemaakt voor een digitale uitwisseling en voldoet aan de vormvereisten ten behoeve van de digitale beschikbaarheid.

1.5 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de uitgangspunten van het plan beschreven. Stilgestaan wordt bij de huidige situatie, waarna de nieuwe situatie wordt beschreven. Ook de ruimtelijke inpassing van die nieuwe situatie wordt hier belicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planuitgangspunten

2.1 Huidige situatie

Erve Wezenberg is een jong en kleinschalig recreatiebedrijf, prachtig gelegen in het typerende coulissenlandschap van Nationaal Landschap Noordoost Twente.

In 2007 is gestart met een kleine camping met 15 plekken (inmiddels 30). De individuele kampeerplekken zijn zeer ruim en grotendeels aan de buitenrand van het terrein gesitueerd. In het midden is een royale open groene ruimte. Sinds 2011 zijn ook vakantieappartementen en boerderijkamers te huur, met mogelijkheid van Bed & Breakfast. In voor- en naseizoen kunnen ook groepen op Erve Wezenberg terecht.

Op het terrein zijn verschillende voorzieningen aanwezig, gedacht kan worden aan sanitairruimte, ontvangstruimte en recreatieruimte. Naast de bedrijfswoning zijn ook binnen bestaande bebouwing ook drie boerderijkamers en drie vakantieappartementen. De bebouwing heeft een typische twentse uitstraling (zie figuur 2.1).

De agrarische activiteiten vinden nog op kleine schaal plaats. Er wordt alleen nog maar akkerbouw bedreven (verbouw van maïs en graan).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0004.png"

Figuur 2.1 Zicht op de bedrijfswoning en het gebouw met de boerderijkamers en vakantieappartementen (bron: www.ervewezenberg.nl)

2.2 Gewenste situatie

In de nieuwe situatie wordt met name het kampeerterrein verruimd. De groene inrichting van het terrein blijft gehandhaafd en langs de groene randen worden extra kampeerplaatsen mogelijk gemaakt.

Het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 50. Met betrekking tot het parkeren wordt opgemerkt dat deze met name op de bestaande locaties gehandhaafd blijft. Deze parkeerruimte wordt beter ingericht, waardoor het parkeren effectiever kan plaatsvinden. De bestaande ontsluiting op de Rammelbeekweg blijft gehandhaafd. Tussen de bestaande bebouwing worden aan de zuidzijde van het terrein extra parkeergelegenheid gerealiseerd.

Voor wat betreft de visualisatie daarvan wordt verwezen naar figuur 2.2.

2.3 Ruimtelijke inpassing

De nieuwe plaatsen sluiten aan op de bestaande kampeerplaatsen. Dit betekent dat ook de bestaande inrichting zoveel mogelijk is doorgetrokken naar het nieuwe gedeelte. Naast nieuwe groene elementen op het kampeerterrein, wordt een deel van de gronden van initiatiefnemer ook ingezet voor boscompensatie.

In figuur 2.2 is de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0005.png" Figuur 2.2: Landschapsplan nieuwe situatie (bron: Bijkerk Tuin en Landschapsarchitecten)

Aan de noordzijde en in het midden zijn nieuwe groenelementen opgenomen. Deze nieuwe elementen zullen door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd worden in de regels. Dit betekent dat deze elementen gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden. De nieuwe kampeerplaatsen zijn langs groene elementen gelegen. Aan de zijde van de Rammelbeek is het nieuwe bosperceel geprojecteerd. Om zicht naar het open landschap te krijgen is een opening in het bosperceel opgenomen.

Voor de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein wordt ongeveer 750 m² nieuw groen ingezet. Wanneer de in figuur 2.2 aangegeven bospercelen (rood omlijnd) niet aangelegd zouden worden, maar wel de verplichte maatregelen uit het erfplan, dan is nog steeds sprake van een, mede gelet op de bestaande groene singels, mooi en goed landschappelijk ingepast erf. De twee bospercelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 8.915 m², maar hebben geen directe relatie met Erve Wezenberg, behalve dat Erve Wezenberg haar gronden ter beschikking stel. Deze bospercelen vormen een compensatie welke gekoppeld is aan een andere ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling wordt een apart bestemmingsplan opgesteld inclusief de boscompensatie. Deze bospercelen maken dus geen onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan.

