Plan: | Buitengebied, Bornsedijk ong. Deurningen en Broekhuisweg 2-2a Saasveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPBORNDBROEKH2-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden ter plaatse van de Bornsedijk ong, te Deurningen en de Broekhuisweg 2-2a te Saasveld.
Eigenaar (hierna: initiatiefnemer) van de gronden ter plaatse van de Bornsedijk ong, is voornemens om ter plaatse van de open plek binnen het bebosde plandeel een vrijstaande woning te realiseren. Dit door toepassing van de rood voor rood regeling 'Buitengebied met kwaliteit'. De benodigde sloopmeters om ter plaatse een vrijstaande woning te realiseren zijn gevonden aan de Broekhuisweg 2-2a te Saasveld.
In het verleden heeft ter plaatse van de gronden aan de Bornsedijk een recreatiewoning gestaan. Deze recreatiewoning is afgebrand, vervolgens gesaneerd en niet teruggebouwd. Door toepassing van de rood voor rood regeling 'Buitengebied met kwaliteit' wil men een regulier woonrecht verkrijgen, op de gronden waar voorheen de recreatiewoning heeft gestaan. Om een regulier woonrecht conform het rood voor rood beleid, tegenwoordig buitengebied met kwaliteit, te verkrijgen, dient minimaal 1.200 m2 aan landschapsontsierende bebouwing te worden verwijderd.
Ter plaatse van de Broekhuisweg 2-2a te Saasveld is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Een deel van de schuren kunnen worden aangemerkt als landschapsontsierend waarbij in totaal 2.340 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Daarnaast dient gelet op de bedrijfsbeëindiging de bestemming 'Agrarisch' te worden gewijzigd in 'Wonen' waardoor de huidige bedrijfswoning naar reguliere woning wordt omgezet. De bouwmogelijkheden om ter plaatse een agrarisch bedrijf te kunnen realiseren worden eveneens ingeperkt.
De voorgenomen ontwikkeling; het realiseren van een reguliere woning ter plaatse van de gronden aan de Bornsedijk en het wonen in een reguliere woning ter plaatse van de Broekhuisweg 2-2a is op basis van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' niet toegestaan. Dit aangezien de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden ontbreken.
Om de gewenste ontwikkelingen ter plaatse van bovenstaande locaties mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan Rijks, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Het plangebied, bestaande uit het plandeel aan de Bornsedijk ong, te Deurningen en het plandeel aan de Broekhuisweg 2 te Saasveld ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Hierna wordt op beide plandelen ingegaan.
Bornsedijk ong. te Deurningen
Het plandeel aan de Bornsedijk ong. ligt ten westen van de kern Deurningen, gelegen in het buitengebied. Het plandeel wordt omgegeven door agrarische cultuurgronden en verspreide woonpercelen. Het plandeel staat kadastraal bekend als gemeente Dinkelland, sectie V met perceelnummer 554. Het perceel omvat de voormalige recreatiewoning en een deel van de bebossing.
In figuur 1.1 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de kern Deurningen weergegeven en in figuur 1.2 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is met een blauwe ster en een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plandeel ten opzichte van de kern Deurningen (Bron Qgis) |
![]() |
Figuur 1.2 Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
Broekhuisweg 2-2a te Saasveld
Het plandeel aan de Broekhuisweg 2-2a ligt ten noorden van de kern Saasveld, onderdeel uitmakend van het buurtschap Noordijk, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het plandeel wordt omgeven door agrarische gronden en agrarische bedrijvigheid. Het plandeel staat kadastraal bekend als gemeente Dinkelland, sectie T met perceelnummers 751, 1371, 1372, 1373 en 1374. Het perceel omvat het agrarische bouwvlak waarbinnen de agrarische bedrijvigheid plaatsvindt.
In figuur 1.3 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de kern Saasveld weergegeven en in figuur 1.4 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is met een blauwe ster en blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.3: Ligging plandeel ten opzichte van de kernen Weerselo en Saasveld (Bron: Qgis) |
![]() |
Figuur 1.4: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving |
Bestemmingsplan(nen)
Voorliggend plangebied ligt binnen het bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Buitengebied 2010'', vastgesteld op 18 februari 2010 en het bestemmingsplan ''Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland'', vastgesteld op 29 mei 2018. Beide bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de gemeente Dinkelland.
Bornsedijk ong.
Ter plaatse van het plandeel aan de Bornsedijk ong. is de enkelbestemming 'Recreatie - Recreatiewoningen' en de enkelbestemming 'Bos en Natuur' van toepassing. In figuur 1.5 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid. Hierna wordt nader op de bouw- en gebruiksregels behorende bij de bestemming ingegaan.
![]() |
Figuur 1.5: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen) |
Broekhuisweg 2-2a
Ter plaatse van het plandeel aan de Broekhuisweg 2-2a is de enkelbestemming 'Agrarisch -2' van toepassing. Binnen deze enkelbestemming is een bouwvlak opgenomen. Tevens in binnen de bestemming 'Agrarisch -2' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch 'bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf' van toepassing. Aan de zuidzijde van het bouwvlak is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' aanwezig. In figuur 1.6 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.6: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bro: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Bestemmingen
'Recreatie - Recreatiewoning'
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatiewoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning met de daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
Per bestemmingsvlak zal ten hoogste één recreatiewoning worden gebouwd waarbij de inhoud van de recreatiewoning ten hoogste 250 m3 mag bedragen, met een goothoogte van ten hoogste 3,00 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 4,00 meter.
'Bos en Natuur'
De voor 'Bos en Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie; het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. Tevens zijn de gronden ondergeschikt voor het extensief agrarisch medegebruik, het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik, wegen en paden, openbare nutsvoorzieningen en terreinen voor evenementen.
Bouwregels
De oppervlakte van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 100 m2 bedragen en de goothoogte van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
'Agrarisch-2'
De voor 'Agrarisch -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf, al dan niet in combinatie met detailhandel in ter plaatse gekweekte en geproduceerde planten, struiken, bomen en andere benodigdheden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf'; het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel; het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en doeleinden van agrarisch natuurbeheer en extensief dagrecreatief medegebruik.
Met de daarbijbehorende bedrijfsgebouwen en overkappingen, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat gebouwen, waaronder overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel.
'Waarde - Landschap'
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.
Strijdigheid
Het realiseren van een vrijstaande woning ter plaatse van het plandeel aan de Bornsedijk ong. te Saasveld is niet toegestaan aangezien de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoningen' een reguliere woning niet toelaat. Tevens dient vanwege de bedrijfsbeëindiging aan de Broekhuisweg naast het inzetten van sloopmeters de bestemming 'Agrarisch - 2' te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' aangezien de terugbouwmogelijkheden ingeperkt moeten worden. Gelet op het feit dat de huidige bewoners in de woning blijven wonen, zal de bedrijfswoning naar reguliere woning worden omgezet.
