direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Heuvelweg 2, Gammelkerstraat 6 en Goudkampsweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van woningen op de percelen aan de Gammelkerstraat 6 te Deurningen en de Heuvelweg 2 te Oud Ootmarsum. De bouwrechten voor deze twee extra woningen worden verkregen door het toepassen van de Rood voor Rood regeling. Op de hiervoor genoemde percelen ontbreekt het aan voldoende sloopmeters om deze woningen mogelijk te maken. Daarom wordt het perceel aan de Goudkampsweg 14 te Oud Ootmarsum/Hezingen bij de ontwikkeling betrokken.

Aan de Goudkampsweg 14 is sprake van een agrarisch bedrijf met een ondergeschikt montage- en klussenbedrijf. De agrarische tak is reeds gestaakt en de wens bestaat om ter plaatse uitsluitend het montage- en klussenbedrijf voort te zetten. Om die reden wordt alle landschapontsierende bebouwing die geen vervolgfunctie heeft voor het montage- en klussenbedrijf gesloopt. De sloopmeters kunnen worden ingezet voor de Rood voor Rood regeling. Een klein gedeelte van de sloopmeters wordt behouden om een klein opstal terug te kunnen bouwen voor wat stalmogelijkheid van materialen.

Een gedeelte van de sloopmeters van het agrarische perceel aan de Goudkampsweg 14 ligt in de gemeente Tubbergen (Hezingen) en het andere gedeelte van de sloopmeters is gelegen in de gemeente Dinkelland (Oud Ootmarsum). De totale sloopmeters gezamenlijk op deze locatie bedragen 2.043 m2. Door de wens voor het terugbouwen van een opstal van 300 m2 blijven er 1.743 m2 beschikbaar voor de Rood voor Rood regeling.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het deel van de voorgenomen ontwikkeling binnen de gemeente Dinkelland. Om een compleet nieuw juridisch-planologisch kader te realiseren wordt separaat een bestemmingsplanprocedure doorlopen voor het deel van de voorgenomen ontwikkeling binnen de gemeente Tubbergen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Zoals in de aanleiding reeds is genoemd ligt de slooplocatie Goudkampsweg 14 voor een deel in de gemeente Tubbergen (Hezingen). In afbeelding 1.1 is de ligging van de deelgebieden weergegeven met de rode sterren. Voor de exacte ligging en begrenzing van de deelgebieden wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de deelgebieden (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Heuvelweg 2, Gammelkerstraat 6 en Goudkampsweg 14" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" en "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" van de gemeente Dinkelland, die op respectievelijk 18 februari 2010 en 29 mei 2018 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Het deelgebied Goudkampsweg 14 ligt zoals bekend daarnaast voor deel in de gemeente Tubbergen.

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen
1.4.2.1 Goudkampsweg 14, Oud Ootmarsum

Het deelgebied van het perceel aan de Goudkampsweg 14 is voorzien van de bestemming 'Agrarisch -1' met bouwvlakken. De grens tussen het grondgebied van de gemeente Tubbergen (noordzijde) en de gemeente Dinkelland (zuidzijde) is in afbeelding 1.2 weergegeven met een gele omlijning. Hierna wordt afzonderlijk op de planologische situatie ingegaan.

Bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied 2010"

De gronden zijn bestemd tot 'Agrarisch 1' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf' en de figuur 'relatie' tussen de twee bouwvlakken in het deelgebied.

Agrarisch - 1

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'.

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat bedrijfsgebouwen en overkappingen uitsluitend ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. De gebouwen, waaronder overkappingen, met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Het deelgebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemming ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" en "(Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2.2 Heuvelweg 2, Oud Ootmarsum

Het deelgebied aan de Heuvelweg 2 te Oud Ootmarsum heeft op basis van het geldende "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het deelgebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

Wonen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en mantelzorg.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat als hoofdgebouwen uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd.

Waarde - Ecologie

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

1.4.2.3 Gammelkerstraat 6, Deurningen

Het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 te Deurningen heeft op basis van het geldende "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" de enkelbestemming 'Agrarisch 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' en een bouwvlak. Verder geldt voor een klein deel de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het deelgebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemming en gebiedsaanduiding ingegaan.

Agrarisch - 1

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'.

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat bedrijfsgebouwen en overkappingen uitsluitend ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. De gebouwen, waaronder overkappingen, met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel.

Waarde - Landschap

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4: Uitsnede verbeelding "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.3 Strijdigheid

Het voornemen is op een aantal punten in strijd met geldende planologische regime:

  • 1. Het realiseren van een (compensatie)woning en het in gebruik nemen van de bestaande bedrijfswoning (en bijbehorende gronden) ten behoeve reguliere bewoning ter plaatse van het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien deze gronden zijn voorzien van een agrarische bestemming waarbinnen reguliere woningbouw- en gebruik niet is toegestaan. Bovendien moet het agrarische bouwvlak/bouwperceel worden verwijderd.
  • 2. Ter plaatse van het deelgebied aan Heuvelweg 2 is per bestemmingsvlak van de woonbestemming slechts één woning toegestaan. Om de bouw en het gebruik van de compensatiewoning mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden.
  • 3. Tot slotte dient de sloop van de schuren op de locatie Goudkampsweg 14 te worden geborgd alsmede de maximale oppervlakte aan bijgebouwen na de sloop te worden vastgelegd.

Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden herzien. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Algemeen

Hierna wordt per locatie op de huidige situatie ingegaan.

2.2 Goudkampsweg 14-16, Oud Ootmarsum

Het deelgebied aan de Goudkampsweg 14-16 ligt ten noordoosten van de kern (Oud) Ootmarsum, in het buitengebied en op de grens tussen de gemeente Dinkelland en de gemeente Tubbergen. Het noordelijke deel van het agrarische erf met enkele bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning valt binnen het grondgebied van de gemeente Tubbergen en valt buiten de scope van voorliggend bestemmingsplan. De omgeving van het deelgebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische (cultuur)gronden en verspreid liggende woonpercelen.

Het deelgebied zelf betreft een agrarisch bedrijfsperceel met een intensieve veehouderij. Het gaat om de gronden die in de huidige situatie zijn voorzien van een functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf' (o.b.v. bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland). Hierbinnen zijn agrarische bedrijfsgebouwen in de vorm van stallen, schuren en twee bedrijfswoningen aanwezig (één op het agrarisch erf, en één ter plaatse van Goudkampsweg 16). Tussen de bedrijfsbebouwing is erfverharding aanwezig. Verder liggen er enkele kuilvoerplaten. De overige gronden zijn ingericht als tuin bij de bedrijfswoningen. Het deelgebied wordt omsloten door agrarische cultuur en landbouwgrond. Het erf wordt ontsloten op de middels een in- en uitrit op de Goudkampsweg.

Het agrarische bedrijf is reeds gestaakt. Een deel van de schuren/stallen op het agrarische erf heeft daarom geen vervolgfunctie meer. De agrarische bedrijfsgebouwen - die geen vervolgfunctie meer hebben voor de intensieve tak- worden gesloopt. De sloopmeters worden ingezet in het kader van de Rood voor Rood regeling.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van dit deelgebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto deelgebied Goudkampsweg 14 (Bron: PDOK)  

2.3 Gammelkerstraat 6, Deurningen

Het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 te Deurningen ligt ten westen van Oldenzaal, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De omgeving van het deelgebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische (cultuur)gronden en bospercelen.

De deellocatie zelf betreft het voormalige agrarisch erf. Het gaat om de gronden die in de huidige situatie zijn voorzien van een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Hierbinnen is voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in de vorm van een voormalige boerderij en een bedrijfswoning aanwezig. De agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn al enige tijd beëindigd.

Er is sprake van een klassieke (logische) indeling waarbij de boerderij aan de voorzijde van het erf is gesitueerd. Het erf is altijd kleinschalig van opzet gebleven met het centrum van het erf direct achter de boerderij.

In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 opgenomen. De begrenzing van deze deellocatie is aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto deelgebied Gammelkerstraat 6 (Bron: PDOK)  

2.4 Heuvelweg 2, Oud Ootmarsum

Het deelgebied aan de Heuvelweg 2 te Oud Ootmarsum ligt ten noorden van (Oud) Ootmarsum, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De omgeving van het deelgebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische (cultuur)gronden en woon- en bospercelen.

Het deelgebied zelf betreft een woonperceel waarbinnen in de huidige situatie één woning aanwezig is. Er is sprake van een bestaand (woon)erf met een woning, een tweetal schuren en een aantal houthokken. Het betreft een kleinschalig erf dat aan alle zijden is omsloten door bos. Het deelgebied wordt ontsloten middels een in- en uitrit op de Heuvelweg.

