direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Dorpsstraat 7 Lattrop-Breklenkamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp is een agrarisch erf gelegen met recreatieve nevenactiviteiten. Hiervoor hanteren initiatiefnemers het totaalconcept Erfgoed Bossem. Initiatiefnemers willen deze recreatieve activiteiten binnen het bedrijf verder uitbreiden. Hierdoor is het plan ontstaan om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar recreatiewoning en de voormalige deel van de boerderij te benutten voor horeca-activiteiten ondergeschikt aan de recreatieve en agrarische functie. Daarnaast is het plan om een nieuwe bedrijfswoning en werktuigenberging te realiseren aan de overzijde van de erftoegangsweg. Bijkomstig aan deze ontwikkeling is geconstateerd dat de bestaande minicamping op basis van het geldende bestemmingsplan niet in het geheel is voorzien van de aanduiding voor een minicamping, dit dient hersteld te worden.

De voorgenomen ontwikkeling past niet bij recht in het geldende bestemmingsplan. Aan het initiatief kan op basis van het VAB+ beleid en de Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente medewerking verleend worden. Het voorliggende plan is opgesteld om de ontwikkelingen in planologisch-juridisch opzicht vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het erf aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp. Het plangebied ligt op ca. 600 meter ten zuidwesten van Lattrop. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie L, perceelsnummers 1277 en 1278. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied Dorpsstraat 7 ten opzichte van Lattrop (bron: opentopo.nl)

De begrenzing van het plangebied betreft het huidige bouwperceel en minicamping aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp, met daarbij een beperkte vergroting van het bouwperceel aan de zuidzijde van de erftoegangsweg ten behoeve van de vervangende bedrijfswoning en een werktuigenberging. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 vastgesteld. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Daarnaast geldt voor een deel van het perceel het bestemmingsplan 'Veegherziening, Verbeelding Buitengebied 2010'. Deze veegherziening is van toepassing in verband met een verkeerde aanduiding van de aanwezige minicamping. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van deze bestemmingsplannen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend. Ten noorden van de erftoegangsweg is een bouwvlak geprojecteerd. De gronden ten zuiden van de weg, waaronder de locatie waar de nieuwe werktuigenberging en vervangende bedrijfswoning zijn beoogd, hebben enkel de bestemming 'Agrarisch-1'. De locatie is echter niet voorzien van een bouwvlak, waardoor het realiseren van gebouwen ter plaatse niet toegestaan is.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de ontwikkelingen, het gebruik van de bedrijfswoning voor verblijfsrecreatieve doeleinden en horeca op de voormalige deel, de bouw een nieuwe bedrijfswoning en werktuigenberging te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Dorpsstraat 7 Lattrop-Breklenkamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

Sinds 2007 runnen Dennis en Annette Rerink als vijfde generatie van de familie de boerderij aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp. Hun gehele (biologische) bedrijfsvoering is zoveel mogelijk gericht op de natuurlijke kringloop om het erfgoed ook voor de volgende generaties te kunnen behouden en aan hen door te geven. Ze houden streekeigen, zeldzame Brandrode Runderen, die zorgen voor een levendig landschap en voor een (h)eerlijk stukje vlees op het bord. Dennis en Annette kiezen bewust voor het houden van zoogkoeien en specifiek voor het Brandrode Rund, omdat ze de boerderij als totaalconcept zien waar gasten verblijven die de boerderij ontdekken, waar kwaliteit van leven voor mens en dier centraal staat. Het geproduceerde biologische rundvlees past men toe in eigen keuken en wordt verkocht via eigen afzetkanalen, onder meer via het label Natuurboeren. Om het werk op de boerderij en de recreatie te kunnen rondzetten, bestaat het bedrijf inmiddels uit 20 medewerkers (10 FTE) uit de directe omgeving.

Alle bedrijfsonderdelen zijn zodanig op elkaar en op de omgeving afgestemd, dat het kringloopprincipe zoveel mogelijk sluitend is. Educatieve activiteiten werken als extra bindende factor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: kringloopprincipe Erfgoed Bossem

Het totaalconcept rust op drie pijlers:

Biologische boerderij

De initiatiefnemers houden streekeigen, zeldzame Brandrode Runderen, die zorgen voor een levendig landschap en voor een (h)eerlijk stukje vlees op het bord. De dieren worden ook ingezet voor natuurbeheer, onderdeel van een breed takenpakket dat de initiatiefnemers uitvoeren voor Vereniging Natuurmonumenten. Naast een economische overweging kiezen ze bewust voor het biologisch houden van zoogkoeien, specifiek voor het Brandrode Rund, omdat ze het erfgoed als totaalconcept zien waar gasten verblijven die de boerderij ontdekken, waar kwaliteit van leven voor mens en dier centraal staat. Het geproduceerde hoogkwalitatieve natuurvlees passen ze toe in eigen keuken en verkopen ze via eigen afzetkanalen.

