Plan: | Buitengebied Landgoed Het Oosterveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPOUDEPOSTWG2-VG01 |
Aanleiding voor het voorliggende bestemmingsplan is de constatering dat de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Dinkelland ter plaatse van het landgoed Het Oosterveld enkele omissies bevat. Met het plan wordt onder meer de foutief geprojecteerde woonbestemmingen hersteld, de ontbrekende bestemming voor de waterpartijen toegevoegd, de onjuiste aanduiding voor boom- en sierteelt wordt verwijderd en ontbrekende aanduidingen voor de bestaande bouwwerken binnen de bestemming 'Bos - Natuur' worden toegevoegd.
Initiatiefnemer is eigenaar van het landgoed en is voornemens de meerdere omissies op landgoed Oosterveld te herstellen in combinatie met het verruimen van de mogelijkheden voor de herbouw van het landhuis in het kader van de renovatie van het bestaande landgoed. Om deze omissies te herstellen en de verruiming juridisch-planologisch vast te leggen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze omissies te herstellen en de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het grondgebied van landgoed Het Oosterveld aan de Oude Postweg 2/2a in Deurningen. Het plangebied ligt ca. 2 kilometer ten oosten van de wijk de Hasseler Es te Hengelo, ten zuidoosten van de A1, ten zuidoosten van de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal en ten noordwesten van vliegveld Twente. Een gedeelte van het plangebied is gesitueerd aan de overzijde van de spoorweg. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging landgoed Het Oosterveld (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 bij benadering weergegeven met een blauwe omkadering en een transparante blauwe invulling. De begrenzing komt nagenoeg overeen met de gronden die behoren tot landgoed Het Oosterveld. Een deel van het landgoed is niet meegenomen binnen de plangrenzen. Ter plaatse van deze drie locaties geldt dat in het kader van rood voor rood initiatief op landgoed Het Oosterveld een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen wordt. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: globale begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Voor de Oude Postweg 2/2a in Deurningen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en voor het noordelijke deel geldt 'A1-zone'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 vastgesteld en het bestemmingsplan 'A1-zone' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 16 december 2014 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Tevens is het bestemmingsplan 'Voormalige VliegbasisTwenthe - zones (Dinkelland) op het plangebied geprojecteerd. Dit plan bevindt zich momenteel in de ontwerpfase. Het plangebied is hierin gelegen binnen de gebiedsaanduidingen 'geluidszone - industrie' en deels 'overige zone - vervallen zone'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en 'A1-zone' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van dit bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Wonen - Landgoed', 'Bos - Natuur', 'Agrarisch -1', 'Agrarisch - 2', de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Ecologie' en met de aanduiding 'geluidzone - spoor', 'luchtvaartverkeerszone' en 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt'. Het geldende bestemmingsplan bevat enkele beperkingen doordat er per abuis in de verbeelding enkele vlakken niet op de juiste locatie liggen. Daarnaast is de vervanging van het huidige landhuis door een landhuis met allure niet mogelijk op basis van de huidige regels. Een wijziging van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Landgoed Het Oosterveld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
De huidige situatie op landgoed Het Oosterveld bestaat uit een hoofdgebouw met omliggende gronden bestaande uit met name bos en natuurgronden, afgewisseld met agrarische percelen. In totaal zijn er vier woonbestemmingen aanwezig op het landgoed. De adressen van deze woonpercelen te Deurningen betreffen:
De initiatiefnemer heeft het voornemen om naast de te herstellen omissies de mogelijkheden voor de herbouw van het landhuis te verruimen. Dit plan is onderdeel van de renovatie van het vervallen landgoed Het Oosterveld. De landschappelijke renovatie is reeds in uitvoering waardoor geïnvesteerd wordt in de herstel van het landgoed. Echter blijkens diverse bouwkundige onderzoeken is het redelijkerwijs niet mogelijk het bestaande landhuis te handhaven. Het voornemen bestaat om de huidige bebouwing te vervangen door een landhuis met allure. De zichtas vanaf de Oude Postweg naar de Vliegveldstraat is een belangrijke drager van het landschapsontwerp. Het landhuis met allure zal hiermee centraal in verbinding staan wat in de architectuur tot uiting zal komen.
In onderstaande afbeelding is een recente luchtfoto van de locatie weergegeven, hierin zijn de locaties van de bovengenoemde adressen aangeduid en de andere locaties welke van belang zijn voor de te herstellen omissies en de te verruimen regels. Daarna zullen deze aanvullingen en/of wijzigingen besproken worden.
