direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Enktermorsweg 4a, 6, 6a Agelo en Stopelweg 3 Saasveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Enktermorsweg 4a, 6 en 6a in Agelo is een voormalig agrarisch bedrijfsperceel gelegen. In het voorjaar van 2020 zijn de bedrijfsmatige agarische activiteiten op het perceel beeindigd. De eigenaren zijn voornemens om de rood voor rood-regeling ter plaatse toe te passen.

Initiatiefnemer heeft daarom op dit perceel aan de Enktermorsweg een plan uitgewerkt. Middels het gemeentelijke rood voor rood beleid wordt één extra woning mogelijk gemaakt. In ruil hiervoor wordt op deze locatie en aan de Stopelweg 3 in Saasveld minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesaneerd.

De uitvoering van de plannen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet bij recht mogelijk, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling een passend juridisch-planologisch kader te verschaffen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het (voormalige) agrarische bedrijfsperceel aan de Enktermorsweg 4, 6 en 6a in Agelo. Daarnaast uit de slooplocatie aan de Stopelweg 3 in Saasveld Onderstaand wordt per deellocatie een toelichting verstrekt voor wat betreft de ligging en begrenzing van het plangebied.

Enktersmorsweg, Agelo

Het plangebied in Agelo bestaat uit het huidige bedrijfsperceel aan de Enktermorsweg 4a, 6 en 6a. Het plangebied ligt in het buurtschap Agelo ten zuiden van de stad Ootmarsum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie Q, perceelsnummers 263, 267, 268, 763, 765, 841, 842, 843 en 1070. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven in de omgeving van Ootmarsum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (rood) ten opzcihte van Agelo en Ootmarsum (bron: opentopo.nl)

Stopelweg, Saasveld

Het plangebied in Saasveld bestaat uit het woonerf aan Stopelweg 3. Deze locatie ligt in het buitengebied van Saasveld op circa 1,5 km ten noordwesten van de kern. De ligging van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T, perceelsnummers 1391 en 1589. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Saasveld (bron: opentopo.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Beide locaties zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 vastgesteld. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In figuren 1.3 en 1.4 zijn fragmenten uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding aan de Enktermorsweg (bron: ruimtelijkeplannen.n)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede verbeelding aan de Stopelweg (bron: ruimtelijkeplannen.n)

Aan het plangebied aan de Enktermorsweg in Agelo is de bestemming 'Agrarisch - 1' met een bouwvlak en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' toegekend.

Aan de locatie Stopelweg 3 in Saasveld is de bestemming 'Wonen' toegekend zonder een nadere aanduiding.

Het realiseren van een extra woonrecht aan de Enktermorsweg en het vastleggen van de resterende oppervlakte aan bijgebouwen aan de Stopelweg is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Enktermorsweg 4a, 6, 6a Agelo en Stopelweg 3 Saasveld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Enktersmorsweg, Agelo

Het agrarisch erf aan de Enktermorsweg in Agelo kent een karakteristieke opzet met een hoofdgebouw en rondom enkele bijgebouwen. Ook de te slopen schuren (grijze dakvlak, noordzijde erf) maken onderdeel uit van het oorspronkelijke erfensemble die door ruimtegebrek op het erf min of meer in de es zijn geplaatst.

In latere instantie is een tweede bedrijfswoning (ten oosten) voor het erf gebouwd. Ook daar zal het gebrek aan ruimte de motivatie zijn geweest. Gek genoeg zijn er geen gevolgen geweest voor de hiërarchie. Op het erf is duidelijk welk gebouw het hoofdgebouw is en welke gebouwen ondergeschikt zijn. Rondom zijn de landschappelijke structuren zichtbaar in de vorm van een bos en houtsingel. Een recente luchtfoto is in figuur 2.1 weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0005.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Enktermorsweg te Agelo (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Stopelweg, Saasveld

Op het erf aan de Stopelweg lijkt aanvankelijk een landschapsgerichte boerderij aan de noordwestelijke zijde te hebben gestaan. Daarom heen stonden enkele schuren. Later heeft de boerderij plaats gemaakt voor een nieuwe woning als in de huidige situatie. Hoewel de situatie is veranderd is er nog altijd sprake van een hiërarchie waarbij de woning het hoofdgebouw is met daarom heen aan de westzijde meerdere schuren en een prachtige zware beeldbepalende eik.