De andere ontwikkeling betreft de verplaatsing van Werktuig en Bouwdienst Denekamp. Dit bedrijf is momenteel gevestigd aan de Hanzeweg 33 (bedrijventerrein Kloppendijk) in Denekamp. De huidige locatie biedt het bedrijf onvoldoende uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden, waardoor het niet langer mogelijk is om hier op de lange termijn een gezond en duurzaam bedrijf te exploiteren. Een oplossing voor de lange termijn is gevonden in het verplaatsen van het bedrijf naar een locatie aan de Brandlichterweg ong. in Denekamp. In de huidige situatie wordt deze locatie gebruikt als depot voor de opslag van grond, zand, groenafval en overige materialen. Een deel van het plangebied bestaat momenteel uit bos. Dit bos wordt deels gerooid en met een factor van 1,0 elders gecompenseerd. De te compenseren oppervlakte bedraagt 8627 m². De compensatie zal, zoals is aangegeven, plaatsvinden op het terrein van camping Erve Wezenberg.

De beoogde uitbreiding van de kampeerplaatsen, inclusief de daaraan gekoppelde 750 m² nieuw groen sluiten naar aard en omvang perfect aan op de bestaande gebiedskenmerken, waardoor geen afbreuk van het landschap plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het geldende beleidskader. Met name het beleidskader ten aanzien van recreatie en toerisme en de ontwikkeling van verblijfsrecreatieve terreinen, dagrecreatie en horecabedrijven staat hierbij centraal.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Ten aanzien van Oost-Nederland is het volgende in de SVIR beschreven. De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol.
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden (bijvoorbeeld de Natura 2000 gebieden de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en de Weerribben) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter-)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden (de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes). Tegelijkertijd is er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu nog niet voelbaar zijn, maar op termijn wel voelbaar zullen zijn (zogenaamde anticipeergebieden).

Kennis en innovatie zijn de stuwende krachten van de economie van dit gebied. In Oost-Nederland manifesteren zich voornamelijk de volgende drie economische concentraties:

  • Food Valley in en rond Wageningen (topsector agrofood),
  • Health Valley in en rond Nijmegen (topsector life sciences) en
  • nanotechnologie in Twente (topsector high tech systemen en materialen).

De (internationale) achterlandverbindingen die door Oost-Nederland lopen zijn van internationaal belang voor het functioneren van de mainports en daarmee de topsector logistiek.

3.2.2 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan, dat op 22 december 2009 is vastgesteld, vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota’s. Het beleid in dit plan is gericht op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het beleid dat in deze nota is opgenomen, heeft tot doel duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. Dit beleid vormt ook de basis voor de watertoets, die het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor alle ruimtelijke plannen voorschrijft (zie paragraaf 4.6).

3.2.3 Kaderrichtlijn Water

Deze richtlijn (2000/60/EG) heeft als doel om de kwaliteit van watersystemen in Europa te beschermen en waar nodig, te verbeteren. Hiervoor moet duurzaam watergebruik worden bevorderd en moeten lozingen van gevaarlijke stoffen worden teruggedrongen of beëindigd. De Kaderrichtlijn Water (KRW) richt zich op grond- en oppervlaktewater. De essentie van de KRW ligt in de stroomgebiedbenadering. Het beheer van rivieren wordt vanuit het stroomgebied benaderd. Het belangrijkste instrument van de KRW is het stroomgebied beheersplan, dat voor elk stroomgebiedsdistrict gemaakt moet worden. Deze stroomgebieden zijn weer onderverdeeld in deelstroomgebieden. De organisaties van de deelstroomgebieden hebben een plan van aanpak gemaakt om in 2009 tot een stroomgebiedbeheersplan te komen. De KRW stelt zich tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW bevat tevens een instrumentarium om de doelstellingen te bereiken. De beschreven indeling in stroomgebieden is een van de instrumenten om het beleid van de richtlijn te realiseren. Volgens het Rijksbeleid geven in de eerste plaats provincies en gemeenten uitwerking aan het ruimtelijke waterbeleid: nadelige effecten op de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, moeten worden voorkomen, verminderd dan wel gecompenseerd. Waar mogelijk wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die water biedt voor verbetering voor wonen, werken en recreëren aan het water. Het wateradvies van het waterschap Vechtstromen wordt in het bestemmingsplan opgenomen en verwerkt (paragraaf 4.6).

3.2.4 Nationaal Landschap

Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits-regime').

Het recreatieterrein ligt in het Nationaal Landschap Noordoost - Twente. De kernkwaliteiten van dit landschap zijn de kleinschaligheid van het geaccidenteerde landschap, het groene karakter en het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Bij ontwikkelingen moeten deze waarden behouden blijven en waar mogelijk versterkt.