Figuur 2.1: Te herstellen omissies (bron: Atlas van Overijssel)
De volgende te herstellen punten zijn aan de orde voor de bovengenoemde locaties:
Locaties met woonbestemmingen:
Overige locaties:
De regels van de enkelbestemming 'Bos - Natuur' zullen wat betreft de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhoogd worden naar ten hoogste 6,00 m ten behoeve van de realisatie van toegangspoorten met allure, bijpassend bij het te bouwen landhuis, aangepast worden.
Voor de betreffende onderdelen van dit bestemmingsplan geldt dat de bestemmingen met bijbehorende regels zoals opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan worden hersteld. De beleidskaders uit het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' zijn derhalve tevens van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een raakvlak met het nationaal belang, namelijk het beschermen en in stand houden van het Natuurnetwerk Nederland. Met onderhavig bestemmingsplan worden enkele omissies hersteld en worden bouwmogelijkheden op het landgoed verruimd in het kader van de renovatie van het gehele landgoed. Landgoed Het Oosterveld draagt hiermee bij aan het behoud van de NNN. In het onderhavig plan zijn geen nationale belangen in het geding. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan kan sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In onderhavig plan is geen sprake van een toename van de totale oppervlakte aan woonbestemming. De oppervlakte aan woonbestemming op het landgoed wordt in zijn totaliteit zelfs verminderd. Daarnaast wordt het bestaande aantal woonvlakken gehandhaafd.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking verder achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvulig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Onderhavig plan betreft het herstellen van een aantal omissies in het bestemmingsplan en daarbij de vervanging van een bestaande landgoed woning. Er vindt geen grote toename van bebouwing plaats. Het plan heeft een positieve bijdrage aan de algemene beginselen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast draagt de algehele renovatie van het landgoed bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de instandhouding van natuur.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
De locatie is onderdeel van het ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water'. In deze gebieden kunnen nieuwe ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan beheer en versterking van de landschaps-, natuur- en wateropgave worden gerealiseerd. Met name hier zijn bijzondere functiecombinaties mogelijk, zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en/of water. De voorgenomen ontwikkeling past zodoende binnen deze ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakken- en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Het voornemen is onderdeel van de renovatie van Landgoed Het Oosterveld wat investeringen in het gebied met zich meebrengt. Het landschapsontwerp van het landgoed wordt in ere hersteld door landschappelijke ingrepen en het landgoed wordt hersteld van achterstallig onderhoud. Er vindt versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats door herstel en behoud van het historische landgoed. Het te vervangen landhuis wordt gericht op de vormen in het ontworpen landschap. Er wordt geïnvesteerd in het zichtbaar maken van de cultuurhistorische waarden, met behoud van de waarde van flora en fauna. Geconcludeerd wordt dan ook dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- en broekontginngingslandschap' aan het plangebied toe. Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemestte plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Vanaf 1750 zijn vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost.
Het herstel van enkele omissies en de verbreding van de bouwmogelijkheden in het onderhavig plan doet geen afbreuk aan de kenmerken van het jonge heide- en broekontginningslandschap. Met het voornemen wordt de rechtlijnige landschappelijke structuur intact gehoudem en wordt de te vervangen bebouwing hierop aangepast. Hiermee wordt er recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap. Het onderhavige plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Laag van de beleving
De laag van de beleving geeft voor het plangebied het gebiedskenmerk 'landgoederen en buitenplaatsen' aan. Het voornemen draagt bij aan het behoud van het landgoed. Het onderhavige plan is daarmee passend binnen het gebiedskenmerk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.
Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:
Landgoederen
In de structuurvisie wordt ook een visie gegeven over landgoederen. De gemeente Dinkelland kent enkele landgoederen, die behoren tot de parels van de gemeente. Het grote maatschappelijk belang van (particuliere) landgoederen is voor de provincie reden om te zoeken naar mogelijkheden voor duurzame instandhouding en verdere ontwikkeling van landgoederen. Om dit te bereiken stimuleert de provincie visievorming en het opstellen van landgoedversterkingsplannen Ook de gemeente vindt het belangrijk dat landgoederen duurzaam instandgehouden worden en zich ontwikkelen naar deze tijd. Het economisch rendement van een landgoed is veelal laag. Rendabele functies moeten vaak de instandhouding en ontwikkeling van onrendabele functies mogelijk maken. Door onder voorwaarden ruimte te scheppen voor nieuwe economische dragers wordt bijgedragen aan een duurzame instandhouding van de landgoederen. In de vorm van bijvoorbeeld recreatie arrangementen, rood voor rood, nieuwe functies in vrijkomende gebouwen wordt hier binnen het beleid ruimte voor geboden.