In het kader van de rood voor rood regeling wordt één schuur gesloopt. Dat heeft geen gevolgen voor de hiërarchie en er blijft sprake van een compact erf. Naast de schuur wordt ook de gedeeltelijk bovengrondse mestsilo gesaneerd. De sloop van de mestsilo heeft een postitieve uitwerking op de ruimtelijke kwaliteit. Aan de oost- en zuidzijde is een gedeelte van de zware houtopstand langs de weg zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0006.png"

Figuur 2.2: huidige situatie Stopelweg 3 te Saasveld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In totaliteit betreft voorliggend plan een rood voor rood ontwikkeling waarbij circa 860 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en hiervoor één compensatiewoning toegewezen wordt aan de Enktermorsweg in Agelo. Onderstaand volgt een beschrijving per locatie van de toekomstige situatie.

Enktermorsweg, Agelo

Het erf aan de Enktermorsweg vertoond duidelijke karakteristieken van een typisch erfensemble in het essenlandschap. Er is duidelijk sprake van een hoofdgebouw (woning, B in figuur 2.3) met daarom heen meerdere schuren en/of een tweede woning (C). Ook de karakteristieke en beeldbepalende bomen op en rondom het erf dragen bij aan de erfstructuur. De begrenzing van de es is door de jaren heen opgeschoven en daarmee is het erf vlak aan de open es komen te liggen. Door een latere uitbreiding van het erf met enkele schuren is de grens doorbroken. De schuren zijn landschap ontsierend.

Via de rood voor rood regeling wil de aanvrager een extra woontitel op het erf vestigen. Daarmee worden de landschap ontsierende schuren met een totale oppervlakte van circa 630 m2 (F) gesloopt en maken zij plaats voor een nieuwe woning (A). De massa van een woning is vele malen minder dan de massa van de huidige schuren. Daarnaast kan de verschijningsvorm en de materialisatie ook bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om de hiërarchie van het erf niet te verstoren is een schuurwoning mogelijk, maar ook een kleinere woning met het ‘niendeur principe’ kan een aanwinst zijn.

De nieuwe woning krijgt een bijgebouw maar vormt door de geringe afstand met het hoofdgebouw van het erf (B) een compact erfensemble. Het verder verkleinen van de afstand is niet mogelijk om het erf functioneel te houden. In tegenstelling tot de huidige situatie wordt daarom de esrand verder verstevigd door de aanplant van bomen (K) rondom het erf. Daarnaast wordt een bestaande houtsingel (J) versterkt. De nieuwe woning is in combinatie met de nieuwe aanplant landschappelijk ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0007.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie Enktermorsweg (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Stopelweg, Saasveld

Het erf aan de Stopelweg is vernieuwd ten opzichte van de oorspronkelijke situatie waarbij de boerderij aan de noordwestelijke zijde lijkt te hebben gestaan. Ondanks de nieuwe woning is er sprake van een duidelijke hiërarchie op het erf waarbij de woning (A) als hoofdgebouw is te herkennen met daarom heen enkele bijgebouwen (B). Via de rood voor rood regeling wordt één van de bijgebouwen met een oppervlakte van 228 m2 gesaneerd (C), maar ondanks dat blijft er sprake van een compact erf. Daarnaast wordt een mestsilo (D) aan de zuidzijde verwijderd. Met name de sanering van deze mestsilo draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Het erf in combinatie met de huidige groenstructuur (G) is in evenwicht. Wel wordt ter plaatse van de te saneren schuur een haag aangeplant (E) om het erf te begrenzen. Er is geen aanleiding om het erf verder te versterken met een nieuwe aanplant. Het erf heeft altijd een open verbinding gehad met het landschap. Deze dient behouden te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0008.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie Stopelweg (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

De compensatiewoning aan de Enktermorsweg wordt gerealiseerd nabij buurtschap Agelo. In ruil daarvoor wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt op dezelfde locatie en de locatie Stopelweg 3 in het buitengebied van Saasveld, waardoor sprake is van transformatie en een substantiele afname van bebouwing. Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van één woning (bestemming Wonen). Dit wordt in lijn met jurisprudentie over dit onderwerp niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet plaats te vinden.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Binnen de gemeentelijke Woonvisie is ruimte gereserveerd voor de realisatie van rood voor rood woningen. Paragraaf 3.3.2 gaat hier nader op in. Het voornemen voorziet daarmee in een specifieke behoefte en is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuzes.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Dit artikel bepaalt dat in eerste instantie bestaande bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

De bestaande (agrarische) bebouwing op het erf aan de Enktermorsweg in Agelo heeft geen toekomstperspectief vanwege het staken van de agrarscihe bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Om te voorkomen dat de bebouwing in verval treedt en een ongewenste situatie ontstaat, wordt ervoor gekozen de bebouwing te saneren. Tevens wordt aan de Stopelweg 3 in Saasveld bebouwing gesanereerd. In het kader van rood voor rood mag op basis hiervan een compensatiewoning gerealiseerd worden.