3.2.5 Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan raakt geen nationale belangen Geconcludeerd wordt dat er geen strijd is met het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Op 3 juli 2013 heeft de Provincie Overijssel de 'actualisatie Omgevingsvisie' vastgesteld. Deze actualisatie is gericht op de herijking van de EHS.

Een van de opgaven voor de Omgevingvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio's, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie. De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt.

In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denken ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.

Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

Het beoogde plan wordt uitgevoerd conform de eisen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de 'Omgevingsvisie Overijssel'. In paragraaf 3.2.3 is dit verder uitgewerkt aan de hand van het sturingsprincipe.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009/2013. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de SER-ladder gehanteerd. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving spreken we over het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten:

  • (Her-)benutting van bestaande bebouwing;
  • Combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • Uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met ontsluiting, conform gebiedskenmerken.

Omdat een effectieve bedrijfsvoering niet langer meer haalbaar is, is gekozen voor uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen. De betreffende gronden werden gebruikt voor de voormalige agrarische activiteiten en worden nu ingezet voor bos en kampeerplaatsen.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

Voor Erve Wezenberg geldt het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren' (zie figuur 3.1). De locatie is rood omlijnd. Nabij de Rammelbeek zijn de gronden ook aangeduid als 'buitendijksgebied, beekdal- of veenweidegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0006.png"

Figuur 3.1: Fragment kaart ontwikkelingsperspectieven provincie Overijssel (bron: atlasvanOverijssel.nl)

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken.

De gebiedskenmerken voor het voorliggende plan zijn:

  • 1. Natuurlijke laag: dekzandvlaktes
  • 2. Agrarisch cultuurlandschap: jonge heide- en broekontginningslandschap
  • 3. Lust- en leisurelaag: donkerte

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

  • 1. Natuurlijke laag

De natuurlijke laag (figuur 3.1) wordt gekenmerkt als dekzandvlakte en ruggen. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Erve Wezenberg ligt in het jonge heide en broekontginningslandschap, zie figuur 3.1.

Met de aanleg van extra kampeerplaatsen, nieuw groen ten behoeve van het recreatieterrein en nieuw bos wordt de relatie met de omgeving versterkt.

  • 3. Lust- en Leisurelaag

De lust - en leisurelaag wordt gekenmerkt door donkerte. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, tenminste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden.

Erve Wezenberg ligt op enige afstand van Noord Deuringen in het landelijk gebied van Denekamp. De bestaande verlichting wordt gehandhaafd en mogelijk wordt wat begeleidende verlichting aangebracht. De extra kampeerplaatsen brengen echter geen onevenredig toename van lichthinder met zich mee. Het kamperen zal met name in de zomerperiode plaatsvinden. De lange dagen tasten het aspect 'donkerte' nauwelijks aan. In de winterperiode zal het aspect 'donkerte' niet aangetast worden, omdat er dan geen kampeerplaatsen bezet zullen zijn. Alsdan blijft de verlichting van de bestaande bebouwing over, waardoor er evenmin een toename van lichthinder zal zijn.

3.3.4 Reconstructieplan

De provincie Overijssel heeft in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. In dit reconstructieplan is een indeling gemaakt in drie deelgebieden, te weten Salland, Zuidwest-Twente en Noordoost-Twente. Dit plan is grotendeels opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente. Voor het deelgebied is in het reconstructieplan een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Aangegeven wordt dat de oplossing van de ruimtelijke, milieutechnische, economische en sociale opgaven voor Noordoost-Twente in hoofdlijn ligt in:

  • het ruimtelijk scheiden van een aantal functies, die elkaars ontwikkeling frustreren, én;
  • het meervoudig grondgebruik in gebieden met een stapeling van functies

De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden. Erve Wezenberg te Denekamp ligt binnen het verwevingsgebied.

Volgens de Reconstructiewet is een verwevingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. De uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen past binnen een verwevingsgebied en vormt geen belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijven. Bovendien wordt met de landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbeterd.

3.3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Dinkelland

De Structuurvisie Dinkelland is in ontwikkeling. Met het oog op de ontwikkeling van de recreatiesector worden de volgende punten genoemd:

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

De gemeente Dinkelland geeft hiermee aan om de ontwikkeling en het behoud van de toeristisch-recreatieve sector hoog in het vaandel te hebben staan. De beoogde ontwikkelingen moeten op een goede manier worden ingepast in het natuurlijke en culturele erfgoed.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.