Om het voornemen te kunnen realiseren, dient het bestemmingsplan te worden herzien.
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Bornsedijk ong. Deurningen en Broekhuisweg 2-2a Saasveld" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Het plangebied, bestaande uit twee plandelen ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Beide plandelen worden omgeven door agrarische gronden en enkele woon- en agrarische bedrijfspercelen. Hieronder zal nader op de ruimtelijke structuur en de situatie binnen de plandelen worden ingegaan, om vervolgens in hoofdstuk 2.2 Toekomstige situatie op de gewenste situatie in te gaan.
Ten noorden van het plandeel zijn aan de Bornsedijk enkele woningen gesitueerd. Ten noordoosten zijn eveneens enkele woningen aanwezig met in het verlengde een boomkwekerij. Ten oosten en zuiden van het plandeel zijn agrarische cultuurgronden als grasland aanwezig. Ten westen van het plandeel is een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig dat wordt omgeven door eveneens agrarische gronden.
Het plandeel zelf wordt omgegeven door een kleinschalig dichtbegroeid bos. Binnen dit bos is een open plek aanwezig waar tot de brand een recreatiewoning heeft gestaan. Deze recreatiewoning was bereikbaar via een ontsluiting aan de noordzijde, gelegen tussen Bornsedijk 3 en Bornsedijk 7.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergeven. Het plandeel is met een blauwe omcirkeling aangeduid. In figuur 2.2 is eveneens een luchtfoto weergegeven waarbij de open plek zichtbaar is. In figuur 2.3 is de ontsluiting naar het plandeel weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1: Luchtfoto Bornsedijk (Bron: PDOK Viewer |
![]() |
Figuur 2.2: Luchtfoto open plek situering voormalige recreatiewoning (Bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 2.3: Straatbeeld plandeel ontsluiting Bornsedijk (Bron: Google Maps) |
Het plandeel ter plaatse van de Broekhuisweg 2-2a wordt omgegeven door agrarische gronden en verspreide houtsingels. Hierbij is ten noorden van het plandeel, ter hoogte van de Stempelsdijk een niet grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig met twee bedrijfswoningen. Ten oosten van het plandeel zijn aan de Kroonweg twee woonpercelen aanwezig, omgeven door agrarische cultuurgronden. Ten zuiden van het plandeel is aan de Beekdorpweg een gemengd agrarisch bedrijf aanwezig. Het betreft een bedrijf voor het fokken en houden van melkvee.
Het plandeel zelf bestaat uit een voormalige kwekerij. Hierbij is aan de voorzijde een woning gesitueerd met in het verlengde enkele agrarische bijgebouwen en kassen. Tevens is ter plaatse van het plandeel sprake van erfverharding.
In figuur 2.4 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omcirkeling aangeduid. In figuur 2.5 is een straatbeeld van de huidige situatie weergegeven. De uitsnede is gemaakt vanaf de Broekhuisweg.
![]() |
Figuur 2.4: Luchtfoto huidige situatie (Bron: PDOK) |
![]() |
Figuur 2.5: Uitsnede straatbeeld, genomen vanaf de Broekhuisweg (Bron: Google Maps) |
Zoals in de aanleiding reeds is vermeld, heeft het voornemen betrekking op zowel het plandeel ter plaatse van de Bornsedijk als het plandeel ter plaatse van de Broekhuisweg. Hieronder zal stapsgewijs op beide plandelen worden ingegaan.
Ter plaatse van de Bornsedijk 5 zal ter hoogte van de openplek een vrijstaande woning met bijgebouw worden gerealiseerd. Hierbij zal het bijgebouw voor de voorgevel worden gebouwd en volgt de woning de oriëntatie van het naastgelegen erf waarbij de kopgevel een verbinding legt met het ten zuiden gelegen reeds aanwezige poel. Rondom de woning zal erfverharding worden aangelegd naast een gazon, wat grotendeels wordt ingevuld middels gras. De bestaande toegangsweg, een karrespoor zal op verschillende plekken verbeterd worden. Echter, ook in de beoogde situatie blijft de toegangsweg onverhard.
Rondom de woning zal het bestaande bos behouden blijven, dan wel worden versterkt. Hierbij hoeven geen houtopstanden te wijken voor de realisatie van de woning. Wel zullen enkele houtopstanden worden afgezet. Hierbij gaat het met name om de populier, els en wilg.
Tot slot zal gelet op de beoogde bouwwerkzaamheden de gehele fundering van de recreatiewoning worden verwijderd, waardoor het voormalige gebruik, dan wel de restanten van de brand definitief worden verwijderd.
In figuur 2.6 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan bijgevoegd. Voor het gehele ruimtelijk kwaliteitsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan, behorende bij de toelichting.
![]() |
Figuur 2.6: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan plandeel Bornsedijk (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Gelet op de bedrijfsbeëindiging van de kwekerij naast het inzetten van sloopmeters ter plaatse van de Bornsedijk zal een groot deel van de voormalige agrarische bebouwing worden verwijderd. Dit aangezien de schuren bouwkundig in slechte staat verkeren waarbij investeren in onderhoud niet rendabel is. In totaal zal ter plaatse van het perceel circa 2.762 m2 worden verwijderd, waarbij circa 2.252 m2 als landschapsontsierend kan worden aangeduid. Daarnaast zal een deel van de huidige bebouwing worden behouden.
In figuur 2.6 is een overzicht weergegeven van de te slopen bebouwing. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bebouwing al reeds is gesloopt. De bebouwing, aangegeven met nr. 1, nr. 2 en nr. 3 zijn als landschapsontsierend aangeduid en meegenomen in de sloopnorm. De twee schuren, aangeduid als nr. 4, met een oppervlakte van 240 m2 en 250 m2 verkeerden in slechte staat maar zijn niet als landschapsontsierend aangeduid. Echter, deze schuren zijn in het kader van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit toch worden gesloopt.
![]() |
Figuur 2.7 De te slopen oppervlakte bebouwing aan de Broekhuisweg 2-2a |
De oppervlaktes bedragen:
Landschappelijke inpassing;
Zoals in figuur 2.7 weergegeven zal er een ruime afname plaatsvinden wat betreft de bestaande bebouwing. Hierbij blijft de schuur aan de noordzijde en een schuur aan de zuidzijde behouden. Ter plaatse van de te slopen bebouwing zal een aanplant aan fruitbomen worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om circa acht bomen. De gronden aan de achterzijde van het perceel worden ingericht als weidegrond. Verspreid over het gehele plandeel zullen enkele solitaire bomen worden aangeplant. De huidige ontsluiting wordt in de huidige omvang gehandhaafd.