Het voornemen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Het zorgt ervoor dat voormalige agrarische bebouwing gesloopt wordt. In ruil hiervoor mag op de locatie van de bedrijfsbebouwing een extra woonfunctie worden opgericht. Het voornemen is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuzes.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Dit artikel bepaalt dat in de toelichting op het bestemmingsplan wordt onderbouwd dat een nieuwe ontwikkeling die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Om te voorkomen dat de bebouwing op het erf aan de Enktermorsweg als gevolg van het staken van de veehouderij ter plaatse in verval raakt, wordt de bestaande (agrarische) bebouwing gesloopt. In het kader van de rood voor rood regeling mag als gevolg van de sloop van een veelvoud aan sloopmeters één extra woning worden gebouwd. Om de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied te waarborgen dient in het kader van de rood voor rood regeling een investering in de ruimtelijke kwaliteit plaats te vinden. Dit is vastgelegd in het erfinrichtingsplan voor zowel de bouw- als slooplocatie, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is bijgevoegd. Geconcludeerd kan worden dat het plan daarmee in overeenstemming is met de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuren 3.2 en 3.3 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie voor beide locaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart Enktermorsweg, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met rood (bron: provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart Stopelweg, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met rood (bron: provincie Overijssel)

Voor de locatie Enktermorsweg geldt het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap', de ambitie om voort te bouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat hierbij voorop. Ter plaatse van Enktermorsweg 4a, 6 en 6a was sprake van een agrarisch bedrijfsperceel. De bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels gestaakt doordat er geen toekomstperspectief voor het bedrijf meer is. De realisatie van een woning en het omvormen naar een woonerf op deze locatie zal geen afbreuk doen aan het huidige agrarische cultuurlandschap en ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw in het gebied. De locatie ligt op voldoende afstand van omliggende agrarische bedrijfspercelen Hierdoor voldoet deze ontwikkeling aan het reeds genoemde ontwikkelingsperspectief.

De ontwikkeling aan de Stopelweg valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in een kleinschalig mixlandschap' en doet geen afbreuk aan de gestelde ambitie van de provincie Overijssel om ruimte te bieden aan een mix van verschillende functies. Het gaat om het slopen van bebouwing bij een bestaand woonerf/voormalig agrairirsch bedrijfsperceel. Omliggende functies worden hierdoor niet extra belemmerd.

De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Voor wat betreft de gebiedskenmerken voor de verschillende deelgebieden wordt onderstaand een opsomming verricht van de van toepassing zijnde kenmerken.

Enktermorsweg 4a, 6 en 6a, Agelo

  • Natuurlijke laag: Stuwwallen
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van de beleving: Donkerte

Stopelweg 3, Saasveld

  • Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude hoevenlandschap
  • Stedelijke laag: n.v.t.
  • Laag van de beleving: n.v.t.

Het onderhavig plan betreft de sloop van agrarische opstallen op beide locaties, waarvoor één compensatiekavel wordt gerealiseerd op de locatie Enktermorsweg in Agelo. Het gaat daarom niet om een grote impact op het landschap bij de desbetreffende locaties. Daarnaast worden de ontwikkelingen zoveel mogelijk landschappelijk ingepast, waarbij de nadruk ligt op het behouden van de waardevolle kenmerken in de verschillende deelgebieden. De ontwikkelingen doen daarmee geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.

Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Ontwikkelingen zijn gericht op het waarborgen van de ruimtlelijke kwaliteit. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie.