De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:

  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.

De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid:

  • 1. Ootmarsumse stuwwal
  • 2. Dinkeldal
  • 3. Grensgebied
  • 4. Oldenzaal-West
  • 5. Stadsrand Hengelo-Borne-Almelo
  • 6. Bekken van Hengelo

Deze gebieden vormen een eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Grensgebied'.

3.4.3 Nota verblijfsrecreatie

Het toeristisch-recreatief beleid richt zich op het versterken van het verblijfstoerisme in de gemeente Dinkelland door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatieve aanbod. Hierdoor zal het aantal overnachtingen alsmede de toeristische bestedingen in de gemeente Dinkelland toenemen, wat een positief effect heeft op de toeristische werkgelegenheid. Er wordt gestreefd naar een grotere mate van ondernemersvrijheid, binnen de gemeentelijke en wettelijke kaders.

Om de doelstelling te bereiken worden de volgende uitgangspunten gestimuleerd en ondersteund:

  • verhoging van het aantal toeristische overnachtingen door kwaliteitsverbetering en innovatie op de bestaande verblijfsaccommodaties;
  • gepaste uitbreiding van het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden;
  • streven naar een hoger toeristisch gebruik van standplaatsen;
  • ontwikkeling van kleinschalige en bijzondere verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • waarborgen landschappelijke kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven;
  • voorkomen van permanente bewoning vakantiewoningen en boerderijkamers;
  • waarborgen van de veiligheid en de kwaliteit van kampeerterreinen;
  • bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen;
  • inkomsten uit toeristenbelasting inzetten voor de sector recreatie en toerisme.

In de nota worden kaders en richtlijnen genoemd ten aanzien reguliere kampeerterreinen. Een regulier kampeerterrein is een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Zo wordt onder andere ingezet op versterking van bestaande kampeerterreinen (uitbreiding, herinrichting etc.) boven nieuwvestiging.

Nota van uitgangspunten

Conform de Nota Verblijfsrecreatie dient het bestemmingsplan op hoofdlijnen de kaders weer te geven voor het kampeerterrein. Hierbij worden de volgende punten weergegeven:

  • Er dient sprake te zijn van een bedrijfsmatige exploitatie.
  • Permanente bewoning is verboden.
  • Bouwblok voor de centrale voorzieningen en de plaats van de hoofdontsluiting.
  • Het maximaal aantal toegestane vaste standplaatsen voor caravans.
  • Landschappelijke inpassing (groenstrook).
3.4.4 Beleidsnota van (semi) permanente bewoning van recreatiewoningen

In de beleidsnota '(semi)permanente bewoning van recreatiewoningen' is het gemeentelijke beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen beschreven. De gemeente Dinkelland kiest er voor om niet over te gaan tot legalisering van bestaande situaties van permanente bewoning, maar actief te gaan handhaven. Voor gevallen van permanente bewoning die al bestonden voor 31 oktober 2003 kan de gemeente op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning afgeven. Voor gevallen van permanente bewoning die zijn ontstaan voor 19 november 2009 kan een persoonsgebonden beschikking worden afgegeven die de bewoner het recht geeft om in het recreatieverblijf te blijven wonen tot het moment dat deze persoon verhuist of overlijdt. Voor alle personen die niet in aanmerking komen voor een omgevingsvergunning of een persoonsgebonden beschikking geldt een actieve handhaving, evenals voor alle gevallen van permanente bewoning die zijn ontstaan na 19 november 2009. In het voorliggende bestemmingsplan is permanente bewoning van recreatiewoningen aangeduid als strijdig gebruik.

3.4.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.- beoordelingsplicht

Kader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Onderzoek

In het plangebied is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een semi recreatief bedrijf naar een volledig recreatief bedrijf in de landelijke omgeving. De uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen naar maximaal 50 plaatsen wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij recreatiebedrijven met een oppervlakte van 25 ha of meer of 10 ha of meer bij een ligging in een gevoelig gebied.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Gebleken is dat toetsing (via de voortoets) aan de Natuurbeschermingswet 1998 niet aan de orde is. Het plan tast de instandhoudingsdoelstellingen van het meest nabijgelegen beschermde natuurgebied, 'Bergvennen & Brecklenkampse Veld' niet aan. Dit Natura 2000-gebied ligt op circa 1,3 km afstand van Erve Wezenberg. Met de functieverandering (bestemmingsplanwijziging van de functie 'agrarisch' naar 'recreatie'), en de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het plan tast de instandhoudingsdoelstellingen van de meest nabijgelegen beschermde natuurgebieden derhalve niet aan. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de functiewijziging en de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen bij Erve Wezenberg te Denekamp in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de ontwikkeling van woningbouw in het betreffende gebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Gebiedsbescherming