In figuur 2.8 is een uitsnede van de beoogde situatie weergegeven. Voor de volledige inrichting en uitwerking van de ruimtelijke kwaliteit wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
![]() |
Figuur 2.8 Landschappelijke inpassing plandeel Broekhuisweg 2-2a (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherpere keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Dit gelet op de kleinschaligheid van het voornemen. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan wordt zowel een vrijstaande woning als een planologische omzetting van een agrarisch bedrijf naar woonperceel mogelijk gemaakt. Hierbij neemt per saldo gelet op de sloopwerkzaamheden de verharding significant af. Gelet op de jurisprudentie welke de omvang van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' heeft bepaald, wordt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. De ladder vormt geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.8 en 2.12.9 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens is artikel 2.2.2 en aangaande nieuwe woningen van toepassing. Hieropvolgend wordt aan de artikelen getoetst.
Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op een locatie waar voorheen een recreatiewoning heeft gestaan. Hierbij is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling naast dat er geen extra beslag wordt gelegd op de ruimte. Gelet op de recreatiewoning die in het verleden aanwezig, is binnen de bebosde omgeving een open plek overgebleven. Op nagenoeg dezelfde plek wordt de woning gebouwd waarbij op enkel het verbreden van de in- en afrit geen sloop- of kapwerkzaamheden plaatsvinden, enkel het afzetten van enkele bomen. Tevens voorziet het voornemen ter plaatse van de Broekhuisweg te Saasveld in een afname wat betreft het ruimtegebruik. Dit aangezien circa 2.340 m2 aan landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van het agrarisch erf gesloopt zal worden in het kader van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit'. Hierbij is dan ook sprake van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit naast dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In het kader van de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik). In de paragraaf 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken' wordt nader op de lagen en ontwikkelmogelijkheden ingegaan.
Artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid)
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
Bij het initiatief zijn geen provinciale belangen in het geding. Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde uitgangspunten.
Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
Lid
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van vrijstaande woning op een voormalig bebouwd perceel naast de sloop van circa 2.340 m2 om de bouw van de woning te kunnen verwezenlijken. Om ter plaatse van de gronden aan de Bornsedijk een vrijstaande woning te kunnen realiseren, zal er een kwaliteitsinvestering plaatsvinden. Hierbij wordt onder meer ingezet op het versterken van het bestaande bos door het afzetten van diverse houtopstanden, het verbeteren van de overgang van tuin naar bebosde omgeving als het aanbrengen van gazon/gras. Dit zodat de bebouwing, bestaande uit een woning en bijgebouw in een groene omgeving wordt gerealiseerd waarbij niet enkel en alleen de nadruk op extra bebouwing wordt gelegd. In het hoofdstuk 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken' wordt nader op de invulling in overeenstemming met de ruimtelijke kwaliteit ingegaan. Voor de gehele invulling van de percelen wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de bepaalde uitganspunten opgenomen in artikel 2.1.5.
Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel
In voorliggende situatie wordt op een open plek, waar in het verleden een recreatiewoning heeft gestaan een vrijstaande woning gerealiseerd. Hierbij wordt het perceel passend ingevuld wat betreft bebouwing naast dat er een kwaliteitsverbetering plaatsvindt middels een landschappelijke inpassing. Hierbij dient de sloop van landschapsontsierende bebouwing als basis om de vrijstaande woning te kunnen realisren. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Voor de gehele landschappelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning op basis van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit'. Per saldo wordt één woning aan de gemeentelijke woningvoorraad toegevoegd. De woning wordt gebouwd voor een concrete lokale behoefte. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. In hoofdstuk 3.3 wordt nader op het gemeentelijk beleid in relatie met het aspect 'wonen' ingegaan.
Artikel 2.8: Bos en natuurgebieden buiten het NNN
Toetsing aan artikel 2.8: Bos en natuurgebieden buiten het NNN
In voorliggende situatie wordt op een open plek een vrijstaande woning gerealiseerd. De gronden zijn in het verleden bebouwd geweest ten behoeve van een recreatiewoning. In de beoogde situatie worden enkele bomen gerooid ten behoeve van de gezondheid en levensduur. Daarnaast biedt voorliggende situatie mogelijkheden om in een bebosde omgeving te wonen, ter plaatse van een zeer gewenste locatie. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling niet in negatieve gevolgen ten opzichte van wat reeds ter plaatse is toegestaan, dit vanwege de mogelijkheid om ter plaatse een recreatiewoning toe te staan. Tevens zullen de aldaar aanwezige gebiedskenmerken worden versterkt middels een landschappelijke inpassing. Tot slot wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling een kleinschalige ontwikkeling betref waarbij het gebied in beperkte mate wijzigt ten opzichte van de huidige situatie, het een voorkeurslocatie betreft op de ligging en invulling wordt gegeven aan een planologische bouwmogelijkheid ter plaatse.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.8.
Artikel 2.12.9: Solitair gelegen recreatiewoningen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een solitair gelegen recreatiewoning kan in afwijking van artikel 2.12.5 verbod op permanente bewoning andere passende functies mogelijk maken, als:
Toetsing aan het artikel 2.12.9: Solitair gelegen recreatiewoningen.
In voorliggende situatie wordt op een open plek, waar voorheen een recreatiewoning heeft gestaan een nieuwe invulling gegeven. Gelet op het verleden; de recreatiewoning. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een soortgelijke functie; bewoning mogelijk gemaakt. Deze functie is gesitueerd in een bebosde omgeving waarbij op het rode van dode bomen, een beperkte wijziging plaatsvindt. Tevens wordt voor deze rooiactie een tegenprestatie gerealiseerd middels een landschappelijke inpassing.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Voor het voorliggende plan, bestaande uit twee plandelen is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Daarnaast is ter plaatse van de Bornsedijk het ontwikkelingsperspectief 'Stads- en dorpsrandgebieden' van toepassing.
'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kan gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalig mixlandschap in Overijssel.
'Stads- en dorpsrandgebieden'
De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de 'best of both worlds'. Stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de 'functionele mix', maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens, markante gebouwen, bruggen, ed), het is thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit.
In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuren. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.
In de stads- en dorpsranden is vaak versnippering en doorsnijding het probleem. Omdat er niet echt wordt geinvesteerd in nieuwe dragende structuren dreigt dit potentieel gewilde landschap sleets te worden. Een gescheiden in plaats van een geïntegreerde wereld ligt dan op de loer. Rondwegen sluiten dorpen soms af van het landschap. Sportvelden en volkstuintjes aan de randen zorgen voor een soepele overgang.
In figuur 3.2 is een uitsnede van de Omgevingsverordening weergegeven ter plaatse van de Bornsedijk en in figuur 3.3 een uitsnede van de Omgevingsverordening ter plaatse van het plandeel aan de Broekhuisweg. In beide figuren is het plandeel met een blauwe omcirkeling weergegeven.