In afbeelding 2.3 is een luchtfoto van het deelgebied aan de Heuvelweg 2 opgenomen. De begrenzing van deze deellocatie is aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3: Luchtfoto deelgebied Heuvelweg 2 (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Zoals reeds in 1.1 is aangegeven, ziet dit bestemmingsplan toe op de realisatie van woningen op de percelen aan de Gammelkerstraat 6 te Deurningen en de Heuvelweg 2 te Oud Ootmarsum. De bouwrechten voor deze twee extra woningen worden verkregen door het toepassen van de Rood voor Rood regeling. Op de hiervoor genoemde percelen ontbreekt het aan voldoende sloopmeters om deze woningen mogelijk te maken. Daarom wordt het perceel Goudkampsweg 14 te Oud Ootmarsum/Hezingen bij de ontwikkeling betrokken.

Aan de Goudkampsweg 14 in Oud Ootmarsum/Hezingen is sprake van een intensieve veehouderij met een ondergeschikt montage- en klussenbedrijf. De agrarische bedrijfsvoering is reeds gestaakt en de wens bestaat om ter plaatse uitsluitend het montage- en klussenbedrijf voor te zetten. Om die reden wordt voorgesteld om alle landschapsontsierende bebouwing, die geen vervolgfunctie heeft voor het montage- en klussenbedrijf, te slopen. De sloopmeters worden ingezet voor de Rood voor Rood regeling. Een klein gedeelte van de sloopmeters wordt behouden om een kleine opstal terug te kunnen bouwen voor de stalling van materialen. De agrarische bestemming wordt omgezet naar een passend bedrijfsbestemming.

Het deelgebied aan de Goudkampsweg 14 ligt op de grens van tussen de gemeente Dinkelland en de gemeente Tubbergen. Daarom staat een gedeelte van de sloopmeters in de gemeente Tubbergen en een deel in de gemeente Dinkelland. De totale sloopmeters gezamenlijk op deze locatie bedragen 2.043 m2. Door de wens voor het terugbouwen van een opstal van 300 m2 blijven er 1.743 m2 beschikbaar voor de Rood voor Rood regeling.

Op basis daarvan ontstaan twee bouwrechten voor woningen. Omdat de sloopmeters van één locatie uit twee verschillende gemeentes worden gegenereerd moet onderscheid gemaakt worden in de sloopopgave per gemeente. In de gemeente Dinkelland is de sloopopgave voor een compensatiewoning 850 m2, waarbij minimaal 600 m2 uit de eigen gemeente afkomstig moet zijn. Het restant mag (eventueel) uit de gemeente Tubbergen komen. In totaal moeten in dit geval daarom 1.200 m2 sloopmeters uit de gemeente Dinkelland komen. Dat is hier het geval. Van de 1.743 m2 ligt namelijk ruim 1.400 m2 in de gemeente Dinkelland. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste sloopopgave.

Zoals hiervoor reeds in aangegeven worden deze bouwrechten ingezet op de locaties aan de Gammelkerstraat 6 te Deurningen en de Heuvelweg 2 te Oud Ootmarsum. Aan de Heuvelweg 2 wordt op de plaats van een bestaande schuur een woning gerealiseerd en aan de Gammelkerstraat 6 wordt de voormalige woonboerderij gesloopt en herbouwd. Deze te slopen boerderij maakt geen onderdeel uit van de vereiste sloopmeters in het kader van de Rood voor Rood regeling. In beide gevallen is op dit moment sprake van een bestaand erf met één woonrecht en in beide gevallen na de voorgenomen ontwikkeling sprake van een erf met twee wooneenheden.

Hierna wordt per deellocatie ingegaan op de gewenste situatie.

3.2 Goudkampsweg 14-16, Oud Ootmarsum

3.2.1 Gewenste ontwikkeling

Zoals in paragraaf 2.2 reeds is weergegeven is ter plaatse van de Goudkampsweg 14 sprake van een agrarisch bedrijf met een intensieve veehouderij met een ondergeschikt montage- en klussenbedrijf. De agrarische bedrijfsvoering is reeds gestaakt. Om leegstand en verval van de schuren, die geen vervolgfunctie hebben voor het montage- en klussenbedrijf, te voorkomen, bestaat de wens om deze bebouwing te slopen. De sloopmeters worden ingezet voor de Rood voor Rood regeling. Een klein gedeelte van de sloopmeters wordt behouden om een schuur van circa 300 m2 terug te kunnen bouwen. Deze schuur is noodzakelijk voor de voortzetting van het montage- en klussenbedrijf (opslag/stalling materialen). Vanuit ruimtelijk oogpunt is het bovendien wenselijk een extra schuur te plaatsen in relatie tot het open landschap.

De zuidelijke bedrijfswoning (nr. 16) maakt na de staking van het agrarische bedrijf geen onderdeel meer uit van het bedrijf. Daarom worden de gronden ter plaatse van deze voormalige agrarische bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woonbestemming.

3.2.2 Landschappelijke inpassing

In dit geval is door N+L Landschapsontwerpers een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld met de landschappelijke inpassing van de bij deze ontwikkeling betrokken percelen. In deze subparagraaf wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het bijbehorende erfinrichtingsplan weergegeven.

Van oorsprong ligt het deelgebied in het kampenlandschap, maar de herkenning sluit meer aan bij een ontginningslandschap. Het huidige erf ligt in een zeer open landschap terwijl het erf voorheen verbonden is geweest met onder meer de Goudkampsweg door landschapselementen. Door de sloop van het overgrote gedeelte van de opstallen komt het dan nog compacte en veel kleinere erf ongewenst in de openheid te liggen. Om die reden wordt de aansluiting gezocht met de Goudkampsweg door de bestaande bomenrij te versterken met enkele zomerlinden en zomereiken. Daarnaast wordt een hakhoutsingel rondom het nieuwe erf gelegd. Daarmee ontstaat er een connectie met de Goudkampsweg, maar de houtsingel zorgt er ook voor dat het erf goed wordt ingepast. Daarnaast neemt de houtsingel de functie van windvanger over van de dan gesloopte bebouwing.

Concreet ziet de landschappelijke inpassing toe op:

  • sloop van landschapsontsierende bebouwing;
  • aanplant van 6 bomen te versterken van de bestaande bomen(rij);
  • aanplant van een houtsingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.1: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Goudkampsweg (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

3.3 Gammelkerstraat 6, Deurningen

3.3.1 Gewenste ontwikkeling

Aan de Gammelkerstraat 6 is sprake van een bestaande woning en een oude woonboerderij die op dit moment in gebruik is als bijgebouw c.q. stalmogelijkheid. De voormalige woonboerderij is authentiek en karakteristiek, maar in vervallen staat. Dit gebouw heeft vanwege de slechte bouwkundige staat geen mogelijke vervolgfunctie.

Het voornemen de oude woonboerderij (die dus niet in gebruik is als woning) te slopen en daarvoor op basis van de Rood voor Rood regeling een nieuwe woning terug te bouwen. De sloopmeters zijn gevonden op de locatie aan de Goudkampsweg 14 (zie hiervoor ook paragraaf 2.2). Hierbij wordt opgemerkt dat de sloopmeters van deze woonboerderij niet kunnen worden ingezet in het kader van de Rood voor Rood regeling. Deze bebouwing kan immers niet als landschapsontsierend worden aangemerkt.

3.3.2 Landschappelijke inpassing

In dit geval is ook voor dit deelgebied door N+L Landschapsontwerpers een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld met de landschappelijke inpassing. In deze subparagraaf wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van het bijbehorende erfinrichtingsplan weergegeven.

Op het erf worden twee opstallen gerealiseerd, waardoor beide woningen de beschikking hebben over een bijgebouw. Het erf wordt eenvoudig ontsloten op de bestaande in- en uitrit op de Gammelkerstraat en verschilt daarom niet veel van de huidige situatie. De bestaande beplanting blijft behouden waardoor de landschappelijke inpassing grotendeels volstaat. Wel worden aan de noordwestzijde enkele bomen aangeplant en wordt een fragment haag voorgesteld nabij de nieuwe woning. Een karrenspoor aan de oostzijde is richting de veldschuur gelegen en laat daardoor de connectie tussen dit gebouw en het erf zien.

Concreet ziet de landschappelijke inpassing toe op:

  • Aanplant solitaire bomengroep;
  • Aanplant gemengde haag.
  • Aanleg karrenspoor richting nabij gelegen veldschuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Gammelkerstraat (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

3.4 Heuvelweg 2, Oud Ootmarsum

Via de Rood voor Rood regeling bestaat de mogelijkheid om een (extra) woonrecht toe te voegen op het erf aan de Heuvelweg 2 in Oud Ootmarsum. Er is sprake van een bestaand (woon)erf met één woning, een tweetal schuren en een aantal clandestiene houthokken. Het betreft een kleinschalig erf dat aan alle zijden is omsloten door bos.

Op deze locatie wordt de bestaande schuur gesloopt en vervangen voor een reguliere burgerwoning. Daarmee is er geen sprake van een uitbreiding van het woonerf en wordt het omliggende bos en natuur niet aangetast. Bovendien worden clandestien gebouwde houthokken gesloopt.