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld. Dit zijn de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten. Activiteiten in de omgeving van deze gebieden, die de natuurlijke kenmerken ervan kunnen aantasten, dienen op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning aan te vragen. Aan deze vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde planten soorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie verschillende categorieën:

  • tabel 1 betreft de zogenaamde algemene soorten waarbij ten aanzien van de meeste activiteiten een vrijstelling geldt;
  • in tabel 2 worden de overige soorten opgesomd waarvoor vrijstelling kan worden gegeven mits activiteiten worden uitgevoerd volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. In deze tabel vallen tevens alle vogelsoorten;
  • tabel 3 is van toepassing op de zwaar beschermde soorten. Het betreft soorten die zijn aangewezen op basis van bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en overige zwaar beschermde soorten. Voor deze moet ontheffing worden aangevraagd. Een aanvraag dient te voldoen aan de zogenaamde ‘uitgebreide toets’. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van een bij de wet genoemd belang, of er alternatieven zijn en of het project een afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de planologische maatregelen op de aanwezige waarden, dient nagegaan te worden of in en nabij het recreatieterrein sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur of als Natura 2000-gebied.

EHS gebied

Erve Wezenberg te Denekamp ligt buiten de EHS.

Natura 2000-gebieden.

In de gemeente Dinkelland liggen de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Lonnekermeer
  • Springendal en Dal van de Mosbeek;
  • Bergvennen en Brecklenkampseveld;
  • Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek;
  • Lemselermaten;
  • Dinkelland.

Deze natuurgebieden vallen onder de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden). Hiervoor is al aangegeven dat Erve Wezenberg te Denekamp op een afstand van ongeveer 1,3 km tot het Natura 2000-gebied 'Bergvennen en Breklenkampseveld' ligt.

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen significante effecten opleveren op de instandhoudingsdoelstellingen van de genoemde gebieden. Als de ontwikkelingen mogelijk leiden tot significante effecten moet in het kader van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling worden opgesteld.

Conclusie

De voorgestane functiewijziging (van 'bedrijf' naar 'recreatie') en de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen brengen geen significante gevolgen voor het betreffende natuurgebied met zich mee.

4.3 Agrarische bedrijven in de omgeving

Normstelling en beleid

Op agrarische bedrijven is een specifiek toetsingskader van toepassing. Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. De normen zijn afhankelijk van het type omgeving (wel/geen bebouwde kom) en van de vraag of het project wel of niet in een concentratiegebied voor veehouderij is gelegen. Gemeenten kunnen binnen een bepaalde bandbreedte afwijken van de geurnormen door een geurverordening vast te stellen. De geurnormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven (figuur 4.1).

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij  
Buitengebied
 
Bebouwde kom  
Binnen concentratiegebied: 14,0 OUE/m³
 
Binnen concentratiegebied: 3,0 OUE/m³  
Buiten concentratiegebied: 8,0 OUE/m³
 
Buiten concentratiegebied: 2,0 OUE/m³  

Figuur 4.1: Tabel geurnormen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden afstanden. Deze afstanden gelden ook onverkort voor de dierenverblijven van deze veehouderijen. Deze afstanden zijn ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Verder is bepaalde dat de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en ten minste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Op kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven is het Activiteitenbesluit van toepassing.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Kampeermiddelen zijn in het kader van de Wet Geurhinder en Veehouderij niet als geurgevoelige objecten aangemerkt. Recreatieverblijven gelden wel als geurgevoelige objecten. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van nieuwe recreatieverblijven rekening moet worden gehouden met een zonering tot een veehouderijbedrijf. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe recreatieverblijven opgenomen. Bovendien ligt het dichtstbijgelegen agrarische bedrijf (niet intensief) op ruim 100 m afstand.

Conclusie

Aangezien er in dit bestemmingsplan geen nieuwe recreatieverblijven zijn opgenomen, behoeft er geen nader onderzoek plaats te vinden.

