Plan: | Buitengebied, Postweg 5 en 7 Saasveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPPOSTWEG5EN7-VG01 |
Voor de locaties Postweg 5 en 7 te Saasveld is een plan ontwikkeld, waarbij op het perceel Postweg 7 voormalige agrarische opstallen worden gesloopt en op het perceel Postweg 5 voor een gedeelte worden terug gebouwd. De uitvoering van dit plan vindt plaats middels het schuur voor schuur beleid en de zogenoemde hobbyboer-regeling van de gemeente Dinkelland. Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling op de Postweg 5 en 7 te Saasveld mogelijk te maken.
Ligging
Het plan bestaat uit de twee woonerven aan de Postweg 5 en 7 in Saasveld. Het plangebied ligt op ca. 1,7 kilometer ten oosten van Saasveld. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie W, perceelsnummers 311 en gedeeltelijk 320, 731 en 848. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Saasveld (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven. In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop het plangebied aan de Postweg te zien is. Het woonperceel Postweg 7 is ten westen van de Postweg 5 gelegen. De begrenzing is gebaseerd op de bestaande bestemmingsvlakken aan de Postweg 5 en 7. In aanvulling hierop geldt voor de Postweg 5 dat het huidige bestemmingsvlak verruimd wordt om het grotere oppervlak aan bijgebouwen op een goede wijze te kunnen positioneren. In onderstaand figuur is in het grijs de beoogde begrenzing weergegeven. Hierop is tevens de verruiming aan de Postweg 5 zichtbaar. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2. begrenzing plangebied (bron: Erwin Meinders bouwkundig buro)
Voor beide percelen aan de Postweg in Saasveld geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 vastgesteld. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is voor beide percelen de bestemming 'Wonen' toegekend. Op het woonperceel Postweg 7 is aan de noordzijde de aanduiding 'Waarde - Landschap' toegekend. De omliggende gronden rondom de woonpercelen zijn bestemd als 'Agrarisch - 2'.
De gronden waarop de bestaande erven zijn gelegen zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Op basis van de bestemming 'Wonen' is een oppervlakte van 100 m² aan aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om invulling te geven aan het voornemen om bijgebouwen op de Postweg 7 in te brengen op basis van de schuur voor schuur regeling en hierdoor extra oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk te maken op het perceel Postweg 5. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Postweg 5 en 7 Saasveld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is sprake van twee woonerven aan de Postweg 5 en 7. In onderstaand figuur is een luchtfoto van 2013 weergegeven waarop beide percelen zichtbaar zijn.
figuur 2.1: luchtfoto uit 2013 met (L) Postweg 7 en (R) Postweg 5 (bron: Atlas van Overijssel)
Postweg 5
Op het adres Postweg 5 te Saasveld is een woning met bijbehorende bouwwerken gelegen. De eigenaar heeft op het perceel tevens een bedrijf aan huis in de vorm van een timmerwerkplaats. In de huidige situatie is sprake van het woonhuis en drie bijgebouwen met omliggend een tuin. De eigenaar van het perceel Postweg 5 heeft in de directe omgeving in totaal circa 7.175 m² aan gronden in bezit.
Postweg 7
De Postweg 7 betreft een voormalig agrarisch erf, waarvan de agrarische opstallen nog aanwezig zijn. Op het perceel is de voormalige boerderij en bijgebouwen gelegen. In totaal gaat het om vijf bijgebouwen met een totale oppervlakte van circa 546,5 m². Het erf vervult momenteel enkel nog een woonfunctie, waardoor de leeg staande agrarische opstallen langzamerhand in verval treden.
Initiatiefnemers hebben het plan opgevat om ter plaatse van de Postweg 5 de totale oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten. Gezien het feit dat de eigenaar van Postweg 5 circa 7.175 m² grond in bezit heeft kan door middel van de zogenoemde hobbyboer regeling (artikel 36.3 onder d van het bestemmingsplan Buitengebied 2010) de maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m² vergroot worden tot 200 m².
De gemeente Dinkelland heeft daarnaast uitwerking gegeven aan het schuur voor schuur beleid. De opzet van de schuur voor schuur regeling houdt in dat in ruil voor de mogelijkheid om extra m² bijgebouwen te kunnen realiseren, elders een veelvoud aan schuren moet worden gesloopt.