Proef/eetconcept

Het proef/eetconcept betreft het ervaren van de totale beleving van de boerderij, waaronder het eten van producten van het eigen erf. De initiatiefnemers zijn circulair food pionier: proeven van het Twents landleven is voor hen een essentieel onderdeel, omdat ze met de boerderij nauw verbonden zijn met de Twentse grond en het voedsel dat daar vandaan komt. Voor alle maaltijden kiezen ze zoveel mogelijk voor ons biologische rundvlees en mooie, lokale producten volgens het Slow Food principe 'think global, eat local'. Het proef/eet concept wordt ondersteund door een open keuken met een slagerij gedeelte en rijpingskast ten behoeve van de ambachtelijke verwerking en verkoop van de eigen en streekeigen producten. Naast het zien, ervaren en proeven worden de gasten mee genomen in het verhaal van de biologische boerderij onder meer tijdens een table d'hote, 'ett'n wat de pot schaft', rondleidingen, excursies en inspiratietours.

Met het proef/eetconcept richt Erfgoed Bossem zich op:

  • logerende gasten van Erfgoed Bossem
  • zakelijke gasten
  • recreatieve gasten
  • locals die bewust met food bezig zijn

Het proef/eetconcept kan een onderdeel zijn van een meerdaags verblijf bij Erfgoed Bossem, een zakelijke bijeenkomst, een rondleiding over het erf of een bijzondere aangelegenheid.

Logies

Er wordt bij Erfgoed Bossem op verschillende manieren gelogeerd, namelijk in de kamers/suites in de boerderij, minicamping, bijzondere buitenlogies, B&B 't Huusken en het familiehuis. De gasten hebben tijdens hun verblijf de mogelijkheid om gebruik te maken van het proef/eetconcept. Er komen verschillende type gasten in verschillende hoedanigheden: ze komen om te recreëren, maar ook voor zakelijke bijeenkomsten en trainingen. Daarnaast komen de gasten in groepsverband ter gelegenheid van een bijzonder moment of om tijd te maken voor elkaar.

Dit totaalconcept komt ten uiting op het bestaande bedrijf. Aan de noordoostzijde van het erf zijn de stallen en kuilvoerplaten zichtbaar. Ten westen daarvan, zijn noordelijk de bestaande minicamping en lodgetenten te zien en daarbij zuidelijk de zogenoemde sterrenkubussen, alwaar door recreanten verbleven kan worden. Nabij de erftoegangsweg liggen de bestaande bedrijfswoning en boerderij. In de boerderij zijn tevens een aantal (boerderij)kamers en suites aanwezig, voor het proef-eetconcept wordt gebruik gemaakt van de voormalige deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: luchtfoto uit 2015 Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp (bron: Atlas van Overijssel)

Het bedrijfsperceel is omgeven door groenstructuren. Aan de overzijde van de erftoegangsweg is in de huidige situatie weidegrond en een houtwal aanwezig. Ten westen en oosten van het plangebied zijn grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig.

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers willen de recreatieve tak van het bedrijf verder uitbouwen in aansluiting op het bestaande concept van Erfgoed Bossem. Dit houdt concreet in dat men de huidige bedrijfswoning om wil vormen naar een verblijfsrecreatief familiehuis en dat de voormalige deel gebruikt wordt voor horeca.

Gasten verblijven op een echte boerderij waar op biologische wijze vlees wordt geproduceerd en ambachtelijk verwerkt. Het feit dat gasten bij familie Rerink op een echte boerderij kunnen logeren, is het belangrijkste Unique Selling Point. Ze maken dit zowel in praktische zin (gasten willen niet voor elke maaltijd de deur uit hoeven) als qua beleving nog sterker door gasten actief bij de boerderij te betrekken. Dit gebeurt bij Erfgoed Bossem vooral aan tafel. Tijdens de maaltijden nemen ze de gasten mee op culinaire 'rondreis' door Noordoost Twente. Daarbij combineren ze het biologische rundvlees van de eigen boerderij zoveel mogelijk met streekproducten uit de nabije omgeving. Verder geven ze rondleidingen met aansluitend een proeverijtje en organiseren ze excursies en Oerrr-kinderactiviteiten in samenwerking met Natuurmonumenten.

Dit unieke bedrijfsconcept heeft in de afgelopen jaren steeds meer bekendheid gekregen binnen maar vooral ook buiten Twente. Om dit te kunnen continueren is het noodzakelijk om dit concept verder te professionaliseren en actief uit te dragen. De gezamenlijke ontwikkeling op het erf moet bijdragen aan een versterking van het totaal concept van Erfgoed Bossem.

Om de gehele ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd aan de overzijde van de erftoegangsweg, daarnaast is ten behoeve van het agrarisch bedrijf een werktuigenberging noodzakelijk om de werktuigen te kunnen stallen. Een uitbreiding van het bedrijfsperceel is daarvoor gewenst, zodat deze nieuwe gebouwen zorgvuldig op het erf geïntegreerd kunnen worden.