Aanvankelijk maakte het deelgebied onderdeel uit van het heidecomplex op de stuwwal. Na de ontginningsperiode in de jaren '30 worden veel heidegebieden ingeplant met naaldhout, zo ook het deelgebied zelf. Rond de jaren '50 ontstaat het erf en in de laatste 30 tot 40 jaar vormt het naaldbos langzaam om naar een gemengd bos. Feitelijk verandert het landschap rondom nauwelijks. Het erf is robuust ingepast en met de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen wijzigingen vooraanstaande. Met de huidige, te behouden inpassing wordt voldaan aan het gestelde beleid.

In afbeelding 3.3 is weergegeven welke gebouwen worden gesloopt en welke blijven behouden. Afbeelding 3.4 geeft een indicatie van de gewenste situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.3:Te slopen en behouden bebouwing Heuvelweg 2 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.4: Indicatie gewenste situatie (Bron: Borgerink Groendesign)  

3.5 Verkeer en parkeren

3.5.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie. Hiervoor wordt de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.

Met dit initiatief wordt de agrarische bedrijfsvoering aan de Goudkampsweg 14 beëindigd. Hierdoor zal er ter plaatse van de Goudkampsweg 14 naar verwachting sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen door het planologisch vervallen van de agrarische bedrijfsvoering gerelateerde verkeersbewegingen. In dit geval blijft er wel sprake van een montage- en klussenbedrijf.

Ter plaatse van de deelgebieden aan de Gammelkerstraat 6 en de Heuvelweg 2 wordt per deelgebied één woning toegevoegd. Dit heeft invloed op het parkeren en de verkeersgeneratie.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijke zone: buitengebied;
  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk;
  • functie: koop, woning, vrijstaand.
3.5.2 Verkeersgeneratie

Gelet op de vorenstaande uitgangspunten geldt voor een vrijstaande woningen ter plaatse van deelgebieden Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2, in het buitengebied, een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De deelgebieden worden op een verkeersveilige en overzichtelijke wijze ontsloten middels de bestaande in- en uitrit op respectievelijk de Gammelkerstraat en de Heuvelweg. Het omliggende wegennet van de locaties is daarnaast van voldoende omvang en beschikt over voldoende capaciteit om deze beperkte toename van verkeersbewegingen eenvoudig te kunnen afwikkelen. De zuidelijke bedrijfswoning (nr. 16) ter plaatse van het deelgebied Goudkampsweg 14-16 wordt omgezet naar een reguliere woonbestemming. Dit heeft geen invloed op de verkeersgeneratie.

Opgemerkt wordt dat op deze locatie aan de Goudkampsweg 14 op basis van het huidige planologische regime hoofdzakelijk niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Voor wat betreft het montage- en klussenbedrijf wordt uitgegaan van de functie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekers extensief'. Voor een dergelijk bedrijf geldt een verkeersgeneratie van 10 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo per weekdagetmaal. In dit geval is in de gewenste situatie sprake van 70 verkeersbewegingen. Naar verwachting is met de het omzetten van de bestemming naar 'Bedrijf - Voormalig agrarisch', gelet op het huidig toegestane gebruik in dit deelgebied, geen sprake van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.

Het omliggende wegennetwerk is van voldoende omvang om deze verkeersbewegingen eenvoudig af te wikkelen.

3.5.3 Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de (nieuwe) woningen vindt plaats op eigen terrein. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeerbehoefte 2,4 parkeerplaatsen. Gelet op de omvang van de percelen aan de Gammelkerstraat 6 en de Heuvelweg 2 en gezien de beoogde inrichting zoals weergegeven in paragraaf 3.3 en paragraaf 3.4 wordt gesteld dat in deze behoefte wordt voorzien. Het parkeren ten behoeve van het montage- en klussenbedrijf ter plaatse van deelgebied Goudkampsweg 14 vindt eveneens plaats op eigen terrein. De zuidelijke bedrijfswoning (nr. 16) ter plaatse van het deelgebied Goudkampsweg 14-16 wordt omgezet naar een reguliere woonbestemming. Dit heeft geen invloed op de parkeerbehoefte. Die parkeerbehoefte van deze woning wordt op het eigen perceel opgevangen.

3.5.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de toevoeging van slechts één nieuwe woning op de locaties aan de Gammelkerstraat 6 en de Heuvelweg 2. Ten aanzien van de ontwikkeling ter plaatse van de Goudkampsweg 14 wordt opgemerkt dat hier gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Nadere toetsing aan de Ladder is niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

De bestaande (agrarische) bebouwing op het erf aan de Goudkampsweg 14 heeft geen duurzaam toekomstperspectief, doordat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is gestaakt en de schuren niet geschikt zijn voor het aangepaste gebruik ten behoeve van een montage- en klussenbedrijf. Om te voorkomen dat de bebouwing in verval treedt en een ongewenste situatie ontstaat, wordt ervoor gekozen de bebouwing te saneren. In het kader van rood voor rood mogen op basis hiervan twee compensatiewoningen gerealiseerd worden.

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden er twee compensatiewoningen met bijgebouwen op daarvoor geschikte locaties gerealiseerd. Per saldo is echter geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist van een afname. Het bouwvlak op de locatie aan de Goudkampsweg 14 wordt verkleind ten opzichte van het huidige planologische regime. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Dinkelland. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van circa 2.043 m2 aan landschapsontsierende bebouwing;
  • Het landschappelijk inpassen van de deellocaties Goudkampsweg 14-16, Oud Ootmarsum en Gammelkerstraat 6, Deurningen. Het perceel aan de Heuvelweg 2 is reeds landschappelijk goed ingepast. Bovendien worden daar de clandestiene bouwwerken verwijderd.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 en paragraaf 3.3.2, waar uitgebreid op dit aspect is ingegaan. In paragraaf 4.2.3.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen op basis van de Rood voor Rood regeling. Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt het recht voor twee extra wooneenheden verkregen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals uit paragraaf 4.3 blijkt is er in de gemeente Dinkelland ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

De locaties van het plangebied zijn met de rode sterren aangeduid. Het deelgebied aan de Goudkampsweg 14 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Het deelgebied Heuvelweg 2 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Natuurnetwerk Nederland'. De Gammelkerstraat 6 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  


'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.


'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

'Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))'

Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van Goudkampsweg 14 past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Dit perspectief richt zich namelijk om een mix van functies, waaronder niet agrarische bedrijven als een montage- en klussenbedrijf.

De realisatie van de compensatiewoning ter plaatse van Gammelkerstraat past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Het initiatief beperkt de landbouw niet. Bovendien wordt een duurzame vervolgfunctie gegeven aan dit deelgebied, aangezien de agrarische activiteiten op deze locatie al enige tijd zijn gestaakt.  

Het deelgebied aan de Heuvelweg 2 maakt onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland. Het beheertype betreft N16.03 (Droog bos met productie) en de instandhouding en/of versterking daarvan. Om die reden wordt een bestaande schuur gesloopt en wordt op deze plek een compensatiewoning gerealiseerd. Daarmee is er geen sprake van een uitbreiding van het erf en wordt het omliggende bos niet aangetast. Daarnaast worden clandestien gebouwde houthokken gesloopt.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De verschillende locaties van het plangebied zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Beekdalen en natte laagtes' (Goudkampsweg 14 en Gammelkerstraat 6), 'Stuwwallen' (Heuvelweg 2). Op afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  


“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

“Stuwwallen”

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn ingericht met schuren als onderdeel van een woonerf/woonbestemming (Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2) en een agrarisch bedrijfsperceel (Goudkampsweg 14). De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De sloop van de gebouwen heeft geen gevolgen voor de kenmerken van de natuurlijke laag. Middels een ruimtelijk kwaliteitsplan wordt ter plaatse van de deelgebieden ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. De percelen worden landschappelijk goed ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In Hoofdstuk 3 en Bijlage 1 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locaties van het plangebied liggen binnen de gebiedstypen 'Jong heide- en broekontginningslandschap (Heuvelweg 2), 'Jong heide- en broekontginningslandschap' en 'Oude hoevenlandschap' (Goudkampsweg 14) 'Essenlandschap' (Gammelkerstraat 6). In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Jonge heide- en ontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

'Essenlandschap'
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

'Oude hoevenlandschap”

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door de erven in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning met bijgebouw. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. Twee deelgebieden (Goudkampsweg 14 en Heuvelweg 2) zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' beide aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven. Voor het deelgebied Gammelkerstraat 6 geldt geen kenmerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  


“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.


Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Er is geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. De deelgebieden zijn reeds voorzien van bebouwing, en daarmee bestaand kunstlicht. Bovendien worden ter plaatse van deelgebied Goudkampsweg stallen verwijderd. Dit zorgt voor een afname van kunstlicht. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

In dit geval wordt het initiatief, gelet op de ligging van het een deel van (een klein deel van) de sloopmeters die worden ingezet in de gemeente Tubbergen, naast de reguliere toetsing aan het gemeentelijke beleid van Dinkelland ook getoetst aan het specifieke Rood voor Rood beleid van de gemeente Tubbergen. Omdat er verder op het grondgebied geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen (uitsluitend sloop) wordt nadere toetsing aan het gemeentelijke beleid van Tubbergen achterwege gelaten.