Toets
Het herstel van de omissies en de ruimere bouwmogelijkheden op het landgoed geven mogelijkheden voor een duurzame instandhouding van het landgoed. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.
Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2.1 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel op 12 april 2017 vastgesteld. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeente Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen.
Toets
In onderhavig plan vindt er een ontwikkeling plaats waarbij een bestemmingsplanherziening vereist is. Daarmee is in principe KGO van toepassing. Echter, aangezien het nieuw te realiseren landhuis onderdeel is van een landgoed dat landschappelijk gezien gerenoveerd wordt, en verder alleen het volume van het landhuis toeneemt en de overige wijzigingen bestaan uit omissies in het huidige bestemmingsplan, is in dit geval KGO niet van toepassing te verklaren.
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
Toets
Figuur 3.3: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016
Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'bijzonder' heeft. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en stimuleren van de cutuurhisorische bebouwingskarakteristieken. Deze benadering past bij gebieden die van grote betekenis zijn voor het toaal beeld van de kernen en het landschap. Deze gebieden hebben een bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke, stedenbouwkundige of architectonische karakteristieken. Nieuwe ingrepen worden met extra aandacht en zorg beoordeeld.
De gemeentes Dinkelland en Tubbergen kennen diverse landgoederen. De waardering van waardevolle elementen is op deze locatie gericht op landgoederen. Dit betreft de vaak oude landgoederen met een cultuur- (historische) achtergrond. Op de landgoederen staan vaak bijzondere gebouwen, die door de vormgeving en landschapsinrichting in het landelijke gebied verankerd zijn.
Alle beoordelingsaspecten van situering tot aan detaillering maken onderdeel uit van de welstandsbeoordeling. Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de beoordelingsmodellen voor:
In voorliggend plan wordt gewerkt met het beoordelingsmodel voor het Q-team. In overleg wordt het bouwplan van het nieuwe landhuis ter vervanging van het huidige landhuis ontwikkeld. De ambitie voor waardevolle elementen betreft het handhaven en waar mogelijk versterken van de relatie tussen de gebouwen (ook onderling), de omgeving en het landschap. Vanwege hun individuele karakter en (cultuur-) historische waarde dienen de specifieke kenmerken te worden gerespecteerd. De gebouwen moeten van een hoog architectonisch niveau zijn, passend in de omgeving. Erf en bebouwing worden opgenomen (verankerd) in de omgeving door de eigen landschapsinrichting. Vanwege het aanwezige individuele karakter, landschappelijke- en/of (cultuur-) historische waarde van deze elementen dient bij een beoordeling rekening gehouden te worden met de specifieke (historische) kenmerken van de bebouwing en de omgeving.
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een landhuis ter vervanging van het bestaande landhuis.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
Er moet worden aangetoond dat de diverse milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Het bestemmingsplan heeft tot doel om een aantal omissies in de huidige bestemmingsplannen te herstellen of de bestaande, feitelijke situatie te bestemmen. Het herstellen bestaat onder andere uit het correct verbeelden van de woonbestemmingen, waardoor de woonvlakken wijzigen en voor het aspect geluid aangetoond moet worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is er sprake van een ontwikkeling wat betreft de ruimere mogelijkheden voor de herbouw van het landhuis. Deze ontwikkeling beperkt zich tot het verhogen van het aantal m3 inhoud van het landhuis. Gelet op het karakter en de strekking van dit bestemmingsplan is het niet nodig om ander specifiek onderzoek dan geluid en water te verrichten.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd , maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
De voorgenomen activiteiten bestaan uit het herstellen van omissies in combinatie met het verruimen van de bouwmogelijkheden van het landhuis. Deze activiteiten staan niet in onderdeel C of onderdeel D van de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.