De ontwikkeling draagt bij aan de bedrijfscontinuïteit ter plaatse. Daarnaast biedt het mogelijkheden om een aantrekkelijk erfensemble te creëren, waar gasten graag verblijven en het goed vertoeven is. Onderstaand is een indicatieve toekomstige weergave zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0005.png" Figuur 2.2: Toekomstige situatie erf en landschappelijke inpassing (bron: Bijkerk C.S.)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Middels dit bestemmingsplan wordt een beperkte uitbreiding van een agrarisch bouwvlak en de realisatie van een bedrijfswoning en werktuigenberging mogelijk gemaakt. De bedrijfswoning is ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning, dat dienst zal gaan doen als verblijfsrecreatief familiehuis. Het aantal bedrijfswoningen (één) blijft dus gelijk. Tevens wordt in de bestaande deel horeca mogelijk gemaakt, welke ondergeschikt is aan het agrarische en recreatieve totaal-concept van Erfgoed Bossem.

Er is in het onderhavig plan hiermee sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan de agrarische functie van het plangebied behorende tot het buitengebied.

Toets

De ontwikkeling van één vervangende woning, een werktuigenberging, horeca in bestaande bebouwing en de beperkte uitbreiding van een agrarisch bouwvlak kan op basis van vaste jurispudentie niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daardoor niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking te worden getoetst.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van belang.

Zoals benoemd in hoofdstuk 2 is aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp sprake van een bedrijf van enige omvang (20 medewerkers, 10 FTE). Het bedrijf maakt onderdeel uit van de agro- en foodsector en vormt daarmee een belangrijke pijler onder de regionale economie. De komende jaren wordt voorzien dat veel agrarische bedrijven door ontwikkelingen in de sector de agrarische functie verliezen. Dit betekent leegstand en verrommeling van de groene omgeving.

Om de bedrijfscontinuïteit voor Erfgoed Bossem te behouden en te kunnen voorzien in een toekomstgericht aanbod van verblijfsrecreatie is een uitbreiding van de recreatieve tak gewenst. Vanuit het uitgangspunt van erfgoed- en landschapsbeleving is de keuze gemaakt om de bestaande bedrijfswoning om te vormen naar verblijfsrecreatieve voorziening. Hiermee wordt de bestaande bebouwing volledig benut.

De nieuwe bedrijfswoning dient daarom elders gerealiseerd te worden, waarvoor binnen het bestaande bouwvlak geen geschikte locatie bestaat. Om toch aan te sluiten bij het bestaande erf en een compacte erfsituatie te behouden, is gekozen voor een situering aan de overzijde van de erftoegangsweg. Hiermee wordt voldaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling welke naar beoogd een positieve invloed heeft op de vitaliteit van het agrarische en recreatieve bedrijf.

Voor wat betreft verblijfsrecreatie is het uitgangspunt om terughoudend om te gaan met uitbreiding van het aantal recreatiewoningen (artikel 2.12). In onderhavig plan is sprake van het toevoegen van één nieuwe recreatiewoning (weliswaar binnen bestaande bebouwing). Deze ontwikkeling wordt echter mogelijk gemaakt middels het VAB-beleid en is gesitueerd bij een bestaande locatie voor verblijfsrecreatie. Het VAB-beleid valt op provinciaal niveau onder het KGO-beleid, waarbij sprake moet zijn van evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en ruimtelijke kwaliteit. Het onderhavig plan wordt door middel van een landschapsplan ingepast en ook aangaande architectuur wordt een passend esemble gevormd. Hiermee wordt invulling gegeven aan dit uitgangspunt.

De ontwikkeling is passend binnen de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Voor het mixlandschap geldt dat er ruimte is voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

Het plan past hier binnen. Met de vergroting van het bouwvlak, verplaatsing van de bedrijfswoning en de realisatie van een werktuigenberging wordt de agrarische en recreatieve bedrijfsvoering gestimuleerd en daarmee de duurzame voortzetting van het agrarische bedrijf ter plaatse gefaciliteerd. Bovendien wordt het geheel landschappelijk ingepast in de omgeving. Er is met recht sprake van een mix van functies zoals dat wordt nagestreefd binnen het perspectief 'Mixlandschap'.

De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

De projectlocatie is op basis van de natuurlijke laag gelegen in een overgangszone van 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes'. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. In de richtinggevende uitspraak is aangegeven dat als ontwikkelingen plaats vinden, deze dan bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Uitgangspunt voor onderhavig plan is geweest om de bestaande reliëfverschillen in stand te houden. De nieuwe locatie voor de bedrijfswoning is dan ook bewust gekozen, omdat deze locatie geen afbreuk doet aan de aanwezige waarden. Met behulp van het landschapsplan (Bijlage 1) worden de ontwikkelingen op een verantwoorde wijze ingepast.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: Atlas van Overijssel)

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'oude hoevenlandschap' (zie figuur 3.4).

Het oude hoevenlandschap staat bekend om de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voort gebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Voor de laag van agrarisch cultuurlandschap geldt dat door middel van onderhavig plan gebruik wordt gemaakt van de reeds aanwezige structuren binnen het plangebied. De bestaande groen- en landschappelijke structuren worden gehandhaafd en versterkt. De uitbreiding van het bouwvlak wordt gelimiteerd tot aan de zuidoostelijke houtwal, waardoor de erfstructuur behouden blijft en het voornemen geen negatieve invloed heeft op de landschappelijke kenmerken ter plaatse.