4.4 Milieuzonering

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Deze richtafstanden die gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar, kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies worden uitgesloten kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor recreatieterreinen geldt een richtafstand van 50 meter. De afstand tot de meest nabij gelegen milieugevoelige functies (woningen van derden) bedraagt circa 125 meter. Voor agrarische bedrijven geldt geen richtlijnafstand tot recreatieterreinen. Recreatieterreinen zelf kennen op basis van de milieuzonering een eigen richtlijnafstand tot een rustig buitengebied. Bij uitbreidingen van bestaande recreatieterreinen moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met een richtlijnafstand van 50 m afstand tot een rustig buitengebied. Het gaat hier om een functiewijzigingen (van 'agrarisch' naar 'recreatie') en uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen (naar maximaal 50 plaatsen). Het recreatiebedrijf ligt in een rustig gebied met enkele woningen en agrarische bedrijven in de omgeving. Op circa 400 m ligt een kassencomplex aan de Rammelbeekweg.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan levert geen knelpunten op voor omliggende bedrijven en woningen. Ook het recreatieve klimaat wordt vanwege die bedrijven en woningen niet aangetast.

4.5 Archeologie

Normstelling en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bepalingen met betrekking het uitvoeren van werken geen gebouwen zijnde en werkzaamheden.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Archeologisch gezien kent de gemeente Dinkelland zeer waardevolle gebieden. Dit geldt vooral voor de hogere dekzandgebieden. Deze gebieden hebben veelal een hoge of middelhoge indicatieve verwachtingswaarde. In deze gebieden mag verwacht worden dat er archeologische sporen in de grond voorkomen. De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk beleid opgesteld met een gemeentelijke verwachtings- en advieskaart. Het betreft een kaart die voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk maakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. De kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap. Op de kaart zijn landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis weergegeven. In figuur 4.2 is Erve Wezenberg door middel van groene lijnen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0007.png"

Figuur 4.2. Fragment gemeentelijke verwachtings- en advieskaart (bron: gemeente Dinkelland)

De uitbreiding van de kampeerplaatsen vindt vooral plaats binnen het geel aangegeven gebied (beekdalen en overige laagten). Voor deze gebieden geldt een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Het beleidsadvies is: 'vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.'

De gebieden met een lichtbruine kleur (dekzandhoogten en -ruggen: hierbinnen bevindt zich de bestaande bebouwing - grijs weergegeven - van Erve Wezenberg) hebben een hoge archeologische verwachting voor resten uit alle perioden. Deze archeologische resten liggen vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Voor gronden met deze aanduiding is het volgende beleidsadvies geformuleerd: 'archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.'

Op die gronden wordt niet gebouwd.

Conclusie

In het plangebied ligt een gebied met een hoge en een lage archeologisch verwachtingswaarde. Aangezien er geen ingrepen groter dan 2.500 m² worden verwacht is er geen beschermende regeling in de regels opgenomen. De grond wordt bovendien met de kampeerplaatsen niet of nauwelijks geroerd, waardoor er nagenoeg geen verstoring optreedt.

4.6 Water

Normstelling en beleid

Het waterbeleid op rijksniveau is verankerd in 4e Nota Waterhuishouding, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het rapport Waterbeleid 21e Eeuw. Algemene uitgangspunten van het waterbeleid zijn:

  • dat waterbeheer wordt getoetst aan de trits vasthouden, bergen en afvoeren;
  • hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringssysteem en geïnfiltreerd in de bodem.

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is dat sinds 2003 de ‘watertoets’ wettelijk verplicht is gesteld. De watertoets kan vooral worden gezien als een procesinstrument die moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Vast onderdeel van de watertoets is vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken watersbeheerder. In het desbetreffende plangebied is waterschap Vechtstromen de aangewezen overlegpartner.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Zoals uit de functiekaart Water behorende bij de omgevingsvisie van de provincie Overijssel blijkt, kent het plangebied geen bijzondere bescherming. Via de website www.dewatertoets.nl heeft op 24 april 2014 een digitale watertoets plaatsgevonden (zie Bijlage 1). Hieruit blijkt dat er geen invloed is op de waterhuishouding en dat het waterschap Vechtstromen met dit bestemmingsplan kan instemmen.

4.7 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen aan te worden getoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van verblijfsrecreatieve mogelijkheden. Mensen kunnen enige tijd op het recreatieterrein verblijven. De bodem mag geen gezondheidsbedreigende stoffen bevatten. Daarom is door Kruse Milieu een onderzoek naar de bodemgesteldheid gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 11 juni 2014 (projectcode: 14020010). Hier wordt volstaan met de conclusies van het onderzoek. Het volledige rapport is als Bijlage 2 aan de toelichting van het bestemmingsplan gekoppeld.