Conclusie
De beoogde activiteit staat niet in de C of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage en daarmee is het onderhavige project niet m.e.r.-plichtig.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het onderhavig plan voorziet in het herstellen van omissies in combinatie met het verruimen van de bouwmogelijkheden van een landhuis ter vervanging van het huidige landhuis. Er wordt geen gevoelige functie toegevoegd aan de bestaande situatie en er is evenmin sprake van het toevoegen van milieubelastende functies die hinder kunnen opleveren richting de omgeving. Op basis van deze gegevens kan toetsing aan milieuzonering achterwege blijven. Er blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Het onderhavig plan voorziet in het herstellen van omissies in combinatie met het verruimen van de bouwmogelijkheden van een landhuis ter vervanging van het huidige landhuis. Er wordt geen gevoelige functie toegevoegd aan de bestaande situatie, maar de vervanging van het landhuis kan anders gesitueerd worden dan het huidige landhuis. Voor het nieuwe landhuis zal bij de omgevingsvergunningaanvraag een bodemonderzoek nodig zijn.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies. Ondanks dat er geen sprake is van nieuwe geluidsgevoelige functies, maar de locatie van de woonbestemmingsvlakken anders gesitueerd worden, is er akoestisch onderzoek nodig zodat er aangetoond kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Door Buijvoets Bouw- en geluidadvisering is een akoestisch onderzoek industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Hierna zijn de resultaten samengevat opgenomen.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De bouwvlakken ter plaatse van de Oude Postweg 2a en de Vliegveldstraat 55 liggen in “buitenstedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Oude Postweg respectievelijk de Vliegveldstraat (N737).
Voor de rekeninvoergegevens en resultaten wordt verwezen naar de berekening in bijlage I van het akoestisch onderzoek.
De geluidbelasting LDEN t.g.v. de N737 incl. 2 dB aftrek bedraagt maximaal 48 dB op de grens van het bouwvlak en ligt onder de ambitiewaarde van 53 dB en de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor wegverkeerslawaai is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn door een wetswijziging van de Wet milieubeheer de geluidproductieplafonds (gpp’s) voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. Gpp’s stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De Gpp-waarde t.h.v. het plangebied in punt 10801 op 50 m uit de spoorlijn bedraagt afgerond 64 dB waarmee de zonebreedte 300 m bedraagt. De bouwvlakken van Oude Postweg 2 en 2a liggen binnen de zone zodat een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
Voor de rekeninvoergegevens en resultaten wordt verwezen naar de berekening in bijlage I van het akoestisch onderzoek.
Berekend is de geluidbelasting LDEN, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. De modelgegevens met plots en resultaten zijn opgenomen in bijlage I van het akoestisch onderzoek. De geluidbelasting LDEN bedraagt maximaal 63 en 59 dB op bouwvlak Oude Postweg 2a respectievelijk Oude Postweg 2 waarmee de 58 dB voorkeursgrenswaarde en ambitiewaarde van het beleid wordt overschreden.
Het gaat hier om 2 bestaande woningen. Bij een verbouwing of nieuwbouw kan met relatief eenvoudige gevel maatregelen het binnenniveau worden gewaarborgd. De maatregelen die voor de woningen getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De maatregelen aan de gevels zijn het meest doelmatig.
Er moet een hogere grenswaarde worden aangevraagd voor railverkeerslawaai:
Industrielawaai
Op het voormalige vliegveld Twente komt een industrieterrein met een 50 dBA geluidszone. Door Adecs Airinfra is t.b.v. het bestemmingsplan voor dit gebied een akoestisch onderzoek uitgevoerd “Deelonderzoek geluid MER Gebiedsontwikkeling luchthaven Twente” kenmerk ar160114.rap, 9 juni 2016. In dat onderzoek is voor het industriegebied “Plangebied Noord” in figuur 86 het zonevoorstel zone noord op basis van de 50.5 dB(A) Letmaal contour van de industrie opgenomen (zie bijlage I). Uit dit voorstel volgt dat de 50.5 dB(A) Letmaal contour buiten het verkleinde bouwvlak van Oude Postweg 2 ligt. De andere bouwvlakken liggen op zeer ruime afstand buiten de contour.
Het is dus niet noodzakelijk een nader onderzoek in te stellen naar de geluidbelasting door industrielawaai, voor dit aspect is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Cumulatie weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai
In de Wet geluidhinder (artikel 110a) is bepaald dat bij het vaststellen van een hogere
grenswaarde rekening moet worden gehouden met het eventueel optreden van cumulatie
van geluid. Ter bescherming van (toekomstige) bewoners mag de gecumuleerde
geluidsbelasting niet onaanvaardbaar hoog worden.