De 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Vergroten bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwperceel (incl. bouwvlak) voor een grondgebonden agrarisch bedrijf te vergroten. Van deze bevoegdheid kan geen gebruik gemaakt worden, omdat het uit te breiden bouwperceel niet strak grenst aan het bestaande bouwperceel vanwege de weg tussen beide gronden. Wel kunnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid als uitgangspunten genomen worden om de aanvraag te toetsen aan geldend beleid. Het betreffen de volgende voorwaarden:

Vergroten bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf (art. 3.7a)

a. aan een bouwperceel voor grondgebonden agrarische bedrijven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • 1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare, tenzij:

- de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelten/ of boomkwekerijbedrijf”, in welk geval de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,50 hectare;

- de vergroting plaats heeft op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

  • 2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/ verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • 3. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • 4. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;
  • 5. er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;
  • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

Aan deze voorwaarden wordt, met uitzondering van lid 2, voldaan. De uitbreiding van het bouwperceel is namelijk niet in eerste instantie noodzakelijk voor het agrarisch bedrijf. De nieuwe machineberging is wel direct ten dienste van het agrarische bedrijf en daarvoor is geen ruimte binnen het huidige bouwperceel. Er vindt hiermee echter geen vergroting van de productieomvang plaats.

De vergroting van het bouwperceel is daarnaast nodig om een goede locatie voor de nieuwe bedrijfswoning (ter vervanging van de bestaande) te vinden. Dit zorgt eveneens niet voor een vergroting van de productieomvang. Aangezien het gebouw van de huidige bedrijfswoning toegevoegd wordt aan de recreatieve neventak van het bedrijf, kan de nieuwe bedrijfswoning niet op de huidige locatie worden teruggebouwd. Gelet op het totaalconcept van Erfgoed Bossem is juist de combinatie van het agrarische bedrijf met de recreatieve tak bepalend voor het duurzaam voortbestaan van het bedrijf.

Hiermee bedraagt de totale oppervlakte van het bouwvlak in de toekomstige situatie circa 1,38 hectare. Geconcludeerd wordt dat er geen bezwaren bestaan voor een vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha door het toepassen van deze regeling in het onderhavig plan.

3.3.2 VAB+ beleid

Het VAB+beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor verbreding van bestaande economische dragers ofwel het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies. Een uitgangspunt hierbij is dat de uitstraling van het erf en het landelijk gebied niet wijzigt. De bedrijvigheid die onderdak heeft gevonden binnen het VAB beleid is onder te verdelen in twee categorieën. Bedrijvigheid & activiteiten gelieerd aan het buitengebied (bijvoorbeeld recreatie) en bedrijvigheid die geen binding heeft met het landelijk gebied (bijvoorbeeld een timmerbedrijf). Niet aan het buitengebied gebonden activiteiten hoort primair thuis in de kernen. Uitgangspunt hierbij is dat deze activiteiten in het landelijk gebied kleinschalig van aard zijn. Gelet hierop blijft 500 m² de maximale oppervlakte. Bij groei van het bedrijf boven deze maximale oppervlakte moet het bedrijf ruimte op een bedrijventerrein zoeken.

Voor activiteiten die gelieerd zijn aan het landelijk gebied en die in het buitengebied een plek verdienen zijn de kwantitatieve normen niet meer leidend. De gemeente Dinkelland heeft criteria geformuleerd, waaraan nieuwe ontwikkelingen in vrijkomende agrarische bebouwing kunnen worden getoetst. Deze toetsing bestaat uit een drietal stappen:

  • zoneringstoets
  • randvoorwaardentoets
  • kwaliteitstoets

Toets

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Er zijn daar dan ook meer mogelijkheden met betrekking tot andere functies dan in de andere ontwikkelingsperspectieven. In de zoneringstoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig. Uitgaande van de regel in het beleid dat de kernrandzone in het algemeen een zone van 500 meter vanaf een kern beslaat, ligt deze locatie niet binnen de kernrandzone. Het plangebied ligt op circa 800 meter van Lattrop. Daarnaast ligt het plangebied ook niet nabij een gebiedsontsluitingsweg. Voor de zone overig geldt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van een ontwikkeling beperkt dient te blijven tot 100 per dag. De beperkte uitbreiding van het reeds bestaande recreatieve concept van Erfgoed Bossem met een proef-eetconcept en met het omvormen van de bestaande bedrijfswoning in een verblijfsrecreatieve voorziening leidt niet tot een dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen. Met voorliggend plan wordt daarmee aan de zoneringstoets voldaan.

De aard en omvang van de activiteit betreft het toevoegen van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van de bestaande bedrijfswoning en het uitbreiden van de bestaande recreatieve voorziening met een proef-eetconcept. Omdat er sprake van verblijfsrecreatie is, geldt er geen beperking in de omvang (m2) van de bebouwing. Voor verblijfsrecreatieve functies geldt een beperking in het aantal bedden (max 30). Samen met de al bestaande accommodatietypes en de minicamping komt het aantal bedden boven de 30 uit. In het VAB+ beleid is opgenomen dat verruiming mogelijk is als er sprake is van een meerwaarde voor de recreatieve sector. Gezien het bijzondere recreatieve concept van erfgoed Bossem in combinatie met de link naar landschap, natuur en cultuurhistorie wordt hier aan voldaan.