Het gemeentelijk beleid van Dinkelland is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.

4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Dinkelland beschikt over een omgevingsvisie. MijnOmgevingsvisie Dinkelland gaat over de toekomst van de leefomgeving; de visie van samenleving én gemeente. Hierin bouwt men verder op de basis die al in proces van MijnDorp gelegd is. De visie gaat namelijk over leefbaarheid van de kernen én over het buitengebied , gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De visie geeft aan hoe de gemeente, samenleving en gemeenteraad, willen sturen; wat men wil behouden, versterken en ontwikkelen. Door inbreng van de samenleving is MijnOmgevingsvisie van ons allemaal!

MijnOmgevingsvisie gaat in op:

  • 1. de uitdagingen die op de gemeente afkomen (het verhaal achter de speerpunten);
  • 2. hoe men daarop kan inspelen (speerpunten);
  • 3. hoe plannen die bewoners of ondernemers inbrengen worden afgewogen (stappenplan);
  • 4. welke waarden daarbij belangrijk zijn (waardenkaart).

Mijn Omgevingsvisie gaat uit van vier kernprincipes. Kernprincipes zijn manieren van werken; werkwijzen die altijd gelden. Als keuzes worden gemaakt, als plannen worden gemaakt en gewoon als we wonen, leven, ondernemen of verblijven past men de kernprincipes toe. De vier kernprincipes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goed voorbeeld;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
  • We wentelen niet af op volgende generaties.
4.3.1.2 Speerpunten

In de omgevingsvisie zijn speerpunten opgenomen op verschillende thema's. In voorliggend geval is gezien de ontwikkeling met name het thema's 'Aantrekkelijk wonen' en 'Toekomstgerichte agrarische sector' van belang.

Goede staat van landschap en natuur

De landschapskwaliteiten van Noordoost-Twente, dus ook van Dinkelland, willen we behouden en ontwikkelen. Ons landschap is gevormd door natuur en mens; de inwoners, hun cultuur en het gebruik van het gebied hebben ons landschap uiteindelijk bepaald. En dat gebeurt nog steeds. Hierin zien wij de volgende uitdagingen en wij willen ons als partner sterk maken voor:

  • behouden en versterken van het veelzijdige cultuurlandschap;
  • versterken van de biodiversiteit;
  • behoud van natuur en landgoederen.

Buitengebied in balans

De gemeente wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. We zien landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging. Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt ons het sterker en is gunstig voor de leefbaarheid.

In afbeelding 4.6 is een uitsnede van de bijbehorende Waardenkaart weergegeven. De deelgebieden zijn hierop aangeduid met de rode sterren. De deelgebieden liggen in een gebied dat is gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.6: Uitsnede Waardenkaart (Bron: Gemeente Dinkelland)  

Aantrekkelijk wonen

De gemeente wil dat het aantal en de soort woningen in een kern passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

Vanuit de gemeente bestaat de wens om binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerk of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. Daarom gaat de gemeente samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de gemeentelijke woonvisie kijken de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij wordt de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog gehouden.

Gezonde bedrijfsvoering

De gemeente zet de komende jaren in op gebiedsprocessen waarbij een economisch gezonde bedrijfsvoering uitgangspunt is. Dit kan door de landbouw te verbinden met andere functies en opgaven. De gemeente bekijkt de veranderingen in de landbouw, de energietransitie, klimaatopgaven, en de stikstof- en natuuropgaven in samenhang. De gemeente geeft ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en innovaties. De gemeente wil slim combineren met oog voor balans tussen economische voordelen, de leefbaarheid, voorkomen van leegstand en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan MijnOmgevingsvisie Dinkelland

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het slopen van een landschapsontsierende (bedrijfs)bebouwing, waarbij ter plaatse van het deelgebied Gammelkerstraat 6 de agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming. Hierbinnen wordt een extra woning mogelijk worden die is bedoeld voor de lokale behoefte. Ter plaatse van het deelgebied Goudkampsweg 14 wordt de agrarische bedrijfsvoering beëindigd. Het bedrijf wordt voortgezet als een montage- en klussenbedrijf. Hiermee wordt voorzien in een passende bestemming en daarmee een duurzaam toekomstperspectief voor het bedrijf. Ter plaatse van het deelgebied Heuvelweg 2 wordt clandestiene bebouwing gesloopt en een woning gerealiseerd op de plek van de bestaande te slopen schuur.

Door middel van een Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) wordt het plangebied landschappelijk ingepast in het landschap. Hiermee wordt het verval en de verkrotting van het karakteristieke erven voorkomen en bijgedragen aan het behoud en het versterken van de identiteit van het landschap. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse fors versterkt. Verder wordt er met de woonfunctie op deze plek op een positieve wijze bijgedragen aan de leefbaarheid van het buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling is passend in een gebied dat is gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.

4.3.2 Woonvisie Dinkelland 2021+
4.3.2.1 Algemeen

Op 5 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2021+ vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.

4.3.2.2 Meer woningen

De komende jaren gaat de gemeente voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Om dat te bewerkstelligen is het ten eerste zaak om goed inzicht te hebben in die verwachte woningvraag. De afgelopen vijf jaar is het aantal huishoudens in Dinkelland gegroeid met ongeveer +470.

Voor de komende jaren gaan de gemeente uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor deze woonvisie gaan de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houden we ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.

De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een programma van 130% reëel; zo'n 665 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd).

4.3.2.3 Kwaliteitsslag

In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de gemeente de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties realiseren. Bouwen op dergelijke plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.

De huidige woningvoorraad bestaat voor een groot deel uit ruime, grondgebonden koopwoningen. Voor de meeste inwoners van Dinkelland is dit ook het ideaalbeeld. Ook starters op de woningmarkt hebben een voorkeur om direct te starten in een ruime grondgebonden koopwoning. Voor een deel van de starters is dit ook haalbaar. Voor alleenstaande starters en starters met een beperkt inkomen zijn de mogelijkheden voor een koopwoning beperkt. Zij kunnen wellicht in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, maar veel starters blijven doorzoeken naar een koopwoning. De koopcultuur is diepgeworteld in onze gemeente. Toch is het van belang om starters met beperkte mogelijkheden te wijzen op de mogelijkheden binnen de sociale huur.

4.3.2.4 Reservering Rood voor Rood

Er ligt een grote opgave voor het buitengebied. De verwachting is dat de komende jaren veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Deze bedrijven moeten hierbij geholpen worden. Via de rood voor rood regeling wordt het financieel mogelijk om vrijkomende agrarische bebouwing te slopen door hiervoor in de plaats woningen te bouwen. Voor de ruimtelijke inpasbaarheid ligt de ontwikkeling van ruime grondgebonden woningen het meest voor de hand. Daarmee bieden we ruimte voor de vraag naar ruim wonen in het buitengebied, waarmee we inspelen op een regionale vraag (zowel woningzoekenden uit de gemeente Dinkelland als daarbuiten). De gemeente Dinkelland reserveert 60 woningen voor de rood voor rood regeling.

Het is wel belangrijk dat de te realiseren woningen tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied leiden.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Dinkelland 2021+

Er is ruimte voor het toevoegen van in totaal 60 woningen in het buitengebied. Het toevoegen van twee compensatiewoningen past binnen deze programmering. In de brieven van 6 november 2020 heeft de gemeente Dinkelland aangegeven dat in het woningbouwprogramma in het kader van deze ontwikkeling twee woningen voor één jaar gereserveerd zijn. De compensatiewoningen past dan ook binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief is in overeenstemming is met de Woonvisie 2021+.

4.3.3 Rood voor Rood Dinkelland 2015
4.3.3.1 Algemeen

De beleidsnotitie ‘Rood voor Rood Dinkelland 2015’ is op 6 oktober 2015 vastgesteld. Het hoofddoel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde voorwaarden van het beleid.

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de voorwaarden

Slooplocaties

  • 1. Na afloop van het Rood voor Rood project wordt met een bestemmingsplanherziening de slooplocatie bestemd als Wonen of eventueel VAB (voormalige agrarische bebouwing, zie hieronder bij 3), tenzij de slooplocatie reeds bestemd was als Wonen of VAB. Een uitzondering is een agrarisch bedrijf, waarbij de intensieve tak stopt en de grondgebonden tak blijft bestaan (zie hieronder bij 10), de bestemming blijft dan Agrarisch.

In dit geval worden uitsluitend sloopmeters gegenereerd van de locatie Goudkampsweg 14. Dit betreft een agrarisch bedrijf met intensieve tak. Ter plaatse van dit deelgebied wordt de agrarische bedrijfsvoering gestaakt. Het bedrijf wordt voortgezet als een montage- en klussenbedrijf en de gronden worden voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'.

  • 2. Er dient een oppervlakte van minimaal 850 m² landschapsontsierende bebouwing of 4.500 m² kassen te worden gesloopt voordat een compensatiekavel kan worden verkregen. Voor landschapsontsierende bebouwing geldt dat minstens 600 m² van de 850m² landschapsontsierende bebouwing is afkomstig uit de gemeente Dinkelland. Een combinatie van de sloop van landschapsontsierende bebouwing en kassen is mogelijk, hiervoor geldt de volgende verhouding: 1 m² bebouwing staat tot 5,3 m² kas. Er dient dan voldaan te worden aan de minimale eis van 850 m² sloop van bebouwing.

