Plan: | Buitengebied, Loohavenweg 2 en 4 Saasveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPLOOHAVEN2EN4-0401 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland ten behoeve van een verschuiving van de grens tussen de woonpercelen Loohavenweg 2 en 4 te Saasveld.
In hoofdstuk 2 wordt het plan verder toegelicht, daar is een situatietekening met de gewenste begrenzing opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Door de ligging van de grens tussen Loohavenweg 2 en 4 wordt het perceel Loohavenweg 2 beperkt in haar mogelijkheden om bijgebouwen op te richten. Daarnaast komt het feitelijk gebruik van de huidige bijgebouwen bij Loohavenweg 4 niet overeen met het geldende bestemmingsplan.
De gemeente is bereid om de grenzen tussen de woonbestemmingen Loohavenweg 2 en 4 in overeenstemming te brengen met het feitelijk gebruik.
De planlocatie ligt ten westen van Saasveld in het buurtschap 't Loo en wordt begrensd door de Loohavenweg, de Spikkersbeek en omliggende weidegronden. Aan de overzijde van de Loohavenweg is een melkveehouderij gelegen en ten noorden ligt een burgerwoning. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Weerselo, sectie T, nummers 84, 1469, 1470, 1471, 1472 en 1473. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.
Topografische kaart.
Bron: Topografische Dienst Kadaster.
Op de planlocatie is het bepaalde in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februair 2010, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie aan de Loohavenweg 2 en 4 gelegen in een gebied met de bestemming 'Wonen'. Op het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen of specifieke aanduidingen van toepassing.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
In onderhavige situatie is sprake van een grenswijziging tussen twee woonpercelen. Deze toelichting dient ter verantwoording van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De planlocatie bestaat in de huidige situatie uit een tweetal woonpercelen die voorheen één agrarisch bedrijf vormden. Ter plaatse zijn een bungalow en een boerderij aanwezig. Beiden zijn in gebruik als woning. Daarnaast zijn enkele bijgebouwen aanwezig. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.
luchtfoto huidige situatie.
Bron: Bing Maps (Microsoft).
Ten noorden van de bungalow Loohavenweg 4 (B) is een bestaande schuur (C) gelegen. Deze schuur is in gebruik als bijgebouw bij genoemde bungalow. Ook is de schuur in eigendom van de bewoners van Loohavenweg 4. Op grond van het geldende bestemmingsplan ligt de schuur echter binnen de woonbestemming van de boerderij Loohavenweg 2 (A). Hieruit dient de conclussie te worden getrokken dat in het geldend bestemmingplan de bestemmingsgrens tussen Loohavenweg 2 en 4 onjuist is getrokken. Dit heeft als gevolg dat de eigenaar van het perceel Loohavenweg 2 beperkt wordt in de mogelijkheden om bijgebouwen op te richten. Met dit plan wordt dit hersteld. De nieuwe grens tussen de genoemde woonbestemmingen is in bovenstaande luchtfoto in cyaan weergegeven. Hieronder is de situatie nogmaals weergeven op een uitsnede van het bestemmingsplan waarin ook de bebouwing en de huisnummers staan aangegeven.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan.
Bron: gemeente Dinkelland
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Voor dit bestemmingsplan heeft het Barro geen consequenties. Er is op geen enkele wijze sprake van enig nationaal belang.
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie.
Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.
Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden.
Omgevingsvisie Ontwikkelingsperspectieven
Bron: Provincie Overijssel
Zoals blijkt uit bovenstaande figuur is de planlocatie gelegen in een gebied dat is gekenmerkt als 'mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren' en 'beekdal'. Er is geen sprake van ligging in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en/of een zoekgebied. Wonen past uitstekend binnen het ontwikkelingsperspectief.
Daarnaast dient gekeken te worden naar de gebiedskenmerken. Ten aanzien van gebiedskenmerken is in de Omgevingsvisie een lagenbenadering opgenomen, waarin 4 lagen nader zijn uitgewerkt. Binnen elk van deze lagen gelden beleidsuitgangspunten. Voor elk van deze lagen is een kaart opgesteld, met daarop de gebiedskenmerken.
De vier lagen zijn als volgt opgenomen in de Omgevingsvisie:
De gebiedskenmerken hebben betrekking op de toevoeging van nieuwe bebouwing en functies. In deze situatie gaat het enkel en alleen om de bestemmingsgrenscorrectie tussen twee woonpercelen. Een verdere toetsing aan de gebiedskenmerken wordt dan ook niet nodig geacht.
Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken. Het gebied waar de uitbreiding is beoogd is gelegen in een mixlandschap. Wonen is hierbinnen een passende gebruiksfunctie. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hiermee is geen sprake van strijd met de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsverordening Overijssel.