De horeca-activiteiten mogen een maximale oppervlakte van 200 m2 (incl. max 50 m2 terras) bedragen en zijn alleen toegestaan als ze gericht zijn op het bereiden en vertrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en etenswaren en ondersteunend zijn aan de recreatieve-agrarische activiteiten. Dit betekent in de praktijk dat de ondergeschikte horeca voor gasten van Erfgoed Bossem beschikbaar is. Het proef-eetconcept in de oude ‘deel’ (ca. 150 m2) maakt onderdeel uit van het totaal-concept van Erfgoed Bossem, waarbij de natuurlijke kringloop centraal staat. Dit voornemen is dan ook passend binnen het VAB+ beleid. De toekomstige gebruikssituatie is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0010.png"

Figuur 3.5: gebruiksituatie toekomstige erf Dorpsstraat 7

Voor wat betreft de boederijkamers is in 2002 reeds vrijstelling verleend voor het verbouwen van de boerderij tot boederijkamers. Destijds is hierbij ook een bepaling opgenomen dat dit voor een periode van ten hoogste 100 dagen per jaar is toegestaan. Deze bepaling vond zijn oorsprong is de wet openlucht recreatie welke in 2008 is ingetrokken.

Het gemeentelijke, maar ook hogere beleid stelt heden ten dage ten aanzien van boerderijkamers geen restricities voor wat betreft de periodeduur. Bovendien bestond in de verleende vrijsteling reeds de mogelijkheid om van de 100 dagen termijn af te wijken voor wat betreft schoolvakanties, kerst en carnaval. Er bestaat dan ook geen reden om de 100 dagen termijn langer te handhaven en deze bepaling wordt zodoende niet overgenomen in onderhavig plan.

De bestaande bedrijfswoning wordt ingericht als familiehuis. Er is geen sprake van een solitaire recreatiewoning, aangezien het familiehuis onderdeel uit maakt van meerdere verblijfsaccommodaties op het Erfgoed Bossem. Hiervoor voorziet de voorgenomen ontwikkeling niet in nieuwe woningen. Er is sprake van een verplaatsing van de bedrijfswoning ter vervanging van de huidige bedrijfswoning.

Geconcludeerd wordt dat dit plan op een positieve wijze invulling geeft aan het 'VAB+-beleid' van de gemeente Dinkelland.

3.3.3 Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben besloten op gebied recreatie & toerisme samen te werken en gezamenlijk een beleidsnota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente op te stellen. Immers, de toerist kent geen gemeentegrenzen. De toerist gaat op bezoek in een bepaald gebied en in dit geval gaat de toerist naar Noordoost Twente. Daarom is het goed om het beleid in de vier gemeenten in Noordoost Twente op elkaar af te stemmen. Op deze manier kan het gebied zich sterker profileren binnen Twente.

Doel is om het verblijfstoerisme in Noordoost Twente te versterken door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. Het aantal overnachtingen stijgt hierdoor en ook de toeristische bestedingen stijgen. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid, de leefbaarheid en het voorzieningenniveau.

Eén van de belangrijkste voorwaarden om dit doel te bereiken is het kunnen aanbieden van een optimaal en divers aanbod aan kwalitatief goede verblijfsmogelijkheden binnen Noordoost Twente dat aansluit bij de wensen en behoeften van de toerist. In dat kader is het van belang om het huidige aanbod van verblijfsmogelijkheden binnen de vier gemeenten onder de loep te nemen en te bepalen of en waar ingezet moet worden op vergroting, versterking of verbreding van het aanbod rekening houdend met wensen. De toeristische sector is een sector die sterk aan trends en ontwikkelingen onderhevig is. Hierdoor zijn ondernemers dikwijls genoodzaakt om veranderingen door te voeren om in te kunnen blijven spelen op de wensen uit de markt. Daarbij wordt in veel gevallen medewerking vanuit de gemeente gevraagd. Als het gaat om positieve ontwikkelingen, is het belangrijk dat de daarvoor noodzakelijke procedures zo kort mogelijk kunnen zijn.

Mede in dat kader is er behoefte aan een duidelijke visie op de verblijfsrecreatie, die richting geeft aan de gestelde ambities en de kaders weergeeft waarbinnen de verschillende verblijfsrecreatieve vormen zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen om zodoende in te kunnen blijven spelen op de behoeften in de markt. Uiteraard is ook een goede promotie en marketing en versterkte samenwerking en arrangementvorming tussen ondernemers van groot belang voor de verdere ontwikkeling van het verblijfstoeristisch product. Deze beleidsnota beperkt zich echter tot de kaders en richtlijnen voor toekomstige (met name fysieke) ontwikkelingen binnen de verblijfsrecreatieve sector.