![]() |
Figuur 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening ter plaatse van de Bornsedijk (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.3: Uitsnede Omgevingsverordening ter plaatse van de Broekhuisweg (Bron: Provincie Overijssel) |
Toetsing: van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van een woning in een groenrijke bebosde omgeving aan de rand van de kern Deurningen als het planologisch realiseren van een woonperceel ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf. Deze ontwikkeling wordt als passend beschouwd voor het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Tevens wordt door de voorgenomen ontwikkeling ingespeeld op een kwaliteitsverbetering aangezien landschapsontsierende bebouwing verwijderd wordt naast dat er een kwaliteitsverbetering plaatsvindt in de vorm van groeninvestering. Hierbij worden onder andere fruitbomen en solitaire bomen aangeplant.
Daarnaast is het voornemen passend in de omgeving aangezien bij beide plandelen in de omgeving voornamelijk woonpercelen voorkomen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve impuls.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
Gelet op de ligging van het plangebied, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, kan de 'Stedelijke laag' buiten beschouwing worden gelaten. Dit aangezien geen gebiedskenmerken voor deze laag van toepassing zijn. Hieronder wordt nader op de 'Natuurlijke laag', 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' en 'Lust en leisurelaag' ingegaan.
Natuurlijke laag
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkeling op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in de stad en dorp.
In figuur 3.4 en figuur 3.5 zijn twee uitsneden van de plandelen weergegeven. Het plandeel ter plaatse van Bornsedijk ligt binnen de lagen 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen'. Het plandeel ter plaatse van de Broekhuisweg ligt volledig binnen de laag 'Beekdalen en natte laagtes'.
![]() |
Figuur 3.4: Uitsnede 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.5 Uitsnede 'Natuurlijke laag' (Bron Provincie Overijssel) |
Beekdalen en natte laagtes
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gekregen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken; zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm, de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Dekzandvlakte en ruggen
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkingsrichting) van het landschap, gevormd door afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing aan de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een woning naast een planologische wijziging van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel. Ter plaatse van deze planologische omzetting vinden enkel sloopwerkzaamheden en landschappelijke inpassing plaats naast dat ter plaatse van de Bornsedijk het woonrecht nagenoeg op dezelfde locatie wordt gerealiseerd als waar voorheen de recreatiewoning heeft gestaan.
Gezien het feit dat in het verleden de gronden reeds in gebruik zijn geweest, dan wel ten behoeve van de recreatiewoning, dan wel ten behoeve van een agrarisch bedrijfsperceel zijn de van oorsprong aanwezige natuurlijke lagen reeds vervaagd. Zo zijn ter plaatse van beide plandelen geen stromende geulen, beken en of hoge randen aanwezig. Daarnaast is ter plaatse van het plandeel aan de Bornsedijk weinig reliëf aanwezig.
De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de voormalige natuurlijke ondergrond. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plandeel ter plaatse van de Bornsedijk ligt binnen de laag 'Oude Hoevenlandschap' en het plandeel ter plaatse van de Broekhuisweg zowel binnen de laag 'Maten en flierlandschap' als 'Oude Hoevenlandschap'. In figuur 3.6 en 3.7 zijn twee uitsneden van de plandelen weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omcirkeling aangeduid.
![]() |
Figuur 3.6 Uitsnede 'Laag van het agrarisch Cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.7: Uitsnede 'Laag van het agrarisch Cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel) |
Oude Hoevenlandschap
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
Maten en flierenlandschap
Het maten en flierenlandschap betreft een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding, daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw; de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem.
Het maten en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden.
De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De voorgenomen ontwikkeling ligt ter plaatse van de Bornsedijk binnen het gebiedskenmerk 'Oude hoevenlandschap' en ter plaatse van de Broekhuisweg zowel binnen het omgevingstype 'Oude hoevenlandschap' als 'Maten en flierenlandschap. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling ontstaan er verspreide kleinschalige erven, omgeven door agrarische gronden als een kleinschalig bos. Tevens wordt het plandeel ter plaatse van de Broekhuisweg omgeven door houtwallen die het landschap kenmerken, maar ook weer passend afschermen ten opzichte van de omliggende percelen. Tevens zijn ver in de omgeving verspreide kleinschalige bospercelen aanwezig, die invloed uitoefenen op de vergezichten.
Gelet op de landschappelijke inpassing zal er een kwaliteitsimpuls plaatsvinden ter plaatse van beide percelen waarbij de koppeling wordt gemaakt naar de gebiedskenmerken. Op deze plek wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Lust en leisurelaag
Het plangebied ligt op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust en leisurelaag' binnen de laag 'Donkerte'. In figuur 3.8 en 3.9 zijn twee uitsneden van de plandelen weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omcirkeling aangeduid.
![]() |
Figuur 3.8 Uitsnede 'Lust en Leisurelaag' (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Figuur 3.9: Uitsnede 'Lust en Leisurelaag (Bron: Provincie Overijssel) |
Donkerte
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.
De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing van het initiatief aan de 'laag van de beleving'
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een afname aan kunstlicht ter plaatse van de gronden aan de Broekhuisweg. Dit vanwege het stoppen van de agrarische bedrijvigheid, het slopen van de landschapsontsierende bebouwing naast het inperken van bouwmogelijkheden. Daarnaast zal ter plaatse van de Bornsedijk een beperkte toename plaatsvinden aangezien daar een woning wordt gerealiseerd. Echter, deze woning is afgeschermd van de weg vanwege de ligging binnen een bebosde omgeving naast dat in het verleden een vergelijkbare situatie van toepassing was. Daarnaast bevinden de dichtstbijzijnde woningen op een passende afstand, waarbij geen sprake is van hinder.
Het aspect 'donkerte' vormt dat ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
De gemeente Dinkelland wil een economisch sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk is. Kortom; zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt; de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
Op basis van de gemeentelijke waardenkaart behoren beide plandelen ter tot de middelgroene zone; gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek.
Waarden:
Speel in op:
In figuur 3.10 en 3.11 is een uitsnede van de omgevingsvisie kaart Dinkelland weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 3.10: Uitsnede Omgevingsvisie Bornsedijk |
![]() |
Figuur 3.11: Uitsnede Omgevingsvisie Broekhuisweg |
Toetsing en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet middels het inzetten van sloopmeters in de realisatie van een volledig woonrecht. Hierbij wordt ter plaatse van de Bornsedijk een woning, ter plaatse van een voormalige recreatiewoning, gerealiseerd. Dit middels de inzet van sloopmeters. Ter plaatse van de Broekhuisweg zal 2.340 m2 worden gesloopt waarbij wegens de bedrijfsbeëindiging het perceel naar woonperceel wordt omgezet. Hierbij vindt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan een kwaliteitsverbetering plaats.
Het Beleid Buitengebied met kwaliteit van de gemeente Dinkelland biedt de mogelijkheid om, wanneer een slooplocatie niet benut wordt als herbouwlocatie, een andere ruimtelijke verantwoorde locatie te benutten. Aangezien de beoogde locatie in het verleden reeds heeft gefungeerd als locatie waar een recreatiewoning heeft gestaan, kan geconcludeerd worden dat ter plaatse een verantwoorde locatie is gevonden. Ondanks dat de locatie reeds omgegeven is door bebossing, zal een passende invulling worden gerealiseerd.