Een van de hoofdkeuzes uit de structuurvisie is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit. De trend van de afnemende betekenis van de agrarische bedrijvigheid in het buitengebied zal zich de komende jaren doorzetten. Andere economische activiteiten gaan plaatsvinden in het buitengebied. Activiteiten die veelal geen natuurlijke binding hebben met het platteland. De mogelijkheden om de bestaande kwaliteit te borgen en nieuwe kwaliteit te creëren zullen volop worden benut. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de Catalogus Gebiedskenmerken behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel en het Handboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. (Her)ontwikkelingen moeten dan ook zorgvuldig worden afgewogen en moeten aansluiten op de huidige gebiedskenmerken.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector;
  • Handhaving en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.

Toets

De Structuurvisie gaat niet specifiek in op dergelijke (kleinschalige) ruimtelijke ontwikkelingen zoals omvat in dit bestemmingsplan. Voor de ruimtelijke inpassing van dergelijke ontwikkelingen is de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, waaronder ook Rood voor Rood valt, ontwikkeld als kwaliteitsinstrument voor ontwikkelingen in het buitengebied. De gemeente Dinkelland heeft dit vervat in gemeentelijk beleid. Hiermee is meer maatwerk mogelijk dan voorheen.

Bij voorgenomen ontwikkeling worden landschapsontsierende gebouwen gesloopt en wordt er geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor vindt er op de slooplocaties een kwaliteitsslag plaats. De compensatielocatie is daarnaast op basis van ruimtelijke en landschappelijke afwegingen aangemerkt als een geschikte bouwlocatie. Ook op deze locatie zal verder geïnvesteerd moeten worden in de ruimtelijke kwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016+ gemeente Dinkelland

Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.

De visie is vertaald in drie ambities:

  • kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
  • beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.
  • betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.

Dinkelland krijgt de komende jaren te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens nog wel toenemen, waarvoor nog aanvullende nieuwbouw nodig is. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen enwoonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.

Toets

Agelo wordt op basis van het woningbouwprogramma gezien als onderdeel van het buitengebied van Ootmarsum. Het voorliggende plan past binnen het actuele woningbouwprogramma voor woningen in het buitengebied van Ootmarsum c.q. de gemeente Dinkelland.

3.3.3 "Rood voor rood beleid gemeente Dinkelland 2015"

Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten.Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waardoor verval van het buitengebied op de loer ligt. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.

Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 850 m2 landschapsontsierende bebouwing of 4500 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. Voorwaarden ten aanzien van de slooplocatie welke van toepassing zijn op dit plan zijn dat de te slopen bebouwing van minimaal 850 m2 landschapsontsierend is. Hierbij is behalve de uiterlijke staat ook de locatie op het erf van belang. Gebouwen die niet als landschapsontsierend worden aangemerkt, kunnen als bijgebouw bij de bestemming 'Wonen' worden gebruikt. De te slopen bebouwing is legaal gebouwd, dat betekent dat er een bouwvergunning aanwezig is of dat het gebouw valt onder het overgangsrecht.

Voorwaarden ten aanzien van de herbouwlocatie zijn; binnen de gemeentelijke Woonvisie moet ruimte zijn om een compensatiekavel te kunnen realiseren. Wanneer hierbinnen geen ruimte is, dan wordt de aanvraag afgewezen. De compensatiewoning kan geen onevenredige aantasting van agrarische en/of andere belangen in de omgeving veroorzaken, zoals belemmering van de bedrijfsmatige activiteiten van een bedrijf in de omgeving. De compensatiewoning dient aan te sluiten op bestaande bebouwing waarbij de maximale omvang van één compensatiekavel voor een enkele woning 1200m² bedraagt. Het kan dan gaan om kernen, dorpsranden, buurtschappen, lintbebouwing en bestaande erfstructuren.

Daarnaast dient een erfplan te worden ontwikkeld waaruit blijkt dat wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen.

Toets

Er zal een oppervlakte van circa 860 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt op de twee planlocaties, waarmee aan de voorwaarde van minimaal 850 m2 wordt voldaan. Deze bebouwing bevindt zich deels aan de Enktermorsweg in Agelo en deels op het perceel Stopelweg 3 te Saasveld.

Er is een rood voor rood plan opgesteld dat als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. In dit rood voor rood plan is de te slopen bebouwing opgenomen, de situering van de bouwkavel en woning (inclusief inpassing in het landschap) en het erfplan voor de locatie.

Het erfplan is tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood (Bijlage 2), het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel). Het plan voldoet daarmee aan de criteria van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.