Toets

De beleidsnota verblijfsrecreatie zet voor de toekomst de lijnen uit waarbinnen de verblijfsrecreatie zich kan ontwikkelen. Voorliggende ontwikkeling betreft een vernieuwend initiatief en voldoet aan de nota verblijfsrecreatie. Onderstaand is een toetsing verricht:

  • Erfgoed Bossem is opgenomen in de nota (VAB+ locatie);
  • Familiehuis is aanvulling op het verblijfsaanbod; aanbod hierin (3 generatie vakanties) is beperkt;
  • Totaal concept Erfgoed Bossem is nieuw en innovatief, aanbieden van belevingsconcept is overal in doorgevoerd;
  • Er is vraag naar luxe accommodaties in natuurrijke omgeving
  • Huidige gast vraagt om beleveniseconomie;
  • Er is toenemende vraag naar agro toeristische authentieke concepten.
3.3.4 Leefstijlen onderzoek NO Twente verblijfssector

Uit het Leefstijlenonderzoek NO Twente komt als advies naar voren om in te zetten op vernieuwing en op beleving. En experimenteerruimte te bieden aan ondernemers die hiermee aan de slag gaan.

Erfgoed Bossen richt zicht met de diverse bestaande accommodatietypes (sterrenkubussen, lodgetenten, koestersuites) en het familiehuis op verschillende doelgroepen. De eigen manier van het presenteren van uw foodconcept (van ‘farm’ tot ‘fork’) spreekt al die doelgroepen aan. Het is authentiek, maar wel anders dan anders en kwalitatief hoogstaand. Het concept en plan van Erfgoed

Erfgoed Bossem is een aanvulling op het bestaande aanbod en richt zich op nieuwe doelgroepen. Het plan past derhalve binnen de geschetste visie van het leefstijlenonderzoek.

3.3.5 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving
  • 2. Midden omgeving
  • 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de inititatiefnemer en/of ontwerper.

Conclusie

Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'buitengebied - niveau midden' toegekend heeft gekregen.

Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de realisatie de bedrijfswoning en werktuigenberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0011.png"

Figuur 3.6: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het plan betreft de bouw van een nieuwe bedrijfswoning ter vervanging van een aanwezige bedrijfswoning. Daarnaast het omzetten van de bestaande bedrijfswoning in een verblijfsrecreatief familiehuis, het mogelijk maken van een werktuigenberging voor het agrarische bedrijf en realiseren van ondergeschikte horeca in bestaande bebouwing op het erf. Deze activiteit is, bij een zéér strikte benadering, mogelijk te zien als de activiteit 'stedelijke ontwikkeling' uit Onderdeel D van Besluit mer (activiteit D11.2). Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling van 100 hectare of meer, 2000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De ontwikkeling komt niet in de buurt van deze drempelwaarden.

Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting (zie paragraaf 4.9 voor een toelichting op het uitsluiten van effecten van stikstofdepositie op Natura 2000). Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria: gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is niet verder m.e.r.-(beoordelings)plichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

De nieuw te realiseren bedrijfswoning en het verblijfsrecreatief familiehuis maken onderdeel uit van het agrarische bedrijf c.q. de inrichting Dorpsstraat 7. Dit betekent dat de hierboven genoemde afstanden ten opzichte van het eigen bedrijf niet van toepassing zijn.

Er dient wel getoetst te worden of de toekomstige bedrijfswoning, die wel als gevoelige functie dient te worden aangemerkt ten aanzien van eventuele andere milieubelastende activiten in de omgeving op voldoende afstand van deze milieubelastende activiteiten gelegen is. Daarnaast wordt ook getoetst of de afstanden van het verblijfsrecreatief familiehuis volstaan.

In de directe omgeving zijn twee grondgebonden agrarische bedrijven gelegen, aan de Dorpsstraat 1-3 en aan de Dorpsstraat 9 in Lattrop. Voor de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' gelden voor de aspecten stof en geluid 30 m. De afstand van de nieuwe bedrijfswoning en het verblijfsrecreatief familiehuis ten opzichte van beide bedrijven bedraagt meer dan de genoemde richtafstanden van 30 m. Voor wat betreft het aspect geur wordt in paragraaf 4.3 een nadere toelichting verschaft. Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voor het aspect milieuzonering sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Onderstaand is de minimale afstand van 50 m van beide agrarische bouwvlakken ten opzichte van de locatie voor de nieuwe bedrijfswoning (geurgevoelig object buiten bebouwde kom) inzichtelijk gemaakt. Tevens is de afstand ten opzichte van het verblijfsrecreatief familiehuis in de bestaande bedrijfswoning zichtbaar. Deze afstand is meer dan 50 m ten opzichte van de omliggende agrarische bedrijven en volstaat zodoende. Zoals eveneens is af te lezen uit onderstaande afbeelding is de situering van de nieuwe bedrijfswoning tussen beide bouwvlakken mogelijk. Het bouwvlak in onderhavig plan is gesitueerd buiten de 50 meter contouren. Aan de zuidzijde blijft het bouwvlak namelijk achter de zuidwestgevel van de bestaande bedrijfswoning en voldoet daarmee automatisch aan de benodigde afstand voor het aspect geur. Voor wat betreft de noordoostzijde is de postionering van de geurcontour van 50 m en het bouwvlak eveneens af te lezen in paragraaf 2.2 (figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0013.png"

Figuur 4.2: indicatieve afstand van 50 m vanuit omliggende bouwvlakken (bron: Atlas van Overijssel)

De afstand tussen de nieuwe bedrijfswoning en de agrarische bedrijven aan de Dorpsstraat 9 en 1-3 bedraagt daarmee minimaal 50 meter. Hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wordt voorkomen dat de naastgelegen bedrijven worden belemmerd in de mogelijkheden.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu (projectcode: 17019110, d.d. 20-04-2017) is in een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terreindeel met een oppervlakte van circa 800 m² aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop- Breklenkamp. Zie ook Bijlage 2. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw van een bedrijfswoning. Voorafgaande aan het verkennend bodemonderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie.