Voor deelname aan de schuur voor schuur regeling is op de Postweg 7 een drietal schuren met een totale oppervlakte van 359 m² beschikbaar voor inbreng. Dit houdt in dat een tweetal bijgebouwen op het perceel Postweg 7 bewaard blijven. In de toekomstige situatie wordt hiervoor de resterende oppervlakte aan bijgebouwen aan de Postweg 7 (188 m²) als maximum vastgelegd.
In ruil voor de sloop van de drie schuren aan de Postweg 7 worden extra bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden verkregen op het perceel Postweg 5. In totaal wordt de toegestane oppervlakte van aan- uit- en bijgebouwen op het perceel aan de Postweg 5 daardoor 343 m². Deze oppervlakte wordt benut voor de timmerwerkplaats, beheer en onderhoud van de gronden en privedoeleinden.
Om deze extra oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel op gepaste wijze in te kunnen passen, wordt het bestemmingsvlak 'Wonen' aan de Postweg 5 vergroot tot een oppervlakte van 1.850 m². De toekomstige situatie is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie Postweg 5 en 7 te Saasveld (bron: Erwin Meinders bouwkundig buro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen. Voor wat betreft het hoofdenergienetwerk (380 kV) richting Duitsland wordt opgemerkt dat het tracé ten zuiden van Enschede is geprojecteerd. Van enige belemmeringen of aantasting van dat tracé is eveneens vanwege de ligging van het plangebied dan ook geen sprake.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In het onderhavig plan is sprake van een beperkte vergroting van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen aan de Postweg 5. In ruil hiervoor wordt een geruime hoeveelheid landschapsontsierende agrarische bebouwing gesloopt op de Postweg 7. Hierdoor neemt - ondanks de verruimde oppervlakte aan de Postweg 5 - de totale oppervlakte aan bebouwing in het gebied af.
Toets
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, de sloop en herbouw van bijgebouwen aan de Postweg 5 en 7, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere de ‘SER-ladder’ van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.
Door middel van het onderhavig plan wordt landschapsontsierende bebouwing aan de Postweg 7 gesaneerd. In ruil hiervoor wordt aan de Postweg 5 de mogelijkheid geboden om de totale oppervlakte aan bijgebouwen in beperkte mate te vergroten. In totaliteit neemt de oppervlakte aan bebouwing in het gebied af. Daarnaast wordt de landschapsontsierende bebouwing gesloopt en wordt het geheel landschappelijk ingepast.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied – accent veelzijdige gebruiksruimte/ mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies.
De plannen van initiatiefnemers aan de Postweg 5 en 7 doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en in beperkte mate wordt hiervoor bebouwing op een woonperceel teruggebouwd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.
Gebeidskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)
In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Het onderhavig plan betreft de sloop en gedeeltelijke herbouw van bijgebouwen in het plangebied. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats die aansluit bij de uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- en broekontginngingslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.
De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Door de landschappelijke inpassing wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavig plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.
De 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Vergroten bestemmingsvlak wonen
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' wordt in artikel 4.7 onder m de mogelijkheid geboden tot het vergroten van het bestemmingsvlak 'Wonen'. Alhoewel deze wijzigingsbevoegdheid niet afdoende is om het voorliggende plan mogelijk te maken, vormen de daarin gestelde voorschriften wel een afwegingskader voor de vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' aan de Postweg 5. Daarom wordt het vooliggende plan aan deze voorschriften getoetst.
De wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7 onder m stelt de volgende voorwaarden:
Toets
Om de toepasbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid wordt het onderhavig plan getoetst aan de voorwaarden. Dit leidt tot de volgende bevindingen:
Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor een vergroting van het bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van de Postweg 5 te Saasveld.
Hobbyboer regeling
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' biedt daarnaast de mogelijkheid om binnen de bestemming 'Wonen' gebruik te maken van artikel 36.3 onder d. Deze wijzigingsbevoegdheid staat toe dat onder bepaalde voorwaarden de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot tot maximaal 200 m². Initiatiefnemers wenst van de hobbyboer regeling gebruik te maken. Daarom wordt in deze bestemmingsplanherziening getoetst aan de daarvoor gestelde voorwaarden. De volgende voorwaarden zijn hierbij het uitgangspunt.