3.3.4 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuren 3.4 en 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

Enktermorsweg 4a, 6 en 6a, Agelo

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0012.png"

Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Stopelweg 3, Saasveld

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0013.png"

Figuur 3.4: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  • 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  • 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  • 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Nabij beide deellocaties staan elementen weergegeven die onderdeel uitmaken van de casco. De voorgenomen ontwikkelingen hebben echter geen invloed op die landschapselementen en dus zijn er geen nadelige gevolgen voor de cascokaart. Het plan is in overeenstemming met het casco-beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het plan betreft de bouw van een nieuwe woning ter compensatie voor de sloop van landschapsontsierende opstallen. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van één extra woning in het buitengebied in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van één woning en het beëindigen van een agrarisch bedrijf. Tevens worden in het buitengebied (agrarische) opstallen gesaneerd. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Enktermorsweg

Voor het onderhavig plan is gekeken naar mogelijke hinder van en voor omliggende functies als het gaat om milieuzonering. De dichtstbij het plangebied gelegen milieubelastende functie is het agrarisch bedrijf aan de Korteweg 3. Dit grondgebonden bedrijf (grens bouwvlak) ligt op minmaal 90 meter van het huidige bouwvlak van Enktermorsweg 4a, 6 en 6a.

Voor dergelijke veehouderijen gelden richtafstanden van 100 m voor geur, 30 m voor stof en 30 m voor geluid. In dit geval is voor geur echter niet de richtafstand leidend, maar de aan de houden wettelijke afstanden conform de Wet geurhinder en veehouderij. Dit is in de volgende paragraaf 4.3 uitgewerkt. Voor het overige wordt voldaan aan de richtafstanden van minimaal 30 m, zowel voor de bestaande als de nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied.

Omgekeerd betreffen woningen geen milieubelastende functies richting de omgeving. Omliggende functies worden dan ook niet gehinderd als gevolg van het voornemen. Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot mogelijke hinder van omliggende functies en niet beperkend is voor ontwikkelmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving.

Stopelweg

In het kader van Rood voor Rood blijft met de sloop van de (agrarische) opstallen de huidige woonbestemming van toepassing. In dit geval wordt er geen nieuw geluidgevoelig object toegevoegd dan wel verwijderd, waardoor er in het opzicht van milieuzonering geen wijziging optreed.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Enktermorsweg

Op grond van artikel 14, tweede lid van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor rood voor rood woningen die ter plekke van een (voormalig) agrarisch bedrijf gerealiseerd worden een aan te houden afstand van 50 meter ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven. Aan deze afstand wordt voldaan.

Zoals in paragraaf 4.2 aangegeven is er in dit geval minimaal 90 m afstand ten opzichte van het bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf. Geur vormt geen belemmering voor het plan, zowel bezien vanuit hinder voor de nieuwe woning als vanuit de 'omgekeerde werking' (belemmering van mogelijkheden voor bedrijven in de omgeving).

Stopelweg

Aan de Stopwelweg treedt geen gewijzigde situatie ten aanzien van geur op. Verdere beschouwing is dan ook niet relevant.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Enktermorsweg

Kruse Milieu (projectcode 20010716, d.d. 17 augustus 2020) heeft in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1980 m² aan de Entermorsweg 4a in Agelo. Het rapport is opgenomen in Bijlage 3. De onderzoekslocatie is deels bebouwd en deels verhard (klinkers, asfalt en beton). Aanleiding voor het bodemonderzoek is de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouw van een woning.

Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat op het erf één voormalige tanklocatie aanwezig is. Deze locatie is als een verdachte deellocatie beschouwd (deellocatie A). Verder is er geen sprake van verdachte deellocaties. Omdat op het overige deel van de locatie het gebruik niet wijzigt en er geen sprake is van sloop of nieuwbouw, wordt op dit deel van het terrein alleen de verdachte deellocatie onderzocht. De bovengrond van de nieuwbouwlocatie is verdacht van de aanwezigheid van asbest en onverdacht voor chemische componenten.

In totaal zijn er 3 boringen verrricht en zijn er 11 inspectiegaten gegraven. De boringen 1 en A1 zijn doorgezet tot 2.80 en 4.20 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. Ter plaatse van de zuidelijke kuilvoerplaat zijn door de opdrachtgever 5 sleuven gegraven. Hier is fijn tot grof puin aangetroffen (historisch). Gebleken is dat de bodem hoofdzakelijk bestaat globaal uit matig fijn zand met in de ondergrond tot einde boordiepte sterk zandig leem. In de boven- en ondergrond zijn roest- oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (puin, asfalt en baksteen). Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 en A1 zijn aangetroffen op 1.40 en 2.45 meter min maaiveld.