In dit geval wordt op de slooplocatie in totaal 2.043 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Van de 2.043 m2 ligt 605 m2 in de gemeente Tubbergen. 1.438 m2 ligt in de gemeente Dinkelland. In dit geval wordt 1.200 m2 van de sloopmeters uit Dinkelland en 500 m2 uit Tubbergen ingezet. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste sloopopgave (1.700 m2) voor de bouw van twee compensatiewoningen. De resterende sloopmeters worden ingezet voor het terugbouwen voor een voor de bedrijfsvoering noodzakelijk schuur op de slooplocatie van circa 300 m2.

  • 3. De gemeente beoordeelt of de bebouwing landschapsontsierend is. Hierbij is behalve de uiterlijke staat ook de locatie op het erf van belang. Gebouwen die niet als landschapsontsierend worden aangemerkt, kunnen als bijgebouw bij de bestemming Wonen worden gebruikt of een vervolgfunctie krijgen volgens de bestemming VAB (voormalige agrarische bebouwing). Hiervoor gelden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010".

Alle te slopen bebouwing is aangemerkt als landschapsontsierend.

  • 4. Alle aanwezige landschapsontsierende bebouwing op de slooplocatie dient gesloopt te worden. Silo’s, kuilvoerplaten en dergelijke dienen wel gesloopt te worden, maar tellen niet mee met de sloopoppervlakte.
    • a. Gebouwen die in eerste instantie landschapsontsierend zijn, maar die op het erf ingepast kunnen worden en waarvoor een goede vervolgfunctie in beeld is, kunnen worden uitgezonderd van de sloopverplichting. Hierbij kunnen eisen worden gesteld aan het verbeteren van het gebouw.

De landschapsontsierende bebouwing, silo's en kuilvoerplaten worden gesloopt danwel verwijderd. De te behouden bouwwerken ter plaatse van de slooplocatie worden ingezet ten voor de bedrijfsvoering van het montage- en klussenbedrijf.

  • 5. De te slopen bebouwing is legaal gebouwd, dat betekent dat er een bouwvergunning aanwezig is of dat het gebouw valt onder het overgangsrecht.

Alle sloopbebouwing die in de berekening van de sloopmeters is meegenomen, is legaal gebouwd en bevindt zich binnen een geldend bouwvlak.

  • 6. Gebouwen die gesloopt zijn vóór datum van de ondertekening van de overeenkomst, kunnen, tenzij schriftelijk overeengekomen, niet onder de regeling worden gebracht.

Alle te slopen bebouwing die wordt ingezet voor de Rood voor Rood regeling is nog aanwezig.

  • 7. De te slopen bebouwing is in gebruik of in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Bebouwing met andere doeleinden kan worden ingebracht in een Rood voor Rood project, wanneer de gemeente dat goedkeurt. Hiervoor gelden soortgelijke uitgangspunten ten aanzien van sloopoppervlakten, erfplan en dergelijke.

De te slopen bebouwing betreft (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing.

  • 8. Minstens 600 m² van de 850 m² landschapsontsierende bebouwing is afkomstig uit de gemeente Dinkelland. Bij kassen is minstens 3.200 m² van de 4.500 m² afkomstig uit de gemeente Dinkelland.
    • a. Slooplocaties buiten de gemeente Dinkelland liggen in de provincie Overijssel.
    • b. Bij een slooplocatie buiten de gemeente Dinkelland dient initiatiefnemer een verklaring van de desbetreffende gemeente te overhandigen over de slooplocatie, met vermelding van de te slopen oppervlakte.

In dit geval wordt op de slooplocatie in totaal 2.043 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Van de 2.043 m2 ligt 605 m2 in de gemeente Tubbergen. 1.438 m2 ligt in de gemeente Dinkelland. In dit geval wordt 1.200 m2 van de sloopmeters uit Dinkelland en 500 m2 uit Tubbergen ingezet. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat minimaal 600 m2 van de 850 m2 landschapsontsierende bebouwing afkomstig moet zijn uit de gemeente Dinkelland.

  • 9. Wanneer een veelvoud van 850 m² landschapsontsierende bebouwing of 4500 m² kassen wordt gesloopt, kan naar rato van de sloopnorm extra compensatiewoningen worden gerealiseerd.
    • a. Alle te slopen bebouwing wordt in één keer gesloopt.
    • b. Als op basis van de sloopnorm meerdere compensatiewoningen kunnen worden gebouwd, terwijl nog niet voor iedere compensatiewoning een locatie beschikbaar is, dan kan overeengekomen worden dat de compensatiewoning later gebouwd wordt. Deze dient binnen 5 jaar na het sluiten van de overeenkomst in een bestemmingsplan bestemd te zijn (ontwerp bestemmingsplan ter inzage). Als de compensatiewoning niet binnen 5 jaar bestemd is, dan vervalt het recht hierop.

In dit geval wordt in ten minste 1.700 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hiermee wordt voldoende gesloopt voor het realiseren van twee compensatiewoningen.

  • 10. Indien een agrarisch bedrijf bestaat uit zowel een intensieve tak als een grondgebonden tak en men wil middels een Rood voor Rood project de intensieve tak beëindigen, dan bestaat de mogelijkheid dat de grondgebonden tak wordt voortgezet. Als het gebouw of de gebouwen waarin de grondgebonden tak wordt voortgezet landschapsontsierende kenmerken heeft, dan kan deze toch worden uitgezonderd van de sloopverplichting. Hier is sprake van maatwerk.

In dit geval wordt de agrarische bedrijfvoering aan de Goudkampsweg 14 gestaakt. Eén schuur blijft behouden. Deze is noodzakelijk voor het montage- en klussenbedrijf.

  • 11. De sloop van de te slopen bebouwing en de uitvoering van het erfinrichtingsplan worden middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan verzekerd. De te slopen bebouwing dient gesloopt te worden na afronding van het bestemmingsplan, eventuele milieuvergunningen voor agrarische activiteiten worden ingetrokken.

Deze noodzakelijke voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Herbouwlocatie

  • 1. Binnen de gemeentelijke Woonvisie moet ruimte zijn om een compensatiekavel te kunnen realiseren. Wanneer hierbinnen geen ruimte is, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Binnen de Woonvisie Dinkelland 2021+ is ruimte voor de realisatie van de gewenste compensatiewoningen (zie paragraaf 4.3.2 in deze toelichting).

  • 2. De compensatiewoning kan geen onevenredige aantasting van agrarische en/of andere belangen in de omgeving veroorzaken, zoals belemmering van de bedrijfsmatige activiteiten van een bedrijf in de omgeving.

Belemmeringen voor omliggende bedrijvigheid, als gevolg van voorliggend initiatief, zijn niet aan de orde (zie ook paragraaf 5.5 en paragraaf 5.6).

  • 3. De te bouwen woning dient te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, of aan de regels van het ter plaatse van de compensatiewoning geldende bestemmingsplan.

Voor de gewenste compensatiewoning vormen de regels van bestemmingsplan "Buitengebied 2010" het uitgangspunt.

  • 4. De maximale omvang van één compensatiekavel voor een enkele woning bedraagt 1.200 m².

In voorliggend geval wordt de compensatiewoning ter plaatse van de Heuvelweg 2 gerealiseerd op een bestaand woonerf op de locatie van de bestaande te slopen schuur. Hierbij is geen sprake van een vergroting van het ter plaatse al aanwezige bestemmingsvlak voor 'Wonen'. De compensatiekavel van de nieuwe woning ter plaatse van deelgebied Gammelkerstraat 6 blijft binnen de 1.200 m².

  • 5. Samenvoeging tot één grotere compensatiewoning is mogelijk als het recht bestaat op twee of drie bouwkavels, wanneer dit leidt tot goede ruimtelijke kwaliteit.

Dit is niet van toepassing.

  • 6. De compensatiekavel wordt op de slooplocatie of één van de slooplocaties gerealiseerd. Wanneer de slooplocatie of één van de slooplocaties niet benut wordt als herbouwlocatie, dan kan de aanvrager een andere ruimtelijk verantwoorde locatie indienen. De compensatiewoning dient aan te sluiten op bestaande bebouwing.

De compensatiewoningen worden gerealiseerd ter plaatse van reeds bestaande woonerven. In voorliggend geval wordt de compensatiewoning ter plaatse van de Heuvelweg 2 gerealiseerd op een bestaand woonerf op de locatie van de bestaande te slopen schuur. De compensatiewoning ter plaatse van deelgebied Gammelkerstraat 6 wordt gerealiseerd ter plaatse van de voormalige woonboerderij op die locatie.

4.3.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals gesteld in het rood voor rood beleid van de gemeente Dinkelland.