Resultaten veldwerk

Er zijn in totaal 6 boringen verricht met behulp van een Edelmanboor, waarvan er 2 zijn doorgezet tot 2.0 m-mv of tot het grondwaterniveau. Eén boring is afgewerkt tot peilbuis.

De bodem op de onderzoekslocatie bestaat vanaf maaiveld tot 1.9 m-mv uit matig fijn, zwak siltig, matig humeus zand waaronder tot einde boordiepte (2.8 m-mv) matig grof, zwak siltig, zwak grindig zand is opgeboord. In de bodem zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen die zouden kunnen duiden op een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 11 aangetroffen op 1.26 m-mv.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses is het volgende geconcludeerd:

  • De bovengrond is niet verontreinigd;
  • De ondergrond is licht verontreinigd met PCB;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met vinylchloride.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de ondergrond en in het grondwater zijn enkele licht verhoogde concentraties aangetoond. De bovengrond is niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek werd gesteld dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toetsing

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het ambitieniveau voor wegverkeersgeluid in het buitengebied bedraagt 43-48 dB. De gemeente Dinkelland heeft een gemeentelijk geluidsmodel waaruit blijkt dat ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning voldaan wordt aan het ambitieniveau. In onderstaande uitsnede is te zien dat de 48 dB grens in geel is aangeduid. De beoogde locatie ligt ruim buiten deze zone, waardoor gesteld kan worden in onderhavig plan voldaan wordt aan het ambitieniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0014.png"

Figuur 4.3: uitsnede gemeentelijke geluidskaart, locatie nieuwe bedrijfswoning rood omcirkeld

Op basis van dit gegeven is voor het aspect geluid sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het uitvoeren van nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In de toekomstige situatie blijft overeenkomstig de huidige situatie sprake van één bedrijfswoning. Een toename van extra verkeersbewegingen bestaat enkel uit het af en aanrijden van verblijfrecreanten voor het familiehuis en gasten die komen voor het proef-eet concept. Hierdoor zullen de verkeersbewegingen door het voornemen slechts beperkt toenemen.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 25 per dag gesteld worden. Er zal geen of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 25 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0015.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 4,2 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Waterveiligheid

Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: we brengen de waterkeringen op orde, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgen we er voor dat onze crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of we daarbij gebruik kunnen maken van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaan we extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende Water

De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  • 1. In normale omstandigheden werken we aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  • 2. In droge omstandigheden willen we droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  • 3. In natte omstandigheden willen we wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee willen aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden.

Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richten we ons primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden. Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken We sparen water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. We voeren water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap Vechstromen gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. We streven er naar om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En we stellen een strategie op over hoe we willen omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water

De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen willen we in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maken we ons zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. We stellen in de planperiode een emissiebeheerplan op waarin we aangeven welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaan we na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen

Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werken we aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doen we in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij we er op blijven inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaan we nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Op 27 maart 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets toegepast moet worden. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, projectnummer 1078, d.d. 16-04-2017), zie ook Bijlage 4. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het concrete voornemen bestaat om een nieuwe bedrijfswoning en een werktuigenberging te bouwen in een graslandperceel ten zuiden van een bestaand erf aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp. Natuurbank Overijssel is gevraagd te onderzoeken of de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel. Voorliggend rapport beschrijft het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet, de resultaten van het onderzoek en de wettelijke consequentie.

Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is gekeken of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermd (natuur)gebied.

Omdat het bouwvlak wel vergroot wordt, zijn er in theorie meer dieren mogelijk binnen het bouwvlak. Het effect van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden, als gevolg van emissies van dieren, heeft een grote reikwijdte. Om significant negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie uit te sluiten is er een regeling in het bestemmingsplan opgenomen om dit te voorkomen.

Gelet op de invloedsfeer van de activiteit, de ligging ten opzichte van Natura 2000-gebied en de opgenomen regeling ten aanzien van stikstifdepositie, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’ als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden, doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen vernielen en weghalen.

Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel-, amfibieën- en vleermuissoorten. Andere beschermde soorten zijn tijdens het veldonderzoek niet vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd. Vermoedelijk benutten verschillende amfibieën-, grondgebonden zoogdier-, vogel- en vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied. Met uitzondering van sommige grondgebonden zoogdiersoorten, bezetten deze soorten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de functie als foerageergebied. Mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten vaste rust- en voortplantingslocaties in het plangebied, maar voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Het plangebied behoort niet tot het Nationaal Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op beschermd gebied buiten het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingsverordening Overijssel. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning van de Wnb aangevraagd te worden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van deze quickscan heeft initiatiefnemer voldaan aan Artikel 1.11 (zorgplicht) van de Wnb.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Binnen het plangebied vinden er alleen ter plaatse van de bodemingrepen plaats ten behoeve van de bouw van de bedrijfswoning en werktuigenberging. Daarom is hiervoor specifiek bekeken wat de archeologische verwachting is ter plaatse van de Dorpsstraat 7 in Lattrop Breklenkamp.