36.3 onder d. het bepaalde in lid 36.2.2. onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
Toets
Om in aanmerking te komen voor toepassing van de hobbyboer regeling wordt getoetst aan de gestelde voorwaarden:
De toetsing laat zien dat er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de hobbyboer regeling. Geconcludeerd wordt dat er geen bezwaren zijn voor het toepassen van deze regeling in het onderhavig plan.
De gemeente Dinkelland heeft in maart 2016 het Schuur voor schuur beleid gemeente Dinkelland vastgesteld. Door middel van het schuur voor schuur beleid wordt de mogelijkheid geboden om bij erven in het buitengebied de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten. In ruil hiervoor moet elders binnen de gemeente Dinkelland of Tubbergen schuren gesloopt worden.
Het doel van de schuur voor schuur-regeling is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (bij zowel bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en te voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien willen de gemeente Dinkelland graag stimuleren/faciliteren dat asbesthoudende schuren worden verwijderd.
Spelregels Schuur voor schuur-regeling
Oppervlakte extra te bouwen | Met asbesthoudende golfplaten | Zonder asbesthoudende golfplaten |
Tot 100 m² | 1:1 | 1:2 |
101 m² - 500 m² | 1:2 | 1:4 |
501 m² en meer | 1:3 | 1:5 |
Tabel 3.1: sloopverhouding schuur voor schuur
Overige wet- en regelgeving
Het schuur voor schuur-beleid bepaalt enkel onder welke voorwaarden extra bebouwingsmogelijkheden toegekend kunnen worden. Uiteraard zal te allen tijde moeten worden voldaan aan bestaande eisen op het gebied van milieuregelgeving, bereikbaarheid, parkeren, ruimtelijke kwaliteit, enzovoort.
Toets
In het onderhavige plan gaat het om een totaal oppervlak van 359 m² aan te slopen schuren op het perceel Postweg 7. Hiervan is 214 m² asbesthoudend (1:2= 107 m²) en 145 m² (1:4= 36 m²) zonder asbesthoudend materiaal. Op basis van de sloopverhouding zoals in tabel 3.1 weergegeven, mag hierdoor een oppervlakte van 143 m² terug gebouwd worden op het adres Postweg 5.
Voor het overige wordt op voorhand voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuren hebben geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde en er is in dit geval sprake van een gedeeltelijke sloop van de opstallen op het perceel Postweg 7. Het resterende erf is door middel van een landschapsplan (zie bijlage 3) landschappelijk ingepast. Doordat reeds sprake was van een woonerf, blijft de bestemming ongewijzigd. Middels dit bestemmingsplan wordt de resterende oppervlakte aan bijgebouwen (188 m²) vastgelegd als maximum.
Het VAB+beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor verbreding van bestaande economische dragers ofwel het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies. Een uitgangspunt hierbij is dat de uitstraling van het erf en het landelijk gebied niet wijzigt. De bedrijvigheid die onderdak heeft gevonden binnen het VAB beleid is onder te verdelen in twee categorieën. Bedrijvigheid & activiteiten gelieerd aan het buitengebied (bijvoorbeeld recreatie) en bedrijvigheid die geen binding heeft met het landelijk gebied (bijvoorbeeld een timmerbedrijf). Niet aan het buitengebied gebonden activiteiten hoort primair thuis in de kernen. Uitgangspunt hierbij is dat deze activiteiten in het landelijk gebied kleinschalig van aard zijn. Gelet hierop blijft 500 m² de maximale oppervlakte. Bij groei van het bedrijf boven deze maximale oppervlakte moet het bedrijf ruimte op een bedrijventerrein zoeken.