Ter plaatse van het perceel aan de Broekhuisweg zal eveneens een passende ruimtelijke inpassing plaatsvinden. In de bestemmingsregels worden de terugbouwmogelijkheden voor dit perceel ingeperkt. Dit zodat een volwaardig woonperceel wordt gerealiseerd.
Voor de gehele invulling wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
De verwachting is dat er tot 2030 in de gemeente Dinkelland circa 236.000 m2 en in Tubbergen circa 197.000 m2 agrarische bebouwing vrij komt. Het vrijkomen van dergelijke hoeveelheden agrarische bebouwing zal een grote impact hebben op de ruimtelijke kwaliteit, de vitaliteit en de sociaal-economische kwaliteit van het buitengebied van beide gemeenten. De impact die dit zal hebben stopt niet bij de gemeentegrenzen, maar is grensoverschrijdend. Er is dan ook geen sprake van verschillende ‘buitengebieden’, maar van één samenhangend buitengebied dat onderdeel uitmaakt van twee gemeenten (en wellicht nog breder getrokken kan worden). Dit komt niet alleen tot uiting door het feit dat beide gemeente plattelandsgemeenten zijn die qua landschapskenmerken en grondgebruik goed vergelijkbaar met elkaar zijn, maar ook in het gegeven dat beide gemeenten een zelfde visie voor het buitengebied nastreven. Deze visie is neergelegd in MijnOmgevingsvisie van beide gemeenten onder het speerpunt ‘Buitengebied in balans’. Gelet hierop en de grote opgave voor wat betreft vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied, wordt in deze beleidsregel als kwaliteitsimpuls nog nadrukkelijker ingezet op de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing in beide gemeenten. In voorliggende sitautie
Bij functiewijziging gaat het om het wijzigen van de functie ‘Verblijfsrecreatie’ in één van de andere functies die genoemd worden in deze beleidsregeling. Niet elk nieuwe functie wordt wenselijk en/of aanvaardbaar gevonden. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden waarbij onder meer de aard en invloed van de nieuwe functie op de omgeving een rol speelt. Bij functiewijziging gaat het in eerst instantie om het hergebruik van het bestaande erf en de daarop aanwezige bebouwing.
Functiewijziging 'verblijfsrecreatie' naar 'wonen'
Voor de functiewijziging van de functie ‘Verblijfsrecreatie’ naar de functie ‘Wonen’ is, voor zover geen sprake is van de bouw van een extra woning, geen aanvullende kwaliteitsinvestering vereist. Een extra woning wordt uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de regels uit paragraaf 3.5. De functiewijziging van een solitair gelegen recreatiewoning in een reguliere woning/ de functie ‘Wonen’ (artikel 2.12.9 van de Omgevingsverordening Overijssel) wordt gezien als nieuwvestiging, hierbij is sprake van het toevoegen van een extra woning. De invulling van de beleidsruimte van de artikelen 2.12.9 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel is als volgt. Een functiewijziging van een solitair gelegen recreatiewoning naar een reguliere woning/ de functie ‘Wonen’ wordt uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de regels uit paragraaf 3.5. De regel uit paragraaf 3.5 dat teruggebouwd moet worden op de slooplocatie geldt niet bij de functiewijziging van een solitair gelegen recreatiewoning in een reguliere woning/de functie ‘Wonen’. Uitgangspunt is dat aan de bestaande solitair gelegen recreatiewoning een functie ‘Wonen’ wordt toegekend.
Toetsing aan artikel 6.7 functiewijziging van het beleidsstuk Buitengebied met Kwaliteit
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestemming 'recreatie', waar geen invulling aan wordt gegeven planologisch gewijzigd naar de bestemming 'wonen'. Dit om vervolgens ter plaatse een woning toe te kunnen staan. Ondanks dat in de basis geen aanvullende kwaliteitsinvestering vereist is, zal het perceel aan de Bornsedijk 5 landschappelijk worden ingepast.
Daarnaast dient gelet op de toevoeging te worden voldaan aan artikel 3.5
Er wordt ruimschoots aan de sloopnorm van 1.200 m2 voldaan waardoor een compensatiekavel wordt verkregen.
Er is sprake van voormalige agrarische bebouwing waardoor de bebouwing mee mag tellen.
Alle gebouwen zijn meer dan 5 jaar geleden opgericht en mogen daarom ingezet worden.
In voorliggende situatie is sprake van enkel legale gebouwen waardoor de gebouwen meegenomen mogen worden in de desbetreffende sloopnorm naast dat er extra bebouwing wordt gesloopt.
Volledige gebouwen zullen in voorliggende situatie worden gesloopt.
Van karakteristieke bebouwing is in voorliggende situatie geen sprake van.
In voorliggende situatie is er sprake van een slooplocatie en een bouwlocatie. De bouwlocatie bevindt zicht niet op dezelfde locatie als de slooplocatie, waardoor de meters op een andere locatie worden ingezet.
Het volledige sloopoppervlakte is afkomstig binnen de gemeente Dinkelland.
Gelet op het feit dat er sprake is van één slooplocatie wordt ruimschoots aan de sloopnorm van 300 m2 voldaan.
Aan deze vereiste wordt voldaan. Voor de gehele invulling wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Voor de gehele situatie wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan.
Ter plaatse van de slooplocatie zal de bestemming 'wonen' worden gerealiseerd. De beoogde woning wordt op een locatie gerealiseerd waarbij de bestemming 'recreatie' van toepassing is.
Ter plaatse van het plandeel zal sprake zijn van één erfensemble.
n.v.t.
De woning zal in overeenstemming met de regels uit het geldende bestemmingsplan voor 'wonen' worden toegepast.
n.v.t.
n.v.t.
Het beeldkwaliteitsplan is reeds akkoord bevonden door de gemeente.
Het voornemen past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Hieraan wordt voldaan.
De terugbouwmogelijkheden worden in het bestemmingsplan beperkt.
Er kan worden afgeweken van de beleidsregels indien de specifieke omstandigheden van een concreet geval hiertoe aanleiding geven. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat de afwijkingsbevoegdheid in deze beleidsnotitie ruimer is dan de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid zoals die bepaald is in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 ziet namelijk op bijzondere omstandigheden.
De hier aan de orde zijnde afwijkingsbevoegdheid biedt een zelfstandige mogelijkheid om van de beleidsregels af te wijken. Dit kan zowel in positieve als in negatieve zin zijn. Bij een afwijking van de beleidsregels zal uitdrukkelijk gemotiveerd worden waarom er wordt afgeweken. Het voldoen aan de beleidsregels is dan ook geen garantie dat ook daadwerkelijk medewerking wordt verleend aan de gewenste activiteit. Er kunnen bij een specifieke situatie zodanige feiten en omstandigheden spelen dat geen medewerking wordt verleend ondanks dat aan de beleidsregels wordt voldaan. Het spiegelbeeld kan ook het geval zijn indien niet aan de voorwaarden voldaan wordt maar een ontwikkeling wel voldoet aan de doelstelling van het beleid. Er kunnen bij een specifieke situatie zodanige feiten en omstandigheden spelen dat wel medewerking wordt verleend ondanks dat niet aan de beleidsregels wordt voldaan.