De locatie is geomorfologisch voornamelijk aangewezen als "dekzandwelvingen- en vlakten", zie onderstaande afbeelding. Daarnaast geldt een bufferzone op de locatie, te herkennen aan de rode omcirkeling. De locatie is op de afbeelding blauw omcirkeld weergegeven. Het te bebouwen oppervlak bedraagt circa 500 m². Archeologisch onderzoek in dergelijke gebieden, die een middelmatige archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden, is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 5.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Door de bufferzone geldt een onderzoeksplicht vanaf 2.500 m² en dieper dan 40. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m², zoals onderhavig plangebied, geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDORPSSTR7-VG01_0016.png" Figuur uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

In de omgeving van het plangebied, aan de Dorpsstraat 1, is een rijksmonument gelegen. Het onderhavig plan is middels groenstructuren gescheiden van het agrarisch erf aan de Dorpsstraat 1. Op basis van het aspect cultuurhistorie doet het voornemen geen afbreuk aan de aanwezige waarden in de omgeving.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via een erftoegangsweg op de Dorpsstraat en de Frensdorferweg. Het voornemen draagt slechts minimaal bij (worst-case 25 per dag) aan een toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze toename onstaat door de toevoeging van het familiehuis op het erf en door gasten voor het (kleinschalige) proef-eet concept. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van het plan kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Voor het verblijfsrecreatieve familiehuis zijn reeds parkeergelegenheden aanwezig, aangezien dit de eerdere bedrijfswoning betreft en een eigen oprit heeft. Voor de nieuwe bedrijfswoning geldt dat er voldoende parkeergelegenheden zullen worden aangelegd, zoals ook is weergegeven in het inpassingsplan. De agrarische werktuigen kunnen in de toekomstige situatie gestald worden in de werktuigenberging, waardoor meer ruimte op het erf onstaat. Bovendien zijn in de regels specifieke voorschriften opgenomen aangaande parkeren en laden/lossen. Het toekomstige erf voorziet in voldoende ruimte om in parkeergelegenheid te kunnen voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, is de volgende enkelbestemming in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

Het plan kent alleen de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' (artikel 3).

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. Voor een aantal werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Landschappelijke elementen, die niet zijn aangeduid, kunnen worden verwijderd wanneer daar een landbouwkundige noodzaak voor is. Een criterium daarbij is wel dat de structuur van het landschap niet wordt aangetast. Dit kan betekenen dat het element elders gecompenseerd moet worden.

Voor de maatvoering van de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning wordt aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.

Voor het agrarisch bedrijf aan de Dorpsstraat 7 in Lattrop-Breklenkamp geldt dat het eveneens voorziet in een verblijfsrecreatieve functie, uitgewerkt in het totaalconcept van Erfgoed Bossem. Hiervoor zijn binnen de voormalige boerderij een aantal boerderijkamers en - suites gerealiseerd. Dit wordt met onderhavig plan uitgebreid met een verblijfsrecreatief familiehuis in de voormalige bedrijfswoning. Op het terrein is tevens een minicamping toegestaan. Deze bestaande minicamping valt niet geheel binnen de aanduiding van het vigerende bestemmingsplan en dit is daarom in onderhavig plan aangepast. Ondergeschikt aan dit totaalconcept van Erfgoed Bossem mag er ondergeschikte horeca plaatsvinden. Voor de verschillende verblijfsrecreatieve functies zijn aanduidingen opgenomen.

Parkerek en laden/lossen

Voor parkeren en laden/lossen is in dit bestemmingsplan een aparte regel opgenomen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Hiervoor geldt onderstaande verantwoording:

Keuze set planregels

In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. Als fundament zijn de voormalige bepalingen van de bouwverordening gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren/laden/lossen gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.

Parkeren op eigen terrein

Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

Bepalen parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in de parkeernota wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen aan dit nieuwe beleid wordt getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837).

Afmetingen parkeerplaatsen

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor een haakse en gestoken parkeerplaats dan voor een parkeerplaats bestemd voor langs parkeren. De breedte van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 2,50 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 2,00 meter. De lengte (diepte) van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 5,00 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 5,50 meter. Indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld verhouding rijbaanbreedte met de breedte van de opstelplaats), kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de afmetingen.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

Laden en lossen

Het laden en lossen dient net zoals bij het parkeren in beginsel op eigen terrein plaats te vinden. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen of er voldoende laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende laad- en losruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat er sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de laad- en losruimte wordt voorzien. Het bepalen van de benodigde laad- en losruimte is zodanig casuïstisch dat hiervoor geen gemeentelijke normen zijn vastgesteld. Het betreft maatwerk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 3, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 27 maart 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen, welke geen aanleiding heeft gegeven om het plan aan te passen.