4.3.4 VAB+ beleid
4.3.4.1 Algemeen

In juni 2011 heeft de gemeenteraad van Dinkelland het VAB+ beleid vastgesteld. Dit beleid biedt mogelijkheden om in vrijkomende agrarische gebouwen andere dan agrarische activiteiten te verrichten. Het beleid gaat er vanuit dat maximaal 500 m2 aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt voor een niet-agrarische functie. Deze beleidsnota is van toepassing op alle aanvragen met betrekking tot andere activiteiten in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Van een vrijkomend agrarisch bedrijfsgebouw is sprake als een gebouw minimaal 3 jaar voor een agrarische functie in gebruik is geweest. Daarnaast is deze nota ook van toepassing op bedrijfsgebouwen in het landelijke gebied die uit andere functies zijn vrijgekomen, zoals paardenhouderij en niet agrarische bedrijfsgebouwen. Het moet daarbij gaan om gebouwen die minimaal 3 jaar als zodanig in gebruik zijn geweest. In bijzondere gevallen kan, mits voldoende gemotiveerd worden afgeweken van de beleidsregels in de beleidsnota. De nota voorziet uitdrukkelijk niet in nieuwe woningen in landelijke gebied.

4.3.4.2 Kaders

Bedrijvigheid die valt onder het VAB beleid is onder te verdelen in twee categorieën:

  • 1. Niet aan het buitengebied gebonden activiteiten;
  • 2. Bedrijvigheid gelieerd aan het buitengebied.

Voor niet aan het buitengebied gebonden activiteiten geldt dat de maximale toegestane oppervlakte van deze activiteiten 500 m² bedraagt. Op deze manier blijft het buitengebied een ‘kraamkamer’ voor bedrijvigheid die bij groei een plek op het bedrijventerrein moet zoeken.

Bij de beoordeling van verzoeken staan de ruimtelijke gevolgen van een initiatief centraal. Om verzoeken te beoordelen wordt onderscheid gemaakt in een drietal stappen:

  • 1. Zoneringstoets:

In de zoneringstoets wordt gekeken naar welke locatie de aanvrager op het oog heeft en welke gebiedsdoelstelling geldt hier. Daarbij wordt gekeken naar de ontwikkelingsperspectieven uit de omgevingsvisie en daarnaast naar het gemeentelijke beleid. Aan de hand van deze zoneringtoets moet beoordeeld worden of het type bedrijvigheid niet bij voorbaat strijdig is met de gebiedsdoelstelling ongeacht de voorwaarden.

  • 2. Randoorwaardentoets:

Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorwaarden zo objectief mogelijk zijn vastgesteld, teneinde op voorhand duidelijk te stellen wat wel en wat niet mogelijk is.

  • 3. Ruimtelijke kwaliteitstoets:

Middels een ruimtelijke kwaliteitstoets wordt de impact van de ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit in beeld gebracht. Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe functie moet leiden tot behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en dat de ontwikkeling geen toename van verstedelijking of aantasting van het landschap met zich mee mag brengen.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan het VAB+ beleid

Als het voornemen wordt getoetst aan voorgenoemde drie toetsingscriteria, ontstaat globaal het volgende beeld:

  • 1. Zoneringstoets:

De ontwikkelingslocatie Goudkampsweg 14 ligt in het buitengebied binnen de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In paragraaf 4.2.3.2 is het voornemen reeds getoetst aan de geldende ontwikkelingsperspectieven en is geconcludeerd dat het voornemen niet in strijd is met de ontwikkelingsperspectieven. Dit komt hoofdzakelijk doordat de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaande bebouwing.

  • 2. Voorwaardentoets:

Aard en omvang

    • 1. De aard en omvang van het bedrijf moet passen binnen de bestaande bebouwing. Buitenopslag is niet toegestaan;
    • 2. De omvang van de activiteiten dient beperkt te zijn tot 500 m², in de overige gebouwen mag wel opslag plaatsvinden;
    • 3. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor een andere functie zijn gebouwen behorend bij een erf. Er zal dan ook altijd sprake moeten zijn van bij het gebouw behorende woning. De gebouwen dienen daarnaast minimaal 3 jaar aantoonbaar voor de agrarische functie in gebruik te zijn geweest.
    • 4. Bedrijfsgebouwen van niet- agrarische bedrijven, paardenhouderijen, maneges e.d. komen ook in aanmerking voor een andere functie conform het VAB beleid, mits: de inrichting, verkeersaantrekkende werking en de uitstraling in overeenstemming zijn met de gebiedsperspectieven en de bebouwing kwaliteit uitstraalt en er geen sprake is van detailhandel;
    • 5. De locatie dient te voldoen aan de inrichtingseisen ten aanzien van het gewenste gebruik, waarbij geldt dat de eisen moeten voldoen aan maximale invulling van het gebouw.


Toetsing
Het gaat hier om een vrijkomend agrarisch bedrijfsgebouw dat minimaal 3 jaar als zodanig in gebruik is geweest. Ook voldoet het aan de overige voorwaarden.

Het geheel wordt gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Er is geen sprake van buitenopslag. Zoals in de zoneringstoets omschreven past het voornemen binnen de ontwikkelingsperspectieven. De uitstraling is in overeenstemming met de gebiedskenmerken en draagt bij aan de kwaliteit van het gebied. Tenslotte kan worden gesteld dat er geen sprake is van detailhandel en wordt gesteld dat het bebouwing dusdanig word ingericht dat het past bij het gewenste gebruik en alle ruimte functioneel wordt benut. De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een functieverandering van een oppervlak van 380 m² aan bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van 500 m². Deze maximale oppervlaktemaat is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Een klein gedeelte van de sloopmeters wordt behouden om een bedrijfsgebouw terug te kunnen bouwen, zie hiervoor ook de beschrijving in paragraaf 3.2.1. Dit bedrijfsgebouw wordt gebruikt voor stalling/opslag van materialen t.b.v. het montage- en klussenbedrijf (opslag/stalling materialen).

  • 3. Milieukundige randvoorwaarden:

De nieuwe activiteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven. Uit paragraaf 5.5 en paragraaf 5.6 blijkt dat de activiteiten geen beperking oplevert voor omliggende agrarische bedrijven.

  • 4. Ruimtelijke kwaliteitstoets:
    • 1. De nieuwe functie moet leiden tot behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen toename van verstedelijking of aantasting van het landschap tot gevolg hebben;
    • 2. Landschapsontsierende gebouwen moeten zoveel mogelijk worden gesloopt. Vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is alleen toegestaan onder strikte kwaliteitscriteria voorwaarden;
    • 3. Ten aanzien van de aard van deze nieuwe bebouwing zal de welstandsnota leidend zijn;
    • 4. Er mag geen buitenopslag plaatsvinden; (behoudens een ondergeschikt terras)
    • 5. Er mogen geen reclame-uitingen plaatsvinden (vergunningvrij is overigens wel een reclame-uiting van een halve m² toegestaan);
    • 6. Het erf moet worden voorzien van een adequate landschappelijke inpassing. Een plan voor de landschappelijke inpassing van het erf dient betrokken te worden bij de aanvraag. Vooral op het erf te realiseren parkeerplaatsen dienen goed te worden ingepast.

De nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Er wordt een passende vervolgfunctie gegeven aan de bestaande te behouden bebouwing. Alle landschapsontsierende bebouwing zonder vervolgfunctie wordt gesloopt. Er is daardoor tevens geen sprake van extra verstedelijking. Er is geen sprake van buitenopslag en er vinden geen reclame-uitingen plaats. Middels een ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) wordt het deelgebied tevens landschappelijk ingepast.

4.3.5 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.5.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.5.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

In afbeelding 4.7 zijn uitsneden van de casco-kaart opgenomen. De deelgebieden zijn hierop indactief weergegeven met paarse omlijningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0018.png"  
Afbeelding 4.7: Uitsneden casco-kaart deelgebieden (Bron: Gemeente Dinkelland)  
4.3.5.3 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Binnen het plangebied worden geen groenstructuren verwijderd die onderdeel uitmaken van het Casco. Het de woonbestemming van deelgebied Heuvelweg 2 en het bos eromheen is opgenomen in het cascobeleid. Het is niet toegestaan om in een bos dat op de cascokaart is opgenomen te ontwikkelen. Daar is dit geval ook geen sprake van. Deze woonbestemming van Heuvelweg 2 is echter al als zodanig aanwezig voor de vaststelling van het casco beleid. Daar komt bij dat er in dit deelgebied wordt gebouwd op de plek van een bestaand gebouw, waarvoor geen sprake is van kappen in het casco element. Tenslotte wordt opgemerkt dat de woonbestemming niet wordt vergroot.

Het plan is hiermee in overeenstemming met de 'Casco-benadering in Noordoost-Twente'.

4.3.6 Beeldkwaliteit

De Nota omgevingskwaliteit is in dit geval niet van toepassing, omdat voor Rood voor Rood-projecten een algemeen beeldkwaliteitsplan geldt. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woningen. Voor de compensatiewoningen geldt het algemeen beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood zoals opgenomen in Bijlage 2. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht voor wat betreft de uitvoering van voorliggend plan.