Uit de chemische analyses van de monsters is het volgende gebleken:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • In het grondwater zijn licht tot zeer lichte verontreinigingen aangetroffen met barium, en nikkel.

Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen In de grond of op het maaiveld waargenomen.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico is voor de volksgezondheid. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.8 Geluid

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', waaronder wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Indien niet deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Een recreatiewoning of een kampeermiddel, die niet bedoeld is voor permanente bewoning maar voor recreatief verblijf, wordt in de Wet geluidhinder gezien als een beperkt geluidsgevoelig object. Deze objecten hoeven dan ook niet te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het echter wel wenselijk dat hinder van wegverkeerslawaai zoveel mogelijk wordt beperkt. De verkeersintensiteit op de Rammelbeekweg is echter betrekkelijk laag. De kleinste afstand tot het hart van de Rammelbeekweg bedraagt ongeveer 95 m.

Conclusie

Gelet op het geringe aantal verkeersbewegingen over de Rammelbeekweg en de afstand tot het hart van die weg zal er nauwelijks sprake zijn van wegverkeerslawaai. Een nader onderzoek is niet nodig.

4.9 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de risicobronnen (inrichtingen, buisleidingen, luchthavens en transport van gevaarlijke stoffen) die zorgen voor risico’s in het plangebied. Dit kunnen ook risicobronnen zijn die buiten het plangebied liggen, maar die mogelijk wel zorgen voor risico’s in het plangebied.

Van de risico’s die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • Inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water.

Inrichtingen

De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Als categorieën buisleidingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bevb worden aangewezen:

  • a. buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 1.600 kPa, en;
  • b. buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 1.600 kPa.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In het Basisnet staan hoofdroutes over de weg, het water en het spoor waarlangs gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het gaat alleen om vervoer van grote hoeveelheden stoffen (bulkmassa), die bij een ongeval levensbedreigend kunnen zijn over een grote afstand.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarom rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met tenminste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met tenminste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met tenminste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • et cetera.

Beleid gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft haar externe veiligheidsbeleid verwoord in het document ‘Hoe veilig wil Dinkelland zijn’ (17 januari 2007). Alleen door risico’s tijdig te identificeren, maatregelen ten aanzien van de risicobronnen te treffen en voldoende afstand tussen risicobronnen en burgers te creëren, kan de veiligheid worden verhoogd. In de beleidsnotitie worden de risicobronnen die in de gemeente Dinkelland aanwezig zijn, beschreven. Op basis van de aard en ligging van de risicobronnen, bedrijventerreinen, woongebieden etc. is vanuit het perspectief van externe veiligheid een indeling gemaakt in gebieden waarvoor het wenselijk kan zijn om een verschillend veiligheidsniveau na te streven. Het gaat om de volgende typering van gebieden:

  • 1. Woongebieden
  • 2. Bedrijventerreinen
  • 3. Landelijk gebied (waaronder recreatiegebieden)

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Er is getoetst aan de provinciale risicokaart (zie figuur 4.3). Volgens de provinciale risicokaart bestaan er geen (bekende) veiligheidsrisico's in de omgeving. Dat betekent dat er binnen de afstandscontouren geen bedreigingen bestaan. Gebleken is dat in de directe omgeving van het plangebied:

  • geen risicohoudende inrichtingen bestaan;
  • geen buisleidingen zijn gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd;
  • geen gevaar voor het groepsrisico bestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0008.png"

Figuur 4.3: Risicokaart provincie Overijssel, Erve Wezenberg is globaal rood omlijnd

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is de functieverandering van 'agrarisch' naar 'recreatie' en de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen aanvaardbaar.

4.10 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden zoals aangegeven in bijlage 2 van de Wm worden niet overschreden, of
  • per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of
  • het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, of
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Door de toename van het aantal kampeerplaatsen naar maximaal 50 plaatsen wordt de agrarische functie omgezet in een recreatieve bestemming. Hoewel het aantal agrarische verkeersbewegingen minder wordt, zal het aantal verkeersbewegingen van bezoekers toenemen. Wanneer uitgegaan wordt van 100 verkeersbewegingen per (week)dag wordt de luchtkwaliteit als gevolg van die verkeersbewegingen niet in betekende mate slechter. Voor aanlevering van voorraden e.d. is 0,1 procent van dat aantal verkeersbewegingen aangemerkt als aandeel voor vrachtverkeer (of kleine busjes).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRAMMELBEEKW15-0401_0009.png"

Figuur 4.4: Worst case benadering (bron: infomil.nl).