Daar waar als gevolg van cumulatie een hogere geluidsbelasting optreedt moet bij het dimensioneren van de gevelisolatie rekening worden gehouden met deze gecumuleerde
geluidsbelasting. Op deze manier blijft de geluidskwaliteit van het binnenklimaat in woningen (bijvoorbeeld belangrijk voor een goede nachtrust) gewaarborgd. Op grond van het
Bouwbesluit moet bij het ontwerp van woningen voldaan worden aan de wettelijke
binnenniveaus.
Cumulatie rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai wordt bepaald aan de hand van de rekenmethode opgenomen in het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. Deze rekenmethode wordt toegepast als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidsbron. Allereerst dient vastgesteld te worden of van een relevante blootstelling door verschillende geluidsbronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die onderscheiden bronnen wordt overschreden. In dit geval is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde door meerdere bronnen, dus is cumulatie niet van toepassing.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat er een hogere geluidswaarde voor spoorweglawaai bestaat voor
Hiervoor kan de gemeente een hogere grenswaarde aanvragen. Omdat maatregelen aan het spoor of tussen het spoor en de woningen niet mogelijk zijn, dienen in de te realiseren woningen, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. Bij de indiening van het bouwplan dient hier op te worden getoetst.
Voor wegverkeerslawaai en industrielawaai is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Als gevolg van vooliggend plan blijft er sprake van vier woonvlakken ter plaatse van landgoed Het Oosterveld te Deurningen. Het aantal woningen wordt niet verruimd, op basis waarvan ook geen toename van bijvoorbeeld verkeersbewegingen wordt verwacht. Het plan heeft geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied een gasbuisleiding aanwezig is. Ten zuiden van de A1, in het plangebied, ligt een NEN 3650 gastransportleiding van de Gasunie. Het gaat hierbij om een aardgastransportleiding (N-528-91). Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 219 mm en heeft een maximale werkdruk van 40 bar. De belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding betreft minimaal 4 meter. Deze strook ligt binnen het plangebied en heeft geen consequenties voor de bestaande situatie. De plaatsgebonden risicocontour betreft 0 meter. Binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare bestemmingen toegevoegd. Voor de bestaande kwetsbare bestemmingen blijven de risico's ongewijzigd. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de de regeling externe veiligheid buisleidingen.
In de nabije omgeving, maar niet in het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig;
Buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO)
Ten oosten van het plangebied ligt een DPO buisleiding. Het betreft een buisleiding voor vervoer van brandstof, heeft een uitwendige diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 80 bar. De plaatsgebonden risicocontour afstand bedraagt 0 meter. Voor de bestaande kwetsbare bestemmingen blijven de risico's ongewijzigd. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de de regeling externe veiligheid buisleidingen.
Tankstation Texaco Veeldsveld
De plaatsgebonden risicocontour van het vulpunt (40 meter), de afleverzuil (15 meter) en de opslagtank (25 meter) vallen buiten het plangebied. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter. Binnen deze zone liggen geen kwetsbare objecten en de personendichtheid neemt ook niet toe. Het LPG-station valt ten aanzien van het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen. Het groepsrisico van het LPG-station is dus niet van toepassing.
Avia Weghorst Lonnekermeer
De vergunde doorzet van het tankstation is 800 m³ per jaar. De zones van het vulpunt (110 meter), van de afleverzuil (15 meter) en de opslagtank (25 meter) vallen buiten het plangebied. Binnen het plangebied zijn daarnaast ook geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd. In de toekomstige situatie zal evenmin sprake zijn van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contouren. Het plaatsgebonden risico van het LPG-station is dus acceptabel. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter. Binnen deze zone liggen geen kwetsbare objecten. Het groepsrisico van het LPG-station is dus niet van toepassing.
Rijksweg A1 en het spoor traject Hengelo – Bad Bentheim
Nabij het plangebied liggen routes van gevaarlijke stoffen betreffende de Rijksweg A1 en de spoorlijn tussen Hengelo en Bad Bentheim.
Voor de A1 geldt een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter, een plasbrandaandachtsgebied 30 meter aan weerszijden van het wegvak en een invloedsgebied van 200. Binnen het invloedsgebied en tevens binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegeveogd, eveneens neemt de personendichtheid binnen het plangebied niet toe. De snelweg A1 levert voor externe veiligheid geen belemmeringen op.