4.3.7 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden uitsluitend met de compensatiewoningen aan de Heuvelweg 2 en de Gammelkerstraat 6 twee geluidsgevoelige objecten (woningen) mogelijk gemaakt. De bestaande woningen hoeven niet te worden meegenomen in de toetsing aan de Wgh.

De compensatiewoning aan de Heuvelweg 2 ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Heuvelweg, de Uelserdijk en de Laagsestraat. Kijkend naar het omliggende wegennet, wordt gesteld dat de Heuvelweg en de Uelserdijk voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt worden en daarmee een lage verkeersintensiteit kennen. Tussen de woning en de Laagsestraat is verder tussenliggende bebouwing aanwezig.

Ten aanzien van de compensatiewoning aan de Gammelkerstraat is de geluidskaart voor het wegverkeer geraadpleegd via de Atlas voor de Leefomgeving (zie afbeelding 5.1). Hieruit blijkt dat de woning is beoogd in een gebied waarvoor <45 dB wordt verwacht. Er wordt dan ook verwacht dat de geluidsbelasting op de gevels van beide compensatiewoningen onder de voorkeurswaarde van 48 dB zal blijven. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt hiermee niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede geluidkaart (Bron: atlasleefomgeving.nl)  

De te realiseren woningen liggen verder niet nabij een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen van ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Algemeen

In dit geval zijn voor alle drie de deelgebieden verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd, aangezien het voor deze locaties van belang is om in beeld te hebben of ze geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hierna wordt voor beide locaties een korte toelichting gegeven op de onderzoeksresultaten.

5.2.2.2 Goudkampsweg 14

Door Terra Agribusiness is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN5707 uitgevoerd. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.

Onderzoeksresultaten

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Dieseltank

In het bovengrondmengmonster zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen. Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Druppelzones

Ter plaatse van elke druppelzone zijn twee inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Op het maaiveld en in de sleuven is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de mengmonsters van druppelzone 1 en druppelzone 3 is analytisch geen asbest aangetroffen. Het mengmonster van druppelzone 2 is licht asbesthoudend; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Er dient wel opgemerkt te worden dat er in de fractie <0,5 mm asbestverdachte vezels zijn aangetroffen. Er wordt niet verwacht dat middels een SEM-analyse de interventiewaarde wordt overschreden.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.2.3 Gammelkerstraat 6

Door Terra Agribusiness is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.

Onderzoeksresultaten

In het bovengrondmengmonster BM1 zijn lichte verhogingen lood en PAK 10 VROM aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 en het ondergrondmengmonster zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster zijn lichte verhogingen nikkel en barium aangetroffen. Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.2.4 Heuvelweg 2

Door Terra Agribusiness is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. De bijbehorende onderzoeksrapportage is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.

Onderzoeksresultaten

In de bovengrondmengmonsters zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen. In het grondwatermonster zijn lichte verhogingen xylenen(som) en cis+trans 1,2-Dichlooretheen aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.2.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De onderzoekslocaties worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Bovendien wordt ter plaatse van de Goudkampsweg 14 het agrarische bedrijf met onder meer een intensieve tak permanent beëindigd. Hierdoor is er per saldo sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit in en rondom dit deelgebied.

Verder wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. In dit geval wordt het deelgebied aan de Goudkampsweg 14 buiten beschouwing gelaten. Op deze locatie worden namelijk geen (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd en nieuwe functies toegestaan waarbij sprake is van gebruik van gevaarlijke stoffen. De deelgebieden Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2 zijn afzonderlijk bekeken en zijn indicatief met de blauwe sterren weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0020.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart - Gammelkerstraat 6 (links) en Heuvelweg 2 (rechts) (Bron: Risicokaart Overijssel)  

Buisleidingen Nederlandse Gasunie B.V.

Zoals in afbeelding 5.2 is weergegeven, ligt het deelgebied Gammelkerstraat 6 nabij gasleidingen van de Nederlandse Gasunie B.V. Deze buisleidingen hebben een maximale uitwendige diameter van 219,08 mm en een werkdruk van maximaal 80,00 bar. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 130 meter. Het deelgebied ligt op circa 220 meter afstand van deze buisleidingen. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat de deelgebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen
5.5.2.1 Algemeen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De deelgebieden liggen in een het buitengebied waar nauwelijks sprake is van functiemenging. De deelgebieden worden allen dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

5.5.3.1.1 Goudkampsweg 14-16, Oud Ootmarsum

In het kader van de externe werking wordt opgemerkt dat intensieve veehouderij ter plaatse van dit deelgebied permanent beëindigd. Intensieve veehouderijen kennen een grotere milieubelasting dan montage- en klusbedrijven (kennen een hogere milieucategorie). Per definitie is er in het kader van de externe werking dan ook sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse (de omgeving) van dit deelgebied als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna kort ingegaan op de externe werking van het montage- en klussenbedrijf.

Een montage- en klussenbedrijf wordt niet expliciet genoemd in de VNG-uitgave. In dit geval wordt uitgegaan van het functie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²'. Voor deze functie geldt milieucategorie 2 met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. In dit geval bedraagt de afstand tot de dichtstbij gelegen planologisch toegestane milieugevoelige functie circa 180 meter (woonperceel Goudkampsweg 12). Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan.

Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies rondom dit deelgebied.

5.5.3.1.2 Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2

Op deze locaties worden de compensatiewoningen gerealiseerd. De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er ter plaatse van de deelgebieden Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2 uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies rondom deze deelgebieden.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

5.5.3.2.1 Goudkampsweg 14-16, Oud Ootmarsum

In dit geval wordt opgemerkt dat ter plaatse het deelgebied aan de Goudkampsweg ten aanzien van de interne werking geen sprake is van het toevoegen van een nieuw(e) milieugevoelig(e) functie/object.

5.5.3.2.2 Gammelkerstraat 6, Deurningen

In voorliggend geval wordt ter plaatse van het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 in Deurningen één compensatiewoning gerealiseerd. Deze compensatiewoning wordt aangemerkt als een nieuwe milieugevoelige functie. De bestaande woning is reeds aanwezig en blijft op de locatie bestaan.

In de omgeving van dit deelgebied komen hoofdzakelijk agrarische bedrijven voor. Op basis van het geldende planologische regime zijn binnen de agrarische bouwvlakken milieubelastende functies toegestaan.

Agrarische bedrijven
In de omgeving van dit deelgebied zijn op basis van het geldende planologisch regime uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Dit zijn bijvoorbeeld melkrundveehouderij- en akkerbouwbedrijven. In feite gaat het veel om akkerbouwbedrijven. In dit geval wordt getoetst aan de maximale planologische mogelijkheden: grondgebonden veehouderijen. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. In het geval van veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veehouderijbedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan.

Voor veehouderijen geldt, het aspect 'geur' buiten beschouwing latend, een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid' en 'stof'. Hierna zijn de onderlinge afstanden (gemeten van het bouwperceel van het agrarisch bedrijf en de uiterste situering van de gevel van de compensatie woning in het plangebied) van de omliggende bedrijven weergegeven:

  • Grondgebonden agrarisch bedrijf Gammelkerstraat 8: circa 210 meter;
  • Grondgebonden agrarisch bedrijf Gammelkerstraat 3: circa 410 meter;
  • Grondgebonden agrarisch bedrijf Deurningerstraat 13: circa 460 meter;
  • Grondgebonden agrarisch bedrijf Oude Deurningerstraat 3: circa 440 meter;
  • Grondgebonden agrarisch bedrijf Oude Deurningerstraat 8: circa 470 meter.


Gezien het vorenstaande wordt voor wat betreft de in de omgeving toegestane agrarische bedrijven wordt (met uitzondering van toetsing aan het aspect 'geur') in alle gevallen voldaan aan de genoemde richtafstanden.

Op basis van het bovenstaande wordt gesteld dat er ter plaatse van de compensatiewoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.3.2.3 Heuvelweg 2, Oud Ootmarsum

Voor het deelgebied aan de Heuvelweg 2 geldt dat het hier gaat om het toevoegen van één woning op een bestaand woonerf. Dit deelgebied is reeds voorzien van een woonbestemming. In de nieuwe situatie blijft de woonbestemming, en daarmee de maatgevende afstand tussen een milieugevoelig object in het deelgebied en omliggende (agrarische) bedrijven onveranderd. Omliggende bedrijven van dit deelgebied worden door deze bestemmingsplanherziening dan ook niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Overigens liggen omliggende (agrarische) bedrijven allen op meer dan 50 meter afstand van het perceel (in dit geval circa 60). Het gaat om uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven.

Op basis van het bovenstaande wordt gesteld dat er ter plaatse van de compensatiewoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.4 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.

Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van twee nieuwe geurgevoelige objecten in de vorm van de te realiseren compensatiewoningen aan de Gammelkerstraat 6 en de Heuvelweg 2 in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. In de omgeving van deze locaties komen uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven voor. In dit geval geldt in beginsel dan ook de vaste afstand van 50 meter.