Conclusie

De in het voorliggende bestemmingsplan omschreven ontwikkeling is niet in betekende mate een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Toelichting op het juridische systeem

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan is volgens de eisen die hieruit voortvloeien opgesteld. Het bestemmingsplan is dan ook opgesteld volgens de nieuwe methode ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012’ (SVBP 2012). Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels van het bestemmingsplan, deze worden gemotiveerd in de toelichting. Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een ‘digitale verbeelding’ van de bestemmingsregels.

Het bestemmingsplan bevat twee typen flexibiliteitbepalingen: afwijkingsregels en wijzigingsregels. Er is een aantal binnenplanse afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen. Ook bevat het plan wijzigingsregels. Deze geven Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid een (deel van een) bestemming te wijzigen. In dergelijke situaties wordt het voornemen ter inzage gelegd zodat belanghebbenden bezwaren kunnen indienen.

5.2 Toelichting op de regels per bestemming

Artikel 3 Bos

De rand ten zuiden van het recreatieterrein heeft de bestemming ‘Bos'. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden geplaatst. De hoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter. Om het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetatie, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen te kunnen reguleren is een omgevingsvergunning vereist.

Artikel 4 Recreatie – Verblijfsrecreatie

De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is bestemd voor mobiele kampeermiddelen, een receptie, sanitair, sport- en spelmogelijkheden, een schapenschuur en een bedrijfswoning met inwoning, met bijbehorende voorzieningen, wegen, paden, groen, et cetera. Er mag op de kampeerterreinen met uitzondering van de bedrijfswoning niet permanent worden gewoond. Ook dient het kampeerterrein bedrijfsmatig te worden geëxploiteerd.

Voor voorzieningen/gebouwen ten behoeve van:

  • 1. dienstverlening, waaronder recepties;
  • 2. ondergeschikte horeca;
  • 3. detailhandel;
  • 4. sport- en speeldoeleinden.

al dan niet in combinatie met ruimten ten behoeve van sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer zijn specifieke regels opgesteld. Deze gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd.

De bestaande bedrijfswoning ten behoeve van het recreatieterrein is binnen deze bestemming toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat erf- en terreinafscheidingen maximaal 2,5 meter mogen bedragen. De bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 4,00 m bedragen. Het is in verband met de brandveiligheid niet toegestaan om materialen te plaatsen en/of voertuigen te parkeren binnen de vrije tussenruimte van 3,00 meter tussen de kampeermiddelen, trekkershutten of tenthuisjes.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een deels bestaand recreatieterrein. Door de verruiming van het aantal kampeerplaatsen, wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een recreatieve bestemming. Om eventuele gemeentelijke kosten te dekken, zal een exploitatie-overeenkomst worden gesloten.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als het verhaal van voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' is, bijvoorbeeld door (anterieure of posterieure) overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt Erve Wezenberg de mogelijkheid het aantal kampeerplaatsen uit te breiden tot maximaal 50 plaatsen. Er is een overeenkomst gesloten waar niet alleen (voor zover van toepassing) bepalingen zijn opgenomen over eventuele kosten van de gemeente, maar is ook het aspect planschade geregeld.

Hierdoor behoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

6.2 Handhaving

Het beleid van de gemeente Dinkelland is er op gericht om permanente bewoning van recreatiewoningen te voorkomen en tegen te gaan. Daartoe is een beleidsnotitie opgesteld waarin het gemeentelijk beleid is verwoord (zie paragraaf 3.4.4). In de regels van het bestemmingsplan is permanente bewoning van gebouwen en mobiele kampeermiddelen uitgesloten.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure. Aangezien in dit geval sprake is van een deels bestaand recreatieterrein (in combinatie met een agrarische functie) dat omgezet wordt naar een volledige recreatieve bestemming, wordt afgezien van inspraak. Bij het ontwerpbestemmingsplan bestaat de mogelijkheid zienswijzen in te dienen. Gelijktijdig krijgen wettelijke overlegpartners de gelegenheid op het plan te reageren. Eventueel ingekomen zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan en het plan wordt door de gemeenteraad vastgesteld, binnen 12 weken na terinzagelegging. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.