De gemeenteraad heeft op 10 september 2013 een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Dinkelland. In deze visie wordt uitgesproken dat voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied Dinkelland staat voor:
Fragment Structuurvisie Dinkelland
Bron: gemeente Dinkelland
De structuurvisie voorziet ook in een indeling in deelgebieden. De planlocatie ligt in deelgebied 4 West. Het beleid voor dit gebied is gericht op:
De grenswijziging tussen twee woonpercelen is niet strijdig met de in de structuurvisie opgenomen beleidsdoelen.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van het plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
In onderhavig geval is geen sprake van een bestemmings- en/of functiewijziging die een inrichting mogelijk maakt waarin gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Hiermee zijn geen risico's te verwachten voor de gezondheid en staat de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In dit plan worden geen nieuwe woning of andere gevoelige functies mogelijk gemaakt. Er worden ook geen functies mogelijk gemaakt die hinder kunnen veroorzaken op gevoelige functies in de omgeving. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.
In dit plan wordt geen inrichting mogelijk gemaakt waar vee wordt gehouden. Ook worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Het aspect geur vormt geen belemmering.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
In dit plan worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit laat staan van een project dat in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het aspect vormt geen belemmering voor dit plan.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht en ook geen nieuwe geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In dit plan wordt geen nieuwe gevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Ook wordt er geen risicovol element mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid hoeft dan ook niet verder getoetst te worden.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
Dit plan voorziet in een grenswijziging tussen twee percelen met een woonbestemming. De beoordelingsplicht is hierop niet van toepassing.
Aangezien ook wijzigingsbevoegdheden moeten worden betrokken is gekeken of er door middel van het toepassen van deze bevoegdheden m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit zou het geval zijn geweest als de regels van het vigerende bestemmingslan één op één over worden genomen. In de geldende regels voor de bestemming "Wonen" kan met een wijzigingsplan (her)vesting van een veehouderij met m.e.r.-beoordelingsplichtige dieraantallen mogelijk worden gemaakt. Om dit uit te sluiten is deze bepaling uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" niet overgenomen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied, beschermd Natuurmonument of Wetland. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de (P)EHS. Gebiedsbescherming is niet aan de orde.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Het plan voorziet in een grenswijziging tussen twee woonpercelen. Er is geen sprake van een plan dat voorziet in sloop van bebouwing, verwijderen van beplanting, dempen van sloten of andere werkzaamheden die kunnen leiden tot aantasting van beschermde planten en dieren. Het aspect vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt. Dit plan maakt echter geen nieuwe functies mogelijk. Er treedt dan ook geen toename op van verkeersbewegingen. Ook blijft de ontsluiting van de woningen binnen het plangebied ongewijzigd. Ook de parkeerbehoefte blijft gelijk. Verkeer en parkeren staan het plan dan ook niet in de weg.
De bescherming van archeologische waarden is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Dit plan voorziet in de wijziging van een grens tussen twee woonpercelen. De bodem blijft hierbij ongeroerd. Nu er geen bodemingrepen plaatsvinden behoeft het aspect archeologie geen nadere onderbouwing en onderzoek.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. In kader van dit plan wordt geen monumentale bebouwing gesloopt of gewijzigd. Daarnaast worden er ook geen landschapselementen aangetast. Het aspect cultuurhistorie hoeft niet nader te worden onderzocht.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.
Dit plan voorziet in een grenswijziging tussen twee woonpercelen. Deze wijziging op zich brengt geen effecten voor de waterhuishouding teweeg. Het aspect behoeft geen nader onderzoek en vormt geen belemmering voor het plan.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Er is geen sprake van een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Er is dan ook geen sprake van een verplicht kostenverhaal.
Tussen gemeente en initiatiefnemer wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Hierin wordt vastgelegd dat toekomstige planschadeclaims voor rekening van de initiatiefnemer komen.
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Dinkelland vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een ontheffing.
Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanregels die goed werkbaar zijn. De bestemmingsomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.
Handhaving zal, indien nodig, plaatsvinden aan de hand van het handhavingsbeleid van de gemeente Dinkelland.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de regels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat één bestemming. Dit is de bestemming 'Wonen'. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor (het gebruik van) een woning.
Voor de regels is aansluiting gezocht bij de regels van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 2010". De bouw- en gebruiksregels zijn uit dit plan overgenomen en daar waar nodig aangepast op de laatse terminologie en landelijke standaarden.
Om uit te sluiten dat dit bestemmingsplan moet worden aangemerkt als een plan dat kaderstellend is voor m.e.r.(beoordelings)-plichtige activiteiten is de wijzigingsbevoegdheid om de woonbestemming om te zetten naar een agrarische bestemming niet overgenomen.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
In dit hoofdstuk of een separate bijlage worden de resultaten van de procedure opgenomen.