Nieuwbouwlocatie

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is niet verontreinigd.

Resultaten asbestanalyses

  • MM FF - 01 bevat geen asbest;
  • MM FF - 02 bevat geen asbest.

Deellocatie A: Voormalige bovengrondse dieseltank

  • de bovengrond (A - BG) ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank is niet verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater (PB A1) is niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten.


Conclusies en aanbevelingen

In de (meng)monsters van zowel de bovengrond als de ondergrond en in het grondwater worden de achtergrondwaarden of de streefwaarden niet overschreden: er zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 02 is geen asbest aangetoond.

De voormalige bovengrondse dieseltank (deellocatie A) heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de geplande nieuwbouw, aangezien er geen verontreinigingen zijn vastgesteld. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Stopelweg

Kruse Milieu (projectcode 20010890, d.d. 8 april 2020) heeft in een verkennend asbestonderzoek de asbestverdachte druppelzone onderzocht op het terrein aan de Stopelweg 3 in Saasveld. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De onderzoekslocatie is bebouwd met 2 schuren en een carport. Het terrein rondom is deels verhard met klinkers en deels onverhard. De aanleiding voor het bodemonderzoek is de sanering van de asbesthoudende daken en de sloop van de voormalige jongveestal in het kader van de Rood-voor-Rood regeling.

Voorafgaande aan het asbestonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er 1 asbestverdachte druppelzone
aanwezig is.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 3 inspectiegaten gegraven. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op of in de bodem waargenomen.

Resultaten asbest analyses

In de fijne fractie van het mengmonster MM FF - 01 is ter plaatse van de druppelzone (Deellocatie A) geen asbest aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen* In het mengmonster van de fijne fractie van MM FF - 01 is ter plaatse van de druppelzone geen asbest aangetoond. Er zijn geen beperkingen voor het saneren en het toekomstig gebruik ter plaatse van de locatie aan de Stopelweg.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeingen in onderhavig plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Enktermorsweg

De bouwlocatie aan de Enktermorsweg betreft een locatie van een nieuw geluidgevoelig object. Deze locatie ligt binnen de geluidszone van diverse wegen op basis waarvan een akoestisch onderzoek gevraagd kan worden. De nieuw te realiseren woning ligt echter achter de bestaande woningen op dit erf. Via de atlas leefomgeving is bekeken in hoeverre sprake is van geluidsbelasting aangaande het aspect wegverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0015.png"

Figuur 4.2: geluidsbelasting nabij Enktermorsweg te Agelo (bron: Atlas leefomgeving)

Voor het gehele erf aan de Enktermorsweg (rood omkaderd in figuur 4.2) is op basis van de kaart 'geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)' sprake van een geluidsbelasting van maximaal 45 dB. Dit is minstens 3 dB onder de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Vanwege de ruime afstand ten opzichte van de Enktermorsweg wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting ter plaatse de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden en de planvorming voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Stopelweg

Aan de Stopweleg treed geen gewijzigde situatie ten aanzien van geluid op, omdat er geen sprake is van het toevoegen dan wel verwijderen van een geluidsgevoelig object. Verdere beschouwing voor wat betreft geluid is dan ook niet relevant.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Enktermorsweg

Onderhavig plan betreft de realisatie van één extra woning op in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling. Per definitie zal het aantal verkeersbewegingen op de bouwlocatie weinig toenemen; waar juist een afname te verwachten is door het opheffen van het agrarisch bedrijfsperceel. Voor de bouw van één extra woning in een niet-stedelijk gebied, kan een maximale toename in de verkeersgeneratie van 8,6 verwacht worden.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen per locatie op 15 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0,0% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 15 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0016.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Stopelweg

Het saneren van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw aan de Stopelweg heeft geen significant effect op de luchtkwaliteit ter plaatse. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van de plannen niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Enktermorsweg

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van minimaal 1,25 km van de bouwlocatie geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Stopelweg