Deze ruimere afwijkingsbevoegdheid past binnen het nieuwe omgevingsgericht werken. Er is meer maatwerk mogelijk. Verder past de afwijkingsbevoegdheid in de lijn van de indringendere toetsing van de bestuursrechter.
Toetsing aan afwikingsbevoegdheid uit het het beleid 'Buitengebied met kwaliteit'
In voorliggende situatie is er sprake van een bijzondere situatie, waarvan maatwerk wordt toegepast gelet op de sloop van kassen. Voorliggend plan was al in een ver gevorderd stadium waarbij vervolgens het beleid is aangepast. Met de gemeente is daarom ook afstemming gevonden dat in voorliggende situatie aansluiting gevonden mag worden bij de afwijkingsbevoegdheid. Dit aangezien de specifieke sloopregeling voor kassen is gewijzigd aangezien in het voorgaande beleid niet specifiek wat geregeld was voor de sloop van kassen.
Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.
De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisatities, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:
De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.
Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.
Voor deze woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Hiervan worden er 50 (100% behoefte) tot 60 (130% plannen) gereserveerd voor het buitengebied. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.
![]() |
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogramma per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.
Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.
Toetsing
Voor de periode 2020-2030 is de woningbehoefte voor het buitengebied vastgelegd op 50 woningen (100% behoefte), oplopend naar 60 woningen (130% behoefte). In voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van sloopmeters ter plaatse van de Broekhuisweg. Hierbij worden ruimvoldoende meters ingezet om een woning te kunnen realiseren. Hierbij wordt in de behoefte binnen de gemeente voorzien.
Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
Doorwerking op het plan en conclusie
De locatie aan de Bornsedijk staat aangeduid als Casco elelemt. Het gaat hierbij om het bos wat niet verwijderd mag worden. Echter, Dit element bestaat uit meer dan 0,5 ha waardoor het onder het provinciale beleid (WNB) valt. In de nieuwe situatie zal het bos blijven bestaan. In de huidige situatie is gelet op de recreatiewoning uit het verleden sprake van een open plek. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de recreatiewoning en de recreatiebestemming reeds aanwezig waren, voordat het casco beleid werd opgesteld. Op deze open plek wordt de beoogde woning gerealiseerd, waardoor geen sprake is van strijd met het gestelde beleid.
Op de slooplocatie aan de Broekhuisweg is aan de zuidzijde een stuk houtopstand aanwezig dat is aangeduid als een casco element. In de nieuwe situatie is dit element versterkt met nieuwe aanplant. Hierbij gaat een versterking van de huidige situatie plaatsvinden. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op gronden waar reeds een brand heeft plaatsgevonden naast dat ter plaatse van de gronden aan de Broekhuisweg asbesthoudende schuren worden verwijderd. Het is daarom op voorhand niet mogelijk om de bodemkwaliteit ter plaatse vast te stellen. Hierdoor is door Dumea Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. Voor het gehele bodemonderzoek behorende bij het plandeel aan de Bornsedijk ong. wordt verwezen naar Bijlage 2 Bodemonderzoek Bornsedijk ong en voor het plandeel aan de Broekhuisweg 2-2a wordt verwezen naar Bijlage 3 Bodemonderzoek Broekhuisweg. Hierna wordt op de conclusies van de onderzoeken ingegaan.
Bornsedijk ong.
Gehele locatie
In het bovengrondmengmonster BM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is een lichte verhoging lood aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.
In het grondwatermonster Pb1wm1 is een lichte verhoging barium aangetroffen.
Asbest
Tijdens de maaiveld - inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM1 en MM2 is analytisch geen asbest aangetoond.
Broekhuisweg 2-2a
Gehele locatie
In de bovengrondmonsters BM1, BM2, BM3 en BM4 zijn geen verhogingen aangetroffen. In de ondergrondmengmonsters OM1 en OM2 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn lichte verhogingen nikkel en barium aangetroffen. In het grondwatermonster Pb5wm1 is een lichte verhoging barium aangetroffen.
Voormalige dieseltank
In het bovengrondmengmonster BM5 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen.
Asbest
Gehele locatie
Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM1 t/m MM5 is analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. De waterkwaliteit van alle oppervlaktewateren in een stroomgebied moeten vanaf 2015 aan bepaalde eisen voldoen. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 22 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 laat zien welke resultaten het waterschap op strategisch en tactisch niveau in zes jaar wil behalen. In het Waterbeheerprogramma wordt aangegeven welke maatregelen en voorzieningen daarvoor getroffen worden en wanneer. De maatregelen in het programma zijn een aanvulling op en uitwerking van maatregelen die al in de waterprogramma’s van het Rijk en de regio zijn opgenomen. Dit Waterbeheerprogramma geeft aan wat de inhoudelijke strategie is om de doelen van het waterschap te verwezenlijken. Deze strategie volgt uit de waarden die het waterschap centraal zet. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het voornemen loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Hierbij is in voorliggende situatie, gelet op het stoppen van de agrarische bedrijvigheid sprake van een afname waarbij onder de 1500 m2 aan verharding wordt gebleven naast dat ter plaatse van de Bornsedijk ong. een beperkte toename plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. Tevens bevinden de plandelen zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond waarvoor ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden binnen de plandelen aanwezig zijn en het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering ter plaatse. Voor het plandeel aan de Broekhuisweg 2-2a vindt geen wijziging plaats wat betreft het afvoeren van afvalwater aangezien de huidige bewoning wordt voortgezet.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in de woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt ernaar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Lycens B.V. in april 2023 een digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure is voor beide plandelen goed doorlopen. Daaruit blijkt dat de standaard waterparagraaf volstaat. Voor de gehele watertoets wordt verwezen naar Bijlage 4 Watertoets Bornsedijk en Bijlage 5 Watertoets Broekhuisweg.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor het onderhavige plandeel, ter plaatse van de Bornsedijk is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Dit aangezien enkel ter plaatse van dit plandeel grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Daartoe is de “Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Dinkelland (RAAP, 2007) geraadpleegd. In figuur 4.1 is een uitsnede van deze kaart weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: RAAP) |
Verwachting
Het plandeel ligt binnen de geomorfologie laag 'beekdalen en overige laagten'. Tevens is een deel van het plandeel aangemerkt als verstoring. Op basis van het beleidsadvies geldt voor deze laag vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten. Daarnaast geldt voor de zone 'verstoring' dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit vanwege de vrijstelling ter plaatse. Indien bij werkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen, dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van de plandelen aanwezig zijn waarmee rekening dient te worden gehouden. In de plandelen zelf zijn geen monumenten aanwezig. Ook volgens de gemeentelijk waardenkaart bevat het plan geen waardevolle cultuurhistorie. Het initiatief doet geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Hierbij bevindt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten opzichte van het plandeel aan de Bornsedijk ong. op circa 2.9 kilometer ten zuidoosten en het Natura 2000-gebied ten opzichte van het plandeel aan de Broekhuisweg op circa 3.8 kilometer. Daarnaast liggen de plandelen niet in gebieden aangewezen als NNN. Het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen als NNN ligt op circa 140 meter afstand ten opzichte van de Bornsedijk en het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen als NNN ligt op circa 190 meter. Teven zullen ter plaatse van beide plandelen zowel sloop-, rooi- en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Hierna wordt nader op de onderzoeken ingegaan met betrekking tot ecologie.