Voor de spoorlijn geldt tevens een plaatsgebonden risico van 0 meter, geen plasbrandaandachtsgebied en een invloedsgebied van 200 meter. Binnen het invloedsgebied en tevens binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd, eveneens neemt de personendichtheid binnen het plangebied niet toe. De spoorlijn levert voor externe veiligheid geen belemmeringen op.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Bovendien is tevens geen sprake van een toename van het aantal personen binnen het plangebied als gevolg van de planvorming. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.
Voldoende Water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.
Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Watertoetsproces
Op 17-01-2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Overige gronden liggen binnen de zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt aan de overzijde van de Vliegveldstraat.
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn reeds in gebruik en ingericht ten behoeve van het wonen. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Binnen het plangebied vinden er alleen bodemingrepen plaats ten behoeve van de bouw van de woning en sloop van de opstallen. Daarom is hiervoor specifiek bekeken wat de archeologische verwachting is ter plaatse van de Landgoed Het Oosterveld in Deurningen.
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
De planlocatie is geomorfologisch deels aangewezen als "dekzandwelvingen- en vlakten" en deels als 'beekdalen en overige laagten', zie bovenstaande afbeelding. Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden, die een middelmatige archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden, is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 5.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten. Voorliggend plan omvat geen bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm en daarmee geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Het plangebied is onderdeel van een historisch landgoed. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Postweg of de Vliegveldstraat. Conform de huidige situatie blijft er sprake van vier woonvlakken, zodoende is van een toename van het aantal verkeersbewegingen geen sprake. Voor parkeren geldt eveneens dat dit conform de bestaande situatie in stand wordt gehouden. De aspecten verkeer en parkeren leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in voorgaande hoofdstukken beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
In dit onderdeel is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kan stellen.
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
In dit onderdeel wordt aangegeven waarvoor een omgevingsvergunning verplicht wordt gesteld met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
Middels de bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan wijzigen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
'Agrarisch - 1'
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch - 1’ bestaan uit een combinatie aan functies. Deze gronden zijn voornamelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
'Agrarisch - 2'
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch - 2’ bestaan uit een combinatie aan functies. Deze gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Op het landgoed zijn meerdere percelen agrarisch in gebruik en niet als zodoende bestemd. Deze percelen zullen als 'Agrarisch - 2' bestemd worden. Daarnaast zullen de gronden die in gebruik zijn voor boom- en sierteelt aageduid worden met 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf'.
'Bos - Natuur'
De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur, watergangen/partijen, bosbouw, houtproductie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. Het overgrote deel van het landgoed heeft de bestemming 'Bos - Natuur'.
'Verkeer'
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor (ontsluitings)wegen, paden, bruggen, dammen en/of duikers, sloten, bermen en beplanting, dan wel parkeervoorzieningen.
'Verkeer - Railverkeer'
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor spoorwegen, paden, bruggen, dammen tunnels en/of duikers, sloten, bermen en beplanting, met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
'Water - 2'
De als 'Water - 2' bestemde gronden zijn bestemd voor beken, sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waterberging. Tevens voor recreatief medegebruik en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op het landgoed zijn waterpartijen aanwezig die niet als zodoende bestemd zijn. Deze waterpartijen zullen worden bestemd als 'Water - 2'.
'Wonen'
De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende bouwwerken en daaronder begrepen wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen. Woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Per bouwvlak is één (nieuwe) woning toegelaten.
'Wonen - Landgoed'
De voor ‘Wonen - Landgoed’ aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor een landgoed al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mantelzorg en/of sociaal-culturele doeleinden. Daarnaast het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden op natuur- en cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages wordt nagestreefd.
'Waarde - Ecologie'
In de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' staat de begrenzing van de NNN opgenomen voor de bestaande natuurgebieden en de nieuwe natuurgebieden die inmiddels zijn gerealiseerd. Beheersgebieden vallen niet onder deze bestemming, deze vormen wel onderdeel van de NNN, maar door het agrarisch gebruik kan geen sprake zijn van bescherming van natuurwaarden. Voor dit gebied geldt het nee-tenzij beleid van de NNN.
'Leiding - Gas'
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de kaart aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 17 januari 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 juni 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. Naar aanleiding van de zienswijze zijn aanpassingen verricht aan onderhavig plan.
Voor een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording hierop wordt verwezen naar de reactienota zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.