Voor het plangebied aan de Stopelweg in Saasveld geldt dat enkel sprake is van het saneren van landschapsontsierende bebouwing. Er zijn zodoende geen gevolgen voor wat betreft de externe veiligheid te verwachten.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 28-02-2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De herziening van het bestemmingsplan heeft een zeer geringe invloed op de waterhuishouding. Zie Bijlage 5 voor de volledige tekst van de 'standaard waterparagraaf'.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, projectnummer 2405, versie 1.0), zie ook Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 10 februari 2019 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging op enige afstand van het meest nabij gelegen Natura2000-gebied, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. Een berekening met behulp het computerprogramma Aerius wordt dan ook niet noodzakelijk geacht om de wettelijke consequenties vast te kunnen stellen.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar vermoedelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats en mogelijk nestelen er vogels in de rundveestal in deelgebied Enktermorsweg. Vleermuizen en amfibieën bezetten geen vaste verblijfplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen/vernielen van vogelnesten, dienen uitgevoerd te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels, of een broedvogelscan dient uitgevoerd te worden om er zeker van te zijn dat er geen bezette vogelnesten beschadigd worden.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Samenvattende conclusie:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten.

Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en worden vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen beschadigd en vernield. Voor deze beschermde grondgebonden zoogdieren geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van verblijf- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling geldt niet voor vogels en bezette vogelnesten. Bij uitvoering van de voorgenomen activiteiten dient dan ook rekening gehouden te worden met bezette vogelnesten.

Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging t.o.v. Natura2000-gebied, het is niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren, in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde gebieden.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Binnen het plangebied vinden er alleen bodemingrepen plaats ten behoeve van de bouw van de woning en sloop van de opstallen. Daarom is hiervoor specifiek bekeken wat de archeologische verwachting is ter plaatse van de plangebieden.

Voor de locatie Stopelweg geldt dat de betreffende gronden aangeduid worden als verstoord. Op basis hiervan hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden op deze locatie. Bovendien worden geen nieuwe gronden geroerd, maar is sprake van sloop van bestaande bebouwing.

Voor de locatie Enktermorsweg is onderstaand de archeologische verwachtings- en advieskaart weergegeven (locatie plangebied lichtblauw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPENKTM6STOPEL3-VG01_0017.png"
Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart nabij Enktermorsweg (bron: RAAP)

Toets

De locatie aan de Enktermorsweg in Agelo is geomorfologisch aangewezen als dekzandhoogten en -ruggen. Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden, die een hoge archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m², zoals onderhavig plangebied aan de Enktermorsweg geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat ter plaatse van de planlocaties geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn die als gevolg van de plannen geschaad kunnen worden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied voor de compensatiewoning wordt ontsloten via de Enktermorsweg. Dit betreft een 60 km/u weg in de nabijheid van het buurtschap Groot-Agelo en dorp Ootmarsum. De weg vormt geen hoofdontsluitingsweg. Deze weg kan de een (zeer beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van één Rood voor Rood-woning eenvoudig afwikkelen. Bovendien wordt binnen het plangebied tegelijkertijd een agrarisch bedrijf beeindigd, waardoor per saldo sprake zal zijn van een afname van verkeersbewegingen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Aan de situatie aan de Stopelweg in Saasveld vinden geen significante wijzigingen plaats. De ontsluiting blijft conform huidige situatie en het aantal verkeersbewegingen neemt naar verwachting niet structureel toe. Hiermee blijft sprake van een aanvaardbare situatie voor wat betreft verkeer en parkeren.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

'Agrarisch - 1'

De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch - 1’ bestaan uit een combinatie aan functies. Deze gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

De keuze voor het toekennen van de bestemming 'Agrarisch - 1' komt voort uit het feit dat het agrarische bouwvlak aan de Enktermosweg verwijderd wordt, hierdoor wordt het onbenutte deel van het huidig bouwvlak omgezet naar reguliere agrarische gronden.

'Wonen'

De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende bouwwerken en daaronder begrepen wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

Aan de Enktermorsweg en Stopelweg worden de overbodige agrarische opstallen gesaneerd en de bedrijfsactiviteiten aan de Entermorsweg gestaakt, zodoende vindt hier een omschakeling naar regulier woonerf plaats en wordt de bestemming 'Wonen' toegekend. Op basis van het rood voor rood-beleid de compensatiewoning gerealiseerd worden en deze wordt conform het beleid voorzien van een passende woonbestemming.

De nieuw te bouwen woning mag alleen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Per bouwvlak is één (nieuwe) woning toegelaten.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 28-02-2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 september 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.