Om aan te tonen dat de voorgenomen ontwikkeling, de bouw van een woning ter plaatse van de gronden aan de Bornsedijk geen negatieve invloed heeft op de Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening uitgevoerd. Hieronder wordt on de conclusie van de stikstofberekening ingegaan. Voor de gehele berekening wordt verwezen naar Bijlage 6 Aerius berekening Bornsedijk 5.
Conclusie stikstofberekening
Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000-gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel - en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
De plandelen bevinden zich niet binnen een gebied dat is aangewezen als NNN. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Nadere uitwerking wat betreft de aantasting op NNN wordt dan ook niet benodigd geacht.
In voorliggende situatie is ter plaatse van beide plandelen een Quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 Quickscan Flora Fauna. Hieronder wordt op de conclusies uit de onderzoeken ingegaan.
Conclusie soortbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten mogelijk een verblijfplaats in de reeds aanwezige bebouwing. Deze mogelijk aanwezige verblijfplaatsen worden niet aangetast als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten, wordt geen beschermd dier gedood en geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. Als gevolg van het bebouwen en verharden van delen van het plangebied en het toepassen van kunstlicht, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige vogel-, amfibieën, grondgebonden zoogdier- en vleermuissoorten iets af. Er wordt echter geen essentieel foerageergebied aangetast van soorten, waarvan het foerageergebied beschermd is.
Uitvoering van de voorgenomen plannen leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Ook hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Wegverkeerslawaai
In voorliggende situatie is reeds ter plaatse van de Broekhuisweg een (bedrijfs)woning aanwezig. Gelet op enkel een planologische wijziging vindt er geen wijziging ten opzichte van de situering plaats waardoor een nadere uitwerking wat betreft wegverkeerslawaai voor dit plandeel niet benodigd is.
Wat betreft het plandeel aan de Bornsedijk ong. ligt de Bornsedijk op circa 145 meter, de Schalmedenweg op circa 150 meter en de Ossendijk op circa 230 meter. Hierbij bevindt het plandeel binnen drie wettelijke geluidszones. Echter, het plandeel wordt omgeven door bebossing en bebouwing waarbij sprake is van een geluidswerende werking. Op basis van de geluidskaart van de Atlas Leefomgeving is ter plaatse van het plandeel sprake van een geluidsbelasting lager dan 45 dB. In figuur 4.2 is een uitsnede van de geluidskaart weergegeven. Het plangebied is met een blauwe ster aangeduid.
![]() |
Figuur 4.2: Uitsnede geluidskaart wegverkeerslawaai (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Zoals in figuur 4.2 zichtbaar is, ligt de 46-50 dB contour ruimschoots buiten het plandeel. Gelet op de afschermende werking van de bebossing als verspreide bebouwing kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarbij het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor het voornemen.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorlijn ten opzichte van het plandeel aan de Bornsedijk bevindt zich op circa 2,8 kilometer. Gelet op de afstand vormt het aspect railverkeerslawaai geen belemmering voor het voornemen.
De dichtstbijzijnde spoorlijn ten opzichte van het plandeel aan de Broekhuisweg bevindt zich op circa 7,1 kilometer. Aangezien het voornemen ter plaatse van dit perceel enkel een planologische wijziging betreft, is nadere uitwerking niet van toepassing.
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van omliggende bedrijven wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven en milieuzonering.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
In voorliggende situatie wordt ter plaatse van de Bornsedijk een vrijstaande woning gerealiseerd, waarbij ter plaatse van de Broekhuisweg enkel sloopwerkzaamheden en planologische wijzigingen plaatsvinden. Ter plaatse van het plandeel aan de Bornsedijk zal gelet op het realiseren van een woning, een zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen plaatsvinden waarbij ruimschoots onder de NIBM-grens wordt gebleven. Hierdoor wordt op voorhand geconcludeerd dat het voornemen geen negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit. Wat betreft het aspect geur van omliggende agrarische bedrijvigheid wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven en milieuzonering.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals het uitgangspunt van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Beide plandelen liggen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Hierbij worden de plandelen afwisselend omgeven door zowel agrarische cultuurgronden als verspreide woon- en bedrijfspercelen. Om die reden kunnen de plandelen, gelet op de ligging en de nabije omgeving worden aangeduid als 'rustige woonwijk, danwel 'rustig buitengebied'. Hierdoor worden de richtafstanden niet met één stap verkleind.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol.
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering.'. Vorenstaande betekent dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende bebouwing.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. De functie ter plaatse van het plandeel aan de Bornsedijk als ter plaatse van het plandeel aan de Broekhuisweg 2-2a wordt aangemerkt als een milieugevoelige functie.
Bornsedijk ong.
Op een afstand van circa 75 meter ten westen van het plandeel bevindt ter plaatse van Bornsedijk 9 een grondgebonden agrarisch bedrijfsperceel. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een gemengd bedrijf als ter plaatse van de Bornsedijk 9 milieucategorie 3.2 met een geurafstand van 100 meter, stof 30 meter, geluid 30 meter en gevaar 0 meter. Hierbij wordt met uitzondering van het aspect geur aan de richtafstand voldaan. Wat betreft het aspect 'geur' is de Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
In voorliggende situatie ligt het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom, waarbij sprake is van een afstand van minimaal 75 meter. Hierbij wordt ruimschoots aan de afstand op basis van de Wgv voldaan.
Daarnaast bevindt zich op een afstand van circa 350 meter een glastuinbouwbedrijf. Hierbij is in de uiterste situatie milieucategorie 2 van toepassing waarbij voor het aspect geur en geluid een afstand van 30 meter van toepassing is en voor stof en gevaar 10. Aangezien het glastuinbouwbedrijf op geruime afstand is gesitueerd, vormt de aanwezigheid hiervan geen belemmering voor het voornemen.
Broekhuisweg 2
Ter plaatse van de Broekhuisweg 2 vindt een planologische wijziging plaats, waarbij de huidige agrarische bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming. Op de sloop van van de bedrijfsbebouwing na vinden hier geen wijzigingen plaats, waarbij geen nieuw milieugevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Omdat er sprake is van een voormalige bedrijfswoning die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaakt van een andere veehouderij geldt voor deze woning een minimum afstand van 50 meter tot het agrarisch bedrijf Beekdorpweg 30-30a. Dit agrarisch bedrijf ligt op circa 200 meter afstand waarbij ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan.
Bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In figuur 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart van de Atlas Leefomgeving weergegeven. Hierbij wordt gelet op het toevoegen van een nieuwe gevoelige functie enkel op het plandeel ter plaatse van de Bornsedijk ingegaan. Het plangebied is met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Ten zuidoosten van het plandeel is een plasbrandaandachtsgebied en een explosieaandachtsgebied aanwezig. Dit vanwege de situering van een Avia tankstation aan de Deurningerstraat. Het plandeel ligt op circa 400 meter afstand en het explosieaandachtsgebied op circa 350 meter. Hierbij is sprake van een geruime afstand waardoor het voornemen niet belemmerd wordt door de aanwezigheid van het tankstation.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plandeel::
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning aan de Bornsedijk. Voor de parkeerbehoefte is de beleidsnota 'bouwen & parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland geraadpleegd. Het uitgangspunt uit de beleidsnota 'bouwen & parkeren 2018' is dat het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden. Wat betreft de verkeersgeneratie is aangesloten op het CROW.
Bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten worden aangehouden
Gemeente: Dinkelland:
Stedelijkheidsgraad: Niet stedelijk
Ligging: Buitengebied
Functie: Vrijstaande woning
Verkeersgeneratie: 8.2
Parkeerbehoefte: 2.3
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van één vrijstaande woning aan de Bornsedijk. Deze voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van 8.2 verkeersbewegingen, afgerond 9 verkeersbewegingen per dag. De Bornsedijk betreft een rustige weg in het buitengebied, met een lage verkeersgeneratie. Ondanks dat er sprake is van een toevoeging wat betreft het aantal verkeersbewegingen is er sprake van een overzichtelijke en verkeersveilige weg waarbij het voornemen niet resulteert in enige problematiek. De huidige ontsluiting zal behouden blijven. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de verkeersgeneratie.
Wat betreft de verkeersgeneratie ter plaatse Broekhuisweg kan geconcludeerd worden dat er sprake zal zijn van een afname. Dit vanwege het planologisch wegbestemmen van de agrarische bedrijfsvoering. Hierbij blijft de huidige verkeersgeneratie met betrekking tot de woning ongewijzigd.
Parkeren
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Bornsedijk voorziet in een toename van 2.3, afgerond 3 parkeerplaatsen. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling naast de omvang van het plangebied zal dit niet voor belemmeringen zorgen. Bij het ruimtelijk kwaliteitsplan, opgenomen als Bijlage 1 is zichtbaar dat ter plaatse van het plandeel ruimschoots mogelijkheden zijn voor het parkeren van voertuigen. Gelet op de afname aan bebouwing aan de Broekhuisweg zal er een toename plaatsvinden wat betreft parkeermogelijkheden, ondanks dat dit niet nodig is. Dit aangezien enkel parkeren ten behoeve van de woning wordt voortgezet en de overige parkeerbenodigdheden komen te vervallen.
Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Gelet op de bouw van een vrijstaande woning ter plaatse van het plandeel aan de Bornsedijk ong. wordt enkel op dit plandeel ingegaan;
Aardgastransportleidingen
In het plandeel of in de nabijheid ervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plandeel of in de nabijheid hiervan bevindt zich geen hoogspanningsleiding.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plandeel of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleiding.
Straalverbindingen
In het plandeel of in de nabijheid hiervan bevinden geen straalverbindingen
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van de plandelen worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plandeel zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij eventuele graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. In dat geval kan middels een KLIC-melding inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is mogelijk sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Van belang is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Uit voorgaande volgt dat de beoogde ontwikkeling waarbij aan de Broekhuisweg 2 bebouwing wordt gesloopt en de agrarische functie wordt omgezet naar een woonfunctie en aan de Bornsedijk 5 één woning wordt gerealiseerd, in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De bebouwde oppervlakte neemt met de ontwikkeling af en er slechts sprake van toevoeging van 1 woning. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Er is geen sprake van een ontwikkeling waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De gronden rondom de woonbestemming aan de Bornsedijk zijn bestemd middels de bestemming 'Bos en Natuur'. Deze gronden zijn bestemd ten behoeve van natuur, bosbouw en houtproductie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. Tevens zijn de gronden ondergeschikt ten behoeve van extensief agrarisch medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik. Ter plaatse is geen bebouwing toegestaan.
Ter plaatse van de omliggende rondom de huidige woonbestemmng aan de Broekhuisweg worden de gronden bestemd als 'Agrarisch -2'. Hierbij is geen bouwperceel en bouwvlak van toepassing. De gronden zullen in de beoogde situatie worden ingericht ten behoeve van weide. Hierbij wordt een ruimtelijk kwaliteitsplan in de regels geborgd.
De bestemming 'Wonen' is opgenomen ter plaatse van de woonpercelen aan de Bornsedijk en de Broekhuisweg. Ter plaatse van deze gronden zijn woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, naast een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en mantelzorg. Per bestemmingsvlak mogen uitsluitend één woonhuis met één woning worden gebouwd. Hierbij mag de inhoud van de woning maximaal 750 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze inhoud groter is. De maximale goothoogte bedraagt 3,50 meter en de maximale bouwhoogte maximaal 9 meter, dan wel de bestaande maatvoering indien deze maatvoering meer bedraagt.
Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen ten hoogste op een afstand 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste een maximum van 350 m2 mag omvatten.
Tot slot zijn ter plaatse van beide woonpercelen een voorwaardelijke verplichting middel landschappelijke inpassing van toepassing.
De gronden aan de zuidoostzijde van de woonbestemming aan de Broekhuisweg. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen. Ter plaatse van deze gronden is geen bebouwing toegestaan.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In deze regels is zowel het strijdig gebruik opgenomen als regelgeving met betrekking tot parkeren Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen waarbij de afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages mag afwijken, regels waarbij voor de voorgevel gebouwd mag worden naast regels ten behoeve van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd.
Dit artikel omvat enkele wijzigingsbevoegdheden waarbij Burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen. In voorliggende situatie gaan het om regels met betrekking tot de bouw van een zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een vrijstaande woning ter plaatse van een bebosde omgeving waar in het verleden een recreatiewoning heeft gestaan en het borgen van de sloop van een agrarisch bedrijf. Hierbij dient de agrarische bestemming gedeeltelijk te worden gewijzigd in een woonbestemming meerdere een camperplaats. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.
Het concept bestemmingsplan zal naar de provincie worden toegezonden. Dit mede vanwege de ligging omgeven door NNN. De provincie heeft niet gereageerd op de plannen.
Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure voor beide plandelen van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bornsedijk ong. Deurningen en Broekhuisweg 2-2a Saasveld' heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.