Voor activiteiten die gelieerd zijn aan het landelijk gebied en die in het buitengebied een plek verdienen zijn de kwantitatieve normen niet meer leidend. De gemeente Dinkelland heeft criteria geformuleerd, waaraan nieuwe ontwikkelingen in vrijkomende agrarische bebouwing kunnen worden getoetst. Deze toetsing bestaat uit een drietal stappen:
Toets
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Er zijn daar dan ook meer mogelijkheden met betrekking tot andere functies dan in de andere ontwikkelingsperspectieven. In de zoneringstoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig. Uitgaande van de regel in het beleid dat de kernrandzone in het algemeen een zone van 500 meter vanaf een kern beslaat, ligt deze locatie niet binnen de kernrandzone. Het plangebied ligt op circa 1,7 kilometer van Saasveld. Daarnaast ligt het plangebied ook niet nabij een gebiedsontsluitingsweg. Voor de zone overig geldt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van een ontwikkeling beperkt dient te blijven tot 100. De beperkte uitbreiding van de kleinschalige timmerwerkplaats leidt niet tot een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen. Met voorliggend plan wordt daarmee aan de zoneringstoets voldaan.
De aard en omvang van de activiteit betreft een kleinschalige timmerwerkplaats binnen bebouwing die op basis van het Schuur voor Schuur beleid mogelijk wordt gemaakt. Hiervoor wordt een grotere oppervlakte (359 m²) aan (voormalig) agrarische bebouwing gesloopt op het perceel Postweg 7. Deze gebouwen hebben langer dan 3 jaar een agrarische functie gekend, maar treden momenteel door leegstand langzamerhand in verval. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op Postweg 5 is na toepassing 343 m² en blijft daarmee ruim onder de norm van 500 m². Voor de activiteit timmerwerkplaats is bovendien maximaal een oppervlakte van 143 m² in gebruik. Er zal geen sprake zijn van buitenopslag. Het bedrijf heeft slechts een geringe verkeersaantrekkende werking. De locatie ligt bovendien aan een verharde weg. Het plan voldoet daarmee aan de randvoorwaardentoets uit het beleid.
Met het toepassen van het Schuur voor Schuur beleid wordt 359 m² aan landschapsontsierende agrarische bebouwing op de Postweg 7 gesloopt. De slooplocatie wordt daarnaast landschappelijk ingepast. Hiervoor in de plaats wordt een beperkte uitbreiding van de bijgebouwen op het perceel Postweg 5 mogelijk gemaakt, zodat de kleinschalige timmerwerkplaats mogelijkheden geboden wordt om de werkzaamheden op een verantwoorde manier voort te zetten. Hiermee wordt tevens buitenopslag van materialen voorkomen. De beperkte uitbreiding van het bedrijf aan huis zal geen aantasting van het landschap tot gevolg hebben, omdat de activiteiten inpandig of op locatie plaatsvinden. Daarnaast is het geheel gesitueerd op het bestaande erf aan de Postweg 5. Met voorliggend plan wordt voldaan aan de kwaliteitstoets.
Geconcludeerd wordt dat dit plan op een positieve wijze invulling geeft aan het 'VAB+-beleid' van de gemeente Dinkelland.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De dichtstbijzijnde milieubelastende activiteit betreft het autobedrijf aan de Postweg 11. Hiervoor wordt de activiteit 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' gehanteerd, waarvoor een richtafstand geldt van 30 m op het aspect geluid. Gezien de afstand van het bedrijf ten opzichte van het plangebied (circa 100 m) vormt deze activiteit geen belemmering voor het onderhavig plan. Bovendien wordt er geen milieugevoelig object door middel van het voornemen toegevoegd. Op basis van het vorenstaande blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Op circa 220 m ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. In het voorliggende plan gaat het enkel om het toevoegen van bijgebouwen, waarvoor geldt dat er geen sprake is van het toevoegen nieuwe geurgevoelige objecten. Bovendien is het woonhuis aan de Postweg 5 dichterbij het agrarisch bedrijf gesitueerd, waardoor het (wel geurgevoelige) woonhuis reeds aan aanvaardbare situatie aangaande het aspect geur garandeerd. Daardoor blijft op basis van het aspect geur sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit te inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Voor het realiseren van de extra oppervlakte aan bijgebouwen is geen bodemonderzoek nodig. Werkzaamheden van de initiatiefnemer vinden hoofdzakelijk op locatie van opdrachtgevers plaats, van langdurig verblijf binnen de te realiseren bijgebouwen is daardoor geen sprake. Het is daardoor niet aannemelijk dat binnen de bijgebouwen langer dan twee uur verbleven wordt, waardoor het object niet als een gevoelig object wordt beschouwd op grond waarvan een bodemonderzoek vereist is.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toetsing
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De Postweg betreft een 60 km/u weg, waardoor het plangebied binnen de geluidszone van de Postweg gelegen is. In dit plan gaat het enkel om de sloop en het bouwen van bijgebouwen. Er wordt door middel van dit plan geen geluidsgevoelig object aan het gebied toegevoegd. Op basis van het aspect geluid wordt daarom geconcludeerd dat sprake blijft van een aanvaardbare situatie.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie blijft overeenkomstig de huidige situatie sprake van twee woonerven. Verkeersbewegingen bestaan enkel uit het af en aanrijden van de bewoners en de lichte bedrijfsmatige verkeersbewegingen behorende bij het bedrijf aan huis aan de Postweg 5. Hierdoor zullen de verkeersbewegingen door het voornemen niet of nauwelijks toenemen. Voor zover er sprake zal zijn van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze zeer beperkt zijn. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Er zal geen of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.
Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 9 maart 2016 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage Bijlage 1. Naar aanleiding van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verder uitwerking van dit plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
Toets
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, projectnr. 784) , zie ook bijlage Bijlage 2. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt niet in de EHS. Beide deelgebieden liggen buiten de EHS. Wel grenst deelgebied Postweg 5 aan de oostzijde aan ‘EHS - bestaande natuur’ en ‘EHS- Nieuw te realiseren natuur, netto begrensd’. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de EHS.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in of direct naast een Natura2000-gebied. Het plangebied ligt 3,1 kilometer ten zuidwesten van het Natura2000-gebied Lemselermaten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
Beide deelgebieden behoren tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel-, amfibieën- en vleermuissoorten. Het is aannemelijk dat er vogels nestelen in de beplanting en gebouwen in het plangebied. Van de in het gebied nestelende soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden
De grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vleermuissoorten benutten het plangebied uitsluitend om te foerageren. Uitvoering van de voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de functie van het plangebied voor deze soorten. De in het gebied voorkomende grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Vleermuizen die het plangebied benutten als foerageergebied bezetten geen verblijfplaats in het plangebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit worden vleermuizen niet verstoord, verwond of gedood.
Met inachtneming van de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequentie. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen'. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Uit het gebiedskenmerk 'dekzandhoogten en - ruggen' volgt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het voornemen binnen dit plan is om bijgebouwen te slopen nabij Postweg 7 en in beperkte mate terug te bouwen bij Postweg 5. Het erf van de terugbouwlocatie Postweg 5 is niet groter dan 1.850 m², daarbij zijn de geplande bodemingrepen ruim beneden de 2500 m². Op basis van het archeologisch beleid van de gemeente Dinkelland wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De beide erven worden ontsloten via de Postweg. De postweg betreft een 60 km/u weg. Hoewel door het voorliggende plan niet of nauwelijks een toename van verkeersbewegingen wordt verwacht, kan een beperkte toename eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' in dit plan opgenomen:
Enkelbestemmingen
De bestaande woonbestemmingen worden gehandhaafd. Op het adres Postweg 5 wordt het bestemmingsvlak vergroot om de oppervlakte aan bijgebouwen op gepaste wijze te positioneren. De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkplaats' wordt toegekend om de bedrijvigheid ter plaatse kenbaar te maken. De woonbestemming ondergaat verder enkel de wijziging met betrekking tot de maximale oppervlakte aan bijgebouwen. Op het adres Postweg 7 wordt deze maximale oppervlakte vastgelegd op 188 m². Op het adres Postweg 5 wordt deze oppervlakte vergroot en vastgelegd op 343 m².
Dubbelbestemmingen
Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ worden de waardevolle landschapselementen beschermd. In dit geval gaat het specifiek om de houtwal nabij Postweg 7. De houtwallen, houtsingels en bosjes ouder dan 60 jaar, staan op de verbeelding aangegeven. Uit het landschapsontwikkelingsplan is gebleken dat deze elementen zodanig waardevol zijn dat ze een specifieke bescherming krijgen. Het verwijderen van deze landschapselementen wordt niet mogelijk gemaakt, uitgezonderd vanuit het beheer van deze landschapselementen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiertoe is een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in april 2015 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 9 maart is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 juli 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.