Zoals blijkt uit paragraaf 5.5 liggen rondom de deelgebieden Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2 grondgebonden agrarische bedrijven (veehouderijen) op (veel meer) dan 50 meter afstand van de deelgebieden. Hiermee wordt ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter voldaan ten opzichte van de bedoelde veehouderij en overige veehouderijen in de omgeving. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet in haar bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Tenslotte wordt opgemerkt dat ter plaatse van de Goudkampsweg 14 de intensieve veehouderij permanent beëindigd. Hierdoor is er per saldo sprake van een verbetering van de situatie voor wat betreft 'geur' in en rondom dit deelgebied.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Wet natuurbescherming verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Goudkampweg 14 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op een afstand van minimaal 1,4 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 'Lemselermaten' bevindt zich op een afstand van minimaal 2,4 kilometer afstand. Tenslotte, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Heuvelweg 2 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op een afstand van minimaal 210 meter afstand.

Gelet op de kleinschaligheid (toevoegen van twee gasloze woningen) van de ontwikkeling en de afstand tot Natura 2000-gebieden wordt gesteld dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in de gebruiksfase geen sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Bovendien wordt ter plaatse van het deelgebied Goudkampsweg 14 de agrarische bedrijfsvoering, met de bijbehorende stikstofdepositie, permanent beëindigd. Ter plaatse van het deelgebied Gammelkerstraat 6 wordt het agrarisch bouwperceel zelfs volledig verwijderd en omgezet naar een woonbestemming. Als gevolg hiervan is naar verwachting per saldo sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van de compensatiewoningen en de nieuwe schuur ter plaatse van Goudkampsweg 14 wordt bovendien opgemerkt dat het gaat om zeer tijdelijke en zeer kleinschalige (aanleg)werkzaamheden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN-gebied tot het deelgebied aan de Goudkampweg 14 ligt op circa 290 meter afstand. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangemerkt als NNN-gebied tot het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 ligt op circa 640 meter afstand. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten zijn lokaal waardoor deze geen negatief effecten op gebieden buiten de deelgebieden hebben.

Het deelgebied aan de Heuvelweg 2 ligt binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Binnen het Natuurnetwerk Nederland staan in Overijssel de kwaliteitsambities natuur als ruggengraat en continu en beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte binnen het natuurnetwerk. In dit geval is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling of een grootschalige uitbreiding. Initiatiefnemer behoeft geen uitbreiding van het erf, maar gaat een bestaande schuur slopen voor nieuwbouw van een woning op dezelfde plek. Er kan daarom op voorhand gesteld worden dat er geen effecten kunnen zijn voor het NNN. Bovendien worden op deze locatie clandestiene bouwwerken verwijderd De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN. Nadere toetsing is daarom niet noodzakelijk.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatste van alle binnen deze ontwikkeling betrokken locaties. In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek uiteengezet. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 6.

5.7.3.2 Situatie plangebied

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de (toegankelijke) bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.

Wettelijke consequenties samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen met voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde dieren doden.
5.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

De gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Opgemerkt wordt dat een deel van de ontwikkeling ter plaatse van deelgebied Goudkampsweg 14 plaatsvindt binnen de gemeente Tubbergen. Echter zijn hier geen nieuwe bodemingrepen voorzien. Binnen de gemeente Tubbergen is uitsluitend sprake van sloop. Afbeelding 5.3 toont de ligging van de deelgebieden van het plangebied (blauwe cirkels) binnen deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPHEU2GAM6GOU14-VG01_0021.png"  
Afbeelding 5.3 Het plangebied op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: gemeente Dinkelland)  

Goudkampsweg 14

Dit deelgebied ligt, op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland, in een gebied met een deels een lage (beekdalen en overige laagten) en deels een hoge archeologische verwachting (dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek). Voor de gebieden met een hoge verwachting zijn bodemingrepen dieper dan 40 cm en kleiner dan 2.500 m2 vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Voor gebieden met de lage verwachting is er een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. In dit geval wordt voor de delen met een hoge verachting wordt niet voorzien in nieuwe bodemingrepen die groter zijn dan 300 m2. De voor dit deelgebied benodigde bodemingrepen blijven ruim onder deze oppervlakte. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Gammelkerstraat 6

Dit deelgebied ligt in een gebied met een middelmatige archeologische verwachting (dekzandwelvingen en -vlakten). Voor deze verwachtingswaarde geldt dat bodemingrepen dieper dan 40 cm en kleiner dan 5000 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. De voor dit deelgebied benodigde bodemingrepen blijven ruimschoots onder deze oppervlakte (1 woning en twee bijgebouwen). Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Heuvelweg 2

Dit deelgebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (stuwwalhellingen met droge zandige en/of grindrijke bodems). Voor deze verwachtingswaarde geldt dat bodemingrepen dieper dan 40 cm en kleiner dan 2.500 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. De voor dit deelgebied benodigde bodemingrepen blijven ruimschoots onder deze oppervlakte. Het gaat namelijk om de bouw van één woning op de locatie van een te slopen schuur. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich daarnaast geen cultuurhistorische waarden die negatief beïnvloed zouden kunnen worden door voorliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Goudkampweg 14 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op een afstand van minimaal 1,4 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Gammelkerstraat 6 'Lemselermaten' bevindt zich op een afstand van minimaal 2,4 kilometer afstand. Tenslotte, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied tot het deelgebied aan de Heuvelweg 2 'Springendal & Dal van de Mosbeek' bevindt zich op een afstand van minimaal 210 meter afstand.

Gelet op de kleinschaligheid (toevoegen van slechts twee woningen) van de ontwikkeling, de beëindiging van een agrarische bedrijf en de afstand tot Natura 2000-gebieden wordt gesteld dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het planologisch toevoegen van twee woningen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling. Bovendien worden de mogelijkheden voor het exploiteren van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het deelgebied Gammelkerstraat 6 permanent beëindigd. Verder wordt ter plaatse van de Goudkampsweg 14 eveneens een agrarische bedrijf gestaak. Ter plaatse wordt de bestemming omgezet naar een bedrijfsbestemming t.b.v. VAB. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

5.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Voor elk deelgebied een aparte watertoets uitgevoerd. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is voor de deelgebieden Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Voor het deelgebied Goudkampsweg 14 is er sprake van de 'normale procedure'. Voor het verdere proces wordt het waterschap bij het plan betrokken. Hiertoe is het waterschap geïnformeerd door het voornemen per mail voor te leggen. In het vervolg van de planvorming worden adviezen van het waterschap betrokken.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld en de voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • Wijzigingsbevoegdheden: onder welke voorwaarden mag de bestemming worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen en de geldende parkeerregels.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch - 1' (Artikel 3)

Ter plaatse van het deelgebied Goudkampsweg 14 is de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend aan de gronden die niet meer deel uitmaken van de bedrijfsinrichting. Deze gronden zijn in beginsel bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en het uitvoeren en instandhouden van landschapsmaatregelen zoals opgenomen in ruimtelijke kwaliteitsplannen. Op deze gronden mag in beginsel niet worden gebouwd.

'Bedrijf - Voormalig agrarisch' (Artikel 4)
Ter plaatse van het deelgebied Goudkampsweg 14 is de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een montage- en klussenbedrijf, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit,

De gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, waaronder een overkapping mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' genoemde oppervlakte, namelijk 700 m2. Dit om het aantal m2 aan bedrijfsgebouwen te maximaliseren. Binnen dit oppervlak zijn de bestaande te behouden schuur van circa 400 m2 en de nieuwe te bouwen schuur van 300 m2 mogelijk.

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen.

'Wonen' (Artikel 5)

Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken en het uitvoeren van de landschapsmaatregelen gekoppeld aan ruimtelijke kwaliteitsplannen.

De sloop van de schuren en landschappelijke inpassingen in het kader van de Rood-voor-Rood regeling zijn gewaarborgd door bij de specifieke gebruiksregels specifieke voorwaardelijke verplichtingen op te nemen.

'Waarde - Ecologie' (Artikel 6)

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van het Natuurnetwerk Nederland.

'Waarde - Landschap' (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaden. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is voor de deelgebieden Gammelkerstraat 6 en Heuvelweg 2. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Voor het deelgebied Goudkampsweg 14 is er sprake van de 'normale procedure'. Voor het verdere proces het waterschap bij het plan betrokken. Hiertoe is het waterschap geïnformeerd door het voornemen per mail voor te leggen. In het vervolg van de planvorming zijn adviezen van het waterschap betrokken.

9.1.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 februari 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder zienswijzen ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Wel is er in het vastgestelde bestemmingsplan sprake van een ambtshalve wijziging. Ter plaatse van het deelgebied Heuvelweg 2 is de mogelijkheid toegevoegd om het bouwvlak te verplaatsen. Dat is gedaan omdat er vanwege bouwtechnische redenen beperkte mogelijkheden zijn om een volwaardige woning te realiseren binnen het huidige bouwvlak. Hiertoe is in lid 5.6 in de regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op de verbeelding is aan het deelgebied Heuvelweg 2 de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' toegekend.